Gemeenteblad van Westervoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westervoort | Gemeenteblad 2023, 240966 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westervoort | Gemeenteblad 2023, 240966 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening jeugdhulp Westervoort 2023
De raad van de gemeente Westervoort;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 maart 2023.
Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet en artikel 150 van de Gemeentewet;
de visie van de gemeente is dat inwoners van Westervoort een gezond, betekenisvol en veerkrachtig leven kunnen leiden. Er wordt genoeg ruimte geboden om een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Om dit te bereiken stelt de gemeente Westervoort zich open en aandachtig op richting haar burgers. We willen middels dialoog én inspelend op de veranderingen in de maatschappij, komen tot beleid waarin de kansen en mogelijkheden van de burgers altijd het uitgangspunt vormen. Participatie, buurtbetrokkenheid en een positieve leefwereld, mét passende ondersteuning, staan hierin centraal. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
vast te stellen de “Verordening jeugdhulp Westervoort 2023”
Voor u ligt de Verordening jeugdhulp Westervoort 2023, een uitgebreid document waarin de gemeenteraad van de gemeente Westervoort regels stelt over de uitvoering van de Jeugdwet. Op sommige onderdelen stelt het college van burgemeester en wethouders nadere regels, welke ook zijn vastgelegd in de Nadere regels jeugdhulp Westervoort 2023.
Deze verordening is bedoeld voor alle inwonende jeugdigen in de leeftijd tot 18 jaar -en bij verlengde jeugdhulp tot 23 jaar- van de gemeente Westervoort en voor hun ouders die een beroep willen doen op een voorziening op grond van de Jeugdwet, die gebruikelijke hulp verlenen of op een andere wijze te maken hebben met de Jeugdwet. De verordening is ook bedoeld voor zorgaanbieders, zowel gecontracteerde zorgaanbieders als pgb-aanbieders waaronder professionele en informele aanbieders. Daarnaast is deze verordening van belang voor het college en de betreffende ambtenaren.
Op de volgende pagina staat een inhoudsopgave zodat u kunt zien welk onderwerp op welke pagina staat omschreven. In hoofdstuk 1 staan de begripsomschrijvingen geschreven. Hier kunt u de definities van bepaalde termen teruglezen. In hoofdstuk 2 is de toegang tot voorzieningen omschreven. In hoofdstuk 3 staan alle individuele voorzieningen benoemd met de betreffende criteria om ervoor in aanmerking te komen en de eisen die eraan gesteld worden. Deze drie hoofdstukken zijn voornamelijk van belang voor de jeugdigen en hun ouders die een beroep op een voorziening op grond van de Jeugdwet willen doen. Hoofdstuk 4 is geschreven voor de zorgaanbieders, hierin staan de kwaliteitseisen omschreven. Hoofdstuk 5 is van belang voor de gemeente, zodat zij de zorg goed afstemt met andere voorzieningen. In hoofdstuk 6 staan alle regels omschreven over het persoonsgebonden budget (pgb). In hoofdstuk 7 staat omschreven hoe de gemeente het misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet voorkomt, hierin is alles te lezen over de controle door de toezichthouder en de gevolgen van onrechtmatigheden en fraude. Hoofdstuk 8 is voornamelijk voor de jeugdige en de ouders hierin staat hoe zij gebruik kunnen maken van een vertrouwenspersoon en inspraak hebben bij de zorgaanbieder. Tot slot staan in hoofdstuk 9 de slotbepalingen opgenomen die voornamelijk van belang zijn voor de gemeente.
Als bijlage is er een juridisch kader toegevoegd. Hierin zijn de wetsartikelen van de Jeugdwet en de uitvoeringsregeling Jeugdwet opgenomen waar naar verwezen wordt in deze verordening.
Hoofstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
fraude: handelen dat opzettelijk in strijd is met de regels, gericht op eigen of andermans (financieel) gewin, waaronder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering plegen of trachten te plegen ten nadele van de gemeente, met het doel een betaling of ander voordeel te verkrijgen waarop hij geen recht heeft of kan hebben;
gespreks- en onderzoeksverslag: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;
professionele aanbieder: een zorginstelling of een persoon die werkzaam is bij een zorginstelling of werkzaam is als zelfstandige zonder personeel. Deze zorginstelling of persoon staat ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven in het Handelsregister. De professionele aanbieder beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken. De professionele aanbieder is geen familielid van de cliënt;
SKJ: Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. Het is een onafhankelijke uitvoeringsorganisatie die verantwoordelijk is voor de wettelijke registratie van hbo- of wo opgeleide jeugdprofessionals die werken in complexe en risicovolle situaties. Zij toetsen of jeugdprofessionals voldoen aan de criteria voor (her)registratie en onderhouden het stelsel van collegiaal toezicht.
Voorziening: een vorm van jeugdhulp. Er zijn verschillende soorten voorzieningen: algemene voorzieningen, individuele voorzieningen en voorliggende (wettelijke) voorzieningen). Een algemene voorziening is jeugdhulp die voor iedereen toegankelijk is (denk hierbij aan maatschappelijk werk), individuele voorzieningen zijn jeugdhulp die kan worden toegekend na de uitvoering van een onderzoek door de gemeente of een verwijzing van een derdenverwijzer (zoals de huisarts). Een voorliggende (wettelijke) voorziening is jeugdhulp op grond van een andere wet (bijvoorbeeld hulp dat door de zorgverzekering wordt vergoed).
Hoofdstuk 2: Toegang tot voorzieningen
Artikel 2.1. Toegang tot algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats door het college.
Artikel 2.3. Toegang tot jeugdhulp via de gemeente
Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening (maximaal 3 maanden) in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.
Artikel 2.4. Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Als de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger na een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts kiezen voor een aanbieder van jeugdhulp die geen contract met de gemeente heeft en de gemeente soortgelijke jeugdhulp wel kan laten leveren door een aanbieder waarmee zij een contract heeft, is de gemeente niet gehouden deze andere keuze te vergoeden.
Artikel 2.5. Toegang in het kader van jeugdstrafrecht
Het college is verplicht de jeugdhulp in te zetten die de rechter, het Openbaar Ministerie (OM), de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) nodig vinden bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing. Ook als het gaat om de nazorg na verblijf in de justitiële jeugdinrichting in het kader van een scholings- en trainingsprogramma.
Het college (de jeugdconsulent) onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders in het kader van de hulpvraag aan de hand van een stappenplan:
Stap 1: Het college stelt de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder vast.
Stap 2: Het college stelt vast of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen.
Stap 3: Het college bepaalt welke hulp (aard en omvang) nodig is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en mee te doen in de samenleving. Hierbij houdt het college rekening met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau.
Stap 4: Het college onderzoekt of én in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (de ‘eigen kracht’) van de ouder(s) en van het sociaal netwerk voldoende zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden en of er gebruik kan worden gemaakt van algemene of voorliggende wettelijke voorzieningen .
Het college dient de volgende aspecten te beoordelen:
Stap 5: Alleen voor zover de eigen kracht, hulp uit het sociale netwerk, algemene en voorliggende (wettelijke) voorzieningen ontoereikend zijn, moet het college een jeugdhulpvoorziening verlenen.
Het college kan in overleg met de cliënt besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten, als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken, bekendheid met de cliënt en zijn actuele situatie, over voldoende inzicht beschikt in de jeugdhulpbehoefte.
Hoofdstuk 3: Criteria individuele voorzieningen
Artikel 3.2. Algemene criteria voor een individuele voorziening
Artikel 3.3. Criteria begeleiding basis jeugd
Begeleiding basis jeugd heeft als doel zelfstandig functioneren en participatie vergroten of behouden met behulp van het eigen netwerk (vergroting samenredzaamheid), bijvoorbeeld aan de hand van concrete doelen op één of meer leefgebieden uit de ZRM in het ondersteuningsplan. De begeleiding is met name bedoeld om een positieve verandering tot stand te helpen brengen; te ondersteunen bij het vinden van het hanteerbaar krijgen van gedrag opdat de cliënt weer mee kan doen, er weer bij kan horen.
Uitvoering door een professional met een afgeronde mbo-3 niveau richting Zorg en Welzijn1 , waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product. Deze professional met mbo-3 niveau werkt onder aansturing van een professional met minimaal een afgeronde mbo-4 opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.
Het opstellen van een ondersteuningsplan wordt uitgevoerd door een professional met minimaal een afgeronde opleiding op mbo4/beginnend hbo niveau opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product.
Artikel 3.5. Criteria groepsbegeleiding jeugd
Het bieden van activiteiten gericht op bevordering, het behoud of de compensatie van de zelfredzaamheid, die strekken tot voorkoming van verwaarlozing of opname in een instelling. De begeleiding is gericht op de ontwikkelmogelijkheden van de cliënt, met zo mogelijk plaatsing en integratie naar een reguliere setting (bijvoorbeeld onderwijs of kinderopvang).
De SKJ-geregistreerde professional begeleidt de resultaten (ontwikkeldoelen en methodisch trainen van vaardigheden). De overige begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met minimaal een afgeronde mbo-3 opleiding richting Zorg en Welzijn, waarbij de inhoud en de opzet van de opleiding aansluiten bij de hulpverlening die de professional levert binnen het product
Artikel 3.6. Criteria behandeling A
Individuele behandeling is gericht op het opheffen, het verminderen of het accepteren van de problematiek, om terugval of hernieuwde klachten zo veel mogelijk te voorkomen en om de veerkracht van kind en ouders/verzorgers te herstellen en eventueel over te gaan naar een lichtere vorm van zorg (bijv. begeleiding).
Artikel 3.8. Criteria behandeling C
Onder complexiteit wordt verstaan het samengaan van problemen op minimaal drie leefgebieden binnen het gezin of netwerk van de cliënt en verschillende vraagstukken of stoornissen (co-morbiditeit), zoals psychiatrische problematiek in relatie tot een lichamelijke ziekte, verslaving, persoonlijkheid etc.
De professional die werkzaam is binnen dit product dient te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen van het opleidingsniveau wo+ of wo++. Indien een aanbieder heeft gekozen voor de productcode van de j-ggz dan dient de inzet van de professional met het opleidingsniveau WO+ of WO++ een significant onderdeel uitmaken van de behandeling.
Artikel 3.9. Criteria behandeling D
Dit product omvat de behandeling van cliënten ten gevolge van psychiatrische problematiek of stoornis en/of gedragsproblematiek in combinatie met de behoefte aan ondersteuning vanuit de ouders ten gevolge van opgroei- en opvoednood. De cliënten hebben zonder uitzondering een ontwikkelingsachterstand. Veelal is er al een achterstand ontstaan in de neurologische ontwikkeling van het brein met daardoor achterstand op sociaal en emotioneel gebied.
Het betreft altijd een (zeer) intensieve behandeling, die multidisciplinair ingebed is, gericht op herstel, het zorgen voor gedragsverandering, het organiseren van perspectief, het versterken van opvoedvaardigheden van het netwerk en leefsysteem, het leren omgaan met gedrag van de cliënten hierop toezicht houden, het geven van sturing en het organiseren van terugvalpreventie.
Artikel 3.10. Criteria Dyslexie diagnose
Het stellen van een diagnose omvat alle activiteiten gericht op verduidelijking van de klachten en van de zorgvraag en wordt afgerond met een advies, eventueel in de vorm van een behandelplan. Het diagnostisch proces omvat in ieder geval intake & screening, het verwerven van informatie van eerdere behandelaars en schoolanamnese.
Artikel 3.13. Criteria Consultatie B
Met de inzet van dit product moet overdracht van de cliënt naar een andere aanbieder worden voorkomen, wordt voorkomen dat een cliënt op een wachtlijst bij een andere aanbieder komt, op tijd worden overgedragen wanneer een andere aanbieder qua specialisme beter aansluit bij de hulpvraag van de cliënt en samenwerking bevordert.
Artikel 3.14. Criteria Consultatie C
Met de inzet van dit product moet overdracht van de cliënt naar een andere aanbieder worden voorkomen, wordt voorkomen dat een cliënt op een wachtlijst bij een andere aanbieder komt, op tijd worden overgedragen wanneer een andere aanbieder qua specialisme beter aansluit bij de hulpvraag van de cliënt en samenwerking bevordert.
Artikel 3.15. Criteria Consultatie D
Met de inzet van dit product moet overdracht van de cliënt naar een andere aanbieder worden voorkomen, wordt voorkomen dat een cliënt op een wachtlijst bij een andere aanbieder komt, op tijd worden overgedragen wanneer een andere aanbieder qua specialisme beter aansluit bij de hulpvraag van de cliënt en samenwerking bevordert.
Per 4 kinderen op de groep staat minimaal één hbo-begeleider met SKJ registratie. Deze voert de zorg uit, maar hij/zij kan ondersteund worden door een mbo’er of hbo-stagiair. De norm verantwoorde werktoedeling is van toepassing om te bepalen welke werkzaamheden door een hbo’er uitgevoerd moeten worden en welke ook door een mbo’er uitgevoerd kunnen worden. Er is een gedragswetenschapper op de achtergrond betrokken.
Artikel 3.20. Criteria Gezinshuis lichte begeleidingsintensiteit
Aanvullende begeleiding of ondersteuning van de gezinshuisouders kan worden geboden via pedagogisch medewerker(s) ten behoeve van het pedagogische klimaat in het gezinshuis, tot een totale formatie van 0,44 fte per cliënt. Het betreft de gezinshuisouder, (eventueel) aanvullende begeleiding en inzet van de gedragswetenschapper/gedragsdeskundige/hoofdbehandelaar
Artikel 3.21. Gezinshuis middel begeleidingsintensiteit
Aanvullende begeleiding of ondersteuning van de gezinshuisouders kan worden geboden via pedagogisch medewerker(s) ten behoeve van het pedagogische klimaat in het gezinshuis, tot een totale formatie van 0,5 fte per cliënt. Het betreft de gezinshuisouder, (eventueel) aanvullende begeleiding en inzet van de gedragswetenschapper/ gedragsdeskundige/ hoofdbehandelaar.
Artikel 3.22. Gezinshuis zware begeleidingsintensiteit
Aanvullende begeleiding of ondersteuning van de gezinshuisouders kan geboden worden via pedagogisch medewerker(s) ten behoeve van het pedagogische klimaat in het gezinshuis, tot een totale formatie van 0,6 fte per cliënt. Het betreft de gezinshuisouder, (eventueel) aanvullende begeleiding en inzet van de gedragswetenschapper/ gedragsdeskundige/ hoofdbehandelaar.
Artikel 3.23. Criteria verblijf groep lichte begeleidingsintensiteit
Verblijf groep met een lichte begeleidingsintensiteit is bedoeld voor de cliënt met een lichte opvoed- of opgroeivraag die niet in een pleeggezin, gezinshuis of eigen netwerk terecht kan. Cliënt is niet in staat in een gezinsstructuur te functioneren. Cliënt kan problematiek hebben op het gebied van gedrag, psychosociaal of een (licht) verstandelijke beperking. Cliënt is in staat om (redelijk) zelfstandig te functioneren, gaat o.a. naar school, en verblijf is gericht op het zelfstandig wonen of terugkeer naar een gezinssysteem. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Artikel 3.24. Criteria verblijf groep licht-middel begeleidingsintensiteit
Verblijf groep met een licht-middel begeleidingsintensiteit is bedoeld voor de Cliënt met een licht-middel opvoed- of behandelvraag die niet in een pleeggezin, gezinshuis of eigen netwerk terecht kan. Cliënt is niet in staat in een gezinsstructuur te functioneren. Cliënt kan problematiek hebben op het gebied van gedrag, psychosociaal of een (licht) verstandelijke beperking. Cliënt is in staat om (redelijk) zelfstandig te functioneren, gaat o.a. naar school, en verblijf is gericht op het zelfstandig wonen of terugkeer naar een gezinssysteem. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Artikel 3.25. Criteria verblijf groep middel begeleidingsintensiteit
In leef- en behandelgroepen krijgen cliënten met psychosociale- of gedragsproblemen hulp en begeleiding. Zij kunnen de hele dag en nacht bij de instelling verblijven. De instelling is dan de (tijdelijke) vaste woon- en verblijfplaats. Cliënten verblijven doorgaans 24-uur bij de instelling, maar kunnen wel verlof krijgen (bijv. enkele weekenden). De term leefgroep wordt vaak gebruikt wanneer de hulp gericht is op opvoeden en opgroeien. In behandelgroepen is de hulp vaak gericht op de behandeling van specifieke problemen, bijvoorbeeld gedragsproblemen. In deze categorie betreft het voornamelijk behandelgroepen.
Verblijf groep middel begeleidingsintensiteit is bedoeld voor de cliënt met een redelijk serieuze (middel-) opvoedvraag of behandelvraag die niet in een pleeggezin, gezinshuis of eigen netwerk terecht kan. Cliënt is niet in staat in een gezinsstructuur te functioneren. Cliënt kan problematiek hebben op het gebied van gedrag, psychosociaal of een (licht) verstandelijke beperking. Cliënt is niet goed in staat om zelfstandig te functioneren, gaat wel o.a. naar school, en verblijf is gericht op het zelfstandig wonen of terugkeer naar een gezinssysteem. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Artikel 3.26. Criteria Verblijf Groep middel- zware begeleidingsintensiteit
In leef- en behandelgroepen krijgen cliënten met psychosociale- of gedragsproblemen hulp en begeleiding. Zij kunnen de hele dag en nacht bij de instelling verblijven. De instelling is dan de (tijdelijke) vaste woon- en verblijfplaats. Cliënten verblijven doorgaans 24-uur bij de instelling, maar kunnen wel verlof krijgen. In deze categorie betreft het uitsluitend behandelgroepen, vanwege de zwaarte van de problematiek.
Verblijf groep middel-zware begeleidingsintensiteit is bedoeld voor de cliënt met een (redelijk) zware opvoed- of behandelvraag die niet in een pleeggezin, gezinshuis of eigen netwerk terecht kan. Cliënt is niet in staat in een gezinsstructuur te functioneren. Cliënt kan problematiek hebben op het gebied van gedrag, psychosociaal of een (licht) verstandelijke beperking. Cliënt is niet goed in staat om zelfstandig te functioneren, gaat wel o.a. naar school, en verblijf is gericht op het zelfstandig wonen of terugkeer naar een gezinssysteem. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Binnen de groep beschikt tenminste één pedagogisch medewerker/ hulpverlener over een relevante BIG-, SKJ-kwalificatie en een relevante hbo-opleiding/wo-opleiding. Er kunnen ook medewerkers met een relevante mbo-opleiding werken op de groep. Er is gedragswetenschappelijke expertise beschikbaar voor de groep. Deze gedragswetenschapper/gedragsdeskundige/hoofdbehandelaar is minimaal wo-opgeleid.
Artikel 3.27. Criteria verblijfscategorie F Jeugd GGZ
De zelfredzaamheid van de patiënten is laag. Een gedeeltelijke overname van zorg en permanent (opvoedkundig) toezicht door VOV-personeel is noodzakelijk. Er is sprake van gedragsproblemen/agressie, dan wel verstoringen in het functioneren. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering.
De deelprestatie verblijf F is bedoeld voor cliënten met GGZ problematiek met een intensieve verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Inzet VOV+ begeleiding personeel: gemiddeld 1,3 fte op de groep per cliënt. Vrijheid beperkende maatregelen zijn op een groot gedeelte van de cliënten van toepassing. Zij verblijven voor een belangrijk deel ineen gesloten setting, beschermend en beveiligd, waarbij het grootste deel van hen zich niet aan het toezicht kan onttrekken. Er is een slapende of wakende dienst op de groep.
Artikel 3.28. Criteria verblijfscategorie G Jeugd
Het betreft een (korte) klinische opname voor cliënten, als onderdeel van hun GGZ-behandeling. VOV-personeel is permanent beschikbaar met een dubbele bezetting. De nadruk ligt op het opleggen van oplossingen. Wat betreft de zelfstandigheid is er permanente en dubbele begeleiding nodig. De zelfredzaamheid van de patiënten is zeer laag. Er is volledige overname van zorg en permanent toezicht door het VOV-personeel noodzakelijk. Er is sprake van ernstige gedragsproblemen/agressie, dan wel ernstige verstoringen in het psychosociale functioneren. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering, met continu individueel (opvoedkundig) toezicht.
Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor cliënten met GGZ problematiek met een zeer intensieve verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om geneeskundige zorg te leveren. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Inzet VOV + begeleiding personeel: gem. 1,7 fte op de groep per cliënt. Het betreft een gesloten setting, zwaar beveiligd, waarbij het grootste deel van de cliënten de setting niet mag verlaten en waar het grootste deel van hen zich niet aan het toezicht kan onttrekken. Er is een wakende dienst op de groep.
Artikel 3.29. Criteria Verblijf terrein groep middel-zware begeleidingsintensiteit
Het betreft verblijf met overnachting op een behandelgroep gesitueerd op een terrein. Op het terrein bevinden zich naast behandelgroepen, een school en diverse vrije tijdsmogelijkheden. Er zijn mogelijkheden voor de inzet van therapie op het terrein. Er is dus een hoge mate van toezicht, veiligheid en voorspelbaarheid binnen de drie leefsferen (wonen, onderwijs en vrije tijd: ofwel een drie milieu voorziening).
De primaire doelgroep betreft hier cliënten met ernstige gedragsproblemen of een (licht) verstandelijke handicap, die (nog) niet in een gezinscontext of in de wijk kunnen opgroeien. Of cliënten die een bedreiging in de ontwikkeling hebben, zodanig dat het gedragsrepertoire en schoolgang dermate verstoord zijn, dat dit naar verwachting toekomstige maatschappelijke participatie in de weg staat. Doorgaans hebben zij complexe problematiek en vaak al meerdere mislukte hulppogingen gehad. Ondersteuning is gericht op de ouder(s) en cliënt.
Binnen de groep beschikken meerdere hulpverleners over een BIG-/SKJ kwalificatie en een relevante hbo-opleiding/wo-opleiding. Indien mbo geschoolde professionals werkzaam zijn, staan zij onder supervisie van de hbo’ers/wo’ers. Er is 24 uurs-aanwezigheid van minimaal één hbo-/wo-, en SKJ- of BIG geregistreerde professional op de groep. Er is gedragswetenschappelijke expertise beschikbaar voor de groep. Deze gedragswetenschapper/gedragsdeskundige/hoofdbehandelaar is minimaal wo-opgeleid.
Artikel 3.30. Verblijf terrein Groep zware begeleidingsintensiteit
Het betreft verblijf met overnachting op een behandelgroep gesitueerd op een terrein. Op het terrein bevinden zich naast behandelgroepen, een school en diverse vrije tijdsmogelijkheden. Er zijn mogelijkheden voor de inzet van therapie op het terrein. Er is dus een hoge mate van toezicht, veiligheid en voorspelbaarheid binnen de drie leefsferen (wonen, onderwijs en vrije tijd: ofwel een drie milieu voorziening).
Binnen de groep beschikken meerdere hulpverleners over een BIG-/SKJ kwalificatie en een relevante hbo-opleiding/wo-opleiding. Indien mbo geschoolde professionals werkzaam zijn, staan zij onder supervisie van de hbo’ers/wo’ers. Er is 24 uurs-aanwezigheid van minimaal één hbo-/wo-, en SKJ- of BIG geregistreerde professional op de groep. Er is gedragswetenschappelijke expertise beschikbaar voor de groep. Deze gedragswetenschapper/gedragsdeskundige/hoofdbehandelaar is minimaal wo-opgeleid.
JeugdzorgPlus betreft verblijfzorg van een cliënt op een driemilieuvoorziening, maar onderscheidt zich van andere vormen van jeugdhulp doordat er beperkende maatregelen (vasthouden) kunnen worden toegepast. Deze maatregelen kunnen worden ingezet o.b.v. een machtiging van de rechter. De behandeling in de instelling voor gesloten jeugdhulp is erop gericht om de impact van de beperkende maatregelen zo passend mogelijk te laten zijn, en de cliënt voor te bereiden op een tijd waarin er geen noodzaak meer is voor beperkende maatregelen.
Wanneer het voor een ouder onmogelijk is, of wanneer het leidt tot ernstige benadeling van de jeugdige, om de begeleiding in het vervoer op een andere wijze te organiseren kan de ouder het college, op basis van redenen en met aantoonbare en onderbouwende argumenten, vragen om de begeleiding in het vervoer te organiseren.
Hoofdstuk 4: Kwaliteitseisen zorgaanbieders
De zorgaanbieder is bekwaam en gekwalificeerd en/of beschikt over aantoonbaar bekwame en gekwalificeerde medewerkers voor het uitvoeren van de gevraagde dienstverlening, zet gekwalificeerde medewerkers in en dient dit op ieder moment aan het college te kunnen aantonen. In hoofdstuk 3 is per individuele voorziening omschreven welk opleidingsniveau minimaal is vereist.
Bestuurders (conform uittreksel KvK) en alle hulpverleners (alle medewerkers, inclusief uitzendkrachten, zzp’ers, stagiaires en vrijwilligers), die direct contact hebben met cliënten zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), met screeningsprofiel 45 ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’, die bij indiensttreding niet ouder is dan 3 maanden en bij het inzetten op de gecontracteerde zorg, niet ouder dan 3 jaar.
De aanbieder werkt aan zelfregie van zorg waar dit mogelijk is. Er wordt verwacht van de aanbieder dat hij aantoonbaar de zelfredzaamheid van de cliënten verbetert en/of verslechtering voorkomt of de zelfredzaamheid stabiel houdt. Ook zal de aanbieder aantoonbaar investeren in het innoveren en eventueel afbouwen van jeugdhulp, dat wil zeggen het verkorten van de zorgduur en het verminderen van het aantal begeleidingsuren. De aanbieder werkt waar mogelijk aan het afbouwen van de jeugdhulp, naar lichtere vormen van individuele voorzieningen en/of naar voorliggende wettelijke voorzieningen en/of naar de inzet van het sociaal netwerk, bij voorkeur met behulp van sociale netwerkstrategieёn.
De aanbieder evalueert tenminste 6 weken voor afloop van de indicatie, het ondersteunings- of behandelplan en de uitvoering daarvan. Wanneer het traject langer duurt dan een jaar vinden er in overleg meerdere evaluaties plaats. Elke evaluatie wordt besproken met de cliënt en er wordt een verslag gemaakt, dat ondertekend is door de cliënt en/of wettelijke vertegenwoordiger, zodat helder is dat deze evaluatie is besproken met de desbetreffende cliënt. De datum van de eerstvolgende evaluatie staat in het plan genoteerd.
Artikel 4.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Hoofdstuk 5: Afstemming andere voorzieningen
Artikel 5.1. Afstemming met gezondheidszorg
Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.
Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van onafhankelijke cliëntondersteuning.
Artikel 5.3. Afstemming met het justitiedomein
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.
Artikel 5.5. Afstemming met Veilig Thuis
Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.
Artikel 5.7. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning is naar het oordeel van het college veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht en voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders, zoals genoemd in artikel 4.1 van deze verordening. Bij de aanvraag van een pgb beoordeelt het college in ieder geval of de pgb-aanbieder voldoet aan de volgende criteria:
Bestuurders (conform uittreksel KvK) en alle jeugdhulpverleners (alle medewerkers, inclusief uitzendkrachten, zzp’ers, stagiaires en vrijwilligers), die direct contact hebben met cliënten zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die bij indiensttreding niet ouder is dan 3 maanden en bij het inzetten op de jeugdhulp, niet ouder dan 3 jaar. Voor alle medewerkers met direct cliëntcontact geldt screeningsprofiel “Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier”;
Artikel 6.3. Beheren van het pgb
Artikel 6.4. Pgb wordt niet verstrekt
Het college verstrekt geen pgb voor hulp van een pgb-aanbieder indien er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder, wat zich in ieder geval voordoet indien de pgb-aanbieder:
er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;
Artikel 6.5. Hoogte van het pgb
De hoogte van het pgb voor dienstverlening door een informele aanbieder sociaal netwerk bedraagt:
de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.
De hoogte van het pgb voor dienstverlening door een informele aanbieder bloed- of aanverwant bedraagt:
de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.
Hoofdstuk 7 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Artikel 7.1. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Het college treft de nodige maatregelen om misbruik of het oneigenlijk gebruik van individuele voorzieningen tegen te gaan. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:
het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontrole en productieverantwoordingen zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;
Artikel 7.4. Melden nieuwe feiten en omstandigheden
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Hoofdstuk 8 Beleidsparticipatie
Artikel 8.2. Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 9.1. Overgangsbepaling
De rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een individuele voorziening waarvoor op grond van de Verordening Jeugdhulp Westervoort 2018 een besluit is afgegeven, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit, dan wel tot het moment dat er op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte na inwerkingtreding van deze verordening een nieuw besluit wordt genomen op grond van deze verordening.
Artikel 9.2. Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn. Er is sprake van bijzondere of onvoorziene hardheid als de toepassing van de verordening tot een onredelijk gevolg leidt en dat dat gevolg niet de bedoeling van de verordening kan zijn geweest. Of sprake is van een onredelijk gevolg zal per geval beoordeeld worden.
Het college zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening en de nadere regels in de praktijk.
Gedaan ter openbare vergadering van 17 april 2023,
de griffier,
mr. M. Smits - Jansen
de voorzitter,
drs. A.J. van Hout
Veilig Thuis: Veilig Thuis-organisatie als bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Het plan wordt, voor zover het de afstemming van en effectieve samenwerking met het onderwijs betreft, niet vastgesteld dan nadat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.47 van de Wet voortgezet onderwijs 2020. Het overleg met deze samenwerkingsverbanden vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het college van de gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
Indien een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, aangewezen is op permanent toezicht en die jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1, onder 2° of 3°, of verpleging als bedoeld bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet ontvangt, treft het college indien naar zijn oordeel noodzakelijk, voorzieningen die de ouders in staat stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen.
Het college is ten behoeve van een jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen, van de jeugdreclassering en van de jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing, hetgeen in ieder geval inhoudt dat het college:
de jeugdhulp inzet die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Hetgeen in artikel 4.1.6, eerste, tweede, derde lid en vijfde lid, is bepaald ten aanzien van de jeugdhulpaanbieder is van overeenkomstige toepassing op het college, voor zover het betreft personen die onder verantwoordelijkheid van het college werkzaamheden verrichten met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over, de bepaling en het inzetten van de aangewezen voorziening.
Op het college zijn de eisen inzake de verantwoordelijkheidstoedeling gesteld bij of krachtens artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die onder verantwoordelijkheid van het college werkzaamheden verrichten met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over en de bepaling van de aangewezen voorziening en ten aanzien van personen die door het college worden ingezet om jeugdhulp te verlenen.
De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige wijze, voorzien zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college en cliëntenorganisaties. Voor zover het betreft jeugdhulp die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt, draagt de jeugdhulpaanbieder er tevens zorg voor dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder.
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Indien van toepassing kan een persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt ten laste van zijn persoonsgebonden budget een hulp uit het sociaal netwerk voor jeugdhulp, die zonder dienstbetrekking wordt verleend, laten betalen:
een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding en reiskosten ten behoeve van de hulp. Daartoe draagt hij zorg voor een verklaring. De verklaring wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank. De Sociale verzekeringsbank stelt onmiddellijk het college daarvan in kennis.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Veilig Thuis oefent de volgende taken uit:
het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen bij huiselijk geweld of kindermishandeling, van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkwijze van Veilig Thuis bij de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, over de deskundigheid waarover een Veilig Thuis-organisatie moet beschikken om een verantwoorde uitvoering van zijn taken te kunnen realiseren en over de samenwerking, bedoeld in het vierde lid.
De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Het vaststellen van de economisch meest voordelige inschrijving uitsluitend op basis van het gunningscriterium, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of onderdeel c, is niet toegestaan ten aanzien van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën aanbestedende diensten en soorten opdrachten.
De methode die wordt gebruikt voor de raming van de aan externe milieueffecten toegerekende kosten voldoet aan de volgende voorwaarden:
de vereiste gegevens kunnen met een redelijke inspanning worden verstrekt door normaal zorgvuldige ondernemers, met inbegrip van ondernemers uit derde landen die partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (PbEG L 1994, 336) of andere internationale overeenkomsten waaraan de Europese Unie gebonden is.
Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.
3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.
Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.
Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.
Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:
de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,
1°.wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal ingeschreven leerlingen met een door het samenwerkingsverband afgegeven toelaatbaarheidsverklaring in de zin van artikel 40, achtste en tiende lid, van de Wet op de expertisecentra, bij de bij het samenwerkingsverband aangesloten speciale scholen voor basisonderwijs respectievelijk scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari, waarbij de leerlingen die zijn geplaatst in een inrichting, accommodatie of residentiële inrichting, genoemd in artikel 40, zestiende lid, van de Wet op de expertisecentra buiten beschouwing blijven, en
Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met het college van burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.
10a. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.
Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs of tot het speciaal onderwijs.
Het samenwerkingsverband is bevoegd gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het elfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:
Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra en elke toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen op een speciale school voor basisonderwijs een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het dertiende lid, afschrift aan de ouders.
Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in dit lid, zoals dat luidde vóór de datum van inwerkingtreding van dit lid zoals dat is komen te luiden met de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160). Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met het veertiende lid, met uitzondering van het derde lid en het vijfde lid, en het zestiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.
Wet op het voortgezet onderwijs
Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd behorend tot cluster 3 of 4 met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het zesde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.
Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of 4, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.
Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.
Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:
de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de procedure voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs, voor zover de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het dertiende lid, daarin niet voorziet;
de procedure en het beleid over de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de WEC betrekking heeft, is verstreken;
de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende of twaalfde lid, van de WEC, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari, en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. Leerlingen als bedoeld in artikel 40, zestiende lid, van de WEC, blijven buiten beschouwing.
Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a WPO, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband nodigt het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs met een of meer vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband uit voor het overleg met het college van burgemeester en wethouders over het onderdeel van het ondersteuningsplan, bedoeld in het negende lid, onderdeel a. Het overleg met het college van burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.
Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb in, die adviseert over bezwaarschriften over besluiten van het samenwerkingsverband inzake de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs.
Het samenwerkingsverband is bevoegd gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken over leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zevende lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de betrokken leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het veertiende lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na:
Het samenwerkingsverband kent aan elke beslissing als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, en aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, en artikel 40, twaalfde lid, WEC een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het zestiende lid, een afschrift aan de ouders.
Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de WEC waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals dat luidde op 31 oktober 2020. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede, vierde, vijfde, zevende tot en met zeventiende en negentiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.
De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b, kan de aanmelding worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 2 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.
Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt
Indien de aanmelding voor een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
Indien de aanmelding voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs.
De beslissing over toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende lid, wordt genomen:
indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs:
indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort.
Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs.
De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het twaalfde lid, wordt genomen
indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020:
indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47, achttiende lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort.
De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende en twaalfde lid, is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 op grond van een toelaatbaarheidsverklaring waarvan de periode, bedoeld in het vijftiende lid, bij de toelating nog niet is verstreken, is geen nieuwe toelaatbaarheidsverklaring vereist.
De toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in het tiende onderscheidenlijk twaalfde lid, heeft betrekking op een periode van één of meer schooljaren. Indien de toelaatbaarheidsverklaring in de loop van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste dag van het eerstvolgende schooljaar toegevoegd aan de in de eerste volzin bedoelde periode. In het laatste schooljaar waarop de toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft, draagt het bevoegd gezag van de school er zorg voor dat terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of voortgezet onderwijs plaatsvindt, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat voortgezet verblijf van de leerling in het speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs noodzakelijk is en het samenwerkingsverband, bedoeld in het tiende onderscheidenlijk twaalfde lid, een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring heeft verstrekt.
Een leerling die is geplaatst in een inrichting, accommodatie of residentiële instelling en die wordt toegelaten op basis van de bekostiging, bedoeld in artikel 116, vierde of vijfde lid, wordt door die plaatsing en voor de duur daarvan aangemerkt als een leerling die toelaatbaar is verklaard tot de school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of tot de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, die aan die inrichting of accommodatie is verbonden dan wel waarmee die residentiële instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. In de administratie van de school is over een leerling die wordt toegelaten op basis van bekostiging als bedoeld in artikel 116, vierde lid, een verklaring aanwezig van de residentiële instelling dat de leerling in die instelling is geplaatst. Indien een leerling is toegelaten tot een school die is verbonden aan een instelling als bedoeld in artikel 71a, eerste lid, maakt die school afspraken met het samenwerkingsverband waartoe de leerling behoorde direct voorafgaand aan de toelating tot de school, over de terugkeer van de leerling.
Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken leraar of leraren en de ouders van de leerling. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een instelling, een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten. Indien het betreft een leerling van een instelling behorend tot cluster 1 of 2 kan, in afwijking van de vorige volzin, tot definitieve verwijdering worden overgegaan indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen. Indien het betreft een leerling van een school als bedoeld in artikel 71a, eerste lid, wordt in afwijking van de tweede volzin, tot definitieve verwijdering overgegaan indien de leerling niet langer is opgenomen in de inrichting of accommodatie, bedoeld in genoemde bepaling.
Indien tegen een besluit van het bevoegd gezag van een openbare school ingevolge het eerste, tweede, vijfde, zevende, achtste, negende, tiende, twaalfde, zeventiende, achttiende of negentiende lid, bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-240966.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.