Gemeenteblad van Wierden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Wierden | Gemeenteblad 2023, 238208 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Wierden | Gemeenteblad 2023, 238208 | beleidsregel |
Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden
Het college van burgemeester en wethouders van Wierden,
gelet op de artikelen 18a, 34 lid 2 onderdeel d, 48 lid 4, 50, 58, 59, 60, 60a, 60b, 60c, 61 en 62 Participatiewet, artikel 25, 26, 27, 28, 30 en 31 IOAW en IOAZ en artikel 22 Wet op de lijkbezorging,
besluit vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden.
Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden
Het college van burgemeester en wethouders van Wierden,
gelet op de artikelen 18a, 34 lid 2 onderdeel d, 48 lid 4, 50, 58, 59, 60, 60a, 60b, 60c, 61 en 62 Participatiewet, artikel 25, 26, 27, 28, 30 en 31 IOAW en IOAZ en artikel 22 Wet op de lijkbezorging,
besluit vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete 2023 gemeente Wierden.
In deze regeling wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente, die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Hoofdstuk 2 Terugvordering en invordering
Artikel 2 Bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van te veel of ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58 lid 2 tot en met 60c Pw en artikel 25 lid 2 tot en met 28 IOAW/IOAZ;
Artikel 3 Afzien van brutering
Het college ziet af van verhoging van de vordering als bedoeld in artikel 58 lid 5 Participatiewet dan wel artikel 25 lid 5 IOAW/IOAZ als:
Artikel 4 Kwijtschelding bij schuldregeling
Als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 Pw en er geen sprake is van opzet of grove schuld of op grond van artikel 58 lid 2 Pw, wordt het restant van een vordering kwijtgescholden als de vordering is ingebracht in een schuldregeling of in een WSNP-boedel en de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.
Artikel 5 Afzien van (verdere) invordering
Artikel 6 Afzien van terugvordering
Het college ziet af van terugvordering als:
Artikel 7 Continuering van de maandelijkse aflossingen bij uitstroom
Artikel 8 Periodieke hercontrole
Tenzij belanghebbende een uitkering ontvangt, vindt eenmaal per 12 maanden een draagkrachtonderzoek plaats.
Artikel 9 Aanmaning en tenuitvoerlegging dwangbevel bij niet tijdige betaling
Artikel 11 Uitstel van betaling
In het geval de belanghebbende uitstel van betaling voor een periode van 3 maanden of korter verzoekt en het betreft een vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, wordt deze zonder onderzoek toegekend, als aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60 lid 4 Pw en ongeacht de in artikel 5 genoemde betalingstermijn gaat het college meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een inkomensvoorziening in het kader van IOAW of IOAZ, als dit mogelijk.
1.Als de debiteur een bijstandsuitkering ontvangt, wordt het af te lossen bedrag maandelijks verrekend met de bijstand, tenzij het aanwezige vermogen het toelaat dat de vordering ineens of voor een aanmerkelijk deel wordt terugbetaald.
2. Als de debiteur geen bijstandsuitkering ontvangt, moet hij de vordering binnen 6 weken voldoen, dan wel binnen die termijn om uitstel van betaling verzoeken. Blijft de debiteur hiermee in gebreke, dan wordt hem na 6 weken een aanmaning gestuurd.
3. Blijft de betaling ook na de aanmaning uit, dan wordt een dwangbevel uitgebracht en zal vereenvoudigd derdenbeslag worden gelegd op het salaris of de uitkering bij de werkgever respectievelijk de uitkerende instantie. Ontvangt de debiteur een uitkering van het UWV of de SVB, dan wordt de vordering met toepassing van artikel 60a lid 2 en 3 Pw rechtstreeks met die uitkering verrekend. Zonder dat daarvoor een machtiging van de debiteur nodig is.
4. Als het niet mogelijk is om vereenvoudigd derdenbeslag te leggen omdat de debiteur zelfstandige is of zijn inkomstenbron onbekend is. Dan wel dat er al beslag ligt op het inkomen of een vordering verrekend wordt, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. In dat geval wordt de vordering in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder. De kosten hiervan komen voor rekening van de debiteur.
Artikel 14 Rangregeling bij invordering
Voor de aanmaning brengt het college kosten in rekening als bedoeld in artikel 4:113 Awb.
Voordat wordt overgegaan tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige, wordt onderzocht of het van belanghebbende zelf verlangd kan worden het onderhoudsrecht te gelde te maken, desnoods door middel van het voeren van een procedure. Als dit van belanghebbende kan worden verlangd wordt een extra verplichting aan het recht op bijstand verbonden, met toepassing van artikel 55 Pw.
Artikel 17 Vaststellen hoogte verhaalsbedrag
Artikel 18 Ambtshalve vaststelling
Artikel 19 Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking)
Artikel 20 Wijziging draagkracht
Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting als blijkt dat de draagkracht, ten opzichte van het vorige onderzoek, niet meer dan:
a. € 50,00 per maand is vermeerderd;
b. € 25,00 per maand is verminderd.
Als de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt overgegaan tot verhaal in rechte. Hiervoor wordt een verzoekschrift ingediend bij het Arrondissementsrechtbank in Rotterdam.
Het besluit tot verhaal van kosten van bijstand bevat in ieder geval de volgende informatie:
Hoofdstuk 4 Bijstand in de vorm van een geldlening
Artikel 24 Situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt
Artikel 25 Hoogte van de geldlening
In afwijking van het eerste lid is de hoogte van de geldlening als bedoeld in artikel 23 aanhef en onderdeel 1 gelijk aan het bedrag dat binnen een periode van 36 maanden kan zijn voldaan met de bij aanvraag op belanghebbende van toepassing zijnde aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 25 lid 1.
Artikel 26 Hoogte van de aflossing
a. ineens bij verhuizing naar een andere woning, tenzij deze andere woning is gelegen in de gemeente Wierden en opnieuw een waarborgsom verschuldigd is.
b. bij uitstroom uit de bijstand, anders dan door verhuizing naar een andere gemeente, volgens de aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 25 lid 1.
Artikel 27 Continueren aflossen na beëindigen bijstand
Artikel 28 Opeisbaarheid van de lening
Indien de belanghebbende niet voldoet aan de aan de geldlening verbonden verplichtingen
wordt hij ineens opeisbaar. Het college vordert de geldlening in dat geval terug op grond van
artikel 58 lid 2 onderdeel b Participatiewet. Alsdan gelden de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels.
Hoofdstuk 5 Bestuurlijke boete
Artikel 29 Invordering bestuurlijke boete
Artikel 30 Kwijtschelden bestuurlijke boete bij medewerking aan een schuldregeling
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de boete kwijt te schelden zoals omschreven in artikel 18a lid 13 Participatiewet, artikel 20a lid 12 IOAW/IOAZ zodra is gebleken dat belanghebbende binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.
Artikel 31 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels
Deze beleidsregels treden in werking op 1 maart 2017 en werken terug tot en met 1 januari 2017, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terug- en invordering en verhaal gemeente Wierden 2013.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete gemeente Wierden 2017.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Wierden d.d. 21 maart 2023.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden, de secretaris, de burgemeester,
Toelichting beleidsregels terug- en invordering, verhaal gemeente Wierden 2023
De in de beleidsregels gebruikte begrippen zijn gelijk aan de in de betreffende wetten
gedefinieerde begrippen. Omdat de Participatiewet spreekt van bijstand en bijstandsnorm en de IOAW en IOAZ van uitkering is in dit artikel het begrip uitkering gedefinieerd als de uitkering bedoeld in de IOAW en IOAZ en bijstand als bedoeld in de Participatiewet. Hiermee is voorkomen dat er begrippen door elkaar moeten worden gebruikt.
Dit artikel bepaalt dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekken en herzien van
het recht, de bevoegdheid tot terugvorderen, voor zover het college hiertoe niet verplicht is, en
de bevoegdheid tot het invorderen bij dwangbevel.
Ook in deze bepaling is de rechtspraak verwerkt. In onderdeel a gaat het over de situaties
waarin de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van
artikel 54 lid 3 onderdeel b Participatiewet of terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 Participatiewet (alsnog ontvangen middelen). Onderdeel b ziet op de situatie waarin belanghebbende inkomsten uit arbeid tijdig heeft opgegeven en het college niet overgaat tot verrekenen op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet, maar tot terugvorderen op een zodanig tijdstip dat de betaling niet meer (volledig) binnen het kalenderjaar plaats kan vinden.
Als belanghebbende financiële problemen heeft moet er een mogelijkheid zijn om van het
uitgangspunt dat een vordering altijd wordt ingevorderd af te wijken. Deze bepaling voorziet
hierin. Een vordering ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht is van deze
mogelijkheid uitdrukkelijk uitgesloten.
Voor inwerkingtreding van deze beleidsregels was er sprake van kwijtschelding voordat de schuldenregeling helemaal succesvol was afgerond. Dit is echter niet doelmatig omdat het restant van de vordering pas kan worden bepaald als de schuldregeling of het WSNP-traject is doorlopen en het tot de maximale uitbetaling is gekomen. Wordt de schuldregeling of het WSNP-traject voortijdig beëindigd omdat de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt of nieuwe schulden is aangegaan, dan moet het kwijtscheldingsbesluit weer worden ingetrokken. Dit hoeft niet als er geen kwijtscheldingsbesluit is genomen. Bij het indienen van de vordering in de boedel kan het college aangeven dat het meewerkt aan de schuldregeling en dat het na afloop van het traject het dan resterende van de vordering zal kwijtschelden. Dit impliceert al dat het college niet overgaat tot kwijtschelding als het traject voortijdig door toedoen van de debiteur wordt beëindigd, maar dit kan ook expliciet bij het indienen van de vordering worden vermeld.
Deze bepaling voorziet erin dat een restantvordering kan worden kwijtgescholden als wordt voldaan aan de voorwaarden benoemd in het artikel. .
Kosten van terug- en invordering van vorderingen tot een bedrag van € 25,00 wegen,
daargelaten vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht, niet op tegen de
baten. Dit artikel bepaalt dan ook dat, behoudens bij schending van de inlichtingenplicht, niet
wordt overgegaan tot terugvordering van bedragen tot € 25,00.
Voorts bepaalt het artikel dat van terugvordering wordt afgezien als de belanghebbende is
overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt. Dit betekent
dat bij de beoordeling van de vraag of de bijstand teruggevorderd moet worden, de
vermogenspositie van de overledene moet worden beoordeeld.
Om uitstroom niet te belemmeren wordt de aflossingsverplichting zoals die tijdens de
bijstandverlening was gedurende twaalf maanden na beëindiging van de bijstand gecontinueerd.
Pas daarna wordt de aflossing, indien van toepassing, aangepast aan het gestegen inkomen,
wederom ermee rekening houdend dat uitstroom lonend moet zijn. Dit artikel is uitsluitend van
toepassing op vorderingen waarop tijdens de bijstand reeds wordt afgelost.
Als een belanghebbende geen uitkering vanwege de gemeente ontvangt zal jaarlijks moeten
worden onderzocht of de financiële situatie van belanghebbende is gewijzigd.
De betalingstermijn van zes weken is geregeld in artikel 4:87 Awb. Artikel 10 voorziet erin dat
een aanmaning wordt gezonden zodra belanghebbende in verzuim is. De betalingstermijn van
twee weken na verzending van de aanmaning is geregeld in artikel 4:112 Awb. Het tweede lid
van dit artikel bepaalt dat na overschrijding van de termijn een dwangbevel wordt uitgevaardigd
en de vordering door beslag wordt geïnd.
De Participatiewet, IOAW en IOAZ kennen geen rangregeling voor invordering - deze bepaling voorziet hierin. Aflossingen strekken allereerst in mindering op de gemaakte kosten. Verder is er voor gekozen om in beginsel eerst oudere vorderingen te innen voor nieuwere. Alleen en voor zover
een vordering nog netto kan worden afgelost geldt dat een nieuwere vordering voorgaat op een
oudere vordering. Als uitgangspunt is er echter wel voor gekozen om een boete altijd als eerste
Het college kan op grond van artikel 4:113 Awb voor de aanmaning een vergoeding in rekening
brengen en heeft hiervoor dan ook gekozen. Deze aanmaningskosten moeten wel steeds op de
Lid 2: De kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht worden verhaald op degene zoals aangegeven in artikel 62 sub a en b Pw. Daarmee wordt de (ex)echtgenoten en de daarmee gelijkgestelde (ex-)geregistreerde partner ten aanzien van zijn onderhoudsplicht tegens zijn (ex-)echtgenoot en/minderjarige kinderen bedoeld.
Lid 3: het college maakt geen gebruik van de verhaalsbevoegdheid op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt tegen zijn meerderjarig kind (18 t/m 20-jarigen).
Lid 4: Er wordt gebruik gemaakt van de verhaalsbevoegdheid, maar pas als vaststaat dat het te gelde maken van een onderhoudsrecht door belanghebbende zelf, niet verlangd kan worden. Of toepassing van artikel 55 Pw in het individuele geval wenselijk is zal steeds moeten worden overwogen. Het kan gegeven de situatie onwenselijk zijn als partijen (opnieuw) in een procedure verwikkeld raken. Deze verplichting kan ook alleen opgelegd worden als het aannemelijk is dat een alimentatieprocedure zin heeft. Het moet dus vaststaan dat de onderhoudsplichtige voldoende draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud.
Onwil van de onderhoudsgerechtigde kan geen overweging zijn. De onderhoudsgerechtigde heeft er belang bij om een eigen titel voor het innen van een onderhoudsbijdrage te hebben voor het geval er geen beroep meer wordt gedaan op bijstand. Worden kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald door het college omdat er behoefte en draagkracht is, dan zal de onderhoudsgerechtigde alsnog zelf moeten procederen om dit recht te gelde te maken als deze uit de bijstand stroomt.
Als de belanghebbende beschikt over een alimentatiebeschikking dan kan hij zich voor de inning ervan wenden tot een deurwaarder of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De mogelijkheden van het LBIO zijn aan voorwaarden gebonden. Aan interventie door een deurwaarder zijn kosten verbonden voor belanghebbende. Weliswaar kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor deze kosten, maar het kan kosten besparen als het college zelf tot verhaal overgaat. Het college kan kosteloos vereenvoudigd derdenbeslag leggen op het inkomen van de onderhoudsplichtige.
Lid 1: De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald door de in dit artikel genoemde 3 grenzen. Er kan niet meer bijstand worden verhaald dan er behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van het eigen levensonderhoud of een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
Is de draagkracht van de onderhoudsplichtige te laag om aan de vastgestelde behoefte te voldoen, dan wordt er niet meer verhaald dan de draagkracht toelaat.
Tot slot kan er noot meer worden verhaald dan er bruto aan bijstand wordt verstrekt.
Lid 2: Het college is gehouden de bijdrage vast te stellen volgens dezelfde maatstaven als die van de rechter. Daarom wordt hier aangesloten bij de door de Expertgroep Alimentatienormen vastgestelde Tremanormen.
Ook een onderhoudsplichtige is wettelijk verplicht om de gemeente te voorzien van de benodigde informatie voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. Voor het geval dat de onderhoudsplichtige niet voldoet aan de inlichtingenplicht wordt de onderhoudsbijdrage op deze wijze vastgesteld.
Algemeen gebruikelijk bij een ambtshalve vaststelling is om een bijdrage op te leggen gelijk aan de bruto kosten van bijstand. Dit kan alleen als er sprake is van onderhoudsplicht tegen de bijstandsgerechtigde en eventuele ten laste komende kinderen.
Als er alleen sprake is van een onderhoudsplicht tegen de in de bijstandsverlening begrepen kinderen moet een andere benadering gekozen worden. In de Tremanormen is de tabel eigen aandeel kosten van kinderen opgenomen. De tabel wordt in de rechtspraak gebruikt om de maximale behoefte van kinderen te bepalen en is gebaseerd op onderzoek van het Nibud. Daarbij is onderzoek gedaan naar de hoogte van het netto-inkomen, gezinssamenstelling en wat er dan gemiddeld per kind maandelijks wordt besteed ten behoeve van dat kind. Voor een ambtshalve vaststelling kan worden uitgegaan van het maximaal in die tabel genoemde bedrag.
Het kan zijn dat de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is gewijzigd waardoor hij niet of veel minder kan betalen dan de bijdrage die door de rechter is bepaald. In dat geval bepaalt het college dat het bedrag dat wordt verhaald lager is dan het door de rechter vastgestelde bedrag. Is de onderhoudsplichtige helemaal niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen dan ziet het college geheel af van verhaal. Er wordt aan de onderhoudsplichtige niet geadviseerd om de rechter te verzoeken de onderhoudsbijdrage te verlagen of op nihil vast te stellen, tenzij vaststaat dat de verlaging van het inkomen blijvend is. Er moet worden voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde opnieuw een procedure moet voeren als de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is verbeterd.
Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter een wijziging in de draagkracht van minder dan € 50,00 per maand niet beschouwt als zijnde een relevante wijziging in omstandigheden op grond waarvan herziening zou moeten geschieden.
Lid 1 onderdeel a: De Expertgroep Alimentatienormen oordeelt dat een bijdrage van € 25,00 per maand voor 1 kind en € 50,00 voor 2 of meer kinderen haalbaar is voor onderhoudsplichtigen met een laag inkomen. Daarom wordt afgezien van verhaal als de draagkracht van de onderhoudsplichtige minder is dan € 25,00 per maand.
Lid 1 onderdeel b: Dringende redenen kunnen nooit alleen financiële redenen zijn. De vraag wat dringende redenen in het kader van verhaal zijn, dient te worden beantwoord aan de hand van de in de loop der tijd ontwikkelde jurisprudentie. Denk hierbij aan als gedragingen aan de kant van de onderhoudsgerechtigde dusdanig ingrijpend zijn dat daardoor van een onderhoudsplichtige redelijkerwijs niet verwacht mag worden dat deze nog bijdraagt in het levensonderhoud van de ex-partner. Of als het gedrag van de onderhoudsplichtige aanleiding zijn om (desnoods tijdelijk) af te zien van het instellen van verhaal. Bijvoorbeeld als de verhaalsactie van de gemeente verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de onderhoudsgerechtigde (bedreiging en mishandeling).
Lid 2: Het lid regelt dat het college in deze situatie ook geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend afziet van verhaal als het zelf de verhaalsbijdrage heeft opgelegd of als de verhaalsbijdrage door de rechter is vastgesteld. Door deze mogelijkheid hoeft niet van de onderhoudsplichtige verlangd te worden een gang naar de rechter te maken en ook hier is het onwenselijk dat er weer een gang naar de rechter zou moeten worden gemaakt als de financiële situatie is verbeterd.
Uitgangspunt is dat bijstand om niet wordt verstrekt, tenzij de wet erin voorziet dat hij in de vorm
van een geldlening kan worden verstrekt. In dit artikel is bepaald in welke gevallen het college
bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Hier ontbreken de geldleningen in verband met
vermogen in de woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet en het als renteloze lening verstrekte voorschot tijdens aanvraag. Voor de geldlening in verband met het vermogen in de woning wordt een zekerheid gesteld in de vorm van een hypotheek. Hiervoor gelden andere regels dan de algemene aflossingsregels van een geldlening. Het voorschot kan bij toekenning van de bijstand rechtstreeks worden verrekend met de bijstand. Wordt er geen uitkering verstrekt dan kan het voorschot teruggevorderd worden en zijn de hoofdstukken 1 en 2 meteen van toepassing.
Bij toekenning van bijzondere bijstand moet allereerst worden vastgesteld dat voldaan wordt aan
de criteria van artikel 35 lid 1 Participatiewet (de vier hoofdvragen). Wordt hieraan niet voldaan dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand, ook niet in de vorm van een geldlening. Vervolgens moet worden beoordeeld of belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende
voorziening, dan wel of dit van hem gevergd kan worden. Pas in laatste instantie wordt
bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Overigens laat dit onverlet dat de
bijstand om niet kan worden verleend indien daartoe redenen aanwezig zijn. Zo kan zich
bijvoorbeeld de situatie voordoen dat belanghebbende geen nieuwe lening aan mag gaan omdat
hij is toegelaten tot de WSNP en zich geconfronteerd ziet met verlies van duurzame
gebruiksgoederen door bijvoorbeeld een woningbrand, terwijl hij niet of onderverzekerd is. Dit
kan een situatie zijn waarin bijzondere bijstand om niet moet worden verstrekt.
Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt als het aannemelijk is dat belanghebbende op korte termijn alsnog middelen ontvangt. Wat onder korte termijn wordt verstaan wordt niet nader aangeduid in de wet. Dit is de reden dat deze termijn in de beleidsregel is geduid als een periode van ten hoogste twee
De afstemmingsverordening regelt verlaging van de bijstand bij tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid. De afstemmingsverordening is leidend en het college is gehouden aan die
verordening indien het door belanghebbende betoonde tekortschietende besef overeenkomt met
de daarin opgenomen bepalingen. Voor de gevallen waarin de afstemmingsverordening niet
voorziet kan worden teruggevallen op de bevoegdheid om een geldlening te verstrekken. Dit zal
zich vooral voordoen wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd.
De waarborgsom spreekt voor zichzelf. Deze wordt in beginsel te zijner tijd terug ontvangen. Dit
is dan ook de reden waarom voor de waarborgsom een ander terugbetalingsregime geldt.
Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel d Participatiewet kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt als het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.
Woninginrichting vergunninghouders
Als bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van woninginrichting ten behoeve van een vergunninghouder dan wordt de bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening.
Vluchtelingenwerk begeleidt de vergunninghouder bij het kopen van woninginrichting en gaat daarbij uit van de goedkoopst adequate producten. De kosten van woningrichting declareert Vluchtelingenwerk namens de vergunninghouder bij de gemeente Wierden. Het bedrag aan woninginrichting is gebaseerd op gezinsomvang conform een tabel met normbedragen (Nibud).
In beginsel is de geldlening gelijk aan de hoogte van de kosten. Ten aanzien van duurzame
gebruiksgoederen is hiervan afgeweken. Hierbij geldt dat de lening in drie jaren moet kunnen
worden afgelost, ook wanneer belanghebbende bijstand ontvangt. De hoogte wordt hier dan ook
afgestemd op de aflossingscapaciteit.
Hoofdstuk 5 – Bestuurlijke boete
Naast hetgeen dat is bepaald in artikel 28 en artikel 29 van deze beleidsregels, kan het college afzien van het opleggen van een boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 18a lid 7 Participatiewet, artikel 20a lid 7 IOAW en artikel 20a lid 7 IOAZ). Aangezien het gaat om een toets van de individuele omstandigheden van een belanghebbende, is hierover geen beleid geformuleerd.
Het voor beslag vatbare deel van het inkomen vormt de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Met deze bepaling is aansluiting gezocht bij hetgeen dat is bepaald in artikel 7 lid 2 van deze beleidsregels. Daarnaast is geregeld dat als een belanghebbende beschikt over spaartegoeden, hij deze moet aanwenden voor de aflossing van de vordering in verband met schending van de inlichtingenplicht.
In artikel 60 lid 4 Participatiewet, artikel 28 lid 2 IOAW en artikel 28 lid 2 IOAZ is bepaald dat als sprake is van een lopende uitkering, de bestuurlijke boete en de terug te vorderen kosten van bijstand verplicht via de uitkering verrekend worden. De verplichte verrekening geldt ook als sprake is van een recidiveboete. Bij de verplichte verrekening moet de beslagvrije voet in acht worden genomen. De gemeente Wierden heeft ervoor gekozen om bij toepassing van artikel 60 lid 4 Participatiewet, artikel 28 lid 2 IOAW en artikel 28 lid 2 IOAZ voorrang te geven aan aflossing op de vordering bestuurlijke boete. Dit omdat de wet niet regelt op welke vordering als eerst moet worden afgelost en de terugvordering van kosten van bijstand bevoorrecht is (artikel 60 lid 7 Participatiewet, artikel 30 lid 1 IOAW en artikel 30 lid 1 IOAZ).
De bevoegdheid om de boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling is neergelegd in artikel 18a lid 13 Participatiewet, artikel 20a lid 12 IOAW en artikel 20a lid 12 IOAZ (zie TK 2015 – 2015, 34 396, nr. 22). Voor toepassing van dit artikel gelden enkele cumulatieve voorwaarden. Als dus aan een van de voorwaarden niet is voldaan, kan de bestuurlijke boete niet (geheel of gedeeltelijk) worden kwijtgescholden. Het betreffen de volgende voorwaarden:
• geen sprake van opzet of grove schuld bij opgelegde boete;
• belanghebbende heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet weer de inlichtingenplicht geschonden;
• belanghebbende moet erom verzoeken;
• er moet sprake zijn van medewerking aan een schuldregeling.
Uit de voorwaarde “belanghebbende heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet weer de inlichtingenplicht geschonden” volgt dat de bestuurlijke boete niet eerder dan 1 jaar na het besluit waarin de boete is opgelegd kan worden kwijtgescholden, tenzij de kwijtschelding is verleend onder opschortende voorwaarde. De gemeente Wierden heeft ervoor gekozen om de kwijtschelding niet eerder te verlenen dan 1 jaar na het boetebesluit.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-238208.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.