VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING VOOR ARNHEM

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM:

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 september 2022

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de

 

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING VOOR ARNHEM

I Wijzigingen

 

A. Na artikel 2.3.4.1 wordt paragraaf 5 met bijbehorende artikelen ingevoegd en vastgesteld, luidende:

 

Paragraaf 5 Tegengaan van een onveilig, niet leefbaar of malafide ondernemersklimaat

 

Artikel 2.3.5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • b.

    beheerder: de exploitant, alsmede de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • c.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • d.

    bedrijfspand: het pand waarin het bedrijf gevestigd is.

 

Artikel 2.3.5.2 Aanwijzing vergunningplichtige gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het eerste lid van artikel 2.3.5.3 van toepassing is.

  • 2.

    Een gebouw, gebied of bedrijfsmatige activiteit in een gebouw of in een gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.

  • 3.

    Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.

 

Artikel 2.3.5.3 Vergunning uitoefening bedrijf

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2.3.5.2 aangewezen gebouw of gebied; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2.3.5.2 aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 2.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren:

    • a.

      in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • c.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • d.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is en daardoor een aantoonbaar veiligheids- of gezondheidsrisico of een aantoonbaar risico voor de openbare orde ontstaat;

    • e.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      als de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

 

Artikel 2.3.5.4 Vergunningaanvraag

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.3.5.3 dient te worden aangevraagd door de exploitant.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend met een op de gemeentelijke website beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder(s);

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijfstitel van de exploitant of beheerder; en indien sprake is van een verblijfstitel: een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • e.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 4.

    Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

 

Artikel 2.3.5.5 Intrekking en wijziging van een vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.3.5.3 intrekken of wijzigen als:

  • a.

    door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  • b.

    door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  • c.

    de voorschriften verbonden aan de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze paragraaf niet worden nageleefd;

  • d.

    de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is en daardoor een aantoonbaar veiligheids- of gezondheidsrisico of een aantoonbaar risico voor de openbare orde ontstaat;

  • e.

    de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

  • f.

    er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

  • g.

    er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  • h.

    de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie;

  • i.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

  • j.

    indien sprake is van strijd met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

 

Artikel 2.3.5.6 Sluiting bedrijf en/of bedrijfspand

  • 1.

    Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het eerste lid van artikel 2.3.5.3 wordt geëxploiteerd of indien één van de situaties als bedoeld in artikel 2.3.5.5, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf en/of het bedrijfspand bevelen.

  • 2.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

 

Artikel 2.3.5.7 Geboden en verboden exploitant

  • 1.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf, waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

  • 2.

    De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, indien zich geen weigeringsgronden uit artikel 2.3.5.3, tweede lid voordoen.

  • 3.

    Het is verboden een bedrijfspand voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of een beheerder aanwezig is.

  • 4.

    De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf en/of in het bedrijfspand geen strafbare feiten plaatsvinden.

 

Artikel 2.3.5.8 Uitgestelde werking aanwijzingsbesluiten voor bestaande gevallen

In afwijking van het eerste lid van artikel 2.3.5.3 geldt het aldaar gestelde verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het in artikel 2.3.5.2 genoemde aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties niet:

  • a.

    In gevallen waarin nog géén vergunning zoals bedoeld in artikel 2.3.5.3 is aangevraagd: In de eerste drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit;

  • b.

    In gevallen waarin binnen drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit een vergunning zoals bedoeld in artikel 2.3.5.3 is aangevraagd: Tot het besluit tot weigering van een door hem binnen de termijn van drie maanden aangevraagde vergunning.

 

Artikel 2.3.5.9 Positieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Op de vergunning als bedoeld in artikel 2.3.5.3 is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.”

 

Toelichting

“Paragraaf 5 Tegengaan van een onveilig, niet leefbaar of malafide ondernemersklimaat.

 

Artikel 2.3.5.1

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst.

 

Artikel 2.3.5.2

De systematiek van paragraaf 5 gaat uit van een gebouw-, gebieds- of activiteitgerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.

 

De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgerichte aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied.

 

De vergunningplicht kan op gebouwniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het gebouw of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat gebouw de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat. Daar waar strafbare feiten in een gebouw worden geconstateerd en de gebouweigenaar niet voldoende gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een vergunningplicht gericht op gebouwen soelaas. De vergunningplicht is dan direct van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer.

 

Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald gebouw is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.

 

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of in een bepaald gebied kan op grond van dit APV artikel een vergunningplicht voor een bedrijfsmatige activiteit of voor een gebied worden ingevoerd.

 

De burgemeester wijst een gebouw, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het gebouw of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed.

 

Artikel 2.3.5.3

In artikel 2.3.5.3 is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw, straat of gebied bedrijfsmatige activiteiten te verrichten zonder vergunning van de burgemeester. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kan ook een groep van bedrijfsmatige activiteiten zijn.

 

Artikel 2.3.5.3, tweede lid en artikel 2.3.5.5

In deze artikelen staan de weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1.4).

 

Indien de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub i is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.

 

Artikel 2.3.5.4

In dit artikel wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige inschrijving bij de KvK. Indien dat op enig moment niet meer het geval is, kan dit reden zijn om de vergunning in te trekken (2.3.5.5, eerste lid, sub h en i).

 

Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken (2.3.5.4, vierde lid). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.

 

Artikel 2.3.5.7

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de burgemeester daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de aangewezen gebieden actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven op de vergunning en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

 

Artikel 2.3.5.8

Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen. Vragen zij niet binnen die termijn een vergunning aan, dan handelen zij in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

Wordt de aanvraag van een vergunning geweigerd, dan wordt eerst een voornemen tot weigering kenbaar gemaakt. Hierna volgt het besluit tot weigering. Exploitanten kunnen bezwaar maken tegen de weigering of intrekking en eventueel een voorlopige voorziening vragen bij de rechter als zij menen dat de vergunning ten onrechte is geweigerd.

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder een nieuwe exploitant wordt ook verstaan: een exploitant die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen wil uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen.

 

Artikel 2.3.5.9

Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn. De openbare orde en veiligheid vormt eveneens de reden om van een lex silencio positivo af te zien.”

 

II Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem - toevoeging paragraaf 5 aan Hoofdstuk 2, Afdeling 3, getiteld: APV tegengaan van een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat.

 

De griffier, De voorzitter,

Naar boven