Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Maasdriel (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Maasdriel 2022)

Het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel;

gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid , en 237 van de Gemeentewet , op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, besluit vast te stellen de volgende regeling:

 

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Maasdriel (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Maasdriel 2022)

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1.

    Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Maasdriel op grond waarvan het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3.

    De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte

  • 1.

    De belastingplichtige voor:

    • a.

      de verblijfsbelasting;

    • b.

      de watertoeristenbelasting;

      aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2.

    Een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan de belastingplichtige toegestuurd aangiftebiljet moet de belastingplichtige binnen een maand na de verzenddatum hiervan volledig ingevuld en met de gevraagde stukken terugsturen naar deze ambtenaar, tenzij deze ambtenaar hiervoor een andere termijn stelt.

  • 3.

    Als formulier van het aangiftebiljet verblijfsbelasting worden vastgesteld Bijlage A1, bijlage A2 en bijlage A3. A1 voor de bestaande recreatieve toeristische bedrijven; A2 voor de verblijfbieders van internationale arbeidskrachten; A3 voor de watertoeristenbelasting.

  • 4.

    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 3 Nachtverblijfregister

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van verblijfsbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b , van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.

Artikel 4 Voorlopige aanslag

  • 1.

    De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2.

    De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:

    • a.

      voor de verblijfsbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn;

    • b.

      voor de watertoeristenbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn;

  • 3.

    Indien geen gegevens als bedoeld in de vorige lid aanwezig zijn, wordt het bedrag bepaald op basis van een redelijke schatting.

  • 4.

    Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de voorlopige vordering vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van dit artikel berekende bedrag, wordt het voorlopige gevorderde bedrag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 5. Ambtshalve aanslag verblijfsbelasting

Indien een aanbieder van verblijf na een aanmaning niet of niet tijdig aangifte doet, zal een ambtshalve aanslag opgelegd worden op basis van:

  • a.

    het aantal overnachtingen van het desbetreffende verblijf waarvoor in voorafgaand belastingjaar verblijfsbelasting verschuldigd was. Dit aantal wordt met 25% verhoogd;

  • b.

    het aantal overnachtingen bepaald op basis van een redelijk te schatten aantal overnachtingen, een en ander in vergelijking met andere vergelijkbare objecten, wanneer het verblijf in voorafgaand jaar niet in de verblijfsbelasting is betrokken.

Artikel 6. Rente

  • 1.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In afwijking van de in het eerste lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van €20 niet te boven gaat.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeerregel

  • 1.

    De Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Maasdriel, vastgesteld op 3 september 2019, vervalt op het moment dat deze regeling in werking treedt, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Deze regeling wordt aangehaald als ‘Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Maasdriel 2022’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 15-02-2022

De secretaris,

G.T. Wildeman

de burgemeester,

H. van Kooten

Naar boven