LEIDRAAD INVORDERING GEMEENTELIJKE BELASTINGEN GEMEENTE HOF VAN TWENTE 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

 

gelet op de Invorderingswet 1990 en de artikelen 160, 231 en 249 tot en met 257 van de

Gemeentewet;

 

besluiten:

vast te stellen de navolgende LEIDRAAD INVORDERING GEMEENTELIJKE

BELASTINGEN GEMEENTE HOF VAN TWENTE 2023 (Leidraad invordering 2023

gemeente Hof van Twente), opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage

 

 

 

Dit besluit treedt met onmiddellijke ingang in werking na bekendmaking en werkt terug

tot en met 1 januari 2023. Gelijktijdig wordt de leidraad invordering 2019, vastgesteld bij

besluit van 12 februari 2019, ingetrokken.

 

Leidraad invordering 2023 gemeente Hof van Twente

Bijlage bij besluit van 4 april 2023, registratienummer 478282

Artikel 1 Inleiding en toepassingsgebied

Dit artikel bevat de inleiding van de Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen en

het beleid over het toepassingsgebied zoals opgenomen in artikel 1 van de

Invorderingswet 1990.

 

  • 1.

    Inleiding

Net als de Leidraad Invordering 2008 van het Rijk1

(hierna: Rijksleidraad) bevat de

Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen enkel beleidsregels. Werkinstructies zijn

niet opgenomen.

Bij de opmaak van de gemeentelijke leidraad is aansluiting gezocht bij de Rijksleidraad.

Het is echter geen kopie. Daar waar noodzakelijk zijn bepalingen toegevoegd of

aangepast aan de gemeentelijke situatie.

 

  • 1.

    Lijst met gebruikte afkortingen

Afkorting Omschrijving

Awb Algemene wet bestuursrecht

Awir Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen

BW Burgerlijk Wetboek

FW Faillissementswet

MSNP minnelijke schuldsanering natuurlijke personen

Pw Participatiewet

Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Sr Wetboek van Strafrecht

Sv Wetboek van Strafvordering

WHOA Wet homologatie onderhands akkoord

WSF Wet Studiefinanciering 2000

WSNP wettelijke schuldsanering natuurlijke personen

 

  • 2.

    Definities

  • belasting(en): belastingen die door de gemeente worden geheven;

  • belastingdeurwaarder: de daartoe door het college aangewezen gemeenteambtenaar

  • bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet;

  • besluit (het): het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • echtgenoot: de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Pw;

  • hoger beroep: hoger beroep bij een gerechtshof dan wel, als beroep in cassatie bij de

  • Hoge Raad is ingesteld, cassatieberoep;

  • heffingsambtenaar: de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid,

  • onderdeel b, van de Gemeentewet, met inbegrip van de ambtenaren aan wie ter zake

  • mandaat is verleend door de heffingsambtenaar;

  • ondernemer: de belastingschuldige die een onderneming drijft of zelfstandig een

  • beroep uitoefent;

  • invorderingsambtenaar: de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid,

  • onderdeel c, van de Gemeentewet, met inbegrip van de ambtenaren aan wie ter zake

  • mandaat is verleend door de invorderingsambtenaar;

  • particulier: de belastingschuldige die niet als ondernemer wordt aangemerkt;

  • regeling (de): de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990;

  • wet (de): de wet van 30 mei 1990 op de invordering van rijksbelastingen

  • (Invorderingswet 1990).

  • Onder de overige in deze leidraad gebruikte begrippen wordt hetzelfde verstaan als de

  • wet daaronder verstaat.

  •  

    • 1.

      Reikwijdte beleidsvoorschriften

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

  • 2.

    Aansprakelijkgestelden en andere derden

De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor

een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als de invordering met betrekking tot

belastingschuldigen. Omwille van de leesbaarheid is vermeden steeds de

aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd

de toepasselijkheid van die voorschriften te beperken.

 

  • 3.

    Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur

In de invordering wordt zoveel mogelijk gehandeld in overeenstemming met de Awb en

het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels 4.1 tot en met

4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van

toepassing zijn op de wet.

Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de

beslistermijn op verzoek tot kwijtschelding. Op een verzoek om kwijtschelding, dat niet is

ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, neemt de

invorderingsambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene

wetbestuursrecht, een beslissing in het kalenderjaar waarin het verzoek is ontvangen.

Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot

verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet4

, de regeling of deze leidraad anders

bepaalt. Voor beschikkingen op aanvraag geldt daarom een termijn van acht weken met

de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn te noemen (zie artikel

4:13, 4:14 en 4:15 Awb).

Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt een verdagingstermijn van maximaal zes

weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:10 Awb).

Voor het beslissen op beroepschriften bij administratief beroep geldt een

verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in

gezamenlijk overleg (artikel 7:24 Awb).

Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de

regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb)5. Het laatste

betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op

de volgende gevallen:

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen invorderingsrente als bedoeld in artikel 30,

  • eerste lid, van de wet;

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49,

  • eerste lid, van de wet;

  • bezwaar- en beroepschriften als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet

  • invordering rijksbelastingen.

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen kostenvergoeding bij een onrechtmatig

  • opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de wet;

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen bestuurlijke boete als bedoel in artikel 63b van

  • de wet.

Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de

invorderingsambtenaar bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur

in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag,

executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de

belastingschuldige in een verzoek aan de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat er

gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden

belastingaanslag, de invorderingsambtenaar de belastingaanslag marginaal toetst.

Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan

een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor

evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding.

Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet

verschuldigd kan worden geacht, neemt de invorderingsambtenaar voor een dergelijke

aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet

alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de

verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt

hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de invorderingsambtenaar

bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een

belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met

een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft

plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.

 

1.1.5a Toepassing artikel 4:84 Awb

Artikel 4:84 Awb is van overeenkomstige toepassing bij de invordering van gemeentelijke

belastingen. Op grond hiervan is het onder omstandigheden mogelijk om af te wijken van

beleidsregels zoals die zijn opgenomen in een beleidsbesluit dat van toepassing is voor

de praktijk van de invorderingsambtenaar, zoals deze leidraad. Afwijking van

beleidsregels is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer

belanghebbenden gevolgen zou hebben, die vanwege bijzondere omstandigheden

onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen.

Toepassing van artikel 4:84 Awb zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het

afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het

gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere

omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig

nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een

belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

 

  • 1.

    Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste,

snelste en minst kostbare wijze voor de gemeente de voorkeur.

 

  • 2.

    Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven

Als de invorderingsambtenaar invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan

kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan vijftig werknemers, dan vraagt hij

daartoe toestemming van het college. Onder een bedrijf wordt in dit verband ook

verstaan een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend

beroep.

Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de

invorderingsambtenaar op een zodanige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel

onwetend blijven.

De invorderingsambtenaar vraagt altijd toestemming als:

  • met de beslaglegging op korte termijn de verkoop van (een deel van) de activa van het

  • bedrijf wordt beoogd;

  • door de beslaglegging de werkvoorraad en/of geldmiddelen geheel of nagenoeg geheel

  • worden vastgelegd;

  • derden niet onkundig blijven van de beslaglegging, zoals steeds het geval is bij

  • derdenbeslag;

  • de invorderingsambtenaar aan een schuldeiser zodanige inlichtingen omtrent

  • openstaande belastingaanslagen verstrekt, dat deze kunnen dienen als

  • steunvorderingen bij het aanvragen van faillissement door die schuldeiser.

  •  

    • 1.

      Voor de invordering minder geschikte dagen

De invorderingsambtenaar zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren

op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen

zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven.

Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van

invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer

kunnen worden gerekend. De terughoudendheid geldt niet als de invorderingsambtenaar

een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid van de wet terstond invordert.

Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:

  • de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen,

  • de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, de

  • vijfde mei en de Goede Vrijdag, alle met inbegrip van de daaraan voorafgaande en de

  • daarop volgende dag;

  • regionaal vrij algemeen erkende feest- en gedenkdagen met inbegrip van de daaraan

  • voorafgaande en de daaropvolgende dag;

  • de dagen tussen de beide Kerstdagen en Nieuwjaarsdag.

  •  

    • 1.

      Binnenkomst van bescheiden

Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel

rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken

de datum van binnenkomst bij de gemeente.

Als de invorderingsambtenaar in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen

heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, dan blijven deze gehandhaafd als

hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte

kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle

maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs

civielrechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden.

 

  • 2.

    Positie belastingdeurwaarder

Belastingdeurwaarder is een door of namens het college aangewezen ambtenaar van de

gemeente, dan wel een als belastingdeurwaarder van de gemeente aangewezen

deurwaarder. In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder

bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid

van een bestuursorgaan (de invorderingsambtenaar).

Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid. Hij gebruikt zijn bevoegdheid

niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Hij waakt ervoor dat

de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen

die hij met die handelingen dient.

Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke

hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd. Op grond van artikel 67

van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem over de persoon

of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld - in enige werkzaamheid bij de

uitvoering van de wet, of in verband daarmee - verder bekend te maken dan nodig is

voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige gemeentelijke belasting.

De leiding van de invordering berust steeds in handen van de invorderingsambtenaar.

Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij

rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,

slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de invorderingsambtenaar heeft

verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens

aanwijzingen.

Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om een klacht in te dienen over

de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft gedragen.

Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de

invorderingsambtenaar in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de

belastingdeurwaarder werkzaam is.

 

  • 3.

    Bewaren invorderingsbescheiden

De invorderingsambtenaar bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de

invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot

dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is

verjaard.

De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste

drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog

niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen,

worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als

redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben

verloren.

 

  • 4.

    Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen

Op verzoek van de belanghebbende of zijn gemachtigde geeft de invorderingsambtenaar

een verklaring af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen op

zijn naam openstaan waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is

opgedragen. Tevens verklaart de invorderingsambtenaar desgevraagd dat zich in het

verleden - voor wat betreft de invordering - geen moeilijkheden hebben voorgedaan. In

de verklaring kan de invorderingsambtenaar nadere bijzonderheden vermelden.

De invorderingsambtenaar zendt de verklaring aan het adres van de belanghebbende of

reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belanghebbende

blijft achterwege, tenzij de invorderingsambtenaar zich ervan heeft overtuigd dat die

ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.

 

  • 5.

    Informatieplicht

De invorderingsambtenaar maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet

enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald binnen de

betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De informatieplicht vervalt

zodra volledige betaling plaatsvindt.

De invorderingsambtenaar kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk

VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen.

 

  • 6.

    Diplomatieke status

De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke status gebeurt

door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken. De invorderingsambtenaar

richt een verzoek om bemiddeling rechtstreeks tot:

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Directie Kabinet en Protocol

Postbus 20061

2500 EB 's-Gravenhage

1.2 Toepassingsgebied

Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de wet. Het

tweede lid bepaalt dat een deel van de Awb niet van toepassing is op de wet.

De invorderingsambtenaar handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en

het Besluit fiscaal bestuursrecht (zie ook artikel 1.1.5 van deze leidraad).

 

Artikel 2 Begrippen

In aansluiting op artikel 2 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het begrip

'woonplaats'.

 

2.1 Woonplaats

De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering van de wet

niet steeds dezelfde inhoud.

Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen overeenkomstig

het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, sluit de invorderingsambtenaar aan bij het

begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en volgende van het BW.

Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk VI van de wet ligt het

voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' die

gelden voor de gemeentelijke verordening op grond waarvan de belastingschuld -

waarvoor de aansprakelijkheid bestaat - is ontstaan.

 

Artikel 3 Bevoegdheden invorderingsambtenaar

Artikel 3 van de wet geeft een afbakening van de bevoegdheden van de

invorderingsambtenaar.

De invorderingsambtenaar treedt in alle rechtsgedingen die voortvloeien uit de

uitoefening van zijn taak als zodanig in rechte op (artikel 3, tweede lid).

De bepalingen van deze leidraad zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing

op de invordering op civielrechtelijke wijze. Dat het bestuursorgaan ten aanzien van de

invordering ook over de bevoegdheden beschikt die een schuldeiser op grond van het

privaatrecht heeft is thans geregeld in artikel 4:124 Awb).

In aansluiting op artikel 3 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de fiscale en civiele bevoegdheden van de invorderingsambtenaar;

  • het leggen van conservatoir beslag;

  • het vragen van toestemming bij gerechtelijke procedures;

  • de Rijksadvocaat.

  •  

3.1 Fiscale en civiele bevoegdheden

De invorderingsambtenaar beschikt op grond van de wet over diverse specifieke

bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen. Daarnaast heeft hij alle

bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser

toekomen. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de invorderingsambtenaar zowel gebruik

kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van zijn algemene

civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken.

De invorderingsambtenaar is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het

meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Als de

invorderingsambtenaar het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over

te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit alleen als

het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en

eventuele derden.

 

3.2 Conservatoir beslag

Om de rechten van de gemeente veilig te stellen heeft de invorderingsambtenaar naast

de versnelde invordering de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen. Feiten en

omstandigheden bepalen de keuze van de invorderingsambtenaar.

 

3.2.1 Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering

Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen

van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen

niet aanwezig acht, dan legt de invorderingsambtenaar niet alsnog om dezelfde reden

executoriaal beslag op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet.

 

3.2.2 Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag

Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de

invorderingsambtenaar slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de

voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd geacht mag

worden. Het opleggen van de belastingaanslag wordt beschouwd als het instellen van

een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid Rv.

 

3.3 Gerechtelijke procedures – toestemming

 

3.3.1 Juridische bijstand

Op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet treedt de invorderingsambtenaar

zelfstandig in rechte op in rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn

taak. Hij voorziet zich daarbij in alle gevallen van procesvertegenwoordiging, met

uitzondering van:

- beroepsprocedures op grond van artikel 26 AWR;

- hoger beroepsprocedures op grond van artikel 27h AWR;

- (hoger) beroepsprocedures op grond van artikel 7 Kostenwet invordering

rijksbelastingen;

- kantonzaken;

- kort gedingprocedures, indien de invorderingsambtenaar gedaagde is.

 

3.3.2 Toestemming

In gerechtelijke procedures voor de burgerlijke rechter waarin de invorderingsambtenaar

als eiser optreedt, moet hij toestemming hebben van het college. Het voorgaande geldt

niet voor:

- verklaringsprocedures in het kader van derdenbeslagen;

- kantonzaken;

- verzoekschriftprocedures;

- procedures die worden ingesteld naar aanleiding van een verzet ex artikel 435, derde

lid, of artikel 708, tweede lid, Rv.

In afwijking van de vorige volzin geldt voor in hoger beroep te voeren zaken dat altijd

toestemming van het college nodig is.

 

3.4 Rijksadvocaat

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 3a

Er zijn in deze leidraad op artikel 3a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 4 Bevoegdheid belastingdeurwaarder

Artikel 4 van de wet bepaalt dat voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden in

opdracht van een invorderingsambtenaar voor de invordering van (rijks) belastingen,

uitsluitend een belastingdeurwaarder bevoegd is.

In aansluiting op artikel 4 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte van

die bevoegdheid.

 

4.1 Reikwijdte bevoegdheid belastingdeurwaarder

De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen

van alle invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met de

invorderingstaak en de hieruit voortvloeiende bevoegdheden van de

invorderingsambtenaar.

Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die

werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg, waartoe

de invorderingsambtenaar op grond van artikel 4:124 van de Awb gerechtigd is en tot die

werkzaamheden die verricht moeten worden, wanneer de invorderingsambtenaar

zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.

 

4.2 Bescherming

Belastingdeurwaarders zijn ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180 Sr.

Daardoor genieten zij strafrechtelijke bescherming, voor zover zij hun wettelijke taken en

bevoegdheden uitoefenen.

 

4.3 Legitimatie

Voor de uitoefening van de aan hem opgedragen invorderingstaken kan de

belastingdeurwaarder op verzoek zich legitimeren aan de belastingschuldige en/of

zijn/haar gemachtigden.

 

Artikel 5  

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 6 Reikwijdte van de wet

Artikel 6 van de wet bepaalt dat de wet ook van toepassing is op:

  • de rente;

  • de kosten.

In aansluiting op artikel 6 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over rente en kosten.

 

6.1 Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet

Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de

invorderingsrente.

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering

rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder

vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de

belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.

 

Artikel 7 Betaling en afboeking

Artikel 7 van de wet schrijft voor hoe de toerekening van betalingen plaats moet vinden:

  • Lid 1 bepaalt dat toerekening van betalingen achtereenvolgens gebeurt aan de kosten,

  • de betalingskorting, de rente en de belastingaanslag;

  • Lid 2 bepaalt hoe de afboeking aan de verschillende componenten van de

  • belastingaanslag plaatsvindt.

In aansluiting op artikel 7 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • het tijdstip van de betaling;

  • de afboeking van de betaling;

  • teveelbetalingen;

  • het rekenen van rente en kosten bij afboeking;

  • het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen;

  • de afboeking van de betaling op de bestuurlijke boete;

  • de afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden;

  • betaling bij vergissing;

  • het verzenden van een mededeling bij een afboeking van een betaling;

  • betaling van kleine bedragen;

  • ontvangen bedragen uit de wettelijke saneringsregeling en faillissement.

  •  

7.1 Tijdstip betaling

  • Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de rekening van degemeente.

  • Bij betaling bij een bank of betaaldienstverlener door middel van storting van contant

  • geld of door middel van storting met een pinpas, geldt als tijdstip van betaling de eerste

  • werkdag volgend op de dag van de storting of pin-transactie.

  • Bij rechtstreekse betaling aan de gemeente door middel van een pin- of

  • creditcardtransactie geldt de dag van de pin- of creditcardtransactie als tijdstip van

  • betaling;

  • Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst van de

  • cheque als de dag van betaling beschouwd, tenzij de invorderingsambtenaar constateert

  • dat sprake is van misbruik.

  • Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket

  • van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling.

  • Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het bedrag aan de

  • belastingdeurwaarder is betaald als tijdstip van betaling.

7.2 De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

  • Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig

  • de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7

  • van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen;

  • Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte

betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslagen, met dien

verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te

wijken;

  • Als de invorderingsambtenaar ook de invordering van gemeentelijke belastingen ten

  • behoeve van een andere gemeente uitvoert, is het bovenstaande van overeenkomstige

  • toepassing, met dien verstande dat verdeling van de gelden naar rato van de grootte van

  • de belastingschuld plaatsvindt.

  •  

7.3 Teveelbetaling

Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is

betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling

aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

 

7.4 Rente en kosten bij afboeking betalingen

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering

rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder

vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de

belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.

Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de

invorderingsrente.

 

7.5 Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen

Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag worden

toegerekend aan een van de belastingaanslagen waarvoor de kosten zijn gemaakt.

 

7.6 Afboeking betaling bestuurlijke boete waarvoor uitstel van betaling is verleend

Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde

bestuurlijke boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de

betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een

ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep).

Als echter - ondanks dit uitstel - zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting

nog een bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete. Als

op de bestuurlijke boete is afgeboekt en de bestuurlijke boete wordt alsnog

aangevochten, dan blijven de afboekingen gehandhaafd.

 

7.7 Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden eerst de

vervolgingskosten afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening zijn

gebracht.

Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag - waarbij

artikel 7 van de wet wel van toepassing is - echter met dien verstande dat de

invorderingsrente en kosten die op die aanslag zelf betrekking hebben alleen worden

afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

Zowel de belastingschuldige als de aansprakelijkgestelde worden schriftelijk in kennis

gesteld over de wijze van afboeking van de betaling door de aansprakelijkgestelde.

 

7.8 Betaling bij vergissing

Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente

vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid

betracht.

Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgehad, zodat de

schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet zonder meer opnieuw kan

plaatshebben.

In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de

invorderingsambtenaar wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit

dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te gelegener tijd

op juiste wijze zal worden voldaan.

Indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan

een natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt dan niet plaats.

 

7.9 Mededeling afboeking betaling

De invorderingsambtenaar stelt de belastingschuldige niet van iedere afboeking van een

betaling schriftelijk op de hoogte, ook niet als het een slotbetaling betreft op een

belastingaanslag waarbij geen kosten en rente worden afgeboekt.

Een kennisgeving blijft achterwege als betaling plaatsvindt op grond van een machtiging

tot automatische afschrijving en daarbij geen vervolgingskosten worden afgeboekt.

 

7.10 Betaling van kleine bedragen

Betalingen van belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de termijnen

worden niet geweigerd, tenzij dit door invorderingsambtenaar aangemerkt wordt als

nodeloze overlast. In dat geval treedt hij in contact met de belastingschuldige om de

betalingswijze aan te passen.

 

7.11 Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en

faillissement

Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen

dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst,

met in achtneming van artikel 7.2 van deze leidraad.

 

Artikel 7a Uitbetaling van belastingteruggaven

Artikel 7a van de wet regelt de wijze waarop de invorderingsambtenaar bedragen

uitbetaalt.

Op grond van artikel 4:89, eerste lid, Awb dient een schuldenaar te betalen op een

daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Het komt in de praktijk echter

regelmatig voor dat een belastingschuldige aan wie de invorderingsambtenaar een

bedrag moet betalen, geen bankrekening(nummer) heeft aangewezen waarop de

betaling moet plaatsvinden. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet, regelt artikel

7a van de wet dat de invorderingsambtenaar betaalt op een bankrekening die op naam

van de belastingschuldige staat.

In aansluiting op artikel 4:89 Awb en artikel 7a van de wet beschrijft dit artikel het beleid

over:

- de aanwijzing van het rekeningnummer voor uitbetaling;

- uitbetalingsfouten.

 

7a.1 Aanwijzen bankrekeningnummer voor uitbetaling

De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats op het verzoek in

verband waarmee het desbetreffende uit te betalen bedrag wordt vastgesteld. Als de

belastingschuldige niet reageert op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij de

Gemeente bekende bankrekeningnummer door de gemeente, geldt dit ook als

aanwijzing.

Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde

belastingmiddel en hetzelfde soort uit te betalen bedrag een ander bankrekeningnummer

aanwijst, dan wordt laatstbedoeld bankrekeningnummer geacht ook te zijn aangewezen

voor het doen van uitbetalingen voortvloeiend uit eerdere aangiften of verzoeken.

Aanwijzing moet voor het overige per uitbetaling schriftelijk plaatsvinden en wel op een

zodanig tijdstip, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden

gehouden.

 

7a.2 Controle van een aangewezen bankrekening op de tenaamstelling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

7a.3 Uitbetalingsfouten

Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere rekening van de

belastingschuldige dan die daarvoor door hem is aangewezen, dan moet de

invorderingsambtenaar in beginsel opnieuw uitbetalen. De invorderingsambtenaar

verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt

gerestitueerd.

In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als de

belastingschuldige aantoont dat:

  • hij tijdig vóór de uitbetaling bij de invorderingsambtenaar heeft aangegeven dat de

  • uitbetaling niet meer op de desbetreffende rekening moet geschieden, en

  • hij niet over het uitbetaalde bedrag kan beschikken omdat de bankinstelling heeft

  • aangegeven dat de rekening waarop de uitbetaling heeft plaatsvonden, geblokkeerd is.

  • Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan,

  • zal de invorderingsambtenaar het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens

  • terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

  • Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de

  • belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De invorderingsambtenaar beroept zich

  • in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (artikel 6:34 BW).

  • Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld omtrent de naam-,

  • adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.

Artikel 7b Cessie- en verpandingsverbod uitbetalingen inkomstenbelasting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 8 Bekendmaking aanslag

Artikel 8 van de wet regelt dat de invorderingsambtenaar de belastingaanslag bekend

maakt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige. De belastingschuldige is

de belastingaanslag in zijn geheel verschuldigd.

In aansluiting op artikel 8 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties;

- bekendmaking van de aanslag aan een rechtspersoon die (vermoedelijk) is

opgehouden te bestaan;

- de gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet;

- het verzenden van een uitnodiging tot betaling aan erfgenamen.

 

8.1 Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties

De toezending of uitreiking van het aanslagbiljet gebeurt aan de belastingschuldige of

aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, met dien verstande dat:

  • aanslagbiljetten ten name van een onder curatele gestelde aan de curator worden

  • gezonden;

  • ingeval van faillissement het aanslagbiljet aan de curator wordt gezonden als de

  • belastingschuld in het faillissement valt dan wel een boedelschuld vormt;

  • als de belastingschuldige minderjarig is, het aanslagbiljet aan de wettelijke

  • vertegenwoordiger wordt gezonden als bekend is dat verzending aan de

  • belastingschuldige zelf al eerder problemen heeft opgeleverd;

  • aanslagbiljetten ten name van een belastingschuldige van wie bekend is dat hij is

  • overleden, worden gezonden aan de executeur, de bewindvoerder over de nalatenschap of de erfgenamen.

  •  

8.2. Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan

Als een rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan, is de wijze van

bekendmaking van de belastingaanslag ter beoordeling aan de invorderingsambtenaar.

Bij deze beoordeling kunnen onder andere de volgende factoren een rol spelen:

  • het recht waarnaar de rechtspersoon is opgericht;

  • het belang van een snelle bekendmaking in verband met vrees voor onverhaalbaarheid.

  •  

8.3 Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet

De gehoudenheid tot betalen wordt niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid dat

de schuld vermeld op de belastingaanslag afwijkt van hetgeen materieel is verschuldigd,

noch door de omstandigheid dat de belastingaanslag ten name staat van een ander dan

degene die de belasting materieel is verschuldigd.

 

8.4 Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene tegen de erfgenamen

afzonderlijk moet worden opgetreden, worden zij zoveel mogelijk vooraf schriftelijk

uitgenodigd het verschuldigde binnen een redelijk termijn te voldoen.

 

Artikel 9 Betalingstermijnen

Artikel 9 van de wet regelt binnen welke betalingstermijnen belastingaanslagen moeten

worden betaald.

In aansluiting op artikel 9 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de afwijking van de betalingstermijnen bij voorlopige aanslagen;

  • de afwijking van de betalingstermijn bij voorlopige teruggaven;

  • de uitbetaling van een voorlopige teruggave in één termijn;

  • de dagtekening van het aanslagbiljet;

  • het begrip maand bij betalingstermijnen;

  • verzuim invorderingsambtenaar bij uitbetaling;

  • regeling betalingstermijnen;

  • automatische incasso.

  •  

9.1 Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige aanslagen

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

9.2 Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige teruggaven

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

9.3 Uitbetaling voorlopige teruggave in één termijn

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

9.4 Dagtekening aanslagbiljet

De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de

belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt. Hiervan

kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering

wordt toegepast.

 

9.5 Begrippen bij betalingstermijnen

Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op één maand of is gesteld op zes

weken, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 31 oktober,

de betalingstermijn van één maand vervalt op 30 november en de betalingstermijn van

zes weken vervalt op 12 december.

Als de dagtekening 28 februari is, dan vervalt de betalingstermijn van één maand op 31

maart en de betalingstermijn van zes weken op 11 april, tenzij het jaartal aangeeft dat

het een schrikkeljaar is, in welk geval de termijn vervalt op 28 maart dan wel 10 april.

Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de laatste dag van

de kalendermaand, vervalt de termijn een maand later (bij een betalingstermijn van een

maand) op de dag die hetzelfde nummer heeft als dat van de dagtekening. Als de

dagtekening bijvoorbeeld 15 maart is, vervalt de termijn dus op 15 april.

Is de betalingstermijn zes weken en is de dagtekening 15 maart, vervalt de termijn op 26

april.

 

9.6 Verzuim invorderingsambtenaar bij uitbetaling

Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de wet wordt onder het begrip

‘invorderen van rijksbelasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag

aan belastingen. Op grond van deze definitie is de betalingstermijn voor een

belastingaanslag zoals vastgelegd in de gemeentelijke belastingverordening, of bij

ontbreken daarvan in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook van toepassing op de

uitbetaling van een belastingteruggaaf. Hieruit volgt dat de invorderingsambtenaar niet in

verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze

betalingstermijn plaats vindt.

 

9.7 Regeling betalingstermijnen

De gemeente heeft voor iedere belastingsoort de betalingstermijn(en) in de

belastingverordening geregeld.

Is in de belastingverordening niets geregeld, dan zijn de betalingstermijnen uit de wet

van toepassing.

In aansluiting op artikel 9, tiende lid, van de wet wordt de Algemene Termijnenwet in

beide gevallen niet van toepassing verklaard.

Op elke belastingaanslag wordt (worden) de betalingstermijn(en) aangegeven. Uiterlijk

op die datum moet de belastingschuldige de aanslag (of het evenredige deel ervan bij

meerdere termijnen) hebben betaald.

 

9.8 Automatische incasso

Onder de hierna bepaalde voorwaarden: het incassoreglement (9.8.1 tot en met 9.8.5)

en voor bepaalde belastingaanslagen is het mogelijk de aanslag(en) te voldoen via een

automatische incasso. De mogelijkheid tot automatische incasso is vastgelegd in de

belastingverordening.

Bij automatische incasso wordt de belastingschuldige (een) afwijkende, ruimere,

betalingstermijn(en) toegestaan.

 

9.8.1 Begripsbepalingen

In dit incassoreglement wordt verstaan onder:

a. Belastingjaar: tijdvak van 1 januari tot en met 31 december van een kalenderjaar

waarover de gemeentelijke belastingen worden geheven.

b. Verzoeker: degene die incassant toestemming geeft van zijn of haar rekening de

belastingschuld af te schrijven.

c. Belastingschuld: het totale bedrag dat verschuldigd is aan gemeentelijke

belastingen/heffingen.

d. Incassant: de door het college van burgemeester en wethouders op voet van artikel

231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet als invorderingsambtenaar

aangewezen functionaris.

e. Rekening: de bank- of girorekening van degene die machtiging tot automatische

incasso heeft afgegeven.

f. Gecombineerde aanslag: een in artikel 239 van de Gemeentewet toegestane vorm van

heffen, waarbij een verzameling van aanslagen van verschillende heffingen voor

dezelfde belastingplichtige op een (gecombineerd) aanslagbiljet wordt verenigd. De

gecombineerde aanslag heeft één aanslagbiljetnummer.

 

9.8.2 Aanvang automatische incasso

1. Aan de incassant kan toestemming worden gegeven om door middel van

automatische incasso de belastingschuld van de rekening af te schrijven.

2. De machtiging tot automatische incasso kan alleen schriftelijk, of via elektronische

weg indien en voor zover de incassant daar uitdrukkelijk de mogelijkheid toe heeft

geboden en enkel op de wijze die incassant aangeeft, door middel van het inzenden van

een machtigingsformulier, waarvan het model door de incassant is bepaald, worden

verleend.

3. De verzoeker vult op het machtigingsformulier het IBAN rekeningnummer in. Als dat

IBAN rekeningnummer later wijzigt, deelt verzoeker dat onverwijld, schriftelijk, mede aan

incassant, zodat de automatisch incasso via de nieuwe rekening kan doorlopen.

4. De afgegeven machtiging blijft tot wederopzegging gelden.

5. Verzoeker is verplicht zorg te dragen voor voldoende saldo op de rekening zodat de

automatische incasso tijdig en volledig kan plaats vinden.

6. Incassant kan de deelname aan de automatische incasso weigeren, indien er

omstandigheden worden geconstateerd of vermoed die het regelmatig verloop van de

termijnbetalingen belemmeren of zouden kunnen belemmeren.

7. Deelname aan automatische incasso is alleen mogelijk op de manier waarop dit in de

betreffende belastingverordening wordt aangegeven.

9.8.3 Termijnen en termijnbedragen

1. De in de belastingverordening genoemde termijnen en termijnbedragen zijn van

overeenkomstige toepassing. De automatische incasso zal plaats vinden op of

omstreeks de laatste dag van de maand.

2. Indien een machtiging tot automatische incasso wordt verstrekt wanneer reeds één of

meer termijnen voor automatische incasso verstreken zijn, doch één of meer termijnen

voor automatische incasso nog wel resteren, zal, in afwijking van het bepaalde in de

voorgaande leden, de afschrijving plaats vinden in even zoveel termijnen als er nog open

staan. Indien alle termijnen reeds verstreken zijn zal de automatische incasso eerst in

werking treden indien een aanslag opgelegd wordt waarvoor wel termijnen voor

automatische incasso resteren.

3. Indien een termijnbedrag door verzoeker wordt teruggeboekt of een termijn niet kon

worden geïncasseerd zal het bedrag dat niet geïncasseerd kon worden, verrekend

worden met het resterend aantal termijnen.

4. Indien de automatische incasso plaats vindt met toepassing van lid 4 zal het bedrag

dat aan het einde van elke nog openstaande termijn automatisch geïncasseerd worden.

De belastingschuld zal gedeeld worden door de nog openstaande termijnen.

5. Het termijnbedrag wordt altijd afgerond op eurocenten.

6. De procedure van automatisch incasso verloopt separaat per afzonderlijk

(gecombineerde) aanslagbiljet.

 

9.8.4 Beëindigen van de automatische incasso

1. Het intrekken van de machtiging tot automatische incasso kan alleen schriftelijk, of via

elektronische weg indien en voor zover de incassant daar uitdrukkelijk de mogelijkheid

toe heeft geboden en enkel op de wijze die incassant aangeeft, door middel van het

inzenden van een intrekkingsformulier, waarvan het model door de incassant is bepaald,

geschieden.

2. De in het eerste lid bedoelde intrekkingsformulier wordt op het eerste verzoek van

verzoeker kosteloos aan hem toegezonden.

3. De automatische incasso kan door incassant ook worden beëindigd:

a. indien de automatische incasso gedurende twee pogingen niet slaagt;

b. indien de automatische incasso gedurende de eerste poging niet slaagt en

aannemelijk is dat een volgende incasso ook niet zal slagen, waaronder in ieder geval

wordt verstaan het geval waarin blijkt dat de verstrekte machtiging betreft een nietbestaand rekeningnummer, een geblokkeerd rekeningnummer of een beëindigd

rekeningnummer;

c. indien de belastingplichtige aangeeft het niet met de afschrijving eens te zijn en een

terugboeking heeft gedaan;

d. indien de belastingplichtige surséance van betaling heeft aangevraagd, in staat van

faillissement is gesteld, naar het buitenland vertrekt of dreigt te vertrekken, of indien er

anderszins omstandigheden worden geconstateerd die een regelmatig verloop van de

incasso zouden kunnen belemmeren.

4. Indien verzoeker overlijdt of verhuist of in zijn huwelijk een echtscheiding wordt

uitgesproken of een door hem aangegane samenlevingsovereenkomst wordt ontbonden,

beëindigt dat de automatische incasso niet.

 

9.8.5 Gevolgen van de beëindiging van de automatische incasso

1. Indien de automatische incasso door verzoeker, door incassant of van rechtswege

wordt beëindigd vervallen de resterende incassotermijnen. Verzoeker valt dan terug naar

de in de verordening genoemde betaaltermijnen. Indien alle betaaltermijnen reeds

verstreken zijn is verzoeker tevens invorderingsrente verschuldigd vanaf de vervaldatum.

2. De beëindiging van de automatische incasso, om welke reden dan ook, is een grond

waarop incassant aan verzoeker deelname aan betaling per automatische incasso met

betrekking tot reeds bestaande of toekomstige belastingschuld kan ontzeggen.

Artikel 10 Versnelde invordering

Artikel 10, eerste lid, van de wet geeft een limitatieve opsomming van bijzondere

situaties waarin de invorderingsambtenaar met doorbreking van de in artikel 9 van de

wet voorgeschreven betalingstermijnen een belastingaanslag terstond en tot het volle

bedrag kan invorderen.

Artikel 10, tweede en derde lid, van de wet bevatten uitzonderingsbepalingen met

betrekking tot de toepassing van deze versnelde invordering.

In aansluiting op artikel 10 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de reikwijdte van de versnelde invordering;

  • de vrees voor verduistering;

  • het metterwoon verlaten van Nederland;

  • geen vaste woonplaats in Nederland;

  • als er al beslag ligt;

  • de verkoop namens derden;

  • de vordering ex artikel 19.

  •  

10.1 Reikwijdte versnelde invordering

Als de invorderingsambtenaar het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk

tot versnelde invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan, dan

vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag

terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. Voorts vermeldt de

invorderingsambtenaar op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel

10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden

- maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is - deelt de

invorderingsambtenaar de belastingschuldige schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag

terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en dat de op het aanslagbiljet

vermelde betalingstermijnen niet meer gelden. Hij doet dit eveneens onder opgave van

het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot

versnelde invordering overgaat.

Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde

dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op

het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is

verklaard tot de mogelijkheden van mededeling behoort. In het laatste geval zal de

betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen plaatsvinden. De

belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in

artikel 15 van de wet wordt overgegaan - als sprake is van direct contact met de

belastingschuldige - deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend - maar

voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken (bij een per

post betekend dwangbevel in feite vier dagen) - vermeldt de invorderingsambtenaar op

het beslagexploot of op een aparte schriftelijke kennisgeving: artikel 15 in combinatie

met artikel 10, eerste lid, van de wet, gevolgd door het desbetreffende onderdeel.

Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het

betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn die daarbij geldt

nog niet is verstreken. Er hoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De

belastingschuldige wordt - als sprake is van direct contact met laatstgenoemde - eerst in

de gelegenheid gesteld om onmiddellijk te betalen.

Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet terecht geheel

opeisbaar is geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden de feiten en

omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen. Op

verzoek van de belastingschuldige verleent de invorderingsambtenaar in zo'n situatie

altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de betalingstermijn(en) die

normaal zou(den) gelden.

 

10.2 Vrees voor verduistering en versnelde invordering

Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de belastingschuldige als

bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake, als de

invorderingsambtenaar aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is dat

niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de belastingschuldige metterdaad

onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de

belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.

De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de

belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van

derden (bijvoorbeeld crediteuren), die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor

onverhaalbaarheid moet worden gevreesd.

Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde beslaglegging

blijkt dat deze uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan aan artikel 10, eerste lid,

onderdeel b, van de wet en is het beslag niet rechtsgeldig. Het beslag hoeft dan niet

formeel te worden opgeheven maar de invorderingsambtenaar moet de betrokkenen wel

informeren over het feit dat er geen beslag ligt.

 

10.3 Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering

Naast het redelijke vermoeden van de invorderingsambtenaar dat de belastingschuldige

van plan is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een

plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de invorderingsambtenaar - alvorens de

belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet dadelijk en

tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren - er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de

belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer

verhaald kan worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland

bevinden.

 

10.4 Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering

Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op

zich geen reden voor de invorderingsambtenaar om de belastingaanslag dadelijk en tot

het volle bedrag in te vorderen. Er moet een situatie bestaan waarin de

invorderingsambtenaar er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld niet

binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in Nederland kan

worden verhaald.

 

10.5 Beslag en versnelde invordering

Nadat de invorderingsambtenaar verhaalsbeslag heeft doen leggen op bepaalde

goederen, zijn andere belastingschulden van de belastingschuldige - waaronder hier

wordt verstaan alle schulden waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is

opgedragen - dadelijk en ineens invorderbaar.

 

10.6 Verkoop namens derden en versnelde invordering

Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas

ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de

invorderingsambtenaar op deze grond niet eerder maatregelen kan treffen dan op het

moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal plaatshebben.

 

10.7 Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering

De invorderingsambtenaar mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet

doen, enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle

bedrag invorderbaar wordt.

Als de invorderingsambtenaar met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een

vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien worden andere belastingaanslagen

opgelegd, dan kunnen ook die aanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook

als de betalingstermijnen van die nieuwe aanslagen nog niet zijn verstreken.

 

Artikel 11 Aanmaning

Artikel 11 van de wet regelt dat als een belastingaanslag niet binnen de daartoe gestelde

termijnen wordt betaald, de invorderingsambtenaar overgaat tot vervolging van de

belastingschuldige door de verzending van een aanmaning.

In aansluiting op artikel 11 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de geadresseerde van de aanmaning;

  • als de aanmaning ten onrechte is verzonden;

  • het achterwege laten van tussentijdse vervolging;

  • de gedeeltelijke voldoening na aanmaning;

  • de betalingsherinnering;

  • de aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg.

  •  

11.1 De geadresseerde van de aanmaning

De invorderingsambtenaar zendt de aanmaning aan degene aan wie het aanslagbiljet is

verzonden of uitgereikt.

Als naderhand blijkt dat de invorderingsambtenaar de vervolging voort moet zetten voor

een belastingschuldige die minderjarig is of onder curatele staat, dan zendt de

invorderingsambtenaar alsnog een aanmaning naar het adres van de wettelijke

vertegenwoordiger.

Als de belastingschuldige is overleden, dan zendt de invorderingsambtenaar de

aanmaning naar de gezamenlijke erfgenamen.

 

11.2 Aanmaning ten onrechte verzonden

Als een belanghebbende zich tot de invorderingsambtenaar wendt met de mededeling

dat hem ten onrechte een aanmaning is toegezonden, dan wordt de vervolging niet

voortgezet voordat dit is opgehelderd.

Als de invorderingsambtenaar concrete aanwijzingen heeft dat moet worden gevreesd

voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslagen, of dat de mededeling is gedaan om

de invordering te traineren, dan kan hij maatregelen nemen die de rechten van de

gemeente veilig stellen.

 

11.3 Achterwege laten van tussentijdse vervolging en aanmaning

Vervolging - niet zijnde de eindvervolging - blijft in het algemeen achterwege als het

achterstallige bedrag:

1. kleiner is dan een tiende deel van de (verlaagde) belastingaanslag; en

2. minder bedraagt dan € 2000.

De invorderingsambtenaar kan zich in bijzondere gevallen gerechtigd achten de

tussentijdse vervolging achterwege te laten, ook al valt het bedrag buiten de gestelde

grenzen.

Een tussentijdse vervolging die terecht is aangevangen, wordt ook na de verzending van

de aanmaning voortgezet.

 

11.4 Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag

wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door

een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

 

11.5 Betalingsherinnering

Als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de

belastingschuldige daartoe aanleiding geven, kan de invorderingsambtenaar de

belastingschuldige eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden.

Een betalingsherinnering wordt verzonden indien belastingschuldige in de laatste 36

maanden geen aanmaningen tot betaling zijn toegezonden, gerekend vanaf het moment

dat aankondigingen voor aanmaning tot betaling worden vervaardigd,

Als er geen betalingsherinnering wordt verzonden of als deze niet of niet tijdig tot

algehele voldoening van de belastingschuld leidt, verzendt de invorderingsambtenaar

een aanmaning.

 

11.6 Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg

Als de invorderingsambtenaar invordert langs civielrechtelijke weg, dan gaat de

invorderingsambtenaar over tot het uitbrengen van een dagvaarding. De dagvaarding

hoeft niet vooraf te worden gegaan door een ingebrekestelling. Wel verzendt de

invorderingsambtenaar eerst een aanmaning.

De invorderingsambtenaar verzendt echter geen aanmaning als reeds conservatoir

beslag is gelegd.

 

Artikel 12 Dwangbevel

Artikel 12 van de wet bepaalt dat de invordering van de belastingaanslag kan

geschieden bij een door de invorderingsambtenaar uit te vaardigen dwangbevel.

Op grond van dit dwangbevel kan de invorderingsambtenaar overgaan tot invordering

van de belastingaanslag.

In aansluiting op artikel 12 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • het onderwerp van het dwangbevel;

  • tegen wie een dwangbevel wordt verleend.

 

12.1 Onderwerp van het dwangbevel

De invorderingsambtenaar vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde

bedrag vermeld op een aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen en

beschikkingen.

Als een bedrag in termijnen mag worden voldaan, vaardigt de invorderingsambtenaar

een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag van de termijnen waarvoor

een aanmaning is verzonden.

De invorderingsambtenaar vermindert het bedrag van een dwangbevel met:

  • de inmiddels gedane betalingen;

  • verleende verminderingen;

  • bedragen waarvoor kwijtschelding of uitstel van betaling is verleend.

  •  

12.2 Tegen wie verleent de invorderingsambtenaar een dwangbevel

De invorderingsambtenaar verleent een dwangbevel tegen de belastingschuldige of

diens rechtsopvolgers. Als de invorderingsambtenaar het dwangbevel verleent tegen een

ander dan de belastingschuldige, moet duidelijk blijken op welke gronden dit gebeurt.

Als de invorderingsambtenaar bekend is met de minderjarigheid of curatele van een

belastingschuldige, dan brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als de

invorderingsambtenaar hiermee niet bekend is, hoeft hij niet vooraf een daarop gericht

onderzoek in te stellen.

Als de invorderingsambtenaar een belastingschuld van een overledene moet verhalen

op diens onverdeelde nalatenschap, verleent hij één dwangbevel tegen de gezamenlijke

erfgenamen.

Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene op de

voet van artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is, dan vermeldt de

invorderingsambtenaar alle erfgenamen met naam en adres alsmede met hun kwaliteit

van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel. De

invorderingsambtenaar brengt daarbij evenwel niet het deel van ieders aansprakelijkheid

tot uitdrukking.

 

Artikel 13 Betekening van het dwangbevel

In artikel 13 van de wet is de wijze van betekening van het dwangbevel beschreven.6

Het dwangbevel vermeldt expliciet dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging

van een dwangbevel in verzet kan komen.

Het dwangbevel wordt bekendgemaakt door middel van betekening. De betekening van

het dwangbevel met bevel tot betaling kan plaatsvinden:

  • door de belastingdeurwaarder;

  • per post door de invorderingsambtenaar.

  • In aansluiting op artikel 13 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de betekening van het dwangbevel per post;

  • de betekening van het dwangbevel door de deurwaarder;

  • bijzondere gevallen van betekening van het dwangbevel.

  •  

13.1 Betekening dwangbevel per post

De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door

het ter post bezorgen door de invorderingsambtenaar van een voor de

belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling.

Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de invorderingsambtenaar ter

verzending aanbieden van het afschrift aan PostNL. Als betekeningsdatum geldt in het

algemeen de datum van de ter post bezorging.

De invorderingsambtenaar maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het

dwangbevel per post te betekenen.

 

13.1.1 Adressering van per post betekende dwangbevelen

Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel

met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende

adres van de belastingschuldige.

Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres

van de belastingschuldige zijn, dat in de basisregistratie personen is geregistreerd. Als

de belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te

willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de basisregistratie personen

- bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.

Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de

terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de belastingschuldige niet heeft bereikt,

dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.

Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is

verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan

geldt het dwangbevel als betekend. Dit is niet het geval als de belastingschuldige

bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden

aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.

 

13.2 Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder

Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen

bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van

het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet

achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als

bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.

Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating

van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het

afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van de

gemeente waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft. Dit geldt ook voor de

situaties waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de invorderingsambtenaar van

een andere gemeente.

 

13.3 Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel

Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder -

is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden

betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan

worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van

een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.

Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk

op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

 

Artikel 14 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel

Artikel 14 van de wet gaat over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.

In aansluiting op artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet beschrijft dit artikel

het beleid over:

  • de algemene regels over tenuitvoerlegging;

  • beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn;

  • beslag op onroerende zaken;

  • beslag onder derden;

  • beslag op schepen.

  •  

14.1 Tenuitvoerlegging algemeen

Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de

belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met toepassing van de

voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie

artikel 4:116 Awb).

Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een hernieuwd

bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel

overgaat (artikel 14, eerste lid van de wet).

Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform artikel 47 Rv

- dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een gesloten envelop of door

terpostbezorging van het bevel - gaat de belastingdeurwaarder pas na twee dagen na

betekening van het hernieuwde betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging (artikel 14,

eerste lid van de wet).

In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging

van het dwangbevel overgaan. Betekening van een hernieuwd bevel tot betaling hoeft

overigens niet plaats te vinden als het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste

lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel

14, tweede lid, van de wet).

 

14.1.1

(Vervallen)

 

14.1.2 Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging

De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige

gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige

ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich

mee dat de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk

of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te

nemen.

In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot

beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de

invorderingsambtenaar de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als alle

omstandigheden bekend waren geweest.

Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft

plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een

verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1.15 of 26.1.11 van deze leidraad, en de

beslagopdracht elkaar hebben gekruist.

Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt

onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan

kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke

afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan wel dat met de afdoening - gelet op de

omstandigheden - naar het oordeel van de invorderingsambtenaar akkoord kan worden

gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het

in deze leidraad geformuleerde beleid.

 

14.1.3 Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden

Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de

belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden

als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken, tenzij hiermee de belangen van de

gemeente worden geschaad. Hierbij is het niet van belang of de erfgenamen de

nalatenschap zuiver hebben aanvaard.

 

14.1.4 Volgorde van uitwinning bij beslag

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

14.1.5 Verhaal op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

14.1.6 Beslaglegging voor vordering van derden

Als de invorderingsambtenaar voor een belastingschuld beslag heeft gelegd, gaat hij ook

over tot beslaglegging voor vorderingen van derden met gelijke rangorde, waarvan de

invordering aan hem is opgedragen, ongeacht de executiewaarde van de

inbeslaggenomen zaken.

 

14.1.7 Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden

De invorderingsambtenaar kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een

openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen

wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde

voorwaarden moet zijn voldaan.

De invorderingsambtenaar heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of

aan die voorwaarden is voldaan.

 

14.1.8 Opheffing beslag tegen betaling door een derde

Als de invorderingsambtenaar van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing

van het beslag, dan kan de invorderingsambtenaar hieraan zijn medewerking verlenen

als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het aangeboden geldbedrag komt niet direct of indirect uit het vermogen van de

  • belastingschuldige;

  • 2.

    Het aangeboden geldbedrag is aanzienlijk hoger dan de opbrengst die naar

  • verwachting zou zijn verkregen bij een executie;

  • 3.

    De belangen van de gemeente worden niet geschaad.

De invorderingsambtenaar houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde

belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij

kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.

 

14.1.9 Opschorten van de executie

De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een

verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de

invorderingsambtenaar ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op

zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval kan de invorderingsambtenaar besluiten

de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum

waarop het beslag is gelegd.

Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de

nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe

datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de invorderingsambtenaar en

de belastingschuldige is verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum houdt op

zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet.

 

14.1.10

(Vervallen)

 

14.1.11

(Vervallen)

 

14.1.12 Strafrechtelijk beslag

Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust -

dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan

wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het

strafrechtelijke beslag is opgeheven.

Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale

beslag blijven liggen.

 

14.1.13 Invordering en ontnemingswetgeving

De gemeente belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming

van wederrechtelijk verkregen voordelen.

In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van

wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot

verhaal van een belastingschuld, treedt de invorderingsambtenaar terughoudend op. Dit

houdt in dat de invorderingsambtenaar in beginsel niet direct overgaat tot uitwinning van

een reeds gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van de gemeente worden

geschaad.

 

14.2 Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn

 

14.2.1 Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken

Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis

treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel

444 Rv, dan blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.

De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met

vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen.

Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat

aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het

belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet.

 

14.2.2 Domiciliekeuze en beslag roerende zaken

Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een ander Gemeente

dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan

wordt in het beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van de gemeente waar

de belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.

 

14.2.3 Aanbod van betaling en beslag roerende zaken

Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de

belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de deurwaarder deze

betaling.

Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de

belastingschuldige wordt gelaten.

 

14.2.4 Omvang van het beslag op roerende zaken

  • 1.

    Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als, naar het oordeel van de

belastingdeurwaarder, in elk geval nodig is voor dekking van de openstaande schuld

inclusief rente en kosten.

  • 2.

    Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken

indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door

het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de

beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel

beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie

niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als

het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag

wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is

dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat

belastingschulden verder oplopen.

 

14.2.5 Beslag op roerende zaken van derden

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

14.2.6 Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken

Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van

bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder

op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het college op grond van artikel 22,

eerste lid van de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel

435 Rv.

Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de

invorderingsambtenaar zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname

achterwege.

 

14.2.7 Voldoening zekerheidsschuld door invorderingsambtenaar en beslag

roerende zaken

De invorderingsambtenaar kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een

derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de

belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft:

  • zaken die niet onder het bodemrecht vallen; en

  • eigendom zijn van een derde; en

  • strekken tot zekerheid voor de voldoening van een schuld die de belastingschuldige

  • aan de derde heeft (bijvoorbeeld huurkoop, eigendomsvoorbehoud); en

  • waarop de invorderingsambtenaar zich na voldoening van die schuld zou kunnen

  • verhalen.

De invorderingsambtenaar maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de

executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de

schuld. Dit geldt ook als het gaat om zaken van de belastingschuldige die bij een derde

in beslag zijn genomen en waarop deze derde een retentierecht heeft.

 

14.2.8 Beslag roerende zaken bij derden

Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de

belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een

beslag op roerende zaken.

De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:

  • de derde geen medewerking verleent aan het leggen van een beslag roerende zaken;

  • het voor de belastingdeurwaarder feitelijk onmogelijk is om de zaken zelf te zien, dan

  • wel te inventariseren;

  • de derde een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv, voordat het exploot van

beslag op roerende zaken is afgesloten.

Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken

is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt

het beslag roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat

geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv, binnen drie dagen nadat de

derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden.

Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de

executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel 461d Rv.

 

14.2.9 Wegvoeren van beslagen zaken

Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de

belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.

Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken

wegvoeren. Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in Rv. Het

aanstellen van een bewaarder ontheft de invorderingsambtenaar niet van zijn

verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen zaken.

Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken

redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de

zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde

vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is,

indien de zaken niet worden afgevoerd. Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder

administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een

motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de

aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee

keer in de gelegenheid heeft gesteld.

Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik

gemaakt:

  • als de verwachting bestaat dat zonder het wegvoeren de schuld niet kan worden

  • ingevorderd en;

  • de invorderingsambtenaar na marginale toetsing niet heeft kunnen constateren dat de

belastingaanslagen materieel onverschuldigd moeten worden geacht.

Het wegvoeren van zaken, waaronder motorrijtuigen naar aanleiding van een actie op

grond van artikel 18 van de wet, gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na

daartoe verkregen toestemming van de invorderingsambtenaar van de gemeente.

De toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de

invorderingsambtenaar of van een andere door hem daartoe aangewezen functionaris.

Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de belastingdeurwaarder ter keuze

om een wielklem, of een ander middel, aan te brengen ter zekerheid tegen verduistering.

 

14.2.10 Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en belasting zware

motorrijtuigen en beslag roerende zaken

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

14.2.11 Afsluiting en beslag roerende zaken

De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin

ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als:

  • de omstandigheden zich voordoen als genoemd in artikel 14.2.9 van deze leidraad; en

  • de desbetreffende zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer hoge kosten

kunnen worden afgevoerd.

Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan. Voor

de afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de invorderingsambtenaar. De

toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de

invorderingsambtenaar of van een andere door de invorderingsambtenaar daartoe

aangewezen functionaris.

 

14.2.12 Bewaarder en beslag roerende zaken

Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden weggevoerd of op grond

van artikel 14.2.11 van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder

daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken

verbonden aan het bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De

aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal dat in de betreffende

situaties moet worden opgemaakt.

Als een ambtenaar van de gemeente als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel

mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag

heeft gelegd. Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen

vergoeding gegeven.

De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken

waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op

een wijze die het risico van fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de

onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te

nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke

verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.

Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de

bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:

  • als de bewaarder geacht moet worden gedurende langere tijd lichamelijk of geestelijk

niet in staat te zijn de aan het bewaarderschap verbonden taken uit te oefenen;

  • als de bewaarder is overleden; in dit geval hoeft het bewaarderschap niet uitdrukkelijk

te worden ontnomen;

  • als een ambtenaar van de gemeente tot bewaarder is aangesteld en deze ambtenaar

door oorzaken van personele of organisatorische aard redelijkerwijs moet worden geacht

geen betrokkenheid meer te (kunnen) hebben bij het beslag.

Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij

deurwaardersexploot.

 

14.2.13 Executoriale verkoop computerapparatuur

Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de

zogenoemde 'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder moet - voordat tot

executoriale verkoop wordt overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog de

zogenoemde 'software' bevat (bestanden, programma's en dergelijke). Als dat het geval

is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die software te

verwijderen en een back-up te maken.

 

14.2.14 Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken

De invorderingsambtenaar moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina

werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 2019

vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of met dat doel worden

tentoongesteld.

Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken

voorkomen - al dan niet met het vereiste stempelteken - moet de invorderingsambtenaar

aangifte doen zoals artikel 46 van de Waarborgwet 2019 dat voorschrijft.

 

14.2.15 Beslag op illegale zaken

Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de

vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid

bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of

zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre

aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde

in artikel 14.1.12 van deze leidraad.

Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet

verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de invorderingsambtenaar

contact opnemen met het college voordat maatregelen worden getroffen om tot

executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken over te gaan.

 

14.2.16 Bieden voor rekening van de gemeente en beslag roerende zaken

Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de invorderingsambtenaar een

andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is,

opdragen voor rekening van de gemeente te bieden.

Daarnaast kan de invorderingsambtenaar de belastingdeurwaarder opdracht geven om

de executie plaats te laten vinden via internetveiling. De regels hiervoor dienen openbaar

gemaakt te worden.

 

14.2.17 Opheffing van het beslag op roerende zaken

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de invorderingsambtenaar

dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar

gemaakt.

Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv wordt altijd

kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot.

 

14.2.18 Afboeking executieopbrengst verkoop roerende zaken

De invorderingsambtenaar verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag

roerende zaken is gelegd op de executieopbrengst, inclusief de daarin begrepen

omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld wordt afgeboekt,

worden eerst de kosten van de executie verrekend. De invorderingsambtenaar boekt de

opbrengst van de executie vervolgens af met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7

van deze leidraad.

Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden

zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in

der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de nettoexecutieopbrengst. Als dat niet mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 Rv en volgende

van toepassing.

 

14.2.19 Proces-verbaal van verkoop roerende zaken

Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal

van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden, met dien verstande

dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt.

 

14.2.20 Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken

Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de invorderingsambtenaar

vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de invorderingsambtenaar deze informatie

tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.

 

14.2.21 Relaas van onttrekking

Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (artikel 198 Sr) kan van dat feit op grond

van artikel 162 Sv aangifte worden gedaan. De invorderingsambtenaar beslist over de

inzending van een relaas van onttrekking aan de officier van justitie.

14.2a. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens

1. De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming

van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een

instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in

artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats,

datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet

worden.

2. Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in

het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een

inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De

belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats,

datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet

worden.’

 

14.3 Beslag op onroerende zaken

 

14.3.1 Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende

zaken

Indien het beslag op een onroerende zaak mede omvat de in of op die zaak aanwezige

bestanddelen of natuurlijke vruchten, geldt het volgende. De belastingdeurwaarder kan

die bestanddelen of die vruchten wegvoeren om in bewaring te geven indien dit voor het

behoud van die bestanddelen of vruchten noodzakelijk is. Het wegvoeren vindt niet

plaats dan na daartoe verkregen toestemming van de invorderingsambtenaar. Het

bepaalde in artikel 14.2.9 is van overeenkomstige toepassing.

 

14.3.2 Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken

Als de invorderingsambtenaar voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak

heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw

tot beslaglegging overgaan.

In gevallen waarin de invorderingsambtenaar zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd

tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is

opgedragen.

 

14.3.3 Verhuurde of verpachte onroerende zaken

De invorderingsambtenaar die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en

tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een vordering ex

artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in zo’n geval dus niet

gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid, Rv.

 

14.3.4 Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken

De invorderingsambtenaar vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die

op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van

deze voorwaarden.

In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten

van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden

voldaan uit de koopprijs en dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn -

door de executant zal worden aangezuiverd.

 

14.3.5 Opheffing van het beslag onroerende zaken

Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling

gedaan aan de belastingschuldige. Als het beslag aan de huurder of pachter is

betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke mededeling.

Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de

(eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van

toepassing - aan de bewaarder.

 

14.4 Beslag onder derden

 

14.4.1 Beslag op vordering van een derde

In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de

belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat - na het afleggen van

de buitengerechtelijke verklaring - de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan

blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De invorderingsambtenaar stelt de derde

hiervan op de hoogte.

Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op

een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel

op naam van die ander - bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd.

In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de derde-beslagene) dat

zowel aan de belastingschuldige als aan degene aan wie de vordering formeel

toebehoort binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend,

moet de invorderingsambtenaar zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de

vordering die op naam van die ander is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter

verhaal van een vordering op de belastingschuldige.

 

14.4.1b Bankbeslag en energietoeslag

Als de invorderingsambtenaar bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die

op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft

ontvangen, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de invorderingsambtenaar het

door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van

de ontvangen energietoeslag.

 

14.4.2 Derdenbeslag of vordering ex artikel 19

Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet

mogelijk is, kiest de invorderingsambtenaar voor het doen van een vordering.

 

14.4.3 Roerende zaken bij derden

Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden, wordt

gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 14.2.8 van deze leidraad.

 

14.4.4 Plaats beslaglegging en derdenbeslag

Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele

rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. De situatie kan zich

voordoen dat de derde een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat

geval legt de belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan

wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken waarop verhaal

wordt gezocht.

In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of

bijkantoor. De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder.

Als er aanleiding toe bestaat, kan de invorderingsambtenaar de omvang van het beslag

bij de beslaglegging beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is

gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden beperkt. Van de beperking

wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk

melding gemaakt.

 

14.4.5 Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt

Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel artikel 475f Rv en

de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is

van de beslagen betalingen, dan past de invorderingsambtenaar zonder rechterlijke

tussenkomst de regeling van de beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en

475d Rv. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is

vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan,

stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn

alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste

informatie binnen de door de invorderingsambtenaar gestelde termijn aanlevert, herstelt

de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op

het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet

onjuist was vastgesteld.

 

14.4.5a Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud

Wanneer de invorderingsambtenaar derdenbeslag legt als gevolg waarvan de

belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de

invorderingsambtenaar zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag

dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar

aan de belastingschuldige. De invorderingsambtenaar verleent slechts medewerking

onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat

hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in

de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de

invorderingsambtenaar uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de

regeling.

 

14.4.5b. Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland

Als de invorderingsambtenaar bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die

op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het

volgende. Als de belastingschuldige inzicht geeft in zijn leefsituatie en aannemelijk maakt

dat hij door het beslag onvoldoende middelen van bestaan overhoudt, kan hij de

invorderingsambtenaar verzoeken alsnog rekening te houden met het voor hem

geldende vrij te laten bedrag. De invorderingsambtenaar stelt in dat geval het voor de

leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast. De

invorderingsambtenaar betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten

bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit

doet de invorderingsambtenaar nadat de bank op het beslag heeft afgedragen.

 

14.4.5c. Toepassing 5%-regeling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

14.4.6

(Vervallen)

 

14.4.7

(Vervallen)

 

14.4.8

(Vervallen)

 

14.4.9 Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente

Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt -

naast de voorschriften in artikel 479l Rv en volgende - het volgende:

  • De invorderingsambtenaar stelt zich terughoudend op bij het leggen van derdenbeslag

  • als er sprake is van een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening;

  • De invorderingsambtenaar betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de

  • openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de invorderingsambtenaar rekening met het feit dat een(voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als

  • een verboden handeling die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden

  • als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;

  • Als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 2.500 bedraagt, de polis wordt

  • afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wint de invorderingsambtenaar het derdenbeslag niet uit en gaat hij niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de invorderingsambtenaar - in overleg met belastingschuldige

  • het beslag liggen tot de expiratiedatum;

  • De omstandigheid dat het verzekerde bedrag pas na lange tijd tot uitkering komt, staat

  • op zich een derdenbeslag niet in de weg;

  • De belastingaanslagen waarvoor het derdenbeslag wordt gelegd moeten onherroepelijk

  • vaststaan en in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht.

  •  

14.4.10 Retentierecht en derdenbeslag

Als de derde-beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag

van de invorderingsambtenaar zijn getroffen, dan kan de invorderingsambtenaar op

grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor het

retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Het bedrag

moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak.

 

14.4.11 Opheffing van het derdenbeslag

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de invorderingsambtenaar

dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar

gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde.

In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derdebeslagene. De invorderingsambtenaar zendt aan de belastingschuldige een afschrift van

deze kennisgeving.

 

14.4.12 Onverschuldigde betaling en derdenbeslag

Als een derde tegen de invorderingsambtenaar een vordering uit onverschuldigde

betaling instelt en de invorderingsambtenaar aan deze vordering voldoet, wordt de

belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre niet te zijn

voldaan.

De invorderingsambtenaar kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er

geen derdenbeslag is gelegd.

 

14.4.13 Derdenbeslag onder de gemeente of de invorderingsambtenaar en het

doen van verklaring

Als derdenbeslag wordt gelegd onder de gemeente of de invorderingsambtenaar, dan is

specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.

De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de

taak van de gemeente of de invorderingsambtenaar te verlichten. Dit betekent dat de

verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel

479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat

de geëxecuteerde te vorderen heeft van de gemeente of de invorderingsambtenaar en

wat bij de gemeente of de invorderingsambtenaar bekend was op het moment van

beslaglegging.

 

14.4.14 Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf

Als derdenbeslag onder de invorderingsambtenaar wordt gelegd op een voorlopige

teruggaaf, dan wordt rekening gehouden met de regeling van de beslagvrije voet. Dit

geldt ook als het termijnbedrag niet groter is dan € 23 per maand.

 

14.5 Beslag op schepen

 

14.5.1 Beletten van het vertrek van het schip

De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen

nemen om het vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan

de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na

daartoe overleg te hebben gepleegd met de invorderingsambtenaar - van deskundige

bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de belastingschuldige.

In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan

de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een

executoriale verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is

gedaan en dit voorstel voor de invorderingsambtenaar - gelet op de omstandigheden -

aanvaardbaar is.

In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 van deze

leidraad geformuleerde uitstelbeleid.

 

14.5.2 De executie van schepen

Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de

executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris.

De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de

rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik moeten worden gemaakt als het

land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent.

De executie van niet te boek gestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie

van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om een zo hoog mogelijke

opbrengst te verkrijgen, kan de invorderingsambtenaar een andere

belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de verkoop is belast,

opdragen voor rekening van de gemeente te bieden. De invorderingsambtenaar geeft

deze belastingdeurwaarder zo nodig nadere aanwijzingen.

 

14.5.3 Afgelasting van de verkoop van een schip

Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan

vinden, dan draagt de invorderingsambtenaar er zorg voor dat de aanplakbiljetten

onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook voor op andere wijze gedane

aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.

Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan

onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht mag worden dat

deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van

verkoop bereikt, dan stelt de invorderingsambtenaar hem zo mogelijk op een andere

wijze in kennis.

 

14.5.4 Deskundige hulp en beslag op schepen

Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de invorderingsambtenaar een

makelaar of een andere ter zake kundige inschakelen.

 

14.5.5 Opheffing van het beslag op schepen

Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de

belastingschuldige. Ook wordt - ingeval van te boek gestelde schepen - van de opheffing

bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers.

 

Artikel 15  

Er zijn in deze leidraad op artikel 15 van de wet geen beleidsregels gemaakt.8

 

Artikel 16 Doorlopend beslag

In aansluiting op artikel 16 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over voor 1 januari

2011 gelegde derdenbeslagen.

16.1 Voor 1 januari 2011 gelegde derdenbeslagen

Als vóór 1 januari 2011 door de invorderingsambtenaar derdenbeslag onder de

Belastingdienst op een voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting met betrekking tot

het jaar 2010 is gelegd, geldt het volgende. Dit beslag wordt geacht mede te omvatten

een in termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de

inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de wet over een volgend jaar

voor zover de uit te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar aansluiten

en de schuld waarvoor het beslag is gelegd niet geheel is voldaan. Mutatis mutandis

geldt hetzelfde voor een beslag dat is gelegd op een in een of meer termijnen uit te

betalen bedrag op grond van een voorschot, als bedoeld in artikel 22, zevende lid, van

de Awir.

 

Artikel 17 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van verzet tegen

de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Naast de belastingschuldige kan een ieder

tegen wie de dwanginvordering is gericht in verzet komen.

Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden. Het

verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, voor zover dit door het verzet

wordt bestreden. Ook kan verzet worden gedaan tegen een vordering als bedoeld in

artikel 19 van de wet.

Er kan geen verzet worden ingesteld tegen de in rekening gebrachte kosten van de

aanmaning en de betekeningskosten van het dwangbevel.

In aansluiting op artikel 17 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • het aanhouden van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel bij verzet;

  • verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering.

  •  

17.1 Aanhouden tenuitvoerlegging bij verzet

Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het

dwangbevel, houdt de invorderingsambtenaar de (verdere) tenuitvoerlegging van het

dwangbevel aan, tenzij:

  • de gronden van het verzet naar het oordeel van de invorderingsambtenaar kansloos

  • zijn, en

  • de belangen van de gemeente zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging

  •  

17.2 Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering

Als het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post betekende

dwangbevel aan een onjuist adres is verzonden en daarom de belastingschuldige niet

heeft bereikt, is verzet mogelijk.

 

Artikel 18  

Er zijn in deze leidraad op artikel 18 van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 19 Doen van een vordering

De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de invorderingsambtenaar de

mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen

op hetgeen een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van

hem onder zich heeft of zal krijgen.

In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de algemene regels over het doen van een vordering;

  • de faillissementsvordering;

  • vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen;

  • de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.

  •  

19.1 Vordering algemeen

Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van

kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven

derdenbeslag.

Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel

houder van penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of

het leggen van derdenbeslag de voorkeur verdient.

 

19.1.1 Bekendmaking vordering

De invorderingsambtenaar maakt de vordering bekend door toezending van de

beschikking aan degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.

Als de invorderingsambtenaar dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan

genoemde personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening

van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening

van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening.

 

19.1.2 Voldoen aan de vordering

Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer

belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke

belastingaanslag de betaling strekt.

 

19.1.3 Niet voldoen aan de vordering

Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan

wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd. Hiervan is zeker sprake als blijkt

dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.

Als de invorderingsambtenaar in verband met de kosten of om andere redenen

derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering

ingetrokken.

Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot

melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum

waarop die vordering is gedaan.

 

19.1.4 Intrekken van een vordering

Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, trekt

de invorderingsambtenaar deze bij beschikking in.

De maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de vordering is gedaan.

 

19.1.5 Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering

Als een derde op vordering van de invorderingsambtenaar betaalt en naderhand

vermindert of vernietigt de heffingsambtenaar de belastingaanslag, dan wordt de hieruit

voortvloeiende teruggaaf verrekend of uitbetaald aan de belastingschuldige.

 

19.1.6 Doorbreken beslagverboden en vordering

Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd beslag op

vorderingen van de belastingschuldige op derden) bestaat onder voorwaarden de

mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren. Van deze mogelijkheid

maakt de invorderingsambtenaar alleen gebruik als de belastingschuldige kan worden

gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19, tweede lid, van de wet.

De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid

vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de

belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.

De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In

voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid

uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de

wet niet vatbaar is voor beslag.

 

19.1.6a. Toepassing 5%-regeling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

19.1.6b. Geen vordering voor corona bonus zorgprofessional

De invorderingsambtenaar doet geen vordering op grond van artikel 19, eerste lid, van

de wet, voor een bonus die door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de

Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 wordt uitgekeerd aan een

zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus

zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder voor de bonus een

subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID19. Als reeds een vordering is gedaan, is de zorgaanbieder niet verplicht die bonus aan

de invorderingsambtenaar af te dragen, of betaalt de invorderingsambtenaar de bonus

alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de

invorderingsambtenaar heeft afgedragen.

 

19.1.7 Notoire wanbetaler en vordering

In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid, van de wet vindt de vordering waarbij de

doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt ingeroepen slechts plaats indien

voldaan is aan de volgende voorwaarden:

a. op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt heeft de belastingschuldige meer dan

één aanslag onbetaald gelaten;

b. de enige of laatste betalingstermijn van deze aanslagen is op het tijdstip waarop de

vordering plaats vindt met ten minste twee maanden overschreden;

c. de belastingschuldige komt niet voor uitstel van betaling of kwijtschelding in

aanmerking omdat hij, naar de invorderingsambtenaar bekend is, beschikt over

voldoende vermogen of voldoende betalingscapaciteit om de belastingaanslagen te

voldoen;

d. Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

19.1.8 Vordering ten laste van de echtgenoot

Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of een

vordering heeft op een derde die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de

invorderingsambtenaar een vordering ten laste van de echtgenoot doen. Als de

vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de

invorderingsambtenaar zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van

de vordering op de derde. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met

verhaal op het geheel. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk,

maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de

belastingschuldige en de echtgenoot afzonderlijk. Voor zover het periodieke uitkeringen

betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de

invorderingsambtenaar de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige

is. Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de

belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2

van de regeling van overeenkomstige toepassing.

 

19.2 De faillissementsvordering

 

19.2.1 Aan te melden schulden in faillissement

In een faillissement vallen de belastingschulden voor zover zij materieel zijn ontstaan

vóór de dag van de faillietverklaring dan wel materieel zijn ontstaan na de

faillietverklaring, maar voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de

faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat

van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt. Belastingschulden ontstaan vanaf de datum

van het faillissement die niet voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van

voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschulden

worden aangemeld.

De invorderingsambtenaar splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip

en doet twee aparte vorderingen:

  • één voor het gedeelte dat ter verificatie kan worden aangemeld;

  • één voor het gedeelte dat als boedelschuld kan worden aangemerkt.

Voorlopige aanslagen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet kan de

invorderingsambtenaar niet eerder aanmelden dan nadat de termijnen die aan die

aanslagen verbonden zijn, zijn vervallen. De invorderingsambtenaar splitst de voorlopige

aanslagen naar tijdsevenredigheid of tijdstip.

 

19.2.2 Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden

in faillissement

Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surseance

van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 FW

worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement.

Het bepaalde in artikel 19.2.1 van de leidraad is op deze schulden en de

belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing.

 

19.2.3 Opkomen in faillissement

Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te

verlangen maakt de invorderingsambtenaar geen gebruik, tenzij bijzondere

omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken.

In alle gevallen waarin de invorderingsambtenaar in het faillissement opkomt, vermeldt

hij in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de curator tijdens

het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als boedelschuld kunnen

worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan wendt de invorderingsambtenaar

zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening te

bewerkstelligen.

Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de invorderingsambtenaar zich

met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de

invorderingsambtenaar zich rechtstreeks verhalen op de boedel.

 

19.3 Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen

 

19.3.1 Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen

Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een

periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder

invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van

belastingschulden is beoogd.

Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere

invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel

van beslag. Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding

eerst andere invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te

betrekken.

 

19.3.2 Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen

Als de invorderingsambtenaar het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering

vervolgt door een vordering onder de werkgever of door een andere vordering op een

periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij verplicht de

belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een

vordering te doen.

De invorderingsambtenaar doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen

zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot

betaling ter post heeft bezorgd.

De invorderingsambtenaar doet de betreffende vordering niet eerder dan zeven dagen

na de dagtekening van de vooraankondiging. De vooraankondiging blijft achterwege als

de invorderingsambtenaar de vordering doet bij een werkgever of uitkeringsinstantie die

reeds op vordering van de invorderingsambtenaar een belastingaanslag van de

belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

 

19.3.3 Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen

Als een vordering wordt gedaan op periodieke uitkeringen waarvoor geen beslagvrije

voet geldt en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig

afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past de invorderingsambtenaar de artikelen

475b en 475d tot en met 475e Rv toe.

In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke

uitkering de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een

belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft.

 

19.3.3a

(Vervallen)

 

19.3.4. beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of

verblijfplaats in Nederland

Als de invorderingsambtenaar een vordering doet op een periodieke uitkering waaraan

een beslagvrije voet is verbonden, ten laste van een belastingschuldige van wie geen

woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast overeenkomstig artikel

475da, vierde lid, Rv. Zodra de invorderingsambtenaar bekend wordt met het feit dat de

belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt de

invorderingsambtenaar alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de

eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de

belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem

te wijten is.

 

19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslagvrije voet

Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt

de invorderingsambtenaar overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, RV de beslagvrije

voet vast bij het doen van een vordering op een periodieke uitkering waaraan een

beslagvrije voet is verbonden. Na de vooraankondiging van de vordering kan de

belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie de

invorderingsambtenaar op de hoogte stellen over zijn leefsituatie en bronnen van

inkomsten. Als de belastingschuldige aantoont wat zijn leefsituatie en inkomen is, stelt

de invorderingsambtenaar op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast.

Als de belastingschuldige geen inzicht verschaft of onduidelijkheid blijft bestaan over zijn

leefsituatie en inkomstenbronnen blijft de invorderingsambtenaar uitgaan van de

beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv.

Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet,

komen in mindering op de beslagvrije voet. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt

dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor

de goede vaststelling ervan, stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid om

binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de

belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de invorderingsambtenaar

gestelde termijn aanlevert, herstelt de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met

ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar

maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.

Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan

hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond

van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt op

verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de

belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is. De belastingschuldige

moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt.

 

19.3.6

(Vervallen)

 

19.3.7 Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm

Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in

natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm geacht wordt te betalen.

In een dergelijk geval vermindert de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met het

bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.

 

19.3.8 Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

19.3.9 Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden

De invorderingsambtenaar kan ten laste van in Nederland woonachtige

belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een vordering doen

op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij

rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv,

geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige.

 

19.4 Beslagvrije voet en overheidsvordering

Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de

overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan

bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije

voet, maakt de invorderingsambtenaar de overheidsvordering op verzoek van de

belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij

het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor

de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder

begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de

overheidsvordering kon beschikken.

Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het

verzoek van de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld

in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de invorderingsambtenaar de beslagvrije

voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de

wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat

de invorderingsambtenaar tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op

het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden,

waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de

belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan

de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de invorderingsambtenaar de

teruggaaf met het meerdere.

 

19.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland

Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in

Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de

invorderingsambtenaar een vrij te laten bedrag vast, als bedoeld in artikel 1cbis.2,

tweede lid, van de URIW 1990. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een

vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de invorderingsambtenaar geen vrij te laten

bedrag vast.

De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de invorderingsambtenaar

een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van

de URIW 1990. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie

is, stelt de invorderingsambtenaar alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de

belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de

belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil

tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde

vrij te laten bedrag.

 

19.6 Vordering en energietoeslag

Als de invorderingsambtenaar bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35,

vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, een

overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de invorderingsambtenaar het

daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen

energietoeslag.

Artikel 20 Lijfsdwang

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

Artikel 21 Voorrecht rijksbelastingen

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 22 Bodemrecht

Artikel 22 van de wet gaat over het bodemrecht.

In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de werkingssfeer van het bodemrecht;

  • bodemrecht en bestuurlijke boeten;

  • overbetekening bodembeslag;

  • de volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement;

  • de volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement;

  • bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar;

  • bodemrecht en voorrang;

  • verzet en beroep.

  •  

22.1 Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht

Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende

zaken, kunnen hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk

538 en volgende Rv - geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich

ook tegen het beslag verzetten.

Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben

op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren

tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een

beroepschrift voorleggen aan het college van de gemeente.

Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht

beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een

tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de

executie van rechtswege op.

Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte

tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde

belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Dit voorrecht kan de

invorderingsambtenaar van de gemeente niet toepassen.

 

22.2 Bodemrecht en bestuurlijke boeten

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

22.3 Overbetekening bodembeslag

Als de invorderingsambtenaar bekend is met de omstandigheid dat zaken mogelijk in

eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid, Rv

verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de

beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder.

Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid

heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het college.

De invorderingsambtenaar gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op

enig later tijdstip - maar vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de

in beslag genomen zaken mogelijk eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment

van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht

dagen liggen, gaat de invorderingsambtenaar over tot het vaststellen van een nieuwe

verkoopdatum.

 

22.4 Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

22.5 Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

22.6 Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

22.7 Bodemrecht en voorrang

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

22.8 Verzet en beroep

 

22.8.1 Verzet artikel 435, derde lid, Rv tegen bodembeslag

Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid, Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is

van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de invorderingsambtenaar anderszins

duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie

van die zaken in beginsel doorgang.

 

22.8.2 Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde

lid, Rv inzake bodembeslag

Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft

de invorderingsambtenaar het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken

betreft waarop de invorderingsambtenaar geen verhaal kan nemen.

In de overige gevallen zendt de invorderingsambtenaar de schriftelijke mededeling door

naar het college. Als ook het college geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te

komen, dan stuurt de invorderingsambtenaar de stukken door naar een advocaat met

het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te

verkrijgen.

 

22.8.3 Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag

Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort

de voortgang van de executie niet van rechtswege op.

Niettemin schort de invorderingsambtenaar de invordering in het algemeen op en neemt

hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de

invorderingsambtenaar het opschorten van de invordering belangen van de gemeente

schaadt.

 

22.8.4 Beroepschrift ex artikel 22 van de wet

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de

invorderingsambtenaar, waaronder de belastingschuldige ressorteert. Een beroepschrift

kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.

Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het college dit beroepschrift niet in

behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.

 

22.8.5 Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet

Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit

een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de

invorderingsambtenaar de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke

termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst de indiener op een

mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.

 

22.8.6 Taak van de invorderingsambtenaar met betrekking tot beroepschrift ex

artikel 22, eerste lid, van de wet

Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat

nog steeds ligt - zal het college niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de

indiener niet in verzuim is geweest.

Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal

het college ambtshalve in behandeling nemen. De invorderingsambtenaar schort in het

algemeen eveneens de verkoop op - ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe

- als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking

heeft.

Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de invorderingsambtenaar wendt

voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de

invorderingsambtenaar de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot het

college te richten. Als de invorderingsambtenaar in dit stadium met de belanghebbende

tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing

geldt echter dat de invorderingsambtenaar een beslag niet opheft dan na overleg met het

college.

 

22.8.7 Beslissing college op het beroepschrift tegen een bodembeslag

Het college motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend

beroepschrift. Het college zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard

beroepschrift aan de invorderingsambtenaar. De invorderingsambtenaar draagt zorg

voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige

of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Voor de betekening van de

beslissing van het college worden geen kosten in rekening gebracht.

Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het

college rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de

bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het college betekend op de wijze die geldt

voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.

Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift -

spoedig worden verkocht, dan kan de invorderingsambtenaar na overleg met het college

erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de

plaats van de zaken treedt - in afwachting van de beslissing bij de

invorderingsambtenaar wordt gedeponeerd.

 

22.8.8 Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag

De situatie kan zich voordoen dat de invorderingsambtenaar uit het ingediende

bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te stellen op

grond van artikel 22 eerste lid, van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van

artikel 435, derde lid, Rv.

Als dat het geval is, nodigt de invorderingsambtenaar de derde uit zich daarover binnen

tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een

beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet.

 

22.8.9 Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag

Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet indient als een

schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid, Rv, dan zendt de

invorderingsambtenaar eerst het beroepschrift ter behandeling aan het college, voordat

hij het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv behandelt.

 

22.9. Terughoudend beleid bij reëel eigendom derde

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 22bis Mededeling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 22a en artikel 23

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 23a  

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 24 Verrekening

Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de invorderingsambtenaar van in te

vorderen en uit te betalen bedragen. Bij de verrekening mag de invorderingsambtenaar

geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk

Wetboek. Tijdens faillissement, surseance en wettelijke schuldsanering geldt artikel 24

van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van

toepassing.

In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • wanneer verrekening;

  • betwiste schuld en verrekening;

  • reikwijdte van de verrekening;

  • bekendmaking verrekening;

  • instemmingsregeling bij cessie en verpanding.

  •  

24.1 Wanneer verrekening

De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De invorderingsambtenaar bepaalt of al

dan niet tot verrekening wordt overgegaan.

Als de belastingschuldige de invorderingsambtenaar verzoekt een bepaalde

belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande

aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de invorderingsambtenaar dit

verzoek altijd in.

Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of

het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de invorderingsambtenaar de

invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel

van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten

uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel 25.3 van deze leidraad).

 

24.1.1 Verrekening voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en beslagvrije voet

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

24.2 Betwiste schuld en verrekening

In het algemeen gaat de invorderingsambtenaar niet tot verrekening over met een te

betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de invorderingsambtenaar

uitstel van betaling heeft verleend op grond van artikel 25.2 van deze leidraad.

De invorderingsambtenaar kan wel verrekenen als de financiële situatie van de

belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat.

 

24.3 Reikwijdte van de verrekening

Ondanks het feit dat de wet daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te betalen

bedragen niet automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Dit

laat onverlet dat de invorderingsambtenaar bevoegd is om in gevallen zoals omschreven

in artikel 19, tweede lid, van de wet binnen de betalingstermijn te verrekenen.

Bij een belastingaanslag waarvan een betalingstermijn van een termijnbetaling is

verstreken, kan de invorderingsambtenaar alleen verrekenen voor zover de termijn is

verstreken.

Hierop maakt de invorderingsambtenaar een uitzondering als er sprake is van een

situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, c of d, van de wet. Dan is

verrekening mogelijk met alle termijnen van de voorlopige aanslag vanaf het moment dat

zich één van de genoemde situaties voordoet.

Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de

invorderingsambtenaar is opgedragen, kan plaatsvinden vanaf het moment waarop de

invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen.

 

24.4 Bekendmaking verrekening

Verrekening van een uit te betalen bedrag door de invorderingsambtenaar gebeurt bij

beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door

toezending of uitreiking van een kennisgeving.

Deze bekendmaking kan ook namens de door de gemeente aangewezen (dwang)

invorderingskantoor worden gedaan. Het achterwege laten van de bekendmaking heeft

niet tot gevolg dat de verrekening nietig is.

 

24.5 Verrekening en fiscale eenheid vennootschapsbelasting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

24.6 Instemmingsregeling bij cessie en verpanding

 

24.6.1 Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding

In artikel 24, vierde lid, van de wet is een instemmingsregeling opgenomen die

verrekening uitsluit als de invorderingsambtenaar instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of

stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag.

Als de invorderingsambtenaar niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met

openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem

meegedeeld. De invorderingsambtenaar verrekent het uit te betalen bedrag met de

belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen

bedrag.

Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling.

 

24.6.2 Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen

Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag

voldoende bepaald is omschreven.

Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het

saldo van positieve en negatieve elementen van de belastingaanslag of de

teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde

van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft.

 

24.6.3 Instemming of weigering met een cessie of verpanding

De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de

gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel

bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te

verpanden. De invorderingsambtenaar moet dan bij iedere cessie of verpanding

afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.

Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de invorderingsambtenaar gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of

verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten

tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening

vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had

kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze

aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een

belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.

Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet

worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane

belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De

invorderingsambtenaar is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen als op

het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de

belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld

invorderbaar is. In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de

wet geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting.

De invorderingsambtenaar maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de

derde - in dit geval de pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een

gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de mogelijkheid wordt

gewezen bij het college beroep in te stellen.

 

24.6.4 Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb

Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een

beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de

invorderingsambtenaar de indiener verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke

termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst de indiener op een

mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

 

24.6.5 Bekendmaking beschikking college bij cessie of verpanding

De beschikking van het college op het beroepschrift wordt bekend gemaakt door

toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de belastingschuldige als de

derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris.

 

24.6.6 Houding invorderingsambtenaar bij procedure tegen weigeren instemming

met cessie of verpanding

De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de

invorderingsambtenaar te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de

voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de invorderingsambtenaar niet tot

verrekening over.

Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de invorderingsambtenaar niet eerder

dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze

uitspraak hoger beroep is ingesteld.

Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de

invorderingsambtenaar niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep

onherroepelijk vaststaat.

 

Artikel 25 Uitstel van betaling

Op grond van artikel 25 van de wet kan de invorderingsambtenaar - onder door hem te

stellen voorwaarden - uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een

gedeelte van) een opgelegde belastingaanslag.

Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van de

belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de

invorderingsambtenaar ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen.

De invorderingsambtenaar kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking

tussentijds beëindigen.

In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • de algemene uitgangspunten van het uitstelbeleid;

  • uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag;

  • uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag;

  • uitstel in verband met betalingsproblemen;

  • betalingsregeling voor particulieren;

  • betalingsregeling voor ondernemers;

  • administratief beroep.

  •  

25.1 Algemene uitgangspunten uitstelbeleid

 

25.1.1 Houding van de invorderingsambtenaar tijdens behandeling verzoek om

uitstel

Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de

invorderingsambtenaar overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is

toegewezen.

Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad,

kan de invorderingsambtenaar ondanks het verzoek om uitstel wel

invorderingsmaatregelen treffen.

 

25.1.2 Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling

Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de invorderingsambtenaar de voorwaarden

waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking.

 

25.1.3 Redenen afwijzing verzoek om uitstel

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

a. de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de

invorderingsambtenaar onvoldoende is;

b. onjuiste gegevens worden verstrekt;

c. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de invorderingsambtenaar

daartoe gestelde termijn zijn verstrekt. Als de verstrekte gegevens onvolledig zijn, stelt

de invorderingsambtenaar de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende

gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken;

d. de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld (zie artikel 25.1.1, 25.2.5, 25.5.2 en 25.6.2

van deze leidraad);

e. de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt

teneinde daarmee de verschuldigde belasting te betalen;

f. de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

g. de betalingsregeling zich over een voor de invorderingsambtenaar onaanvaardbare

termijn uitstrekt;

h. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de

invorderingsambtenaar geen uitkomst zal bieden;

i. sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband

met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in

verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die

procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de

belastingschuld kon worden betaald;

j. de belastingschuldige reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is

nagekomen en de invorderingsambtenaar niet is overtuigd dat met het verlenen van een

nieuwe regeling de belastingschuldige aan zijn afspraak zal houden.

k. indien ter zake van de aanslag reeds een beslagopdracht naar de

belastingdeurwaarder is uitgegaan dan wel door de belastingdeurwaarder reeds beslag

is gelegd;

De invorderingsambtenaar is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te

stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel

geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet

gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij moeten

alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan niet worden volstaan met het noemen

van de voornaamste afwijzingsgrond.

 

25.1.4 Redenen beëindigen uitstel

Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:

a. niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;

b. tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;

c. de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;

d. de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn

veranderd dat het naar het oordeel van de invorderingsambtenaar onjuist is het uitstel te

continueren;

e. de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de

invorderingsambtenaar onvoldoende is;

f. zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 10 van de wet en de

invorderingsambtenaar van mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld

waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt;

g. belastingschuldige in staat van faillissement wordt verklaard, hem surseance van

betaling wordt verleend of hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke

personen.

 

25.1.5 Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn

Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn niet nakomt,

kan de invorderingsambtenaar alvorens hij de regeling beëindigt, de belastingschuldige

in de gelegenheid stellen om alsnog binnen veertien dagen de achterstand te voldoen.

 

25.1.6 Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel

Als de invorderingsambtenaar uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip

is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.

Als de invorderingsambtenaar uitstel heeft verleend zonder een bepaald tijdstip te

hebben afgesproken, dan stelt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige van het

vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.

 

25.1.7 Geen invordering tijdens verleend uitstel

Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de invorderingsambtenaar voor een

belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen

invorderingsmaatregelen nemen.

 

25.1.8 Na (afwijzen) uitstel veertien dagen wachttijd

Als de invorderingsambtenaar geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend

uitstel beëindigt, of als het college afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift

tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen

of voortgezet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van de beschikking.

Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een

mededeling is gedaan.

Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel

is verleend. In dat geval geldt de termijn van veertien dagen niet.

Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het

oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet

onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente

worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt

opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met

een prolongatieovereenkomst.

 

25.1.9 Uitstel voor een ambtshalve belastingaanslag

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

25.1.10 Uitstel voor een aanslag ter behoud van rechten

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

25.1.11 Uitstel voor een bestuurlijke boete

De invorderingsambtenaar verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in

verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.

De invorderingsambtenaar verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete

als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die

belastingaanslag en die van de boetebeschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld. De

invorderingsambtenaar verleent dit uitstel niet als uit het bezwaarschrift blijkt dat het

bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete.

Aan het uitstel kan de invorderingsambtenaar voorwaarden verbinden die ertoe strekken

de belangen van de gemeente veilig te stellen. De invorderingsambtenaar verleent het

uitstel tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist.

 

25.1.12

(Vervallen)

 

25.1.13 Zekerheid bij uitstel

De invorderingsambtenaar kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde

stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen van

zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden

gesteld, bewaakt en uitgewonnen.

Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in

beginsel niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid. De

invorderingsambtenaar aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden slechts als

aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere

zekerheidsvormen niet voorhanden zijn.

 

25.1.14 Tijdstip indiening verzoek om uitstel

De invorderingsambtenaar neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in

behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering.

De invorderingsambtenaar wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met

betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging

van een ten laste van de belastingschuldige te houden executoriale verkoop heeft

plaatsgevonden, of als publicatie daarvan niet meer is te voorkomen.

Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de invorderingsambtenaar de

beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel

mondeling bekend maken. De invorderingsambtenaar bevestigt deze beslissing zo

spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van veertien

dagen waarbinnen de invorderingsambtenaar de invordering niet mag aanvangen of

voortzetten.

De invorderingsambtenaar willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de

belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop.

 

25.1.15 Verzoekschriften aan andere instellingen

De invorderingsambtenaar houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend

bij de raad, het college of de gemeentelijke ombudsman.

Als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het

niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente

worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar toch invorderingsmaatregelen treffen.

 

25.2 Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag

 

25.2.1 Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag

De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door

middel van een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd

uitstel van betaling kan de invorderingsambtenaar verlenen tot het moment waarop de

heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaarschrift doet. Onder een bezwaarschrift wordt

ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.

Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking

op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor

uitstel is verzocht of verleend.

 

25.2.2 Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet

Als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag

indient, merkt de invorderingsambtenaar het betwiste bedrag van het bezwaar aan als

een verzoek om uitstel van betaling.

Een beroepschrift tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift en

een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over

de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van

betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om

uitstel van betaling indienen bij de invorderingsambtenaar.

Als de belastingschuldige bij de invorderingsambtenaar een verzoek om uitstel indient in

verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan licht de

invorderingsambtenaar de heffingsambtenaar daaromtrent in en wordt dit verzoek ook

aangemerkt als een pro-formabezwaarschrift.

 

25.2.2a Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de invorderingsambtenaar in

verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het verzoek

het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag vermelden.

25.2.2b Nadere gegevens

 

De invorderingsambtenaar kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter

bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De invorderingsambtenaar geeft de

belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van

zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de

invorderingsambtenaar van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de

verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de invorderingsambtenaar het

verzoek om uitstel af.

Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk

verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.

Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de

belastingschuldige bij de invorderingsambtenaar ingediend verzoek om uitstel in verband

met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de

invorderingsambtenaar de heffingsambtenaar daaromtrent in en wordt het verzoek

tevens aangemerkt als een pro forma bezwaarschrift.

Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift,

dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.

 

25.2.3 De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling

In het algemeen wijst de invorderingsambtenaar een verzoek om uitstel van betaling in

verband met een bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2, 25.2.2a en 25.2.2b

gestelde eisen is voldaan.

De invorderingsambtenaar kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende

beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.

Indien het niet bestreden bedrag niet wordt betaald dan vervalt de uitstelregeling.

 

25.2.4 Uitstel in verband met een onderlinge overlegprocedure

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

25.2.5 Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar

Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de invorderingsambtenaar

zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de

invorderingsambtenaar alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de

omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de

invorderingsambtenaar bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de

invorderingsambtenaar bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag

van de belastingschuldige.

 

25.2.6 Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld

Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet

onherroepelijk vaststaat, treft de invorderingsambtenaar voor de betwiste

belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen.

Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van de gemeente of de belangen van

de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke

invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de invorderingsambtenaar die

maatregelen wel treffen.

Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als

een onherroepelijke invorderingsmaatregel.

 

25.2.7 Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar

Als de invorderingsambtenaar uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden

bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen

bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij

anders is bepaald in deze leidraad onder artikel 24.

Ook kan hiervan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige

zodanig is - bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de

hoogte van de (bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat

en verder niet voldoende zekerheid is gesteld.

Als de invorderingsambtenaar overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in

bij de bekendmaking van de beschikking omtrent zijn beweegredenen.

25.2.7a Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel

 

Als de invorderingsambtenaar bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden

heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het uitstel is

verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de belastingschuldige

nadere voorwaarden stellen. Hierbij kijkt de invorderingsambtenaar of de looptijd voor

het afdoen van het bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van

de aanslag daartoe aanleiding geeft. Voor de beoordeling of hij zekerheid verlangt voor

de bestreden belastingschuld, past de invorderingsambtenaar de in artikel 25.2.5 van

deze leidraad opgenomen voorwaarden toe. Indien de belastingschuldige tijdig voldoet

aan deze voorwaarden, continueert de invorderingsambtenaar het uitstel. De

invorderingsambtenaar trekt het uitste

l in als de belastingschuldige niet aan deze

voorwaarden voldoet.

25.2.8 Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag

Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag,

dan verleent de invorderingsambtenaar uitstel onder de opschortende voorwaarde dat

het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald.

Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder

nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag aangevangen dan wel voortgezet.

Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met

bezwaar neemt de invorderingsambtenaar pas in behandeling als het niet-bestreden

gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.

 

25.2.9 Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag

De invorderingsambtenaar trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband

met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het

bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag.

De invorderingsambtenaar deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor

de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als

het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is voldaan.

 

25.3. Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag

 

25.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen

bedragen

Als binnen afzienbare tijd een door de invorderingsambtenaar uit te betalen bedrag wordt

verwacht, kan de invorderingsambtenaar uitstel van betaling verlenen tot het moment

waarop hij dit uit te betalen bedrag kan verrekenen met de belastingaanslag waarvoor

uitstel wordt gevraagd.

Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als:

- het belastingjaar of belastingtijdvak waarover de teruggaaf wordt verwacht is afgelopen;

en

- de belastingschuldige een verzoek om teruggaaf heeft ingediend; en

- over die teruggaaf tussen de heffingsambtenaar en de belastingplichtige geen verschil

van mening bestaat.

 

25.3.2 Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel

Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag zijn

gevoegd. Als dit ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, geeft de

invorderingsambtenaar de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand

om alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen vanaf de

dagtekening van de kennisgeving van de invorderingsambtenaar dat de

belastingschuldige zijn verzoek (nader) moet motiveren. De invordering wordt voor die

termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de

invorderingsambtenaar van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de

verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de invorderingsambtenaar het

verzoek om uitstel af.

 

25.3.3 Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen

bedrag

De invorderingsambtenaar beslist - onder door hem te stellen voorwaarden - in het

algemeen positief op een volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling. De

toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te verrekenen bedrag.

Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag

moet de belastingschuldige tijdig betalen. De invorderingsambtenaar kan echter een

betalingsregeling toestaan als daartoe aanleiding bestaat.

 

25.3.4 Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen

bedrag

Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent de

invorderingsambtenaar met de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van

betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag.

Als volgens de invorderingsambtenaar de continuïteit van de bedrijfsvoering direct

gevaar loopt als gevolg van een eventuele verrekening van teruggaven en niet hoeft te

worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld, dan kan hij deze teruggaven

(gedeeltelijk) uitbetalen.

 

25.4 Uitstel in verband met betalingsproblemen

 

25.4.1 Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen

Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke

betalingstermijnen kan voldoen, kan de invorderingsambtenaar aan de

belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan. De

invorderingsambtenaar kan daarbij voorwaarden stellen.

Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van

dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft

gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen

van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een

betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling.

De invorderingsambtenaar kan een betalingsregeling weigeren als de

betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of activiteiten die geen

perspectief bieden.

 

25.4.2 Uitstel en motorrijtuigenbelasting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

25.4.3 Verrekening tijdens een betalingsregeling

Tijdens een betalingsregeling verrekent de invorderingsambtenaar belastingteruggaven

en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld. Als daar aanleiding toe is,

kan de invorderingsambtenaar afzien van het verrekenen van bepaalde teruggaven.

 

25.4.4 Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance

Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke

schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de invorderingsambtenaar op de

gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden. Voor deze

schulden treft de invorderingsambtenaar geen betalingsregeling.

Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de

invorderingsambtenaar voor de betaling daarvan uitstel verlenen.

De invorderingsambtenaar kan tijdens een surseance van betaling op verzoek van de

bewindvoerder uitstel van betaling verlenen voor de belastingschuld die voor de aanvang

van de surseance materieel verschuldigd is geworden. De invorderingsambtenaar stelt

daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende verplichtingen stipt

nakomt.

De invorderingsambtenaar kan ook tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder

de gebruikelijke voorwaarden uitstel van betaling verlenen voor belastingaanslagen

waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.

Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de invorderingsambtenaar deze

uit. Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de

hoogte van de belastingschuld.

 

25.4.5 Uitstel van betaling erfbelasting bij verkrijging eigen woning door broers of

zussen van de erflater

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

25.5 Betalingsregeling voor particulieren

 

25.5.1 Duur betalingsregeling particulieren

De invorderingsambtenaar verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een

periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de dagtekening van het

aanslagbiljet. Indien resterende periode te kort is dan ten hoogste twaalf maanden te

rekenen vanaf het moment van aanvraag van de betalingsregeling.

Slechts als er volgens de invorderingsambtenaar bijzondere omstandigheden zijn, kan hij

de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan twaalf maanden.

Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende

betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn schuld te betalen, dan wordt

belastingschuldige gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek om

kwijtschelding.

 

25.5.2 Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren

De invorderingsambtenaar kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden

verbinden. In ieder geval stelt de invorderingsambtenaar aan het verlenen van een

betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere financiële

verplichtingen - waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen -

tijdig worden nagekomen. De invorderingsambtenaar kan echter op verzoek van de

belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of

onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een

bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de

belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de

bestaande betalingsregeling.

De invorderingsambtenaar kan alvorens het uitstel te verlenen, zekerheid eisen als de

aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de

verhaalsmogelijkheden die bij de invorderingsambtenaar bekend zijn, daartoe aanleiding

geeft. Ook het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het

eisen van zekerheid.

 

25.5.3 Kort uitstel particulieren

Op schriftelijk of telefonisch verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling

als bedoeld in artikel 25.5.1 worden getroffen, als aan de volgende cumulatieve

voorwaarden is voldaan:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan

€ 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel

van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend;

b. (vervallen)

c. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere

belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in

verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend;

d. Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;

e. De belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor een hernieuwd

bevel van betaling is betekend door de belastingdeurwaarder.

 

25.5.4 Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren

In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, gaat de

invorderingsambtenaar aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte

gegevens over tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de

vermogenspositie. De invorderingsambtenaar verleent in ieder geval geen uitstel van

betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel op grond

van artikel 25.5.3 van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds

is beëindigd.

Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de invorderingsambtenaar zo

nodig nadere gegevens bij de verzoeker op. Bij de berekening van de betalingscapaciteit

gaat de invorderingsambtenaar uit van de begrippen en normen die gelden bij het

kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de artikelen 25.5.6 tot en met

25.5.9 van deze leidraad wordt afgeweken. Ook met betrekking tot het vermogen gaat de

invorderingsambtenaar uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de

kwijtscheldingsregeling.

 

25.5.5 Vermogen en betalingsregeling particulieren

De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat

een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt met name indien het

vermogen zonder bezwaar liquide is te maken.

Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat

een betalingsregeling echter niet in de weg. Onder vermogen wordt in dit verband

verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot, verminderd met

de schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld.

 

25.5.6 Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren

Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële

omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke

rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de

betalingsregeling. De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de

invorderingsambtenaar wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de

belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De

betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.

Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de invorderingsambtenaar met

betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de

belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.

De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het

normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de

invorderingsambtenaar 80% van de betalingscapaciteit op. Voor een belastingschuldige

die in het buitenland woont, past de invorderingsambtenaar op het normbedrag voor

levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling

woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is

opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke

inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de

invorderingsambtenaar op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.

 

25.5.7 Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven

De invorderingsambtenaar kan - afhankelijk van de concrete situatie van de

belastingschuldige en zijn gezin - bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende

betalingscapaciteit in mindering brengen. Het moet dan gaan om uitgaven die

samenhangen met de maatschappelijke positie van de belastingschuldige, en die naar

het oordeel van de invorderingsambtenaar niet in redelijkheid kunnen worden betaald uit

80% van de betalingscapaciteit.

 

25.5.8 Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden

In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de

aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. De invorderingsambtenaar kan

een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot

ongewenste effecten kan leiden, of waaraan een preferentie is verbonden.

 

25.5.9 Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten

Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de invorderingsambtenaar slechts

rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke, voor zover

uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden in de periode waarvoor

de betalingsregeling geldt.

 

25.5.10 Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor

Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt

waarbij de schuld binnen twaalf maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van

hetgeen de invorderingsambtenaar heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote

afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.

Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de

invorderingsambtenaar niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd

kan worden, dan deelt de invorderingsambtenaar onder afwijzing van het verzoek de

belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.

 

25.5.11 Betalingsregeling langer dan twaalf maanden

Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen

tot en met twaalf maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die

vanwege bijzondere omstandigheden langer dan twaalf maanden duurt. Hierbij moet in

acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen

afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur of de hypotheeklasten - in de eerste twaalf

maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de twaalfde

maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid

is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De invorderingsambtenaar sluit

met de betalingsregeling hier op aan.

 

25.6 Betalingsregeling voor ondernemers

25.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers

De invorderingsambtenaar verleent de belastingschuldige schriftelijk uitstel van betaling

voor een periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de dagtekening van

het aanslagbiljet. Indien resterende periode te kort is dan ten hoogste twaalf maanden te

rekenen vanaf het moment van aanvraag van de betalingsregeling.

Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen

van de duur van de betalingsregeling houdt de invorderingsambtenaar rekening met de

omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en

de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het

verleden.

 

25.6.2 Voorwaarden betalingsregeling ondernemers

Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de invorderingsambtenaar de

voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële

verplichtingen - waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen -

bijhoudt.

De invorderingsambtenaar kan bij het verlenen van een betalingsregeling zekerheid

eisen (zie artikel 25.1.13). Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en

betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van

de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft.

Uitgangspunt voor De hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor

uitstel is verzocht.

 

25.6.2a Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers

Als een ondernemer (hoofdzakelijk) door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in

tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de invorderingsambtenaar desgevraagd

uitstel voor een langere periode verlenen. Daartoe moet de ondernemer aan de hand

van een door een derde deskundige opgestelde verklaring (zie artikel 25.6.2b) het voor

de invorderingsambtenaar aannemelijk maken dat:

a. het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;

b. die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;

c. die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost; en

d. dat er sprake is van een levensvatbare onderneming.

Als de totale belastingschuld ten tijde van de ontvangst van het verzoek om uitstel,

minder dan € 20.000 bedraagt, kan de ondernemer volstaan met een eigen verklaring.

De ondernemer moet daarin aannemelijk maken dat aan de eisen onder a. tot en met d.

wordt voldaan.

De invorderingsambtenaar kan bij het verlenen van dit uitstel nadere voorwaarden

stellen. Om bij onvoorziene tegenslagen de mogelijke verliezen voor de gemeente te

beperken, wordt zoveel als mogelijk is door de invorderingsambtenaar zekerheid

verlangd. De zekerheid kan ook omvatten een beslag.

 

25.6.2b Verklaring derde deskundige

De verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard van de

betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische

gezondheid van de onderneming, de haalbaarheid van het in de toekomst inlopen van de

betalingsachterstand en geeft blijk van de waarneming van de aan dat oordeel ten

grondslag liggende feiten en omstandigheden door de deskundige.

Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan bijvoorbeeld gaan

om een externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie of de

(huis)accountant. De invorderingsambtenaar kan aan de verklaring van de derde

deskundige ook eisen stellen.

 

25.6.2c

(vervallen)

25.6.2d Kort uitstel van betaling voor ondernemers

Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek op schriftelijk of telefonisch verzoek kort

uitstel van betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal drie maanden na de laatste

vervaldag van de (oudste) aanslag.

De voorwaarden die de invorderingsambtenaar stelt aan dit uitstel zijn:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan

€ 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel

van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend.

b. Er staan ten name van de belastingschuldige geen belastingaanslagen open waarvoor

dwangbevelen zijn betekend.

c. Er staat geen vergrijpboete open.

d. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere

aanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband

met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend.

e. N.v.t.

f. Er is geen sprake van een aangifteverzuim voor de belastingschuld waarvoor om

uitstel van betaling wordt verzocht.

25.6.3 Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers

Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor

particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode.

25.6.4 Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie

Als het de invorderingsambtenaar bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt

ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen

of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de invorderingsambtenaar uitstel van

betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal

worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet dan wel aan de lopende verplichtingen

voldoen.

 

25.7 Administratief beroep

25.7.1 Toetsing uitstelbeschikking door het college

Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de invorderingsambtenaar

genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de

belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het college. De

belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de invorderingsambtenaar die de

beschikking heeft genomen.

Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de invorderingsambtenaar

overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen.

Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad,

kan hij ondanks de behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen.

 

25.7.2 Beroepsfase uitstel

Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor

het indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt. Als uit het beroepschrift niet

duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de invorderingsambtenaar de

belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren.

De invorderingsambtenaar wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij

het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

 

25.7.3 Beslissing college op beroepschrift bij uitstel

In alle gevallen waarin het college van de gemeente het beroep gegrond oordeelt, kan hij

de zaak inhoudelijk afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het

af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

 

25.7.4 Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel

De belastingschuldige kan beroep instellen bij het college tegen het niet tijdig nemen van

een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een

beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden.

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de invorderingsambtenaar uitstel van betaling

had moeten verlenen, dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de

invorderingsambtenaar niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de

belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

 

25.7.5 Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de

invorderingsambtenaar

  • 1.

    De invorderingsambtenaar merkt een door de belastingschuldige ingediend

bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift.

Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor

dezelfde belastingschuld als waarvoor de invorderingsambtenaar eerder een verzoek om

uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde

omstandigheden te vermelden.

  • 2.

    In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de invorderingsambtenaar een nieuwe

beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige

gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe

beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het

college.

  • 3.

    Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde

belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de

invorderingsambtenaar zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met

deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de

nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan

bij het college.

  • 4.

    Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een

belastingschuld waarvoor het college reeds op een administratief beroep afwijzend heeft

beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te

vermelden, wijst de invorderingsambtenaar dit verzoek af onder verwijzing naar de

uitspraak van het college.

 

Artikel 25a Uitstel van betaling exitheffingen inkomstenbelasting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

25a.1 Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 25b Uitstel van betaling exitheffingen vennootschapsbelasting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

25b.1 Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen

Artikel 26, eerste lid, van de wet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden

gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De

invorderingsambtenaar verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de

belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de

belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn

als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en ook niet binnen

afzienbare tijd worden verwacht.

De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de

regeling. In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking

gebracht.

Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan gesteld op 100%

van de bijstandsnorm. Voor AOW-gerechtigde personen worden de kosten van bestaan

gesteld op 100% van het toepasselijke, in artikel 3 van de Regeling kwijtschelding

belasting medeoverheden bedoelde netto-ouderdomspensioen.

Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op

zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van

de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan

de invorderingsambtenaar de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn

betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon

bezwaar te betalen.

De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het

ontslag van de betalingsverplichting.

In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • kwijtschelding van (rijks)belastingen voor particulieren;

  • kwijtschelding van (rijks)belastingen voor ondernemers;

  • administratief beroep;

  • voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding;

  • geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing van het verzoek om kwijtschelding;

  • geautomatiseerde kwijtschelding.

  •  

26.1 Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid

In de verordening kwijtschelding zijn de kaders gesteld waarbinnen gemeente Hof van

Twente kwijtschelding verleend. Deze verordening is van overeenkomstige toepassing

op deze leidraad invordering.

 

26.1.1 Kwijtschelding van betaalde belastingschulden

De invorderingsambtenaar verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn

betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen drie maanden

nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden. De betaling

dient hierbij te zijn verricht onder de omstandigheden die aanleiding zouden hebben

gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht;

  • De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden

hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht. De

invorderingsambtenaar dient hierbij, naar omstandigheden beoordeeld, overtuigd te zijn

dat het verzoek om kwijtschelding niet eerder kon worden ingediend dan binnen de

termijn genoemd onder het eerste aandachtstreepje.

Als de invorderingsambtenaar het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het

bedrag terug waarvoor kwijtschelding is verleend.

 

26.1.2 Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de invorderingsambtenaar

waaronder de belastingschuldige ressorteert op een daartoe ingesteld verzoekformulier.

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op

het daartoe bestemde formulier, neemt de invorderingsambtenaar het verzoek niet als

zodanig in behandeling. De invorderingsambtenaar zendt een verzoekformulier aan de

belastingschuldige en stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het

verzoek alsnog binnen drie weken in te dienen.

In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de

belastingschuldige het formulier niet terugzendt, wijst de invorderingsambtenaar het

verzoek af.

 

26.1.3 Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding

Als de invorderingsambtenaar een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig

ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende

gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan schort de

invorderingsambtenaar de invordering in beginsel op.

De invorderingsambtenaar vraagt de gegevens slechts tweemaal op. Als de

belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de

invorderingsambtenaar het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek

af.

 

26.1.4 Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding

Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden

op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is

aangegeven.

 

26.1.5 Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden

Als de invorderingsambtenaar besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan

één of meer voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking

op.

Als de invorderingsambtenaar in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal

plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast waarin

verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar,

te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd

die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt.

Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort, dan moet de

invorderingsambtenaar de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van

veertien dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling van dat deel. Hierbij

is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad) van toepassing. Als tot de

voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de verrekening van

teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de

verrekende teruggaven.

 

26.1.6 Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding

Als de invorderingsambtenaar het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren

waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten. Daarbij moet hij alle

afwijzingsgronden noemen.

 

26.1.7 Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting

invordering

Als de invorderingsambtenaar afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding

of een aangeboden akkoord, of het college afwijzend heeft beslist op een ingediend

beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de invorderingsambtenaar, voldoet

de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen

veertien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de

betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de

invorderingsambtenaar de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de

regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing.

De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in

artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar

het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet direct

aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden

geschaad.

 

26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding

Om de belangen van de gemeente niet te schaden, kan de invorderingsambtenaar de

beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding

mondeling bekend maken. De invorderingsambtenaar bevestigt deze beslissing zo

spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van veertien dagen

waarbinnen de invorderingsambtenaar de invordering niet mag aanvangen of

voortzetten.

Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is

ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld,

dat de invorderingsambtenaar de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het

verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de belastingschuldige niet in

de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de

artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.

 

26.1.9 Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend

Er wordt geen kwijtschelding verleend als:

  • de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist,

of niet op het door de invorderingsambtenaar uitgereikte formulier (zie ook de artikelen

26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad) zijn verstrekt;

  • De invorderingskosten van de aanslag, waarvoor kwijtschelding wordt gevraagd, niet

voldaan zijn;

  • uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige

verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds

en de belastingschuldige de in dat verband door de invorderingsambtenaar gevraagde

opheldering niet - of naar het oordeel van de invorderingsambtenaar – in onvoldoende

mate verschaft;

  • de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. In dat geval

wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet

eerder kan worden ingediend, dan nadat de heffingsambtenaar op grond van de alsnog

verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen.

Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is

vastgesteld, behandelt de invorderingsambtenaar als een eerste verzoek;

  • een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de

heffingsambtenaar, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag

in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele

vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding

vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om

kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of

beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;

  • voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;

  • er sprake is van meer dan één belastingschuldige;

  • een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden gesteld;

  • het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet

kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake als:

a. het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig

belasting is geheven;

b. (vervallen)

c. een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is aangewend ter

voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, tenzij het een

voorlopige teruggaaf betreft voor zover die niet voor beslag vatbaar is;

d. vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek

om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag

te kunnen voldoen;

e. de belastingschuldige wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een belastingaanslag

zou worden opgelegd en nalatig is gebleven in verband daarmee middelen te

reserveren;

f. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;

g. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente;

h. deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

- de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert,

tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;

- ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen

van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329

FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in

artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden

op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de

schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als

een boedelschuld;

- het verzoek is ingediend voor een voorlopige aanslag én die aanslag nog niet is

gevolgd door een (definitieve) aanslag. In gevallen dat het verzoek overigens zou

moeten worden toegewezen, verleent de invorderingsambtenaar tegelijkertijd

(ambtshalve) uitstel van betaling totdat de definitieve aanslag is opgelegd. In de

eventuele uitstelbeschikking deelt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige mee

dat na oplegging van de definitieve aanslag desgewenst een nieuw

kwijtscheldingsverzoek kan worden ingediend waarin naast de voorlopige aanslag de

definitieve aanslag kan worden betrokken;

- door de invorderingsambtenaar nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die

voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan

alsnog kwijtschelding worden verleend.

Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting

waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden

voldaan omdat:

  • binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger

  • inkomen is te verwachten;

  • binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de

  • financiële omstandigheden;

  • binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige

teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De

vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan

immers slechts betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat

saldo moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat

geen kwijtschelding kan worden verleend als de belastingaanslag binnen een jaar door

middel van verrekening kan worden aangezuiverd.

 

26.1.10 Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding

Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de invorderingsambtenaar het

kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.

Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog

aanwezig is. In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld

overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3 van deze leidraad. Het nog aanwezige

bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande

(zakelijke) belastingaanslagen.

 

26.1.11 Verzoekschriften aan andere instellingen

De invorderingsambtenaar houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is

ingediend bij het college, de raad of de gemeentelijke ombudsman.

Als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het

niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente

worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar na voorafgaande toestemming van het

college toch invorderingsmaatregelen treffen.

 

26.2 Kwijtschelding van belastingen voor particulieren

 

26.2.1 Vermogen en kwijtschelding particulieren

Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de

bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, verminderd met de schulden

van de belastingschuldige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de

gemeentelijke belastingen.

Ook als de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd, of bij ongehuwd

samenleven, is het voorgaande van overeenkomstige toepassing ondanks het feit dat de

partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de

belastingaanslag.

 

26.2.2 De inboedel en kwijtschelding particulieren

Een inboedel telt alleen mee als een bezitting wanneer deze bovenmatig is. Dit is in

overeenstemming met het beslagverbod op roerende zaken uit het Wetboek van

Burgerlijke Rechtsvordering. Het gaat dan om zaken die niet nodig zijn voor het voeren

van een gewone, eenvoudige huishouding. Hieronder vallen in ieder geval meubilering

en inventaris zoals bedden en beddengoed, tafel, stoelen, gordijnen, bestek, servies en

ander keukengerei, kasten, koelkast en wasmachine.

Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden van het specifieke geval. Een

bovenmatige inboedel wordt dus wel beschouwd als een bezitting.

 

26.2.3 De auto en kwijtschelding particulieren

De waarde van de personenauto wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking

genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde

heeft van € 3.350 of minder. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als

vermogen in aanmerking genomen.

Het toetsen van de waarde van een voertuig wordt bepaald via de ANWB Koerslijst.

Daarbij wordt de veilingwaarde als uitgangspunt genomen. Als dit geen uitkomst biedt

dan wordt uitgeweken naar Marktplaats en eventueel andere websites die auto’s te koop

aanbieden.

Als op de auto voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van

de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

Een auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de

belastingschuldige aan de invorderingsambtenaar - zo nodig na een verzoek daartoe -

aannemelijk kan maken dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het

beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de

belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot

van belastingschuldige, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen

inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden

betaald.

 

26.2.4 Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren

Incidentele ontvangsten op een bankrekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden

voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking

genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is

gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.

Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35,

vierde of vijfde lid, Participatiewet, wordt een bedrag ter hoogte van het ontvangen

bedrag aan energietoeslag, niet in aanmerking genomen als vermogen voor de

beoordeling van het recht op kwijtschelding.

De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de

kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.

 

26.2.5 De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren

De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt

aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor de waardebepaling van de

onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te

aanvaarden.

Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing

van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet

betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun

laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare

hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor

deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere

belastingschuldigen. In die gevallen kan de invorderingsambtenaar in overleg met de

belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van

betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen

van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van

de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning.

Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.

 

26.2.6 Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren

Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen

beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende

verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van)

zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te

behalen.

 

26.2.7 Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren

Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten

name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in

beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de

nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.

Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende

partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel

mede in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als medeerfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken.

Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in

aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de

belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook

gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient.

 

26.2.8

(Vervallen)

 

26.2.9

(Vervallen)

 

26.2.10 Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om

de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de

aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld

per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de

gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf

maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het

gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in

de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is

ingediend. Ook wanneer de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd

of bij ongehuwd samenleven, is het voorgaande van toepassing, ondanks het feit dat de

partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de

belastingaanslag. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van

de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt

verzocht.

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige,

wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de

huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is

gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag

moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van

belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de

belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op

belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de

gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag

voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

 

26.2.11 Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren

Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op

7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op

vakantiegeld.

Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de invorderingsambtenaar uit

eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder

bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.

Zo is bijvoorbeeld sprake van een lager percentage dan 7 in het geval de

belastingschuldige een bijstandsuitkering geniet. In dat geval moet dus worden

uitgegaan van het percentage genoemd in artikel 19, derde lid, van de Pw.

 

26.2.12 Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met

inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet

tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+).

Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een

normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit

normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale

basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of

de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit

normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.

De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.

a. Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor

levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen.

b. Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het

normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en

leermiddelen en met het bedrag aan onderwijsretributie.

Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt

eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder a en b.

Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen

collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten

uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten

van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende

formules gebruikt:

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten

studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het

hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R

wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor

levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen

lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt

aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.

Formule 2: X + Y = T

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de

betreffende student zoals bedoeld onder a of b. Het resultaat van de berekening volgens

formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het

uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de

betalingscapaciteit.

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit

een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de voren vermelde forfaitaire

inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

 

26.2.13 Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren

Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn

bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet

voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt

daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in

geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd

voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet.

De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm,

als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het

niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk

ontbreekt.

 

26.2.13a Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren

Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke

kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat

vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in

aanmerking genomen.

 

26.2.14 Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden

met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de

datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd.

Tot betalingen op belastingschulden worden naast betalingen aan rijksbelastingen ook

de betalingen gerekend die worden verricht op gemeentelijke belastingen (met

uitzondering van de rechten die zijn vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet) en

andere belastingen en heffingen van lokale overheden.

 

26.2.15 Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse

belastingschulden

Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan

voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de

zin van artikel 3 Pw (zie artikel 26.2.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in

aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de

berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling.

 

26.2.16 Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor

particulieren

Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar

inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente

op grond van de Pw van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering

gebracht.

 

26.2.17 Kwijtschelding tijdens WSNP

Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die

belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden

die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld

overeenkomstig het bestaande beleid.

Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het

inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het

inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt

opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de

bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12

van de regeling.

 

26.2.18

(Vervallen)

 

26.2.19 Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

De normpremie, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, is vastgesteld in artikel 2

van de Wet op de zorgtoeslag.

 

26.2.20 Onderhoud gezinsleden in het buitenland

De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland

verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de

berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan

wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw. Als huur wordt de

hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het

normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw, wordt in het

kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de

buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van

levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige

overmaakt, wordt geen rekening gehouden.

 

26.3 Kwijtschelding van belastingen voor ondernemers

Anders dan de in artikel 5 van de verordening kwijtschelding gemeente Hof van Twente

genoemde mogelijkheid tot kwijtschelding voor ondernemers wordt geen kwijtschelding

verleend aan ondernemers behalve bij het hieronder genoemde saneringsakkoord.

 

26.3.1 Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de

schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale

kwijting, tenzij de raad op grond van artikel 28, eerste lid, onder b, van de

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 anders heeft besloten.

Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn

uitgewonnen.

Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in

artikel 26.3.8 van deze leidraad kan de invorderingsambtenaar kwijtschelding verlenen.

De invorderingsambtenaar zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten

meewegen in de beoordeling van het verzoek:

  • 1.

    Kan de belastingschuldige een verwijt worden gemaakt ter zake van het onbetaald

blijven van de belastingschulden (zie artikel 8 van de regeling en artikel 26.1.9 van deze

leidraad)?

  • 2.

    Is er sprake van een situatie waarin de belastingschuldige de invorderingsambtenaar

als enig schuldeiser heeft overgelaten door de andere schuldeisers bij voorrang te

voldoen (zie artikel 26.3.5 van deze leidraad)? De voorwaarden van artikel 22 van de

regeling voor medewerking van de invorderingsambtenaar aan een saneringsakkoord

zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

 

26.3.2 Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers

Voordat de invorderingsambtenaar toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de

mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven

belastingschuld. Als de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is

dat het aanbod tot een saneringsakkoord voor de invorderingsambtenaar geen betere

perspectieven biedt, treedt de invorderingsambtenaar niet toe tot het akkoord.

Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de invorderingsambtenaar er van afzien

derden alsnog aansprakelijk te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling van het

bedrag dat aan de invorderingsambtenaar moet worden voldaan rekening worden

gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden.

Als de invorderingsambtenaar toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog

derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet

worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten

beschouwing. In de situatie dat de aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de

gesaneerde onderneming uitoefent en het bedrijf daardoor opnieuw in moeilijkheden

komt, eist de invorderingsambtenaar niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog

aanvult. Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de

invorderingsambtenaar evenmin het ontstane tekort op.

 

26.3.3 Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord

De invorderingsambtenaar verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord

waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan

niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal.

 

26.3.4 Toepassingsbereik saneringsakkoord

Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de

invorderingsambtenaar welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden

betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek.

Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de

belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig

mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de

gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde

belasting, is er geen aanleiding voor de invorderingsambtenaar toe te treden tot het

aangeboden akkoord.

Naast de Rijksbelastingdienst heeft ook de gemeente de inspanningsverplichting om de

te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de

eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip

waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.

 

26.3.5 Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

26.3.6 Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord

Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken. Uitgangspunt

is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden

overgegaan. Daarna past de invorderingsambtenaar het akkoordpercentage toe op de

belastingschuld én op de bestuurlijke boete.

 

26.3.7 Rente en kosten en saneringsakkoord

De invorderingsambtenaar betrekt rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag

dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van de wet op de

hoofdsom afgeboekt. De invorderingsambtenaar vermeldt dit in de beschikking.

 

26.3.8 Speciale crediteuren en saneringsakkoord

Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot

een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te

kunnen innen. Tot die crediteuren behoren onder meer:

  • Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand

gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de

pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de

invorderingsambtenaar in de weg. Vanzelfsprekend zal in aanmerking moeten worden

genomen dat het recht van voorrang van de pandhouder afhankelijk is van - en dus qua

belang beperkt is tot - de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand

gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent

schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking

heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin van de wet is voor

die zaak lager bevoorrecht dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet.

Vordering van de gemeente moeten als concurrente vorderingen worden aangemerkt.

  • Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een

leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het

bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat

eigendomsvoorbehoud. Het voorgaande is niet van toepassing als de

invorderingsambtenaar met toepassing van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze

zaak. In dat geval wordt door de invorderingsambtenaar integrale voldoening van de

waarde van de bodemzaak worden geëist en voor het restant van de fiscale vordering

(ten minste) het dubbele percentage;

  • Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en

de invorderingsambtenaar heeft eveneens met de cessie ingestemd, dan wordt bij een

akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met

inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering

van de invorderingsambtenaar wordt bepaald zonder rekening te houden met de te

verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen.

  • dwangcrediteuren. Onder 'dwangcrediteuren' worden in dit verband verstaan

leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken terwijl de onderneming

zonder hen niet verder kan werken. Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die

de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de

beoordeling van het akkoord houdt de invorderingsambtenaar rekening met de volledige

betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.

 

26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats.

De invorderingsambtenaar kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt

betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep

uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals

de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het

geval de invorderingsambtenaar betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij

voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het

saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande

dat in afwijking van:

- artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven

en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het

verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

- artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na

de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

- artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en

andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar

is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele

looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

- artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

Kwijtschelding wordt pas verleend indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is

nagekomen.

 

26.4 Administratief beroep

26.4.1 Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding

Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de

invorderingsambtenaar op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd

beroepschrift richten tot het college. Het beroepschrift wordt ingediend bij de

invorderingsambtenaar. In verband met het aan het college uit te brengen advies zendt

de invorderingsambtenaar zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de

belastingschuldige toe.

Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt

de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de

belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de invorderingsambtenaar het

college daarvan in kennis. De invorderingsambtenaar adviseert het college dan om niet

aan het beroepschrift tegemoet te komen.

 

26.4.2 Herhaald verzoek om kwijtschelding

De invorderingsambtenaar merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een

beroepschrift dat gericht is aan het college. Als de invorderingsambtenaar zelf aanleiding

ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij

het herhaalde verzoek zelf af.

De invorderingsambtenaar behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een

eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke

fout.

In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de

invorderingsambtenaar een beroepschrift indienen bij het college.

 

26.4.3 Beroepsfase kwijtschelding

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de

invorderingsambtenaar de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke

termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst daarbij op een mogelijke

niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

 

26.4.4 Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding

Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn

de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het

eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten

opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in

belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats.

Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot

een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van

bestaan.

 

26.4.5 Beslissing college op beroep bij kwijtschelding

In alle gevallen waarin het college het beroep gegrond oordeelt, kan het college de zaak

inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te

wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

 

26.4.6 Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om

kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift

Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een

beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit

beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot nietontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich

daartegen niet verzet - van het college mag worden verwacht dat het alsnog ambtshalve

de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in

dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af

van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels

onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.

 

26.4.7 Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding

Als de invorderingsambtenaar nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek

om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het college.

Hieraan is geen termijn gebonden.

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de invorderingsambtenaar kwijtschelding had

moeten verlenen, dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de

invorderingsambtenaar niet tijdig heeft beslist, maar kan het college op het beroepschrift

van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

 

26.5

(Vervallen)

 

26.5.1

(Vervallen)

 

26.6 Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om

kwijtschelding

Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de

invorderingsambtenaar voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de

invorderingsambtenaar het verzoek om kwijtschelding af. De invorderingsambtenaar

neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen.

Tegen het besluit van de invorderingsambtenaar om geen invorderingsmaatregelen

meer te treffen staat geen

administratief beroep open.

Als de invorderingsambtenaar besluit tot het niet meer nemen van

invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan

voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde

gevolgen als kwijtschelding.

De invorderingsambtenaar kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te

nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te

betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De

termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen

vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft

voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De invorderingsambtenaar neemt

deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.

Als de invorderingsambtenaar besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te

nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders

dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige

de voorwaarden niet nakomt, neemt de invorderingsambtenaar een nieuwe beschikking

waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De invorderingsambtenaar kan hiertoe pas

overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen

de eerdere beschikking in te trekken wanneer niet binnen veertien dagen alsnog aan de

voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan.

 

26.7 Geautomatiseerde kwijtschelding

Als de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid van geautomatiseerde

kwijtschelding, wordt er getoetst in het laatste kwartaal van het jaar voorafgaande aan

het belastingjaar waarvoor de kwijtschelding eventueel kan worden verleend.

De toetsing vindt plaats door het Inlichtingenbureau aan de hand van jaarlijks

vastgestelde criteria. Deze criteria worden vastgesteld door het Ministerie van Financiën.

Als op grond van deze toetsing geen recht bestaat op geautomatiseerde kwijtschelding

kan in een later stadium alsnog een individueel verzoek worden ingediend.

Artikel 27 Verjaring

In aanvulling op afdeling 4.4.3 (artikelen 4:104 tot en met 4:111) Awb regelt artikel 27

van de wet enkele specifieke (aanvullende) zaken met betrekking tot verjaring:

  • dat stuiting van de verjaring door de invorderingsambtenaar mogelijk is door het

zenden van een schriftelijke mededeling waarin het recht op betaling ondubbelzinnig

wordt voorbehouden;

  • als de belastingschuldige heeft opgehouden te bestaan (oftewel: de onderneming

bestaat niet meer) en er is iemand aansprakelijk gesteld voor de belastingschuld, dan

treedt de aansprakelijkgestelde in de plaats van de belastingschuldige (oftewel: in dat

geval kan ook de aansprakelijkheidsschuld zelfstandig worden gestuit of verlengd).

In aansluiting op afdeling 4.4.3 van de Awb en artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel

het beleid over:

  • versnelde invordering en verjaring;

  • aansprakelijkgestelden en verjaring;

  • stuiting van de verjaring;

  • schorsing van de verjaring;

  • afstand van verjaring;

  • rente en kosten van verjaring;

  • verjaring van belastingteruggaven.

  •  

27.1 Versnelde invordering en verjaring

Als de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet begint de

verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen onmiddellijk en tot

het volle bedrag invorderbaar werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat

moment voor de verjaring geen belang meer.

 

27.2 Aansprakelijkgestelden en verjaring

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor

zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag ter zake waarvan

aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van

de aansprakelijkheidsvordering.

 

27.3 Stuiting van de verjaring

Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de verjaring te stuiten,

dan licht de invorderingsambtenaar de belastingschuldige in over het doel van de

betekening. Deze betekening is kosteloos.

Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend. Als

de invorderingsambtenaar de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuit door

een schriftelijke mededeling, maakt hij die schriftelijke mededeling bekend aan de

belastingschuldige.

 

27.4 Schorsing van de verjaring

Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de

verjaringstermijn voor de gehele belastingaanslag.

 

27.5 Afstand van verjaring

Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De

invorderingsambtenaar beroept zich echter alleen op afstand van verjaring, als zonder

meer duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk bedoelt afstand van de

verjaring te doen.

 

27.6 Rente en kosten en verjaring

De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de

belastingaanslag verbonden. Als voor een belastingaanslag de verjaring is ingetreden,

laat de invorderingsambtenaar dus ook voor de rente en kosten invordering en

verrekening achterwege.

 

27.7 Na verjaring geen civiele invordering

Na intreding van de verjaring maakt de invorderingsambtenaar geen gebruik van de

mogelijkheid om een belastingschuld in te vorderen door middel van een dagvaarding.

 

Artikel 27.8 Verjaring van belastingteruggaven

Voor de verjaring van belastingteruggaven geldt eenzelfde verjaringstermijn als voor

belastingschulden. Na verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis. De

invorderingsambtenaar zal een beroep op de verjaring doen, tenzij hij gerede twijfel heeft

of de belastingaanslag aan de belastingschuldige is bekendgemaakt.

 

Artikel 27a Betalingskorting

De bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 28 Invorderingsrente

Artikel 28 van de wet regelt het in rekening brengen en vergoeden van invorderingsrente.

In aansluiting op artikel 28 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • correctie berekende invorderingsrente;

  • vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente;

  • kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk;

  • drempelbedrag.

  •  

28.1

(Vervallen)

 

28.2 Correctie berekende invorderingsrente

De invorderingsambtenaar corrigeert de renteberekening als daarbij onjuiste gegevens

zijn gebruikt. Dit geldt ook voor een belastingaanslag waaraan een nieuwe dagtekening

wordt toegekend die leidt tot een ander aanvangstijdstip voor de renteberekening.

Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:

Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de

schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en

geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich

voordoen:

bij vermindering van belastingaanslagen, en;

als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag

over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

 

28.3 Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente

Als de invorderingsambtenaar als gevolg van een te late betaling terecht rente in

rekening brengt, kan er slechts in uitzonderlijke situaties aanleiding bestaan die rente te

verminderen. De invorderingsambtenaar moet dan van mening zijn dat het niet tijdig

voldoen van de belastingschuld niet kan worden verweten aan de belastingschuldige en

bovendien dat de invordering van rente onredelijk en onbillijk is.

De invorderingsambtenaar kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift

de verschuldigde rente verminderen.

 

28.4

(Vervallen)

 

28.5

(Vervallen)

 

28.6 Kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk

Kwijtschelding van uitsluitend invorderingsrente is niet mogelijk. De

invorderingsambtenaar doet ook geen toezegging dat de rente niet zal worden

ingevorderd. Dit laat onverlet dat de invorderingsambtenaar kwijtschelding verleent of

rente buiten invordering laat, als hij de hoofdsom kwijtscheldt of buiten invordering laat

op grond van het bepaalde in artikel 26 van deze leidraad.

 

28.7

(Vervallen)

 

28.8 Drempelbedrag

Rentebedragen van € 23 of minder worden bij een slotbetaling op een belastingaanslag

niet in rekening gebracht.

 

28a en artikel 28b

Er zijn in deze leidraad op artikel 28a en artikel 28b van de wet geen beleidsregels

gemaakt.

 

28c

Er zijn in deze leidraad op artikel 28c van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 29  

Er zijn in deze leidraad op artikel 29 van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 30 Beschikking betalingskorting en invorderingsrente

Artikel 30 van de wet bepaalt dat de invorderingsambtenaar het bedrag van de

betalingskorting en de invorderingsrente vaststelt bij een voor bezwaar vatbare

beschikking. Op deze beschikking is hoofdstuk V van de AWR van toepassing. De

invorderingsambtenaar kan geen betalingskorting verlenen van belastingen.

In aansluiting op artikel 30 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- beschikking terug te nemen betalingskorting;

- verzoek tot vermindering rente is bezwaar;

- betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie;

- teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling;

- geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting.

 

30.1 Beschikking terugnemen betalingskorting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

30.2 Verzoek tot vermindering rente is bezwaar

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening gebrachte rente

merkt de invorderingsambtenaar aan als een bezwaarschrift.

 

30.3 Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

30.4 Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling

Het beleid omtrent teruggenomen betalingskorting is niet van toepassing voor de

gemeente.

Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om

de invorderingsrente te betalen niet op. Als om uitstel van betaling wordt verzocht is het

beleid van artikel 25 van deze leidraad en artikel 34 van de regeling van

overeenkomstige toepassing.

 

30.5 Geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 31 en artikel 31a

Er zijn in deze leidraad op de artikelen 31 en artikel 31a van de wet geen beleidsregels

gemaakt.

 

Artikel 32 Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen

Artikel 32 van de wet bepaalt dat naast de aansprakelijkheidsbepalingen die in hoofdstuk

VI van de wet zijn opgenomen, de invorderingsambtenaar ook een beroep kan doen op

aansprakelijkheidsbepalingen in andere wettelijke regelingen. De invorderingsambtenaar

kan dus ook een beroep doen op aansprakelijkheidsbepalingen uit bijvoorbeeld het

Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Koophandel.

In aansluiting op artikel 32 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • keuze aansprakelijkheid;

  • gemeenschapsschulden en aansprakelijkheid.

  •  

32.1 Keuze aansprakelijkheid

In situaties waarin de invorderingsambtenaar feitelijk de keuze heeft tussen de

toepassing van zowel een aansprakelijkheidsbepaling uit de wet als een

aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt in beginsel hetgeen is vermeld in

artikel 3.1 van deze leidraad.

In de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, wordt in beginsel

doorslaggevend gewicht toegekend aan die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de

aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen.

 

32.2

(Vervallen)

 

Artikel 33 Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen

Artikel 33 van de wet bevat hoofdelijke aansprakelijkheidsregels die gelden voor de

invordering van alle (rijks)belastingen.

Deze regels dienen ertoe om, als op het in dit artikel genoemde lichaam geen verhaal

meer kan worden uitgeoefend, die personen voor de nog verschuldigde belasting aan te

spreken, die in een nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en

invloed (hadden) kunnen uitoefenen op het betalen van de belastingschulden.

In aansluiting op artikel 33 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger;

  • feitelijke vestiging;

  • lichaam dat is ontbonden;

  • vereffenaar;

  • bestuurder;

  • gewezen bestuurder.

  •  

33.1 Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid

De begrippen ‘vaste inrichting’ en ‘vaste vertegenwoordiger’ zijn dezelfde als bij de

heffing van de diverse belastingen.

 

33.2 Feitelijke vestiging bij aansprakelijkheid

Het begrip 'gevestigd' in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft een feitelijke

betekenis. Waar een lichaam is gevestigd, moet worden beoordeeld naar de

omstandigheden van het geval.

De invorderingsambtenaar moet hierbij aansluiting zoeken bij het materiële

vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR.

 

33.3 Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid

De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet

doelt, kan - behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen -

onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen

van rechtspersonen.

Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding - bedoeld

in de vorige volzin - geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de

handelingen.

Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening

en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm,

het zogenaamde 'leeg' maken van het lichaam.

 

33.4 Vereffenaar bij aansprakelijkheid

Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op grond van artikel

 

33, eerste lid, onderdeel c, van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is

opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is.

De invorderingsambtenaar moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de

belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar. De

betekenis van het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur in dit lid is dezelfde als in artikel

36 van de wet.

 

33.5

(Vervallen)

 

33.6 Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid

De invorderingsambtenaar kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de

belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk

was, te weten de schuld die in deze periode materieel is ontstaan.

 

33.7 Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers

Bestuurders van lichamen zonder rechtspersoonlijkheid of van een rechtspersoonlijkheid

bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is alsmede leiders van een vaste

inrichting van een niet in Nederland gevestigd lichaam dan wel de in Nederland wonende

of gevestigde vaste vertegenwoordiger van dat lichaam, zijn niet aansprakelijk voor

zover zij bewijzen dat de niet-betaling niet aan hen is te wijten.

Niet-verwijtbaarheid wordt naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld, waarbij veel

afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden. Zo kan van niet-verwijtbaarheid sprake

zijn als een ondernemer, hoewel hij de nodige voorzieningen heeft getroffen om

eventuele tegenslagen in zijn bedrijf het hoofd te bieden, toch wordt geconfronteerd met

niet te voorziene calamiteiten. Daaronder is begrepen een sterk verslechterde

economische situatie van zodanige omvang dat hij ondanks zijn voorzorgen niet meer in

staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen.

Ook kan plotseling betalingsonmacht ontstaan door een bijzondere gebeurtenis,

bijvoorbeeld een niet voorzienbare, omvangrijke miscalculatie of door het faillissement

van een belangrijke debiteur. Bij dit laatste geldt echter dat een ondernemer die zijn

bedrijf uitoefent op een te zwakke financiële basis zich niet gemakkelijk op nietverwijtbaarheid zal kunnen beroepen.

 

Artikel 33a. Aansprakelijkheid van begunstigden

Er zijn in deze leidraad op artikel 33a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 34 tot en met 47

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 48 Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen

Artikel 48 van de wet regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam, maar geeft aan

dat de erfgenaam - als rechtsopvolger van de erflater - niet voor alle belastingaanslagen

voor het volle bedrag zal worden aangesproken.

In aansluiting op artikel 48 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- beneficiaire aanvaarding;

- invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege.

 

48.1 Beneficiaire aanvaarding

Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, wordt de

vereffening van de boedel afgewacht, met dien verstande dat de invorderingsambtenaar

maatregelen neemt ter beveiliging van zijn rechten (zie echter ook artikel 14.1.3 van

deze leidraad).

Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard achterwege.

 

48.2 Invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene niet meer tegen de

gezamenlijke erfgenamen kan worden opgetreden, blijft invordering ten laste van een

erfgenaam van wie minder dan € 23 moet worden ingevorderd achterwege, tenzij het de

hoofdsom van de aanslag betreft.

Er kan ook aanleiding bestaan een gering restbedrag op tactische gronden buiten

invordering te laten.

 

Artikel 48a Aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde bedragen

inkomstenbelasting of omzetbelasting

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 49 Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling

Artikel 49 van de wet regelt de formele bepalingen voor aansprakelijkstellingen. Het geeft

aan op welke wijze een materiële aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele

aansprakelijkstelling. De bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen

aansprakelijkheidsregels, maar gelden ook voor de aansprakelijkheid in enige andere

wettelijke regeling, bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van

Koophandel.

De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking, en wel

afzonderlijk voor een ieder die aansprakelijk wordt gesteld.

In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete;

  • aansprakelijkstelling voor invorderingsrente;

  • vooraankondiging aansprakelijkstelling;

  • de aansprakelijkstelling - in gebreke zijn;

  • informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en

  • inlenersaansprakelijkheid;

  • informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden;

  • eerst uitwinning belastingschuldige;

  • volgorde van aansprakelijkstelling;

  • bezwaar en uitstel van betaling;

  • overgangsrecht.

  •  

49.1 Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete

De invorderingsambtenaar kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke

boete opnemen in dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de

aansprakelijkstelling voor de belastingschuld bekendmaakt. De invorderingsambtenaar

moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de aansprakelijkstelling voor

de boete berust.

Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden, waarop het

voornemen tot een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete berust, te betwisten of de

invorderingsambtenaar is van oordeel dat de betwisting van de aansprakelijke

ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot

aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49, eerste lid, van

de wet.

 

49.2 Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente

Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht,

dan wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag

aan invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag geen rente in rekening

gebracht.

 

49.2a Vooraankondiging aansprakelijkstelling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

49.3 De aansprakelijkstelling - in gebreke zijn

 

49.3.1 Wanneer in gebreke

De belastingschuldige is in gebreke als de betaling van zijn belastingschuld niet heeft

plaatsgevonden binnen de betalingstermijn die voor de belastingaanslag geldt.

 

49.3.2 In gebreke zijn en versnelde invordering

De belastingschuldige wordt ook geacht in gebreke te zijn als de belastingaanslag op

grond van artikel 10 van de wet terstond invorderbaar is.

 

49.3.3 In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’

Als de invorderingsambtenaar aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd

waarin hij toezegt geen verdere invorderingsmaatregelen tegen de belastingschuldige

meer te nemen, kan een derde voor de desbetreffende belastingschuld niettemin

aansprakelijk worden gesteld, mits die mogelijkheid uitdrukkelijk in de beschikking is

vermeld.

 

49.4 Informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en

inlenersaansprakelijkheid

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

49.5 Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden

Op grond van het bepaalde in artikel 49, zesde lid, van de wet moet de

invorderingsambtenaar de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte stellen van

de gegevens over de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden verstrekt,

behoren in elk geval de stukken die op de zaak betrekking hebben als bedoeld in de

artikelen 7:4 en 8:42 Awb. Hieronder worden verstaan alle stukken die bij het nemen van

het besluit een rol hebben gespeeld. Naast de gegevens die zijn vastgelegd in de

genoemde stukken moeten desgevraagd ook andere gegevens worden verstrekt, mits

die gegevens redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van

bezwaar of het instellen van beroep.

De gegevens worden - na een daartoe strekkend verzoek van de aansprakelijk gestelde

- vooruitlopend op het indienen van een bezwaarschrift of op het instellen van beroep

verstrekt.

Hoewel artikel 49, zesde lid, van de wet betrekking heeft op de gegevens over de

belasting, is goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe niet beperkt, maar

mede betrekking heeft op (alle) andere aspecten van de aansprakelijkheidsbeslissing.

Voorwaarde is wel dat deze gegevens hetzij gerekend kunnen worden tot de stukken die

op de zaak betrekking hebben als hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang

kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar tegen de

aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop volgende

beslissingen.

 

49.6 Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige

De invorderingsambtenaar zal zich in beginsel eerst verhalen op

vermogensbestanddelen van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning

van de vermogensbestanddelen van de aansprakelijkgestelde, tenzij zich een situatie

voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4, laatste volzin, van de leidraad.

 

49.7 Volgorde van aansprakelijk stellen

Als de invorderingsambtenaar een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer

dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij daarbij geen

volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de invorderingsambtenaar verscheidene

derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende

aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.

Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald.

 

49.8 Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking

Aansprakelijkstelling

 

49.8.1. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling

Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige

toepassing:

  • als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling;

  • als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de invorderingsambtenaar op het

bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, en;

  • als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.

  •  

49.8.2

(Vervallen)

 

49.9 Overgangsrecht

(Vervallen)

Artikel 51 Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid

De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is niet van

toepassing op een aansprakelijkgestelde. Wel heeft de invorderingsambtenaar de

mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op grond van artikel 51 van de wet met

toepassing van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In aansluiting op artikel 51 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over conservatoir

beslag en uitstel in verband met bezwaar.

 

51.1 Conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar

Als er conservatoir beslag ligt en de aansprakelijkgestelde verzoekt om uitstel van

betaling in verband met een bezwaar tegen de beschikking, dan verleent de

invorderingsambtenaar alleen uitstel van betaling als er zekerheid wordt gesteld.

Artikel 52 Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling

Op grond van artikel 52, eerste lid, van de wet heeft de aansprakelijkgestelde een

betalingstermijn van zes weken na dagtekening van de beschikking van de

aansprakelijkstelling.

Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden en geen

bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend, is het in de beschikking vermelde

bedrag invorderbaar.

In aansluiting op artikel 52 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over vermindering

van de belastingaanslag.

 

52.1 Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling

Als de heffingsambtenaar de aanslag vermindert, past de invorderingsambtenaar het

bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking aan voor zover dat voortvloeit uit de

vermindering en deelt dat mee aan de aansprakelijkgestelde.

Artikel 53 Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding

De invorderingsambtenaar heeft op grond van het bepaalde in artikel 53 recht om ook de

regels voor de verrekening (artikel 24 van de wet met uitzondering van het tweede lid)

toe te passen voor een aansprakelijkgestelde. Dit leidt ertoe dat een openstaande

aansprakelijkheidsschuld kan worden verrekend met een aan de aansprakelijkgestelde

uit te betalen bedrag.

Als de aansprakelijkgestelde niet in staat is - anders dan met buitengewoon bezwaar -

de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen,

dan kan aan hem op verzoek ontslag van betalingsverplichting worden verleend.

In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld;

  • ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid.

  •  

53.1 Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor

zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag waarvoor

aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van

de aansprakelijkheidsvordering.

 

53.2 Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en

verwijtbaarheid

De invorderingsambtenaar verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is

van verwijtbaarheid van de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8,

eerste lid, onderdeel a, van de regeling. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid

beoordeelt de invorderingsambtenaar op basis van gedragingen van de aansprakelijk

gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is gebaseerd

op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze

heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting.

 

Artikel 54 Mededeling aan de aansprakelijkgestelde

In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het aanhouden

van de betaling van een teruggaaf bij aansprakelijkstelling.

 

54.1 Betaling teruggaaf aanhouden bij aansprakelijkstelling

De invorderingsambtenaar houdt de betaling van de teruggaaf - als bedoeld in artikel 54,

eerste lid, van de wet - aan gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke

mededeling aan de belastingschuldige.

In deze periode kan de belastingschuldige - als de derde zich al voor de

aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald - derdenbeslag leggen onder de

invorderingsambtenaar op het bedrag van de teruggaaf. In de derdenbeslagprocedure

zal worden uitgemaakt aan wie de invorderingsambtenaar het bedrag van de teruggaaf

moet betalen.

 

Artikel 55 tot en met 57

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 58 Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de Aansprakelijkgestelde

Artikel 58 van de wet regelt de verplichting voor de belastingschuldige en de

aansprakelijkgestelde tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen en het ter

beschikking stellen van gegevensdragers die voor de invordering van de 'eigen'

belastingschulden van belang zijn.

Verder regelt artikel 58 van de wet de identificatieverplichting tegenover de

invorderingsambtenaar.

Onder de gegevens die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van de

belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de

invorderingsambtenaar nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk

kan stellen.

In aansluiting op artikel 58 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure;

  • gegevens voor invordering ‘eigen’ belastingschulden.

  •  

58.1 Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure

Het is de invorderingsambtenaar niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen

instellen, nadat de rechter de invorderingsambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld

bewijs te leveren voor in een procedure aangevoerde stellingen, indien en voor zover dat

onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat bewijs te kunnen leveren.

 

58.2 Gegevens voor invordering van ‘eigen’ belastingschulden

Onder gegevens die voor de invordering van de ‘eigen’ belastingschulden van de

belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de

invorderingsambtenaar nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk

kan stellen.

 

58.3 Invorderingsonderzoek tijdens faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 59 Informatieverplichting: gegevensdragers bij een derde

Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 59 van de wet niet van

toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen.

Artikel 59 legt aan degene die de boekhouding of gegevens van de belastingschuldige of

aansprakelijkgestelde (bij)houdt de verplichting op de gevraagde gegevens aan de

ontvanger van de rijksbelastingdienst te verstrekken. Het artikel kan op grond van artikel

246a van de Gemeentewet bij algemene maatregel van bestuur geheel of gedeeltelijk

van toepassing worden verklaard voor gemeentelijke belastingen. In de betreffende

algemene maatregel van bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke

belastingheffing (Stb. 1995, 346) is ten aanzien van de invordering geen bepaling

opgenomen die overeenkomt met artikel 59. In artikel 7 van het Besluit

gegevensverstrekking is alleen bepaald dat de rijksbelastingdienst desgevraagd

gegevens en inlichtingen moet verstrekken over de inkomens- en vermogenspositie van

de belastingschuldige die een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belasting

heeft gedaan op de voet van artikel 26 van de wet. Bij de beoordeling van een ingediend

kwijtscheldingsverzoek kunnen de opgegeven inkomens- en vermogensgegevens

worden geverifieerd bij de rijksbelastingdienst.

 

Artikel 60 Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen

Artikel 60 van de wet regelt de formele bepalingen voor de informatieverplichtingen.

In aansluiting op artikel 60 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- het stellen van een redelijke termijn voor verstrekken van informatie;

- de kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen.

 

60.1 Redelijke termijn voor verstrekken van informatie

De invorderingsambtenaar stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de

gegevens en inlichtingen of het ter beschikking stellen van de gegevensdragers.

Als de invorderingsambtenaar belang heeft bij een spoedige verstrekking of

beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn.

60.2 Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen

Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden

verstrekt, herhaalt de invorderingsambtenaar zijn verzoek en vordert hij op basis van

artikel 60, eerste lid, van de wet correcte en concrete gegevens.

Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde eisen,

beoordeelt de invorderingsambtenaar of hij een civiele procedure begint of de

strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet toepast.

Aan de belastingschuldige die niet voldoet aan de verplichting van artikel 60, tweede lid,

van de wet, kan de invorderingsambtenaar een verzuimboete als bedoeld in artikel 63b,

tweede lid, van de wet opleggen.

Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In

uitzonderingssituaties kan de invorderingsambtenaar toestaan dat de gegevens

mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering zorgt de

invorderingsambtenaar voor een vastlegging van het gesprek.

 

Artikel 61 Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen

Artikel 61 van de wet bepaalt voor de in de artikelen 58, 59 en 60 van de wet

opgenomen verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan beroepen, zelfs niet

als die geheimhoudingsverplichting bij wettelijk voorschrift zou zijn opgelegd.

In aansluiting op artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over niet van de

administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.

 

61.1 Niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens

De invorderingsambtenaar heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en

gegevensdragers die hem inzicht verschaffen in de financiële positie van de

belastingschuldige.

Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens

gescheiden. Als het onvermijdelijk is dat de invorderingsambtenaar privacygegevens

onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de verstrekking van gegevens of de

beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren. De invorderingsambtenaar is op

grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot geheimhouding van die

gegevens.

Artikel 62 Informatieverplichtingen van de administratieplichtige

Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 62 van de wet niet van

toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen.

Artikel 62 van de wet legt aan derden de verplichting op om gegevens en inlichtingen die

voor de invordering van belang kunnen zijn te verstrekken aan de ontvanger van de

rijksbelastingdienst. In artikel 246a van de Gemeentewet is bepaald dat bij algemene

maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld om artikel 62 van de

Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren of een

overeenkomstige bepaling vast te stellen. In de betreffende algemene maatregel van

bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing is ten aanzien

van de invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 62. In een

aantal gevallen kunnen gemeenten echter toch gebruik maken van inlichtingen van

derden. Het kan daarbij gaan om de volgende gevallen:

  • Verschaffing inlichtingen door de rijksbelastingdienst. De Staatssecretaris van

Financiën heeft in onderdeel 2.1.1.3 van het Voorschrift informatieverstrekking 1993

bepaald dat aan gemeenten desgevraagd informatie wordt verstrekt voor zover die zijn

belast met de uitvoering van de belastingwet of invordering op basis van de

Invorderingswet 1990. Op grond van dit voorschrift kunnen aan de rijksbelastingdienst

ten aanzien van een derde bijvoorbeeld gegevens over werkgevers of uitkerende

instanties worden gevraagd indien een beslag op loon of uitkering wordt overwogen.

Opgemerkt wordt dat het voorschrift geen wettelijke verplichting aan de

rijksbelastingdienst oplegt tot het verstrekken van inlichtingen.

- Inlichtingenplicht derden op grond van artikel 475g Rv.

 

Artikel 62bis  

Artikel 62bis is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 62a  

Er zijn in deze leidraad op artikel 62a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 63 tot en met 63ab

Er zijn in deze leidraad op de artikelen 63, 63a, 63aa en 63ab van de wet geen

beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 63b Bestuurlijke boeten

In aansluiting op artikel 63b van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • algemene uitgangspunten;

  • betalingsverzuim bij aanslagbelastingen;

  • verplichting toe te laten dat kopieën e.d. worden gemaakt.

  •  

63b.1 Algemene uitgangspunten

Bij het opleggen van bestuurlijke verzuimboeten op grond van hoofdstuk VIIA van de wet

zijn, naast de bepalingen van de AWR die in artikelen 63b van de wet worden genoemd,

de voorschriften van titel 5.1 en titel 5.4 van de Awb van toepassing.

 

63b.2 Betalingsverzuim bij aanslagbelastingen

Voor het opleggen van de boete wordt een systematiek gehanteerd waarbij de boete

wordt gerelateerd aan de hoogte van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn

betaalde belasting.

Ter zake van een verzuim als bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van de wet kan de

invorderingsambtenaar een boete opleggen van 5 procent van de niet, gedeeltelijk niet of

niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum van die bepaling. De

boete wordt minimaal gesteld op € 50. In afwijking hiervan kan de

invorderingsambtenaar in uitzonderlijke gevallen een boete tot het in artikel 63b, eerste

lid, van de wet genoemde maximum opleggen, zonder rekening te houden met de

genoemde 5 procent. Als het bedrag waarover de bestuurlijke boete is berekend wordt

verlaagd door een vermindering of teruggaaf van belasting over dezelfde belasting en

hetzelfde tijdvak, wordt de opgelegde boete naar evenredigheid verlaagd, tot een

minimum van € 50.

Als een aanslag in meerdere termijnen betaald mag worden, kunnen er met betrekking

tot die aanslag ook meerdere verzuimen als bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van de wet

voorkomen. Als er meerdere dergelijke verzuimen zijn, zijn er even zoveel beboetbare

feiten. Bij de bepaling van de hoogte van de boete vanwege een verzuim, houdt de

invorderingsambtenaar alleen rekening met de belasting die betrekking heeft op de

desbetreffende betalingstermijn.

De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet

gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) beslissing te worden genomen.

 

63b.3 Verplichting toe te laten dat kopieën e.d. worden gemaakt

Ter zake van het verzuim als bedoeld in artikel 63b, tweede lid, van de wet kan de

invorderingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent van het in dat artikel

genoemde wettelijk maximum. In afwijking hiervan kan in uitzonderlijke gevallen een

boete tot het in artikel 63b, tweede lid, van de wet genoemde maximum worden

opgelegd.

De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een

ander zijn dan de belastingschuldige.

De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet

gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) beslissing te worden genomen.

 

Artikel 63c en 64

Er zijn in deze leidraad op de artikelen 63c en 64 van de wet geen beleidsregels

gemaakt.

Artikel 65 Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf

Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van

gegevens of het ter beschikking stellen van gegevensdragers, kan sprake zijn van opzet.

In artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet wordt de strafmaat voor dit strafbare feit

gegeven. De beide straffen die in die leden zijn genoemd, kunnen cumulatief worden

toegepast. Artikel 65a van de wet merkt dit strafbare feit aan als een misdrijf.

Het derde lid van artikel 65 van de wet bevat de zogenaamde 'inkeerregeling': het recht

op strafvervolging vervalt als een persoon tijdig tot inkeer komt en alsnog zorgt voor een

juiste en volledige verstrekking van informatie.

In aansluiting op artikel 65 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte

opzetcriterium bij een misdrijf.

 

65.1 Reikwijdte opzetcriterium bij misdrijf

De vereiste opzet voor de toepassing van artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet

behoeft zich niet uit te strekken tot het feit dat te weinig belasting wordt ingevorderd.

 

Artikel 65a en artikel 66

Er zijn in deze leidraad op artikel 65a en artikel 66 van de wet geen beleidsregels

gemaakt.

 

Artikel 67 Geheimhoudingsplicht

Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van dat artikel is

bepaald dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als:

  • bekendmaking verplicht is volgens een wettelijk voorschrift;

  • sprake is van structurele gegevensverstrekking aan bestuursorganen die bij ministeriële

  • regeling (voor de gemeente geldt: bij besluit van het college) zijn aangewezen;

  • de bekendmaking plaatsvindt aan de belastingschuldige zelf voor zover deze gegevens

  • door of namens hem zijn verstrekt.

Daarnaast kan het college op grond van het derde lid ontheffing van de

geheimhoudingsplicht verlenen.

In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • bekendmaking gegevens op verzoek van de belastingschuldige zelf;

  • informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen.

67.1 Bekendmaking aan de belastingschuldige

De geheimhoudingsplicht geldt niet voor de bekendmaking van gegevens aan degene op

wie zij betrekking hebben (de belastingschuldige) voor zover deze gegevens door of

namens hem zijn verstrekt. Ook het verstrekken van informatie over belastingschulden

aan de belastingschuldige zelf valt niet onder de geheimhoudingsplicht. Onder

belastingschuldige moet hier mede worden verstaan: diens vertegenwoordiger, curator,

bewindvoerder of erfgenaam.

 

67.2 Bekendmaking aan derden in het belang van de invordering

De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de bekendmaking van gegevens

noodzakelijk is voor de uitvoering van de Invorderingswet 1990. Dat laatste moet ruim

worden opgevat. Als bekendmaking van belang is voor de invordering van de

verschuldigde belasting (aanslag) of een aansprakelijkheidsvordering (beschikking), kan

de bekendmaking (aan derden) plaatsvinden zonder dat daarmee de

geheimhoudingsplicht wordt geschonden.

 

67.3 Informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 67a  

Er zijn in deze leidraad op artikel 67a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 68 tot en met 72

De artikelen 68, 70 tot en met 70f zijn niet van toepassing voor de gemeente.

Er zijn in deze leidraad op de artikelen 68, 69, 70, 70a, 70aa, 70ba, 70c, 70ca, 70d, 70e,

70ea, 70f, 71 en 72 van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 73 Insolventieprocedures

In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:

  • de algemene uitgangspunten insolventieprocedures;

  • insolventieprocedure en wettelijke schuldsanering;

  • insolventieprocedure en surseance;

  • insolventieprocedure en faillissement;

  • insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door leden van de Vereniging voor

  • schuldhulpverlening en sociaal bankieren ("NVVK") of gemeenten;

  • insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK

  • of gemeenten;

  • insolventieprocedures en akkoorden;

  • wettelijk breed moratorium.

  •  

73.1 Algemene uitgangspunten insolventieprocedures

 

73.1.1 Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement

Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de invorderingsambtenaar

zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt er van uitgegaan

dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag

te ontstaan.

De invorderingsambtenaar meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie

aan bij de bewindvoerder.

Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2

van deze leidraad.

 

73.1.2 Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement

Aansprakelijkstelling voor belastingaanslagen tijdens zowel het faillissement als tijdens

de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk.

 

73.1.3 Boedelschulden

De invorderingsambtenaar ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator

worden voldaan. Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden

aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de invorderingsambtenaar zich in

beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen over de toestand van de

boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit

niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de invorderingsambtenaar zich met zijn

grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de invorderingsambtenaar

rechtstreeks verhaal zoeken op de boedel.

Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Bij de invordering van boedelschulden kan de invorderingsambtenaar tijdens de

wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.

Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in het

faillissement (zie artikel 19.2.2 van deze leidraad).

 

73.1.4 Proceskostengarantie

Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de

bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aanspannen om een bate voor de boedel

te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel niet toereikend zijn om de

proceskosten te voldoen, kan de curator bij de invorderingsambtenaar een gemotiveerd

verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden

voldaan.

Bij de beoordeling van het verzoek neemt de invorderingsambtenaar als uitgangspunt

dat:

  • de boedel bij de actie van de curator moet zijn gebaat;

  • de invorderingsambtenaar (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering

zal kunnen innen.

Daarnaast stelt de invorderingsambtenaar de eis dat de schuldeisers - die bij een

verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van

de procedure - bereid zijn om naar evenredigheid mee garant te staan voor de

proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers. Als een bewindvoerder in de

wettelijke schuldsaneringsregeling de invorderingsambtenaar een verzoek om

garantstelling doet, treedt de invorderingsambtenaar in overleg met het college.

 

73.1.5 Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.1.6 Bodemvoorrecht in faillissement en in de WSNP

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.1.7 Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.1.8 Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP

Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt verwezen naar artikel

25.1.4 en artikel 25.4.4 van deze leidraad.

 

73.1.9 Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP

Zie voor kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP artikel 26.1.9 van deze

leidraad.

 

73.1.10 Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot

faillissement en WSNP

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.1.11 Toeslagenschuld in relatie tot WSNP en faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.1.12 Verplichtingensignaal in relatie tot WSNP en faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.2 Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering

 

73.2.1 Kwijtschelding tijdens WSNP

Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om

kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als

boedelschuld, wordt verwezen naar artikel 26.2.17 van deze leidraad.

 

73.2.2 De WSNP is beëindigd met een schone lei

Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en

voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn

gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen

door de invorderingsambtenaar bij de bewindvoerder zijn aangemeld.

Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode

waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld

na beëindiging (met schone lei) van die regeling, zal de invorderingsambtenaar in

beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:

  • de bewindvoerder de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen /

teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft getoetst; en

  • over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen

met de gemeente.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke

schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking

hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke

schuldsaneringsregeling, zal de invorderingsambtenaar in beginsel niet verrekenen met

de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De

invorderingsambtenaar verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven

omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn

als hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als

de vordering van de invorderingsambtenaar, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde

belasting en hetzelfde tijdvak.

Met betrekking tot belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de

beëindiging (met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en die worden

vastgesteld na beëindiging van die regeling, geldt het volgende. Teruggaven (na

mogelijke verrekening met openstaande schulden) van minder dan € 500 worden

uitbetaald aan de belastingschuldige zelf. Indien de belastingteruggave (na mogelijke

verrekening met openstaande schulden) € 500 of meer bedraagt, zal de

invorderingsambtenaar contact opnemen met de gewezen bewindvoerder om met hem

te overleggen of de vereffening moet worden heropend.

Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de

invorderingsambtenaar derden nog aansprakelijk stellen voor niet-betaalde

belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aangemerkt.

Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de invorderingsambtenaar

voortzetten.

 

73.2.3 De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken

De WSNP kan ook eindigen zonder schone lei (artikel 358, tweede lid, Fw) en de reeds

verstrekte schone lei kan worden ingetrokken (artikel 358a, eerste lid, Fw). In die

situaties kan de invorderingsambtenaar de invordering hervatten.

 

73.2.4 De WSNP is tussentijds beëindigd

Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van artikel 350,

vijfde lid, Fwd, blijft omzetting in faillissement achterwege als er geen baten beschikbaar

zijn. In die situatie geldt het invorderingsbeleid voor natuurlijke personen bij opheffing

van een faillissement wegens gebrek aan baten (artikel 73.4.14).

 

73.3 Insolventieprocedure en surseance

 

73.3.1 Uitstel en surseance

Voor uitstel van betaling in relatie tot surseance wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en

25.4.4 van deze leidraad.

Voor kwijtschelding in relatie tot surseance wordt verwezen naar artikel 26.1.9 van deze

leidraad.

 

73.3.2 Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot

surseance

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.3a. WHOA-akkoord

73.3a.1. Geldend beleid bij aangeboden WHOA-akkoord

Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is

ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in

artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.

 

73.3a.2. Voorwaarden WHOA-akkoord

  • 1.

    De invorderingsambtenaar kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als

bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde

eisen;

  • de invorderingsambtenaar is in de juiste klasse ingedeeld;

  • het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te

  • verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.

  • 2.

    De invorderingsambtenaar houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden

bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening

met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW.

  • 3.

    De invorderingsambtenaar kan ook instemmen met een aan hem aangeboden

akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de

belastingschuldige. De invorderingsambtenaar kan eveneens instemmen met een

akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen.

Zie in dit verband artikel 73.3a.3.

  • 4.

    De invorderingsambtenaar kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als

bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van

hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De

invorderingsambtenaar stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het

akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in

aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.

  • 5.

    Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen

kwijtschelding wordt verleend.

 

73.3a.3. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord bij instemming

Als de invorderingsambtenaar instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste

lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald

blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het

bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

De invorderingsambtenaar kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid

aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de

belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats

van kwijtschelding te verlenen. De invorderingsambtenaar vermeldt in dat geval in de

beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de

betreffende belastingaanslagen.

 

73.3a.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming

Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de

invorderingsambtenaar niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd,

verleent de invorderingsambtenaar voor het resterende deel van de belastingaanslagen

geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.

De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te

merken als natuurlijke verbintenissen.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van

een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord

betrekking heeft, zal de invorderingsambtenaar in beginsel niet verrekenen met de

vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De

invorderingsambtenaar verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven

omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn

als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de

vordering van de invorderingsambtenaar en de belastingteruggaaf zien op dezelfde

belasting en hetzelfde tijdvak.

 

73.4 Insolventieprocedure en faillissement

73.4.1 Faillissementsaanvraag: algemeen

De belastingaanslag(en) waarvoor de invorderingsambtenaar het faillissement

aanvraagt, moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd

worden geacht. Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige

aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.

Voor een voorlopige aanslag vraagt de invorderingsambtenaar slechts een faillissement

aan als:

  • die aanslag is gevolgd door een definitieve aanslag; of

  • naast de voorlopige aanslag ook andere aanslagen onbetaald zijn gebleven.

 

73.4.2 Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag

Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien

bekend is dat geen baten aanwezig noch te verwachten zijn, dan wordt de voorkeur

gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van die

rechtspersoon conform artikel 2:19a BW boven het aanvragen van het faillissement van

die rechtspersoon.

 

73.4.3 Particulieren en faillissement

Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt

verwacht dat de invorderingsambtenaar de eventuele vermogensbestanddelen ook

geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de

gehele schuld wordt voldaan.

Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of

zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit

te doen.

Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of

uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of

zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als

particulieren.

 

73.4.4 Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag

Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is

genomen - een verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord

aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6 van deze leidraad), dan zal de

invorderingsambtenaar de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het

verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen.

Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het

aanbod louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren.

Er wordt ook van afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door de

gemeente gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het

kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste

voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de invorderingsambtenaar het verzoek dan

wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te

trekken of aan te houden.

 

73.4.5 Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag

door rechter

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank

de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de

invorderingsambtenaar de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het

verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen.

De invorderingsambtenaar doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan

om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek

onvoldoende past binnen het door de gemeente gehanteerde uitstelbeleid, en/of

gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de

invorderingsambtenaar het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de

faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

 

73.4.6 Toestemming voor faillissementsaanvraag

De invorderingsambtenaar moet voor iedere faillissementsaanvraag schriftelijk

toestemming van het college hebben. Het voorgaande geldt ook voor in hoger beroep te

voeren zaken over een faillissementsaanvraag.

 

73.4.7 Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag

Als de invorderingsambtenaar bij zijn faillissementsaanvraag gebruik wil maken van de

vordering van een derde als zogenoemde steunvordering, doet hij dit alleen als de derde

schriftelijk te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.

 

73.4.8 Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag

Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet hetgeen in

artikel 73.4.1 tot en met 73.4.7 is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag

door de invorderingsambtenaar.

Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het college vereist, als

het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of zelfstandig een beroep

uitoefent waaraan in totaal meer dan vijftig werknemers zijn verbonden. De gegevens

worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.

Als de invorderingsambtenaar zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de

belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de

belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als

steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1, 73.4.3, 73.4.6 en

73.4.7 van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van het college vereist.

 

73.4.9 Verzet tegen faillietverklaring

Als de invorderingsambtenaar gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de

faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 FW heeft hij hiervoor toestemming van het

college nodig.

 

73.4.10 Beroep op regresrecht in faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.4.11 Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement

Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement wordt

verwezen naar artikel 8.1 van deze leidraad.

 

73.4.12 Opkomen in faillissement

Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator dadelijke

voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar artikel 19.2.3 van deze

leidraad.

 

73.4.13 Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.4.14 Na de toepassing van het faillissement

De invorderingsambtenaar maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van

artikel 196 FW, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de

verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te

executeren. Als er wel aanleiding tot invordering bestaat, doet de invorderingsambtenaar

dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.

Bij natuurlijke personen hervat de invorderingsambtenaar slechts in bijzondere

omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement. Deze

omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf jaar na het

faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over

vermogensbestanddelen van substantiële waarde.

Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden

terugbetaald, treedt de invorderingsambtenaar in verband met artikel 194 FW in overleg

met de curator.

 

73.4.15 Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure

Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet

Denemarken - en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is

van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond van de EG-insolventieverordening

een zogenoemde territoriale of secundaire procedure worden geopend.

Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure,

beoordeelt de invorderingsambtenaar of hij baat heeft bij het openen van een secundaire

of territoriale procedure in Nederland. Een secundaire procedure betreft alleen de

liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling - en wordt afgewikkeld volgens

het in Nederland geldende recht. De staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden

aangetoond.

 

73.4.16 Omzetting faillissement in WSNP

Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is,

toetst de invorderingsambtenaar - als de schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt - een

door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het beleid ingevolge

artikel 19a en 22a van de regeling.

 

73.5 Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door leden van de NVVK of

Gemeenten

73.5.1 Voorwaarden voor MSNP

Stabilisatiefase

Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatieovereenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in

onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst

gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij

activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op

korte termijn te stabiliseren.

Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de

invorderingsambtenaar gedurende een periode van maximaal 240 dagen geen

dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen schort de

invorderingsambtenaar op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast

vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot

en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Het in

deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand

duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op

basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De invorderingsambtenaar

informeert de schuldhulpverlener hierover.

Schuldregelingsovereenkomst

Nadat de schuldhulpverlener de invorderingsambtenaar schriftelijk heeft bericht dat de

overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de

invorderingsambtenaar uitstel van betaling voor een periode van, in beginsel, maximaal

36 maanden als:

a. de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen;

b. de schuldhulpverlener lid is van de NVVK of de schuldregeling wordt uitgevoerd door

een gemeente in eigen beheer (zie ook artikel 73.5a);

c. een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening

van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die

dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de

aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;

d. een schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen conform de Module

Schuldregeling in het kader van schuldhulpverlening voor ondernemers van de NVVK of

een daarmee gelijk te stellen overeenkomst en waarbij voor de berekening van de

aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen, voor

zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;

e. het aannemelijk is dat het bedrijf of beroep tijdens en na het volledig hebben

doorlopen van de schuldregeling met een levensvatbare bedrijfsuitoefening kan worden

voortgezet, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde

ondernemer;

f. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige - afgezien van de

formaliteiten die daarvoor verricht moeten worden - in aanmerking zou komen voor een

schuldregeling als bedoeld in artikel 287a FW;

g. aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst een bedrag zal zijn

betaald van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien er sprake zou

zijn van een wettelijke schuldsanering.

De voorwaarden onder d en e zijn niet van toepassing op een ex-ondernemer indien

aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf zal uitoefenen of niet zelfstandig een

beroep zal uitoefenen.

De invorderingsambtenaar kan ervoor kiezen om aanslagen, waarvoor hij redelijkerwijs

derden aansprakelijk kan stellen, niet te betrekken in de schuldregeling, voor zover deze

ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer. Artikel 26.3.2 is hierbij van

overeenkomstige toepassing.

De invorderingsambtenaar kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor

uitstel van betaling toekennen dan 36 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de

schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van

bijzondere omstandigheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen

van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan

de termijn van 36 maanden.

Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na

totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener

of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De

schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar

uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de

schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand

is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldregelingsovereenkomst voort; hij stelt de

schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in

het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de

schuldregelingsovereenkomst.

Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen

kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), omdat

de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.

De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel)

verschuldigde belasting tot en met de dag van de dagtekening van de

schuldregelingsovereenkomst en is definitief in die zin dat daarop van de zijde van de

invorderingsambtenaar in beginsel niet meer kan worden teruggekomen. In voorkomend

geval wordt het bedrag van de verschuldigde belastingen door middel van schatting

bepaald. In het geval de in de vorige volzin bedoelde schatting naar achteraf blijkt

substantieel te laag mocht zijn, kan de invorderingsambtenaar daarop alleen terugkomen

indien ter zake van die belasting ten tijde van de schatting ten onrechte geen aangifte

was gedaan dan wel indien de belastingschuldige of de schuldhulpverlener wisten of

behoorden te weten dat de schatting te laag was.

 

73.5.2

(Vervallen)

 

73.5.3 Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen

Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de schuldenaar

en diens schuldeisers tot stand is gekomen (en de schuldregelingsovereenkomst dus

wordt voortgezet).

Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die

(materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatieovereenkomst is ontvangen.

 

73.5.4 Houding invorderingsambtenaar tijdens uitstel MSNP

Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een

schuldregelingsovereenkomst, handelt de invorderingsambtenaar gedurende de periode

van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die

materieel zijn ontstaan na de dag van de dagtekening van de

schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het

bestaande beleid.

Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de in artikel 13 van de regeling

bedoelde betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering

wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder het financieel beheer door de

schuldhulpverlener valt. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder financieel

beheer van de schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd worden als

vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

 

73.5.5 Intrekken uitstel gedurende MSNP

De invorderingsambtenaar trekt het uitstel in als:

  • hij niet uiterlijk binnen 240 dagen na de dagtekening van de

  • schuldregelingsovereenkomst door de schuldhulpverlener schriftelijk is geïnformeerd dat

  • de schuldregelingsovereenkomst wordt voortgezet;

  • de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden die (materieel) betrekking hebben

  • op belasting verschuldigd na de dag van de dagtekening van de

  • schuldregelingsovereenkomst, onbetaald laat;

  • de schuldenaar zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt;

  • de schuldenaar zijn schuldeisers tracht te benadelen;

  • de schuldregelingsovereenkomst wordt beëindigd, anders dan in de zin van art. 73.5.6.

Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken

als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de

Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De invorderingsambtenaar trekt het uitstel

in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.

De invorderingsambtenaar trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en

vierde gedachtestreepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener

een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als

belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt.

 

73.5.6 De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP

Als de invorderingsambtenaar uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de

MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de

overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een

buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling of artikel 22a van de

regeling.

In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd

en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Voor de gevolgen van een

buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad.

 

73.5.7 Na de toepassing van de MSNP

Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode

waarin de minnelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld

na beëindiging van die regeling, zal de invorderingsambtenaar in beginsel, als de

schuldenaar aan zijn verplichtingen uit die regeling heeft voldaan, afzien van invordering.

Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:

  • de schuldhulpverlener de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige

  • aanslagen/teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft

  • getoetst; en

  • hij over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft

  • opgenomen met de invorderingsambtenaar.

  •  

Artikel 73.5a Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door anderen dan

leden van de NVVK of gemeenten

Algemeen

Verzoeken om een minnelijke schuldsaneringsregeling gedaan door een persoon of

instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, niet

zijnde een NVVK-lid of een gemeente, worden in behandeling genomen met

inachtneming van het volgende. De invorderingsambtenaar zal een belangenafweging

moeten maken en zich daarbij moeten afvragen of hij al dan niet tot instemming met de

schuldregeling kan komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het

belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang

van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Artikel 73.5 is daarbij van

overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking

moet hebben op natuurlijke personen.

Bij die belangenafweging zullen de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:

  • 1.

    is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;

  • 2.

    is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar

financieel in staat moet worden geacht;

  • 3.

    biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de

schuldenaar;

  • 4.

    biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de

invorderingsambtenaar: hoe groot is de kans dat de weigerende invorderingsambtenaar

dan evenveel of meer zal ontvangen;

  • 5.

    bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;

  • 6.

    wat is de zwaarte van het financiële belang dat de invorderingsambtenaar heeft bij

volledige nakoming;

  • 7.

    hoe groot is het aandeel van de weigerende invorderingsambtenaar in de totale

schuldenlast;

  • 8.

    staat de weigerende invorderingsambtenaar alleen naast de overige met de

schuldregeling instemmende schuldeisers;

  • 9.

    is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar

behoren is nagekomen.

Als uit de belangenafweging volgt dat kan worden ingestemd met een dergelijk verzoek

dan verleent de invorderingsambtenaar op het moment van het ingaan van de

schuldregeling voor 36 maanden uitstel van betaling.

 

73.6 Insolventieprocedures en akkoorden

 

73.6.1 Buitengerechtelijk akkoord

In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen

opgenomen die de doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een

buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de

schulden zonder tussenkomst van een rechter - ook voor de gemeente laten gelden.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een

aansprakelijkgestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke

schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is.

Een verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord kan een ieder indienen,

ook de schuldenaar.

 

73.6.2

(Vervallen)

 

73.6.2a. Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats.

De invorderingsambtenaar kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit

kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en

aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw

opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de

invorderingsambtenaar voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het

bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met

dien verstande dat in afwijking van:

  • artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven

en andere teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het

sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na

de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en

andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar

is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele

looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

De invorderingsambtenaar verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al

zijn onderdelen is nagekomen.

Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden

aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de invorderingsambtenaar als voorwaarde

op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die

aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De

invorderingsambtenaar ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de

baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

De invorderingsambtenaar stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het

bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het

aangeboden bedrag.

 

73.6.3 Gevolgen buitengerechtelijk akkoord

Als de invorderingsambtenaar toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij

kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het

bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. Zo nodig stelt hij

een derde-beslagene of houder van penningen op de hoogte van het verval van het

beslag en zorgt hij voor doorhaling van een beslag op een registergoed.

De invorderingsambtenaar heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd

op grond van het buitengerechtelijke akkoord.

 

73.6.4 Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord

De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de

invorderingsambtenaar bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij

zekerheid.

Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk

kunnen worden gesteld, neemt de invorderingsambtenaar als voorwaarde op dat de

kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die

aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De

invorderingsambtenaar ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de

baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

 

73.6.5 Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord

Als de invorderingsambtenaar vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij

kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het

bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

 

73.6.6 Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord

Bij de beoordeling van een akkoord stelt de invorderingsambtenaar eerst vast op welke

belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de materiële

belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling

is uitgesproken of de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.

Er rust een inspanningsverplichting op de gemeente om de te saneren schuld zo volledig

mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde

belasting wordt geformaliseerd in een aanslag.

De invorderingsambtenaar betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een

akkoord.

 

73.6.7 Schuldig nalatig en (buiten)gerechtelijk akkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

73.6.8 Gevolgen dwangakkoord

Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt

aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de invorderingsambtenaar het deel van de

belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar.

Aangezien de invorderingsambtenaar niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij

geen kwijtschelding. De belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven

als natuurlijke verbintenissen over.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die

betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke

schuldsaneringsregeling, zal de invorderingsambtenaar in beginsel niet verrekenen met

de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De

invorderingsambtenaar verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven

omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn

de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de

vordering van de invorderingsambtenaar en de belastingteruggaaf zien op dezelfde

belasting en hetzelfde tijdvak.

 

73.6.9 Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Indien een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is, vindt

kwijtschelding voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenoemd saneringsakkoord

in de zin van artikel 22 van de regeling. Zie ook artikel 26.3 van deze leidraad.

73.7 Wettelijk breed moratorium

Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel

5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de invorderingsambtenaar

lopende invorderingsmaatregelen op. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden

gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is

ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van

betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad

opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de

afkoelingsperiode schort de invorderingsambtenaar de uitbetaling aan een derde op in

verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige.

 

Artikel 74 Uitstel- en kwijtscheldingsfaciliteiten

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

Artikel 75 Kosten van vervolging

Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van vervolging. Met

'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet

invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in rekening worden gebracht.

Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de

belastingdeurwaarder verricht voor de invordering op civiele wijze.

In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:

  • gevorderde som bevat geen vervolgingskosten;

  • aan derden toekomende bedragen;

  • rechtsmiddelen en vervolgingskosten;

  • verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar;

  • niet in rekening brengen van vervolgingskosten;

  • onverschuldigdheid van vervolgingskosten;

  • niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten;

  • versnelde invordering en vervolgingskosten;

  • aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten;

  • geen kwijtschelding van vervolgingskosten;

  • limitering betekeningskosten dwangbevel.

 

75.1 Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten

De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan onderscheidenlijk

sprake is in artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering

rijksbelastingen) is te verstaan als het belastingbedrag waarvoor de aanmaning of het

dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele - pro

memorie opgenomen - rente.

 

75.2 Aan derden toekomende bedragen

Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering

rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht, vallen:

  • de kosten van de advertenties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en artikel 4, eerste lid,

van de Kostenwet invordering rijksbelastingen;

  • de vergoeding van de bewaarder dan wel door hem ingeschakelde derden;

  • de kosten van het openen van deuren en huisraad als bedoeld in artikel 444 Rv;

  • de kosten van het verrichten van werkzaamheden voor de verkoop ter plaatse van de in

beslag genomen zaken;

  • de kosten van het verrichten van werkzaamheden door makelaars, deskundigen en

afslagers;

  • de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen zaken als de verkoop

elders plaatsvindt;

  • de kosten van het aanbrengen en verwijderen door derden van wielklemmen of andere

bestanddelen die verhindering van gebruik, vervoer en belasting van de in

beslaggenomen roerende zaken bewerkstelligen;

- de kosten van opslag, afvoer en bewaarneming van inbeslaggenomen roerende zaken.

Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten enkel in rekening gebracht

als de verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige elders gebeurt dan wel

als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend. Eventuele gemaakte reiskosten door de

gemeente voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kunnen niet

op de belastingschuldige worden verhaald, evenals mogelijke porti- en telefoonkosten.

 

75.3 Rechtsmiddelen en vervolgingskosten

Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de

invorderingsambtenaar overeenkomstig de voorschriften van het Besluit Beroep in

Belastingzaken.

De invorderingsambtenaar kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de

toepassing van de Kostenwet relevant zijn.

Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op grond van

artikel 6:16 Awb niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte

van vervolging.

Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in artikel 25.1 en

25.2 van deze leidraad van overeenkomstige toepassing.

 

75.4 Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte

kosten wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in artikel 75.3 van deze

leidraad is van overeenkomstige toepassing.

 

75.5 Niet in rekening brengen van vervolgingskosten

In de volgende gevallen brengt de invorderingsambtenaar voor het uitbrengen van

exploten geen vervolgingskosten in rekening:

  • herhaalde betekening van een dwangbevel;

  • (herhaalde) betekening van een dwangbevel uitsluitend ter stuiting van de verjaring;

  • betekening van een vordering;

  • betekening aan een minderjarige of onder curatele gestelde als bedoeld in artikel 13.3

van deze leidraad met dien verstande dat de eerste betekening wel, maar de tweede

betekening (aan de wettelijke vertegenwoordiger) niet in rekening wordt gebracht;

  • betekening van een beslissing van het college op een beroepschrift tegen de

inbeslagneming van roerende zaken aan de derde die het beroepschrift heeft ingediend,

de beslagene en zo nodig de bewaarder, al dan niet gepaard gaande met gehele of

gedeeltelijke opheffing van het beslag;

  • betekening van een proces-verbaal van overgang van de bewaring van beslagen

roerende zaken, anders dan op verzoek of door toedoen van de belastingschuldige.

 

75.6 Onverschuldigdheid van vervolgingskosten

Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn

gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de

volgende gevallen:

  • Als de betaling op de rekening van de gemeente is bijgeschreven op of voorafgaand

aan de dag waarop de kosten verschuldigd zijn geworden;

  • Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld,

anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze

situatie zal zich voordoen:

  • bij vermindering van belastingaanslagen;

  • als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve

belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak; - Als er achteraf bezien al

voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is

geweest om de invordering op te schorten. Hierbij valt te denken aan:

  • een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;

  • een ingediend aanvraagformulier voor kwijtschelding, mits volledig ingevuld;

  • een ingediend verzoekschrift bij het college, de raad of de gemeentelijke ombudsman.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen

voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval

komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een

tegemoetkoming in aanmerking.

Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening

gebracht als sprake is van trainering van de invordering;

  • Als na het in rekening brengen van de kosten aan de belastingaanslag een nieuwe

dagtekening is toegekend;

  • Als een derdenbeslag nooit blijkt te hebben gelegen als bedoeld in artikel 14.4.1 van

deze leidraad;

  • Als zaken - die in een onroerende zaak aanwezig zijn - zowel in een beslag op

roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over

de vraag of deze zaken roerend dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen

door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de

kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

  • Als zaken - die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig zijn - zowel in

een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken zijn begrepen omdat twijfel

bestaat over de vraag of deze zaken een bestanddeel vormen van het schip dan wel

zelfstandige roerende zaken zijn, en duidelijkheid is verkregen door middel van welk

beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband

houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

  • Als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en

15 van de wet, en de belastingschuldige binnen twee werkdagen na uitreiking van het

aanslagbiljet de openstaande belastingschuld betaalt.

 

75.7 Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten

In uitzonderlijke situaties kan er voor de invorderingsambtenaar aanleiding bestaan de in

rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als

de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.

Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden

te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na

te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de

omstandigheden van het specifieke geval- onredelijk en onbillijk is.

 

75.8 Versnelde invordering en vervolgingskosten

Als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en

15 van de wet, vermeldt de belastingdeurwaarder in de akte van betekening bij het

dwangbevel dat de in verband met die maatregelen berekende vervolgingskosten niet

verschuldigd zijn als de openstaande belastingschuld binnen twee werkdagen na

uitreiking van het aanslagbiljet wordt betaald. De vorige volzin is van overeenkomstige

toepassing op de beslagkosten.

 

75.9 Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten

Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van

invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn genomen, is dit

hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

 

75.10 Geen kwijtschelding van vervolgingskosten

Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende

betalingsonmacht. De invorderingsambtenaar doet in dat geval ook geen toezegging dat

deze kosten niet zullen worden ingevorderd.

Het voorgaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend dan wel kosten buiten

invordering worden gelaten, wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden dan wel buiten

invordering gelaten. Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van

deze leidraad.

 

75.11 Limitering betekeningskosten dwangbevel

Als door de invorderingsambtenaar of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een

belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige

niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van

de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor

het betekenen van een dwangbevel.

 

Artikel 76 tot en met 79

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel 80 Invordering, Awb en het moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen

In dit artikel is beleid opgenomen met betrekking tot artikel 4:121 van de Awb en het

moment van vaststelling van naheffingsaanslagen.

80.1 Tenuitvoerlegging termijndwangbevel

 

Een eenmaal ingestelde vervolging voor één of meer van de vervallen termijnen van de

belastingaanslag wordt met dezelfde voortvarendheid voltooid als de eindvervolging.

 

80.2 Moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen

Het overgangsrecht met betrekking tot Afdeling 4.4.1 van de Awb (Vaststelling en inhoud

van de verplichting tot betaling) bepaalt kort gezegd het volgende. Op een

betalingsverplichting die is vastgesteld of ontstaan voor 1 juli 2009 geldt het recht van

voor die datum. Voor betalingsverplichtingen van na 1 juli 2009 geldt de genoemde

afdeling 4.4.1. Bij aanslagbelastingen geldt als moment van vaststelling de datum van

dagtekening van de aanslag. Bij aangiftebelastingen wordt voor het moment van

vaststelling aangesloten bij de dagtekening van de naheffingsaanslag.

Voetnoten

[1] Bijlage bij besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M

[2] Artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet

[3] Artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet

[4] Zie artikel 236, tweede lid, Gemeentewet en artikel 30, zesde lid, Wet WOZ).

[5] U kunt hier ook uw eigen beleid maken en ervoor kiezen de Wet dwangsom en

beroep bij niet tijdig beslissen uitdrukkelijk wel van toepassing te verklaren. Bijvoorbeeld

op beroepen bij het college bij weigering van kwijtschelding. Vanzelfsprekend bent u aan

uw eigen beleidsregels gebonden.

[6] De eisen waaraan een dwangbevel moet voldoen zijn genoemd in artikel 4:122 Awb.

Deze eisen gelden in aanvulling op de eisen die de Awb en Rv in het algemeen stellen

aan het dwangbevel en de bekendmaking ervan.

[7] Met ingang van 1 juli 2009 is onderdeel 14.1 uit de Rijksleidraad verwijderd. Of dit

door de lokale belastingdiensten gevolgd moet worden is de vraag. Vele lokale

belastingdiensten hebben (nog) geen (werk)instructie Invordering voor de medewerkers

die op een of andere wijze bij de uitvoering van het invorderingsproces zijn betrokken.

De Rijksbelastingdienst heeft deze wel. De tekst die in onderdeel 14.1 is opgenomen is

de tekst van de Rijksleidraad zoals die luidde per 1 januari 2009.

[8] Let op: als de invordering wordt toegepast met artikel 15, eerste lid, aanhef, of

onderdeel a of b, van de wet is betekening van een dwangbevel door terpostbezorging

niet mogelijk.

Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan,

zal de invorderingsambtenaar het aldus te veel betaalde bedrag vervolgens

terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

[9] Het college kan een regeling vaststellen waarbij de ministeriële regeling bedoeld in

artikel 31 van de wet (de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990) niet, dan wel

gedeeltelijk van toepassing is verklaard. De gemeente heeft de bevoegdheid zelfstandig

regels te stellen voor de, bij de berekening van de invorderingsrente, toe te passen

afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bepaald

bedrag niet te boven gaat. In artikel 5 van de Model Uitvoeringsregeling gemeentelijke

belastingen is de ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing verklaard.

Naar boven