Gemeenteblad van Hellendoorn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hellendoorn | Gemeenteblad 2023, 240671 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hellendoorn | Gemeenteblad 2023, 240671 | beleidsregel |
Beleidsregels terug- en invordering gemeente Hellendoorn 2023
Nijverdal, 23 mei 2023 Nr. 2023-011020
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn;
de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (BBZ) de terugvordering van een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering en de terugvordering van verstrekte leningen regelen;
Gelet op het bepaalde in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, paragraaf 6.4 van de PW, de artikelen 25, 26 en 28 van de IOAW en de IOAZ en de artikelen 12, 39 en 41 van het BBZ;
Beleidsregels terug- en invordering gemeente Hellendoorn 2023
Artikel 3 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt voor de belanghebbende die in een inrichting verblijft volgens artikel 475e, tweede lid van het Rv een afwijkende beslagvrije voet. De beslagvrije voet is gelijk aan de prijs voor verzorging of verpleging, verhoogd met 2/3 van de van toepassing zijnde norm voor verblijf in een inrichting van artikel 23, eerste lid PW en het volledige bedrag van de verhoging, genoemd in artikel 23, tweede lid PW.
In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd als daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost, de voorgestelde aflossing ten minste € 25, - per maand bedraagt en er geen sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, een maatregel of een boete.
Artikel 4 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de PW, IOAW of IOAZ en bij belanghebbenden die geen recht hebben op een uitkering van de gemeente Hellendoorn
In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid, onder a en b geldt voor de belanghebbende die in een inrichting verblijft volgens artikel 475e, tweede lid van het Rv een afwijkende beslagvrije voet. De beslagvrije voet is gelijk aan de prijs voor verzorging of verpleging, verhoogd met 2/3 van de van toepassing zijnde norm voor verblijf in een inrichting van artikel 23, eerste lid PW en het volledige bedrag van de verhoging, genoemd in artikel 23, tweede lid PW.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid en derde lid, onder a en b geldt voor de belanghebbende die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft een beslagvrije voet van 47,5% van de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 475da, vierde lid van het Rv). Het meerdere moet worden afgedragen.
In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd als daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost, de voorgestelde aflossing tenminste € 25, - per maand bedraagt en er geen sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, een maatregel of een boete.
Wanneer een belanghebbende een uitkering ontvangt van een andere gemeente, van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank, zoals bedoeld in artikel 60a van de PW of de artikelen 28 van de IOAW en de IOAZ, kan ervoor gekozen worden om de openstaande vordering te verrekenen met deze uitkering.
Artikel 5 Aanwenden vermogen voor aflossing vordering
Vermogen boven de voor een belanghebbende van toepassing zijnde vermogensgrens, zoals bedoeld in artikel 34, derde lid van de PW, moet worden aangewend voor aflossing op de openstaande vorderingen, tenzij de vordering binnen een periode van 36 maanden kan worden voldaan met de maandelijkse aflossingen. Het aanwenden van vermogen voor aflossing van openstaande vorderingen is van toepassing op zowel de PW, IOAZ, IOAW als BZ.
Vermogen dat is verbonden aan de eigen woning die de belanghebbende ook zelf bewoont, wordt niet als vermogen aangemerkt, tenzij het gaat om een vordering in verband met de schending van de inlichtingenplicht en/of medewerkingsplicht, een boete, een maatregel of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Wanneer het gaat om een vordering die is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, een maatregel of een boete moet het vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan twee keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm, aangewend worden voor de aflossing van de openstaande vordering.
Artikel 6 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
HOOFDSTUK 4 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING / INVORDERING
Artikel 9 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van artikel 2, tweede lid maakt het college geen gebruik van zijn bevoegdheid tot terugvorderen na ontvangst van een signaal over een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering, als het betalingen zijn die zijn gedaan langer dan zes maanden na ontvangst van dat signaal, behalve als de vordering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht.
Er kan niet meer worden teruggevorderd dan materieel ten onrechte aan bijstand is verleend. De terugvordering is reparatoir van aard en gericht op terugbetaling van wat onverschuldigd is betaald. Dit geldt ook als er sprake is van een verplichtend karakter bij de terugvordering. De bewijslast hiervoor ligt bij de belanghebbende.
Artikel 10 Afzien van invordering of van verdere invordering
De termijn van vijf jaar, die in het eerste lid, onder a en b staat, is drie jaar als het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Rv, niet te boven is gegaan, tenzij het onduidelijk is hoe iemand in die periode in de kosten van levensonderhoud heeft voorzien of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 11 Kwijtschelden leenbijstand duurzame gebruiksgoederen
Nadat iemand drie jaar naar vermogen aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan met betrekking tot de verstrekte leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen, wordt het restant van de openstaande lening kwijtgescholden, tenzij:
Artikel 13 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Er wordt in beginsel geen medewerking verleend als er sprake is van een vordering in verband met een schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, een maatregel of boete, waarvan de beslissing maximaal 3 jaar voor het verzoek tot medewerking aan een schuldregeling is verzonden.
Toelichting op de Beleidsregels terug- en invordering gemeente Hellendoorn 2023
Terugvordering van kosten van bijstand, IOAW en IOAZ - voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht - is verplicht. Voor overige gevallen is terugvordering een bevoegdheid.
De wetgever meent dat het college, gelet op de eigen beleidsruimte, een goede afweging kan maken wanneer van terugvordering kan worden afgezien, mits het college niet verplicht is tot terugvordering over te gaan. Daarbij wordt wel verwacht dat het college een terugvorderingsbeleid voert dat een effectieve bijdrage levert aan een adequate fraudebestrijding.
Het uitgangspunt is dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkeringen en verstrekte leningen worden terugbetaald. Het is daarbij aan het college om te bepalen hoe met deze bevoegdheid wordt omgegaan.
Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan de wijze waarop hij in het algemeen zijn bevoegdheid tot terugvordering en invordering zal uitoefenen. Deze beleidsregel is dus sterk richtinggevend voor in individuele gevallen te nemen besluiten. Alleen als toepassing van deze beleidsregel voor een belanghebbende wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben, kan worden besloten om niet overeenkomstig de beleidsregel te handelen.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen.
HOOFDSTUK 2 HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 2 Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Dit artikel bevat de hoofdregel, de wijze waarop in principe gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering. De terugvorderingsbevoegdheden zijn opgenomen om expliciet aan te geven dat de gemeente van die bevoegdheden gebruik maakt.
Zowel de PW als de IOAW en de IOAZ zijn uitkeringen op minimumniveau, die bedoeld zijn voor die mensen die niet op een andere manier in de kosten van levensonderhoud kunnen voorzien. Deze uitkeringen worden betaald uit de algemene voorzieningen. Om dit systeem betaalbaar te houden en draagvlak te houden, is het uitgangspunt dat ten onrechte of tot een te hoog verstrekt bedrag aan uitkeringen en verstrekte leningen (zowel op grond van de PW als op grond van het BBZ) terugbetaald wordt.
In het derde lid van dit artikel staat dat het uitgangspunt is dat de terugvordering gebruteerd wordt. Wanneer de vordering is ontstaan door toedoen van het college, de vordering niet is ontstaan door toedoen van een belanghebbende of een belanghebbende niet tijdig op de hoogte is gesteld van de vordering en het niet aan een belanghebbende ligt dat de vordering niet meer binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, is er aanleiding om de vordering niet te bruteren.
In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Artikel 3 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
In dit artikel is vastgelegd op welke wijze een vordering verrekend kan worden met een lopende uitkering. Ook staat in dit artikel dat vorderingen die een belanghebbende op de gemeente heeft, zoals een proceskostenvergoeding of een verbeurde dwangsom, verrekend worden met de openstaande vordering. Deze verrekening is gebaseerd op artikel 60a, vierde lid van de PW en artikel 28, zevende lid van de IOAW en IOAZ.
Het tweede en derde lid van dit artikel komen uit het Rv. Omdat deze situaties weinig voorkomen en vaak niet bekend is dat er sprake is van een afwijkende beslagvrije voet in deze situaties, is er voor gekozen dit op te nemen in de beleidsregels, zodat er voldoende aandacht voor is.
Artikel 4 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de PW, IOAW of IOAZ en bij belanghebbenden die geen recht hebben op een uitkering van de gemeente Hellendoorn
In artikel 3 wordt gesproken over een situatie waarbij er sprake is van een lopende uitkering bij de gemeente Hellendoorn. Als een belanghebbende geen uitkering (meer) ontvangt van de gemeente Hellendoorn, moet een beoordeling worden gemaakt van de aflossingscapaciteit op basis van de maandelijkse inkomsten. Hierbij zijn drie verschillende situaties te onderscheiden, te weten:
In dit artikel is vastgelegd hoe de aflossing wordt vastgesteld in deze situaties. Ook staat in dit artikel dat vorderingen die een belanghebbende op de gemeente heeft, zoals een proceskostenvergoeding of een verbeurde dwangsom, verrekend worden met de openstaande vordering. Deze verrekening is gebaseerd op artikel 60a, vierde lid van de PW en artikel 28, zevende lid van de IOAW en IOAZ.
Het tweede en derde lid komen uit het Rv. Omdat deze situaties weinig voorkomen en vaak niet bekend is dat er sprake is van een afwijkende beslagvrije voet in deze situaties, is er voor gekozen dit op te nemen in de beleidsregels, zodat er voldoende aandacht voor is.
Artikel 5 Aanwenden vermogen voor aflossing vordering
Naast maandelijkse terugbetaling, gebaseerd op het inkomen, is het de bedoeling dat ook het aanwezige vermogen wordt aangewend voor de aflossing van openstaande vorderingen. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt alleen rekening gehouden met de waarde van de bezittingen en niet met de aanwezige schulden. Algemeen gebruikelijke bezittingen (bijvoorbeeld een koelkast of TV) en noodzakelijke bezittingen (bijvoorbeeld een scootmobiel) worden niet meegenomen. Net zoals vermogen dat is verbonden aan de eigen woning die een belanghebbende ook zelf bewoont, tenzij er sprake is van een schuld die is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht.
Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer iemand een lopende uitkering heeft en geld heeft gespaard tijdens de periode van uitkeringsverstrekking, waardoor hij meer geld op zijn rekening heeft staan dan de bedragen genoemd in artikel 34, derde lid van de PW het meerdere moet worden gebruikt voor de aflossing op de vordering. Ook wanneer iemand bijvoorbeeld een IOAW-uitkering heeft en over vermogen beschikt, hoger dan de in artikel 34, derde lid van de PW genoemde bedragen, moet hij het meerdere aanwenden voor het aflossen van de openstaande vordering.
Wanneer het gaat om een vordering die is ontstaan door toedoen van een belanghebbende dan moet al het vermogen dat de belanghebbende heeft en dat meer is dan twee keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm, worden aangewend voor de aflossing op de openstaande vordering.
Artikel 6 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Als er aanleiding is om te denken dat de aflossingscapaciteit van een belanghebbende is gewijzigd, kan een draagkrachtonderzoek worden ingesteld. Er kan aanleiding zijn om zo’n onderzoek in te stellen als bijvoorbeeld duidelijk is dat iemand ander werk heeft gevonden, als er sprake kan zijn van een erfenis of als er kans is dat iemand een aanzienlijke prijs heeft gewonnen in een loterij.
Daarnaast wordt elk jaar of elke twee jaar een draagkrachtonderzoek ingesteld zonder dat daar een concrete aanleiding voor is. Wanneer iemand niet aflost op een vordering of als de verwachting is dat er sprake kan zijn van een ruimere aflossingscapaciteit of extra mogelijkheden van aflossing op basis van vermogen, dan wordt er jaarlijks een onderzoek uitgevoerd. In alle andere situaties wordt in principe elke twee jaar een onderzoek uitgevoerd. Van de uitkomsten van dit onderzoek moet een belanghebbende bericht worden, ook als er geen draagkracht was en er nog steeds geen draagkracht is. Hier is voor gekozen, omdat in artikel 4:104, eerste lid van de Awb is vastgelegd dat de rechtsvordering tot betalen verjaart na vijf jaar. Alleen als de vordering gestuit wordt, verjaart de vordering niet. Stuiten kan op de volgende manieren:
Artikel 7 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. Er is in ieder geval aanleiding om de hoogte van de aflossingsverplichting te wijzigen als de belanghebbende onder de beslagvrije voet komt, bijvoorbeeld door een daling van het inkomen of een wijziging in de woonsituatie.
Artikel 8 Verrekening en beslaglegging
Voordat het college een dwangbevel kan uitvaardigen, moet hij iemand eerst aanmanen. De aanmaning is geen besluit en heeft daarom geen bezwaarclausule. In de aanmaning moet een termijn van twee weken gegeven worden om alsnog aan de betalingsverplichting te voldoen. Ook moet in de aanmaning staan dat als iemand niet (tijdig) betaalt:
Wanneer iemand na de aanmaning nog steeds in gebreke blijft, kan het college een dwangbevel uitvaardigen als de vordering betrekking heeft op:
Na het uitvaardigen van een dwangbevel kan worden overgegaan tot het leggen van beslag. Er kan beslag worden gelegd door vereenvoudigd derdenbeslag. Wanneer dit niet mogelijk is, kan de invordering uit handen worden gegeven aan een deurwaarder of incassobureau.
HOOFDSTUK 4 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING / INVORDERING
Artikel 9 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
Artikel 9 beschrijft de algemene, binnen de jurisprudentie geformuleerde, uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college moet beoordelen of er aanleiding is om af te zien van gehele of gedeeltelijke terugvordering of invordering.
De zesmaanden-jurisprudentie: Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen terzake van betalingen die gedaan zijn meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel wordt betaald (o.a. ECLI:NL:CRVB:2016:4469). Als een college gebruik maakt van zijn bevoegdheid om ontvangen middelen te verrekenen met de algemene bijstand (artikel 58, vierde lid van de PW), dan hoeft het college geen rekening te houden met de zesmaanden-jurisprudentie. Er is dan namelijk geen sprake van onnodig hoog oplopen van ten onrechte verleende bijstand (o.a. ECLI:NL:CRVB:2014:1117).
Evenredigheidsbeginsel: dit beginsel bepaalt dat de voor een belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit beginsel staat in artikel 3:4, tweede lid van de Awb (o.a. ECLI:NL:CRVB:2022:2207).
De volgende stappen moeten worden beoordeeld:
Niet meer terugvorderen dan materieel ten onrechte is verstrekt. Het terugvorderen van bijstand als de inlichtingenplicht is geschonden, is verplicht. Het betreft een gebonden bevoegdheid. De vraag die hierbij speelt is of de terugvordering gematigd moet worden als het recht in zijn geheel wordt ingetrokken, maar het voordeel voor een belanghebbende minder was dan alle verstrekte bijstand over die periode. Voorbeelden hiervan zijn:
In de bovenstaande situaties wordt het gehele recht op bijstand ingetrokken, omdat er geen recht was op de uitkering die werd ontvangen. Als de gehele terugvordering hoger is dan hetgeen feitelijk ten onrechte is ontvangen, dan is de terugvordering onevenredig ten opzichte van het voordeel dat een belanghebbende heeft genoten. De terugvordering moet dan worden gematigd. Het doel van de terugvordering is namelijk: het herstel in de rechtmatige toestand zoals die zou hebben bestaan als een belanghebbende van meet af aan de juiste inlichtingen hadden verstrekt (o.a. ECLI:NL:CRVB:2022:2794).
Artikel 10 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering
Artikel 4:94a van de Awb bepaalt dat het college een geldschuld geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden als de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen. Het is de bedoeling van de wetgever dat deze bevoegdheid slechts in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast. Bijvoorbeeld daar waar sprake is van betalingsonmacht en kwijtschelding escalatie van problemen kan voorkomen. De wetgever wijst ook op het belang om extra (onnodige) kosten voor bestuursorganen te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van invordering, schuldsanering en huisvesting na huisuitzetting.
Omdat bekend is dat het langdurig moeten rondkomen van een inkomen rond de beslagvrije voet voor diverse problemen kan zorgen, heeft het college besloten om regels op te stellen over het afzien van verdere invordering om problemen te voorkomen bij belanghebbenden die een schuld hebben bij de gemeente. In deze beleidsregels is daarom vastgelegd dat het uitgangspunt is dat een belanghebbende kan vragen om af te zien van verdere invordering na vijf jaar. Bij mensen met een inkomen dat gedurende drie jaar niet hoger is geweest dan de beslagvrije voet is de periode op drie jaar gesteld.
Bij schulden die zijn ontstaan door toedoen van belanghebbende zelf is voor de termijn aansluiting gezocht bij de termijn genoemd in artikel 58, zevende lid van de PW en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ.
Opgemerkt wordt dat de beleidsregels richtinggevend zijn. Er kan aanleiding zijn om ook bij een kortere periode van aflossing over te gaan tot het afzien van verdere invordering, al zal niet snel moeten worden aangenomen dat er sprake is van een dergelijke situatie. Uitgangspunt is immers dat teveel ontvangen uitkering volledig moet worden terugbetaald en bij terugbetaling heeft een belanghebbende de bescherming van de beslagvrije voet.
Bij een verzoek tot het eerder stopzetten van de invordering dan in de beleidsregels is opgenomen, moet het in beginsel gaan om een zodanige bijzondere situatie dat verdere invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende. De belanghebbende die zich hierop beroept, moet het bestaan daarvan aannemelijk maken.
Artikel 11 Kwijtschelden leenbijstand duurzame gebruiksgoederen
Wanneer bijstand in de vorm van een lening is verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen wordt het restant van de lening, nadat iemand gedurende drie jaar aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, kwijtgescholden. De reden hiervoor is dat er tijdens de periode van aflossing nauwelijks gereserveerd kan worden voor andere belangrijke zaken. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat er in de bijstandsnorm ruimte aanwezig is om te reserveren van ongeveer 10% (zie ECLI:NL:CRVB:2017:251). Dat betekent dat iemand die aflost op zijn lening nog maar een reserveringscapaciteit heeft van ongeveer 5%.
Als een belanghebbende niet aflost op de leenbijstand, dan heeft hij niet naar vermogen afgelost op de leenbijstand. De vordering hoeft dan niet te worden kwijtgescholden (ECLI:NL:CRVB:2015:151). Uiteraard is er altijd de mogelijkheid om op grond van de situatie van een belanghebbende wel tot kwijtschelding over te gaan als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen en invordering niet evenredig is, maar dit is geen automatisme.
Artikel 12 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel af te zien van terugvordering. Dit kan, ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Gekozen is om het bedrag vast te stellen op € 150, - netto. Voorwaarde hiervoor is wel dat er geen sprake mag zijn van een schending van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, een maatregel of een boete. En verder geldt de voorwaarde dat de vordering niet mag ontstaan zijn in de 3 maanden voorafgaand aan de datum van het terugvorderingsbesluit.
Artikel 13 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. Wanneer in de drie jaar voorafgaand aan het verzoek tot medewerking aan een schuldenregeling een besluit is genomen tot terugvordering die is ontstaan door toedoen van een belanghebbende, wordt er geen medewerking verleend aan een schuldenregeling. De termijn van drie jaar is gebaseerd op de termijn uit de Wet schuldsanering natuurlijke personen voor de schuldenaar die niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden.
Wanneer het gaat om een vordering:
wordt er geen medewerking verleend aan een schuldregeling. De opzet of grove schuld is bepaald bij het opleggen van een boete.
Het kan zijn dat een aflossingskrediet meer opbrengt voor de gemeente dan een minnelijk schuldtraject, omdat er minder kosten zijn. Het voordeel is ook dat een aflossing ineens wordt ontvangen, waardoor er geen werk meer is voor het debiteurenbeheer. Dit is vooral aantrekkelijk als er geen zicht is op inkomstenverbetering en vermogensaanwas. In voorkomende gevallen kan er daarom voor gekozen worden om hier aan mee te werken in plaats van aan een minnelijk traject.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-240671.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.