Gemeenteblad van Bloemendaal
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bloemendaal | Gemeenteblad 2023, 20820 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bloemendaal | Gemeenteblad 2023, 20820 | beleidsregel |
Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2023
Deze uitvoeringsregels geven uitvoering aan de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning (in het vervolg te noemen ‘de verordening’). Het beleid is erop gericht de zelfredzaamheid en participatie van inwoners met een beperking te bevorderen en daar waar nodig ondersteuning te bieden. Met de ondersteuning wordt beoogd eraan bij te dragen dat (kwetsbare) inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Er wordt daarbij nadrukkelijk uitgegaan van de eigen kracht van de inwoners. Pas als de inwoner vanuit de eigen kracht, met de inzet van gebruikelijke zorg, sociaal netwerk, wettelijk voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen niet voldoende kan worden ondersteund, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Maatwerkvoorzieningen worden in de wet gedefinieerd als ‘op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van:
De gemeente Haarlem heeft hierbij nu nog een centrumfunctie. Ook de verantwoordelijkheid voor de (toegang tot de) maatwerkvoorzieningen maatschappelijke opvang en beschermd wonen ligt nog bij de centrumgemeente Haarlem. De genoemde verantwoordelijkheden voor beschermd wonen worden (naar verwachting vanaf 1 januari 2024) gedecentraliseerd naar de individuele gemeenten.
De toegangsprocedure tot een maatwerkvoorziening is vastgelegd in de Wmo en uitgewerkt in de verordening. De gemeente brengt samen met de inwoner met een ondersteuningsbehoefte (cliënt) zijn situatie in kaart. Op basis daarvan wordt bepaald op welke wijze de zelfredzaamheid en/of participatie kunnen worden versterkt. Deze procedure leidt tot het waar nodig bieden van passende ondersteuning.
In de verordening heeft de gemeenteraad de regels vastgesteld voor de uitvoering van het beleid door het college. De verordening is daarmee een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid met betrekking tot ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang.
In het Besluit maatschappelijke ondersteuning (in het vervolg te noemen ‘het Besluit’) is vastgelegd hoe de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt bepaald en gedurende welke periode een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is.
De uitvoeringsregels zijn een uitwerking van de opdracht die de gemeenteraad bij verordening bij het college heeft neergelegd. In deze regels is tevens de procedure voor toegang tot maatwerkvoorzieningen uitgewerkt. Ook zijn hierin de criteria met betrekking tot de verstrekking, de vorm en de aanvullende bepalingen per maatwerkvoorziening opgenomen.
Bij de uitwerking in deze uitvoeringsregels is rekening gehouden met het feit dat er maatwerk moet worden geleverd. Dit betekent dat het niet mogelijk is om in alle gevallen tot in detail vast te leggen hoe de gemeente in concrete situaties zal handelen.
Hoofdstuk 2 De toegangsprocedure
In dit hoofdstuk wordt de procedure beschreven die wordt doorlopen om tot een oplossing van de hulpvraag van de cliënt te komen. Hiermee wordt een uniforme werkwijze vastgelegd en weet de cliënt wat hij van de gemeente kan verwachten.
Een zorgvuldige toegangsprocedure dient te worden doorlopen om de hulpvraag van een cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Daarbij is het van belang wat de situatie van de cliënt was voordat er sprake was van een hulpvraag. De situatie van inwoners in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen hulpvraag hebben, wordt daarbij meegewogen. De ondersteuning is beperkt tot dat wat noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt.
Een melding kan door of namens een cliënt worden gedaan. De cliënt kan zijn hulpvraag op verschillende manieren melden. Hij kan dit persoonlijk doen, maar ook telefonisch, schriftelijk of per e-mail. Met een melding maakt een cliënt duidelijk dat hij belemmeringen ervaart in zijn zelfredzaamheid en/of participatie, of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.
Nadat een cliënt contact heeft opgenomen, wordt door een Loketmedewerker beoordeeld of sprake is van een melding. Als dat het geval is zorgt de Loketmedewerker ervoor dat een onderzoek wordt gestart.
De cliënt wordt erop gewezen dat hij recht heeft op onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook wordt hij geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde komen beschrijft, en waarin hij aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Tevens vraagt de medewerker de cliënt bij het eerste fysieke contact om een geldig identiteitsbewijs (zie artikel 2.3.4 van de wet).
In artikel 2.3.2 van de wet is bepaald dat het college, na een melding, binnen 6 weken onderzoek doet. Als de termijn lijkt te worden overschreden wordt de cliënt, schriftelijk geïnformeerd over opschorting van de onderzoekstermijn. Wanneer er sprake is van een spoedsituatie wordt het onderzoek met voorrang uitgevoerd.
Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt in principe plaats op het woon- of verblijfsadres van de cliënt. Een cliënt kan zich tijdens het gesprek laten bijstaan door iemand uit zijn eigen omgeving en/of een cliëntondersteuner. Als de cliënt een persoonlijk plan heeft ingebracht zal dit worden besproken.
Tijdens het gesprek worden voor zover relevant de volgende leefgebieden besproken:
Gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag moeten aan het college worden verschaft. Hierbij kan worden gedacht aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens. Gegevens mogen uitsluitend worden opgevraagd met toestemming van de cliënt.
Bij het onderzoek kan de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments1, de zogenaamde ICF classificatie, als leidraad gebruikt worden voor het in kaart brengen van de belemmeringen. Van de ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Dit kan bijdragen aan het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld van het functioneren van de cliënt. Als de beperkingen medisch niet voldoende kunnen worden geobjectiveerd kan het college een door hen daartoe aangewezen instantie om advies vragen.
In het onderzoek wordt vastgesteld of de hulpvraag binnen de reikwijdte van de Wmo valt:
Als de hulpvraag duidelijk is en als is vastgesteld dat deze onder de reikwijdte van de Wmo valt, is het van belang samen met de cliënt en/of zijn mantelzorger te bepalen wat het gewenste te behalen resultaat is.
Bij het zoeken naar mogelijke oplossingen wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader. Het afwegingskader bestaat uit de toepassing van de criteria zoals deze zijn geformuleerd in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 (de maatwerkvoorzieningen) zijn, voor zover van toepassing, aanvullende criteria opgenomen.
Bij de integrale afweging wordt nagegaan wat voor het behalen van de gewenste resultaten mogelijk is:
Als bovenstaande mogelijkheden niet toereikend zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.
2.4 Verslag van het onderzoek en aanvraag
Van het onderzoek wordt een gespreksverslag gemaakt. Het verslag is in ieder geval voorzien van een meldings- en gespreksdatum, NAW gegevens en het Burgerservicenummer. Het verslag bevat een weergave van de hulpvraag en de mogelijke oplossingen.
De gemeente verstrekt de cliënt een afschrift van het gespreksverslag om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening en/of bij verordening aangewezen algemene voorziening. De cliënt heeft de mogelijkheid opmerkingen aan het verslag toe te voegen.
Een retour ontvangen ondertekend verslag wordt aangemerkt als aanvraag voor de inzet van een maatwerkvoorziening en/of bij verordening aangewezen algemene voorziening. De datum van de aanvraag is de datum waarop de cliënt het gespreksverslag heeft ondertekend.
Bij aanvraag van een maatwerkvoorziening ontvangt de aanvrager uiterlijk 2 weken na de aanvraag een schriftelijke beslissing in de vorm van een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Als de termijn lijkt te worden overschreden wordt de aanvrager, overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, schriftelijk geïnformeerd over opschorting van de beslistermijn.
2.7 Beëindiging, intrekking en herziening van een voorziening
Beëindiging van een voorziening ligt in een nabije of verder gelegen toekomst op grond van wijzigingen die tijdig zijn aangekondigd of tijdig zijn te voorzien, dan wel in situatie van verhuizen of overlijden.
Intrekking vindt plaats met terugwerkende kracht op grond van feiten die eerst achteraf konden worden geconstateerd en die, als ze eerder bekend zouden zijn geweest, niet tot een toekenning of tot een eerdere beëindiging van de voorziening zouden hebben geleid. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Herziening vindt plaats als sprake is van gewijzigde omstandigheden of omdat sprake is van een foutief besluit. Herziening van een voorziening kan zowel vooruit in de tijd als met terugwerkende kracht plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt als blijkt dat een persoon niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp uit zijn sociale netwerk of met wettelijk voorliggende of algemene voorzieningen, in staat is tot participatie of zelfredzaamheid. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning. In dit hoofdstuk komen de criteria aan de orde die van belang zijn om te bepalen of een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.
Zelfredzaamheid wordt in de wet gedefinieerd als in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is.
Dit impliceert niet dat iemand steeds zelf in staat is deze handelingen te verrichten. De zelfredzaamheid kan ook worden versterkt door huisgenoten, het sociaal netwerk, een mantelzorger of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Ook kan het gebruik van algemene voorzieningen de zelfredzaamheid bevorderen.
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten.
Om de zelfredzaamheid te waarborgen wordt in het onderzoek rekening gehouden met algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals:
Participatie wordt in de wet gedefinieerd als deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit houdt in dat iemand, ondanks zijn geestelijke of lichamelijke beperkingen in zijn eigen leefomgeving in staat moet zijn contacten te onderhouden, boodschappen te doen en deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer.
Met eigen kracht wordt bedoeld de mogelijkheid van een cliënt zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid of participatie. Zowel op het moment dat een cliënt al een belemmering heeft als daarvoor. Van een cliënt mag worden verwacht dat hij anticipeert op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn.
Een cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Voor het inzicht krijgen in de eigen kracht van de cliënt zijn de volgende punten van belang:
Door de cliënt te wijzen op zijn eigen mogelijkheden wordt hij gestimuleerd eigen talenten in te zetten om een oplossing voor zijn beperkingen te vinden. Een ondersteuningsvraag kan mogelijk worden opgelost met het zelf aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening of door ondersteuning van personen uit het sociaal netwerk.
3.5 Sociaal netwerk/mantelzorg
Het begrip sociaal netwerk is in de Wmo 2015 omschreven als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Geïnventariseerd wordt of het sociale netwerk van een cliënt (een deel van) de ondersteuning kan bieden of organiseren.
In de begripsomschrijvingen in de Wmo 2015 is mantelzorg omschreven als hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Mantelzorg overstijgt in omvang, duur en intensiteit het niveau van gebruikelijke hulp. De mate waarin mantelzorgers in staat en bereid zijn een deel van de ondersteuning te bieden is bepalend voor de hoeveelheid professionele zorg die wordt toegekend. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van de mantelzorger. De draagkracht is niet voor iedereen gelijk. Verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger, zoals leeftijd, gezondheid en gezinssituatie. Tijdens de het onderzoek kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om de mantelzorg te kunnen bieden.
Maatwerkvoorzieningen worden alleen verstrekt wanneer deze langdurig noodzakelijk zijn. Hierbij is minimaal 6 maanden als uitgangspunt genomen omdat er 2x3 maanden een beroep gedaan kan worden op tijdelijke voorzieningen vanuit de Zorgverzekeringswet.
Wanneer de beperkingen langer dan 6 maanden duren maar er is nog behandeling mogelijk, dan is dit voorliggend op het verstrekken van een maatwerkvoorziening en kan dit een grond zijn om de aanvraag af te wijzen.
Feitelijk hoofdverblijf hebben in de gemeente betekent dat een cliënt daadwerkelijk het grootste gedeelte van de tijd in de gemeente verblijft (feitelijk verblijf). In principe staat de cliënt ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente waar hij zijn feitelijk hoofdverblijf heeft. Hier zijn uitzonderingen op mogelijk bijvoorbeeld bij tijdelijk verblijf in een instelling.
Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat een cliënt zijn feitelijk hoofdverblijf heeft in de gemeente.
Als een cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente gaat wonen kan zijn melding, ook al is hij nog niet ingeschreven in het GBA, in behandeling worden genomen. Wel moet dan worden afgesproken binnen welke termijn de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.
Wettelijke of voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die op grond van een andere wet of regeling worden verstrekt. Als er een voorziening is die de beperkingen kan opheffen op grond van een andere wet of regeling kan geen beroep worden gedaan op een voorziening op grond van de Wmo. Voorbeelden van dergelijke regelingen zijn de Wet op de langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet.
3.10 Goedkoopst adequate voorziening
De verstrekking van maatwerkvoorzieningen is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Als een belanghebbende een duurdere voorziening wenst (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor zijn rekening. In dat geval zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget, gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
3.11 Algemeen gebruikelijke voorziening
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover iemand, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Algemeen gebruikelijke voorzieningen komen niet voor verstrekking vanuit de Wmo in aanmerking. Een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat uit voorzieningen of diensten die:
Er wordt beoordeeld of een algemeen gebruikelijke voorziening of dienst ook voor de gebruiker een algemene voorziening of dienst is. Bij het beoordelen hiervan moet rekening gehouden worden met de individuele situatie van de cliënt. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kosten van een voorziening. Bij de aanschaf hoeft niet uit gegaan te worden van de nieuwprijs en kan ook gekeken worden naar tweedehands oplossingen zoals bijvoorbeeld bij een elektrische fiets.
Om te bepalen of een voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimum niveau (en daarmee algemeen gebruikelijk is) vindt er een berekening plaats. Er wordt berekend of de kosten van de voorziening binnen een termijn van 36 maanden, bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan worden gedragen (zie het besluit). Wanneer de kostprijs van de voorziening onder het normbedrag uitkomt is de voorziening algemeen gebruikelijk. Wanneer de cliënt aangeeft de kosten niet te kunnen dragen kan onderzocht worden of bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening mogelijk is. Indien de kostprijs van de voorziening boven het normbedrag uitkomt wordt het totale bedrag voor de voorziening toegekend. Er mag geen drempelbedrag gehanteerd worden.
3.12 Lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er is geen uitputtende lijst van voorzieningen en diensten die algemeen gebruikelijk zijn. In ieder geval worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
renovatie van badkamer en keuken2;
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
In dit hoofdstuk worden de volgende maatwerkvoorzieningen beschreven:
Als een cliënt beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van een woning kan hij in aanmerking komen voor een woonvoorziening.
Het doel van de aanpassing is beperkingen bij het normale gebruik van de woning te verminderen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletbezoek, het bereiden en consumeren van voedsel, en de toe- en doorgankelijkheid van de woning. Als het kinderen betreft komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woonruimte (de tuin wordt hier ook onder begrepen).
4.1.4 Soorten woonvoorzieningen
De volgende woonvoorzieningen kunnen worden verstrekt:
Ad a. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;
De keuze voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (ook wel een losse woonvoorziening) hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Bij het verstrekken van een woonvoorziening gaat men uit van de goedkoopst adequate voorziening. Om die reden zal er eerst gekeken worden of een niet bouwtechnische voorziening passend is in plaats van een bouwtechnische voorziening. Voorbeelden van losse woonvoorzieningen zijn een tillift, badlift, douche/toiletstoel, douchestretcher en een badplank.
Ad b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;
De keuze voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (ook wel een nagelvaste of onroerende woonvoorziening) hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Bij het verstrekken van een woonvoorziening gaat men uit van de goedkoopst adequate voorziening. Voorbeelden van onroerende woonvoorzieningen zijn een vast douchezitje, verwijderen bad en realisatie douche op afschot, realiseren stroompunt voor een scootmobiel, toegankelijkheid woning/berging door straatwerk.
Ad c. onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening
Voor woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt heeft het college afspraken gemaakt met de betreffende leveranciers.
Voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening die in eigendom is verstrekt, kan een pgb worden verstrekt zoals omschreven in het Besluit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen pgb op basis van het huurtarief in natura en pgb op basis van een offerte.
In beide gevallen wordt het pgb verstrekt voor de duur van zes jaar. Wanneer de voorziening na zes jaar niet is afgekeurd, middels een afkeuringsrapport, kunnen de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie na afloop van de pgb-termijn gedeclareerd worden bij de Wmo.
De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een voorzieningen die vanuit de Wmo verstrekt zijn in algemene ruimten worden betaald vanuit de Wmo.
Voor de kosten in verband met tijdelijke huisvesting kan een voorziening worden verstrekt gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de grens voor de huurtoeslag. De voorziening kan worden verstrekt voor de woning met de laagste woonlasten en wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet kan worden bewoond en de belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
Als een verhuurder, op verzoek van de gemeente, een aangepaste woning aanhoudt in afwachting van toewijzing aan een persoon met beperkingen kan een voorziening worden verstrekt voor huurderving. De hoogte van de voorziening bedraagt niet meer dan de kale huur van de woonruimte voor de duur van maximaal 6 maanden. De eerste maand huurderving komt voor rekening van de verhuurder aangezien dit gebruikelijk is.
De uitraasruimte is een uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen uitsluitend worden verstrekt in relatie tot het normale gebruik van de woning. Dit is een verblijfsruimte waarin een persoon, die ten gevolge van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.
Op basis van deskundigenadvies zal worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast.
De uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.
4.1.6 Kosten van woningaanpassingen.
De volgende kosten kunnen worden vergoed:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de normen aangehouden zoals die zijn vastgelegd in het Handboek voor Toegankelijkheid.
In geval van aanpassing van verharde paden komt er maximaal 20 m2 voor een bijdrage in aanmerking.
4.1.8 Gemeenschappelijke ruimten
Het college kan een woonvoorziening verstrekken voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als de woonruimte zonder deze voorzieningen voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft:
In het gespreksverslag wordt, in overleg met de cliënt, de contactgegevens van de VVE opgenomen.
Het college verstrekt geen voorziening voor het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van gebouwen voor ouderen en/of personen met beperkingen.
Bij verstrekking van bovengenoemde voorziening wordt de voorziening op naam gezet van de aanvrager. Bij overlijden of verhuizen zijn de volgende opties mogelijk:
In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente het onderhoudscontract doorbetalen, wanneer de verwachting is dat binnen redelijke termijn een andere bewoner gebruik moet maken van de voorziening.
4.1.9 Woonvoorziening in een Wlz-instelling
Mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen voor bewoners van een Wlz-instelling worden verstrekt vanuit de Wlz.
Mobiliteitshulpmiddelen zijn: (elektrische) rolstoelen, aangepaste fietsen, scootmobielen, aangepaste wandelwagen/buggy’s en aangepaste autostoeltjes voor kinderen.
Roerende voorzieningen zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere personen gebruikt kunnen worden, zoals tilliften en douchestoelen. Deze voorzieningen worden onderdeel van de inventaris van zorginstellingen.
Voor Wlz gerechtigde-cliënten die zelf de woonlasten betalen of ze nu zelfstandig in een huis wonen of in een geclusterde woonvorm, vallen de mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen onder de verantwoordelijkheid van de Wmo. In geclusterde woonvoorzieningen is het vaak niet nodig en niet wenselijk dat iedere cliënt een eigen tillift, douchestoel of scootmobiel heeft. Het ligt in de rede dat hierover met de woonvorm afspraken worden gemaakt.
4.1.10 Feitelijk hoofdverblijf en bezoekbaar maken
Een voorziening wordt alleen verstrekt als de aanvrager zijn feitelijk hoofdverblijf heeft in de gemeente of zal hebben in de woonruimte waar de voorziening wordt getroffen.
In uitzonderingssituaties kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan:
kinderen met een beperking, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden. In situaties waarin sprake is van bezoekregelingen is dit niet mogelijk. Het co-ouderschap zal door middel van een convenant/rechtelijke uitspraak moeten worden aangetoond.
Als een belanghebbende zijn feitelijk hoofdverblijf heeft in een erkende instelling op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen kan uitsluitend een voorziening worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woonruimte. Onder bezoekbaar maken wordt verstaan het kunnen bereiken van de woonkamer en het kunnen bereiken en gebruiken van een toilet(voorziening).
Als vast staat dat een woning, als gevolg van beperkingen bij het normale gebruik van de woning moet worden aangepast, wordt eerst beoordeeld of verhuizing naar een al aangepaste woning, of naar een goedkoper aan te passen woning, een oplossing is. Dit geldt niet als de kosten van de te treffen woonvoorzieningen (nu en voorzienbaar) het bedrag, genoemd in het Besluit, naar verwachting redelijkerwijs niet zullen overschrijden.
Er zijn grenzen aan het hanteren van het primaat van verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan, dan wel moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In de individuele situatie zullen alle relevante factoren worden gewogen.
Uit het onderzoek blijkt binnen welke aanvaardbare termijn een oplossing voor het woonprobleem moet zijn gevonden. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of verhuizen een adequate oplossing is.
Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn onder meer de binding van de aanvrager met de huidige woonomgeving, het sociale netwerk en de nabijheid van voor de aanvrager belangrijke voorzieningen. De sociale omstandigheden moeten zoveel mogelijk worden geobjectiveerd.
In geval de aanvrager zijn werk ‘aan huis’ heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant te worden meegewogen.
Woonlasten en financiële draagkracht
Het college maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de eventuele nieuwe woning. Alle relevante woonlasten worden daarbij in aanmerking genomen, rekening houdend met de actuele situatie op de woningmarkt. Een toename van de woonlasten is acceptabel als die past bij het (gezins)inkomen.
Aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte
Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. In de overwegingen kunnen de volgende kosten worden meegenomen:
De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing
Aangepaste sociale huurwoningen kunnen opnieuw worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging een rol.
Na afweging van deze factoren wordt een beslissing genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing. Als het primaat van verhuizing wordt toegekend, maar de aanvrager wil niet verhuizen, kan de aanvrager niet in aanmerking komen voor een woningaanpassing.
4.1.13 Verhuis- en herinrichtingskosten
Wanneer er sprake is van een onvoorzienbare verhuizing als het gevolg van beperkingen, kan voor de kosten van verhuis- en herinrichting een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Zie hoofdstuk 6. De hoogte van de tegemoetkoming staat vermeld in het Besluit.
Een verhuisverklaring kan worden afgegeven wanneer vastgesteld is dat cliënt als gevolg van zijn beperkingen belemmeringen ondervindt in het normaal gebruik van de woning. Gezien de aard van de aandoening is de cliënt in de (nabije) toekomst aangewezen op een gelijkvloerse woning die tenminste moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
De verklaring geeft de cliënt gelegenheid in te schrijven op Wmo gelabelde woning bij de woningbouwvereniging. Het geeft de cliënt géén voorrang of urgentie op een sociale huurwoning.
Wanneer een sociale huurwoning is gevonden moet, voor het tekenen van de huurovereenkomst, contact met het college worden opgenomen om te beoordelen of de woning voldoet aan de voorwaarden.
4.1.15 Woningsanering in verband met luchtwegaandoeningen
Men kan in aanmerking komen voor een voorziening voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Sanering is alleen mogelijk indien er een duidelijke medische noodzaak is. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding wordt mede bepaald in relatie tot het leefpatroon, de woninginrichting en de ventilatiemogelijkheden. Hierbij valt te denken aan maatregelen met betrekking tot:
Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Bij een verhuizing geldt dit ook. Ook mag worden verwacht dat betrokkenen zelf maatregelen treffen ter voorkoming van aandoeningen aan de luchtwegen.
In de regel kan een voorziening worden verstrekt als:
Geen voorziening wordt verstrekt als:
De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd in het geval de aanvrager jonger is dan vier jaar. Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als een artikel is afgeschreven wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt (vervanging na 8 jaar is algemeen gebruikelijk). De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:
Ondersteuning bij het lokaal verplaatsen kan noodzakelijk zijn om in de eigen woon- en leefomgeving te kunnen participeren. Het collectieve vervoersysteem heeft het primaat mits hierbij voldoende rekening kan worden gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de gebruiker. Aanvullend kan zo nodig gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verzorgt.
De vervoersvoorziening is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen (recreatieve verplaatsingen kunnen hier ook deel van uitmaken).
De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.
Om tot een juiste probleemstelling te komen en te beoordelen welke ondersteuning er passend en goedkoopst adequaat is, wordt er informatie verzameld over het verplaatsingsgedrag van de aanvrager. Hieronder wordt verstaan: het verplaatsingsmotief (waarom), de verplaatsingsbestemming (waarheen), de verplaatsingsfrequentie (hoe vaak) en de wijze van verplaatsen (hoe en waarmee).
Komt men voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan onderscheiden we vervoer voor de korte en langere afstand. Het vervoer op de korte afstand is het zogenoemde “loop- en fietsvervoer”. Het vervoer op de langere afstand is het vervoer waarvoor personen zonder beperking het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. In ieder geval bij personen met een zeer beperkte loopafstand (tot maximaal 100 meter) kan op beide terreinen een oplossing worden aangeboden.
Bij personen met een loopafstand minder dan 800 meter kan het college beoordelen of het collectief vervoer een passende oplossing is ten aanzien van de probleemstelling. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de mogelijkheid van verplaatsen op de plaats van bestemming en het zelfstandig kunnen reizen.
Om maatschappelijk te participeren heeft het college vastgesteld dat men de mogelijkheid moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1500 kilometer te kunnen reizen. Bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Voor bovenregionaal vervoer kan men in aanmerking komen voor de Valys.
4.2.5 Uitbreiding aantal kilometers collectief vervoer
Het college heeft als uitgangspunt dat 1500 kilometer toereikend is om in redelijke mate maatschappelijk te kunnen participeren. In sommige situaties kan het noodzakelijk zijn meer kilometers toe te kennen. Denk hierbij aan:
Wanneer de cliënt niet behoort tot een doelgroep die gebruik kan maken van reguliere activiteiten, waardoor zij zijn aangewezen op specifiek voor die doelgroep georganiseerde activiteiten. Twee activiteiten per week en één familiebezoek in het kader van sociale activiteiten/sport worden binnen de Wmo als passend beschouwd. De bovenmatige kilometers worden aanvullend toegekend.
4.2.6 Rijvaardigheid en gewenningslessen
Een maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt als deze op een veilige manier kan worden gebruikt. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de aanvrager, na het afleggen van een rijvaardigheidstest, eerst rijlessen/verkeerslessen volgt om vast te stellen dat een voorziening veilig kan worden gebruikt. Wanneer op een later moment alsnog twijfel ontstaat, kan van betrokkene worden gevraagd om (nogmaals) een rijvaardigheidstest af te leggen. Indien de betrokkene weigert mee te werken aan een rijvaardigheidstest kan dit reden zijn om de voorziening niet te verstrekken. Ook wanneer deze test uitwijst dat de voorziening niet langer veilig kan worden gebruikt, wordt de voorziening ingenomen.
Een maatwerkvoorziening welke in bruikleen wordt verstrekt moet gestald worden conform de afspraken met de leverancier. Indien noodzakelijk kan er een woonvoorziening worden verstrekt om stalling en opladen mogelijk te maken. Als er redelijkerwijs een oplossing is in de bestaande ruimte van de woning (inclusief de tuin), kan aan die oplossing voorrang worden gegeven. Het college kan zo nodig wel afdekzeil of een afdakje verstrekken. Van huisgenoten wordt redelijkerwijs verwacht dat zij in bepaalde gevallen kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld bij het buiten en binnen zetten van een scootmobiel.
4.2.8 Aanpassingen aan de eigen auto
Een aanpassing aan een eigen auto wordt alleen verstrekt als een auto maximaal 6 jaar oud is. Reden hiervoor is dat de autoaanpassing minimaal 6 jaar mee moet kunnen gaan en een levensduur van 12 jaar voor een auto als reëel wordt gezien. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor voorzieningen die eenvoudig en zonder (aanzienlijke) meerkosten kunnen worden overgezet in een nieuw aan te schaffen auto (denk aan een aangepaste stoel of een kofferbaklift). Als betrokkene binnen de termijn van 6 jaar na verstrekking van de voorziening besluit een nieuwe auto aan te schaffen dan wordt het tot de eigen verantwoordelijkheid gerekend om de noodzakelijke autoaanpassing zelf te realiseren.
Voor het incidenteel of dagelijks verplaatsen in en om de woning kan een handbewogen of elektrische rolstoel worden verstrekt.
4.3.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door Wlz gerechtigden
Wlz gerechtigden woonachtig in een instelling kunnen geen aanspraak maken op een rolstoel vanuit de Wmo.
Voor bewoners van een Wlz-instelling met een voor 1 januari 2020 verstrekt mobiliteitshulpmiddel door de gemeente, is een overgangsregeling van toepassing tot het hulpmiddel vervangen moet worden.
4.4 Huishoudelijke ondersteuning
Als sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden kan huishoudelijke ondersteuning (HO) worden ingezet. Cliënten met een (tijdelijke) beperking die daardoor bepaalde huishoudelijke werkzaamheden niet kunnen uitvoeren en/of niet in staat zijn zelf regie te voeren over het huishouden kunnen in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning.
De ondersteuning is gericht op het resultaat een schoon en leefbaar huis en daaronder valt overname van (alle) huishoudelijke taken genoemd onder basis activiteiten en incidentele activiteiten (zie 4.4.5). Aanvullend kan het gaan om het realiseren van de voldoende resultaten:
Daarnaast kunnen ook één of meerdere van de volgende punten aan de orde zijn:
Een persoon komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning als een of meer huisgenoten in staat worden geacht het huishoudelijk werk te verrichten (zie ook 3.6).
Zowel van volwassen als van jonge huisgenoten wordt een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Voor gezonde (jonge) huisgenoten geldt:
Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren;
Er wordt geen rekening mee gehouden of iemand de huishoudelijke werkzaamheden niet wil doen of al dan niet gewend is te doen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Als personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijke werkzaamheden hebben gedaan, en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. Het gaat dan om advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden. De taak wordt niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
In bepaalde individuele gevallen kan er aanleiding zijn om van AIV af te zien en regulier huishoudelijke ondersteuning toe te kennen, bijvoorbeeld bij mensen met een (zeer) hoge leeftijd waarbij redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij zich de huishoudelijke taken nog eigen kunnen maken.
Uitzonderingen voor gebruikelijke hulp
4.4.4 Producten Huishoudelijke ondersteuning
Bij het indiceren van huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van het Normenkader huishoudelijke ondersteuning 20193. Om de omvang van huishoudelijke ondersteuning vast te stellen moet bepaald worden welke activiteiten de cliënt zelf niet kan uitvoeren. Er is gekozen voor normtijden om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.
Het product huishoudelijke ondersteuning dat verstrekt wordt én het niveau van schoon dat hiermee behaald kan worden is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016). In december 2018 bevestigde de CRvB in haar uitspraken van 10 december 2018 dat dit normenkader voldoet aan de eisen die in mei 2016 werden gesteld aan de onderbouwing van normtijden4.
4.4.4.1 Huishoudelijke ondersteuning (HO1)
Inwoners die door een aantoonbare beperking op grond van ziekte of gebrek niet meer in staat zijn om zelf (een deel) van de huishoudelijke taken te verrichten én waarbij niemand in het huishouden of netwerk aanwezig is om deze taken op te pakken kunnen in aanmerking komen voor een indicatie huishoudelijke ondersteuning basis. Er is in dit geval sprake van een relatief eenvoudige ondersteuningsvraag.
Huishoudelijke ondersteuning basis is opgebouwd in verschillende pakketten waarbij de hieronder beschreven resultaten leidend zijn:
Pakket A Schoon en leefbaar huis (overname zware huishoudelijke taken), waarbij uitgegaan wordt van gedeeltelijke overname van huishoudelijke taken genoemd onder basisactiviteiten en incidentele activiteiten. In dit pakket zijn cliënten, dan wel cliënten én hun netwerk, in staat een deel van de huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Deze activiteiten kunnen per cliënt variëren. Gemiddeld gaat het om een inzet van 110 minuten.
Pakket C Schoon en leefbaar huis (overname zware- en lichte huishoudelijke taken + was verzorging), waarbij uitgegaan wordt van overname van alle huishoudelijke taken genoemd onder basis activiteiten en incidentele activiteiten. Daarnaast is overname van de wasverzorging aan de orde. Gemiddeld gaat het om een inzet van 168 minuten.
Bij de pakketten wordt uitgegaan van een gemiddelde cliëntsituatie. Voor alle drie de pakketten geldt dat de zorgaanbieder, aan de hand van de persoonlijke situatie van de inwoner, in overleg met de inwoner bepaalt welke activiteiten daadwerkelijk overgenomen moeten worden en in welke frequentie. Het uitgangspunt is dat er wekelijks huishoudelijke ondersteuning wordt geboden, tenzij anders afgesproken tussen de cliënt en de betreffende zorgaanbieder.
4.4.4.2 Huishoudelijke ondersteuning plus (HO2)
Dit product heeft betrekking op inwoners die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen niet meer in staat zijn (een deel) van de huishoudelijke taken uit te voeren én waarbij sprake is van een grotere ondersteuningsbehoefte dan opgenomen in de gemiddelde cliëntsituatie van het Normenkader huishoudelijke ondersteuning.
Dit betekent dat als vanwege de benodigde inzet of frequentie een pakket (HO1) niet passend is, omdat er een grotere ondersteuningsbehoefte is, en deze grotere ondersteuningsbehoefte leidt tot een grotere ondersteuningsvraag waardoor een pakket (HO1) niet passend is, HO 2 toegekend kan worden.
Een grotere ondersteuningsbehoefte kan bijvoorbeeld ontstaan door:
HO2 betreft huishoudelijke werkzaamheden gericht op de resultaten: schoon en leefbaar huis. Deze ondersteuning is gericht op de overname van (alle) huishoudelijke taken genoemd onder basis activiteiten en incidentele activiteiten en indien nodig overname van de wasverzorging. Daarnaast kunnen ook één of meerdere van de volgende punten aan de orde zijn:
Welke basis- en incidentele activiteiten daadwerkelijk overgenomen moeten worden, wordt bepaald aan de hand van de situatie van inwoner en is maatwerk. Voor het product HO2 stelt de gemeente het aantal minuten ondersteuning per week vast in de beschikking en in het gespreksverslag. De toekenning wordt qua minuten afgerond op eenheden van 5 (102 minuten wordt 100, 103 minuten wordt 105).
4.4.4.3 Huishoudelijke ondersteuning compleet (HO3)
HO3 betreft huishoudelijke ondersteuning aan inwoners die vanwege zware en/of complexe problematiek niet of onvoldoende in staat zijn op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk, een schoon en leefbaar huis te realiseren. Er is geen of sterk verminderde eigen regie over het huishouden als gevolg van bijvoorbeeld verminderde sociale redzaamheid, gedragsproblemen (dwangmatig, manipulatief, verbaal-agressief, zelfbeschadigend, grensoverschrijdend) en/of een psychische stoornis. Er kan sprake zijn van een vervuilde situatie of overlast.
De ondersteuning is gericht op een schoon en leefbaar huis en overname van (alle) huishoudelijke taken genoemd onder basis activiteiten en incidentele activiteiten. Aanvullend kan het gaan om het realiseren van de voldoende resultaten:
Daarnaast kunnen ook één of meerdere van de volgende punten aan de orde zijn:
Voor het product HO3 stelt de gemeente het aantal minuten ondersteuning per week vast in de beschikking en in het gespreksverslag. De toekenning wordt qua minuten afgerond op eenheden van 5 (102 minuten wordt 100, 103 minuten wordt 105). De inzet wordt afgestemd op de zware en/of complexe problematiek van de cliënt. Gestreefd wordt naar het bereiken van een stabiele situatie. Indien mogelijk wordt, na stabilisatie, afgeschaald naar HO2 of HO1.
4.4.5 De resultaatgebieden en de activiteiten
Onderstaand wordt per resultaatgebied aangegeven welke activiteiten daaronder kunnen vallen. In de beschikking aan de cliënt dient te worden aangegeven voor welke resultaatgebieden de huishoudelijke ondersteuning wordt verstrekt en welke activiteiten daar toe gerekend kunnen worden.
Het kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis houdt in dat de woning schoon moet zijn volgens algemeen aanvaarde hygiënische normen. Iedereen in de leefeenheid moet gebruik kunnen maken van de volgende schone ruimten:
Niet onder de huishoudelijke ondersteuning vallen:
We onderscheiden de activiteiten in:
Basisactiviteiten: stof afnemen nat en droog, stofzuigen, dweilen, keukenblok schoonmaken, badkamer en toilet schoonmaken, bed verschonen, afval opruimen.
De activiteit opruimen maakt in principe geen onderdeel uit van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’.
Incidentele activiteiten: ramen wassen binnenzijde, raambekleding wassen/schoonmaken, meubels schoonmaken, reinigen radiatoren, keukenapparatuur schoonmaken, binnen- en bovenzijde keukenkastjes afnemen, deuren afnemen, deurposten en tegelwanden afnemen.
4.4.5.1 Normenkader: activiteiten en frequenties
Om te kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis kunnen per resultaatgebied, niet limitatief, de activiteiten zoals opgenomen in onderstaande tabellen uitgevoerd worden. daarnaast is het normenkader in minuten per week opgenomen.
Bij huishoudelijke ondersteuning in natura worden in een gesprek tussen de aanbieder en de cliënt de te verrichten werkzaamheden overeen gekomen. De door de aanbieder te verrichten werkzaamheden worden afgestemd op de mogelijkheden van de cliënt en zijn netwerk. De uitkomst van dit gesprek wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan, dat door de cliënt en de aanbieder wordt ondertekend.
De omvang die nodig is om de noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren is maatwerk. Bij het bepalen van de frequentie van de werkzaamheden is onderstaande richtlijn uitgangspunt. De richtlijn impliceert dat de aanbieder in ieder geval wekelijks huishoudelijke ondersteuning aan de cliënt dient te bieden, tenzij de cliënt en de aanbieder beiden instemmen met een minder frequente uitvoering
Tabel 1: Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis
Tabel 2: Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)
Tabel 3: Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten)
Tabel 4. Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging
* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
Tabel 5. Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen
Tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien
Tabel 7: Activiteiten voor het verzorgen van minderjarige kinderen
Tabel 8: Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting
Tabel 9: normenkader in minuten per week
4.4.5.2 nadere toelichting resultaatgebieden
Enkele resultaatgebieden van de HO worden nader toegelicht:
De verdeling licht en zwaar huishoudelijk werk is als volgt:
Terminologie extra kamer ‘in gebruik’ heeft betrekking op wel of geen slaapkamer:
De terminologie waar deze omschrijving op rust is: een extra kamer ‘in gebruik als slaapkamer’ of een extra kamer ‘niet in gebruik als slaapkamer’. Als het geen slaapkamer is die frequent wordt gebruikt door personen binnen de gezamenlijke huishouding, of het is bijvoorbeeld een hobbykamer, dan is het dus voor ‘iets anders’ en dan maakt het in principe niet uit waarvoor dat is.
De cliënt moet kunnen beschikken over maaltijden en/of de boodschappen om de maaltijden te kunnen bereiden. Wanneer het iemand door zijn of haar (tijdelijke) beperkingen niet lukt de maaltijd te verzorgen kan, indien voorliggende voorzieningen (zoals boodschappen- en maaltijdenservice/kant-en-klaar maaltijden) ontoereikend zijn, ondersteuning worden ingezet (zie tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden).
Het toedienen van de maaltijd valt buiten de kaders van de Wmo. Als er om medische/geneeskundige redenen hulp nodig is bij de maaltijden, ligt de indicatie (en financiering) hiervoor bij de Zvw. Dit kan ook gelden voor de hierboven genoemde vormen van maaltijdondersteuning (bereiden, klaarzetten, aansporen en toezien).
De ondersteuning met betrekking tot boodschappen en/of maaltijden kan worden ingezet bij de producten HO2 en HO3. Deze tabel geldt voornamelijk in situaties waarin zorgaanbieder al aanwezig is voor uitvoering van de persoonlijke zorg. De wijze van toekenning is als volgt:
Het gaat om de dagelijkse, gebruikelijke hulp voor kinderen die tot het gezin behoren als beide ouders niet in staat zijn deze te leveren. Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Van ouders wordt verwacht dat zij zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang (t/m 5 dagen per week). Als deze eigen oplossingen (nog) niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is hulp voor een korte periode mogelijk zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te realiseren.
4.4.6 Bijzondere woonsituaties
Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. De cliënt is verantwoordelijk voor een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten.
Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in één gebouw én vormt met hen een leefeenheid, bijvoorbeeld een kloostergemeenschap. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer. Gezamenlijke ruimtes behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
4.4.7 Persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning
Voorwaarden voor een PGB zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
Bij het bepalen van de omvang van de huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een pgb wordt uitgegaan van de pgb tarieven zoals bepaald in het Besluit.
In het Besluit is het volgende opgenomen:
Huishoudelijke ondersteuning kan worden toegekend voor een maximale periode van 5 jaar wanneer de beperkingen langdurig van aard zijn en de ondersteuning blijvend noodzakelijk is.
4.4.9 Voorzetten HO na overlijden klant op naam partner
Indien een klant overlijdt, kan de huishoudelijke ondersteuning voor maximaal 6 weken overgezet worden op de partner. Dit kan alleen indien er sprake is van een gezamenlijk gevoerd huishouden. De uitkeringsadministratie (UA) controleert dit.
Indien dit het geval is ontvangt de partner een beëindigingsbrief waarin is opgenomen dat de voorziening Huishoudelijke Ondersteuning voor 6 weken op diens naam wordt gezet, aansluitend op de overlijdensdatum. Voor deze periode is de partner geen eigen bijdrage in het kader van de Wmo verschuldigd. De partner moet zelf contact met het Loket opnemen wanneer er sprake is van langdurige noodzaak voor huishoudelijke ondersteuning. Dit wordt beoordeeld als nieuwe melding Wmo.
4.4.10 Eénmalige grote schoonmaak bij ernstig vervuilde huishoudens
Vanuit de Wmo kan na sanering een éénmalige grote schoonmaak worden ingezet. Voor de uitvoering wordt door het Loket een offerte opgevraagd. Na de grote schoonmaak wordt over het algemeen voor minimaal 6 maanden huishoudelijke ondersteuning met begeleiding toegekend. Hierbij is maatwerk mogelijk.
Bij begeleiding onderscheiden we begeleiding individueel en begeleiding groep (dagbesteding). Of begeleiding individueel of dagbesteding wordt ingezet, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Dagbesteding is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding is gericht op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is dagbesteding de aangewezen vorm van begeleiding.
De ondersteuning is gericht op cliënten met:
Om voor begeleiding in aanmerking te komen dient sprake te zijn van matig tot ernstige beperkingen op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie of het gedrag. Een cliënt waarbij enkel sprake is van een taalbarrière komt niet in aanmerking voor begeleiding vanuit de Wmo.
4.5.3 De omvang en de intensiteit van de begeleiding
De omvang en de intensiteit van de begeleiding is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Op basis van de te verrichten taken wordt in redelijkheid de maximale omvang, frequentie en intensiteit van de in te zetten begeleiding individueel (aantal uren per week, met een maximum van 25 uur) of dagbesteding (aantal dagdelen per week, met een maximum van 9 dagdelen) bepaald.
Bij begeleiding individueel worden er doelen opgesteld. Deze doelen worden beschreven in het gespreksverslag. Bij een herindicatie wordt het ondersteuningsplan van de zorgaanbieder opgevraagd en de opgestelde doelen geëvalueerd.
4.5.4 Bij verordening aangewezen algemene voorziening begeleiding
Bij individuele begeleiding en dagbesteding wordt in eerste instantie gekeken of een bij verordening aangewezen algemene voorziening passend is (indien van toepassing). Bij een bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt geen beschikking/besluit afgegeven, maar een machtiging. Bij de machtiging wordt gekeken naar het aantal uur of dagdelen per week, de aanbieder en de duur van de toekenning. Indien de bij verordening aangewezen algemene voorziening niet passend is kan individuele begeleiding of begeleiding groep toegekend worden als maatwerkvoorziening.
4.5.5 Maatwerkvoorziening begeleiding
4.5.5.1 Maatwerkvoorziening begeleiding individueel
Bij toekenning wordt gekeken naar het aantal uur of dagdelen per week, de aanbieder, de duur van de toekenning en de intensiteit.
De Cliënt of het huishouden/gezin wordt zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund dat de Cliënt of het huishouden/gezin in staat is zo zelfredzaam mogelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren, een gestructureerd huishouden te voeren, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en/of maatschappelijk te participeren.
Om dit te realiseren wordt Begeleiding individueel geboden bij:
Begeleiding individueel kan ook in groepsverband gegeven worden.
We onderscheiden drie intensiteiten van ondersteuning, gericht op Cliënten met verschillende kenmerken en ondersteuningsbehoefte:
Begeleiding individueel vanuit trede licht is gericht op het stimuleren en behouden van de huidige situatie van zelfredzaamheid en participatie en op het voorkomen van achteruitgang.
Met de inzet van deze begeleiding wordt:
De beperking/problematiek van Cliënt is niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de Cliënt. Ook is er geen sprake van intensief toezicht op het functioneren van de Cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of om complicatie bij een ziekte te voorkomen.
Als bij lichte ondersteuning, met als onderscheid dat bij middelzware begeleiding individueel sprake is van:
Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht; hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat of resultaten, conform het ondersteuningsplan. Het te behalen resultaat kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.
Net als bij lichte en middelzware ondersteuning wordt geoefend, ondersteund en overgenomen, maar zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden en multi-probleemsituaties. Er is veelal sprake van langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijks leven. Over het algemeen is er methodische (traject)begeleiding gericht op verbetering/ontwikkeling nodig. Doel is waar mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving.
4.5.5.2 Maatwerkvoorziening dagbesteding (inclusief vervoer)
De Cliënt wordt in groepsverband zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund dat de zelfredzaamheid, participatie en regie, voor zover aanwezig en zo mogelijk, behouden blijft dan wel bevorderd wordt.
Om dit te realiseren wordt dagbesteding ingezet, die waar nodig/mogelijk bijdraagt aan:
De aard van de in te zetten dagbesteding is afhankelijk van de ondersteuningsvraag van de Cliënt en kan zijn: (re)creatieve dagbesteding, arbeidsmatige dagbesteding of dagopvang.
We onderscheiden drie intensiteiten van dagbesteding, gericht op Cliënten met verschillende kenmerken en ondersteuningsbehoefte:
Voor alle treden geldt dat het uitgangspunt is dat mensen zelf of met behulp van hun netwerk dan wel andere informele oplossingen naar de betreffende zorglocatie komen. Wanneer eigen oplossingen niet mogelijk zijn en er sprake is van een door de toegang vastgestelde (medische) noodzaak, dient in vervoer voorzien te worden.
Dagbesteding licht betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, danwel het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen, danwel arbeidsmatige werkzaamheden. Er worden eventueel (tijdelijk) taken overgenomen die de Cliënten zelf niet meer kunnen en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd.
De Cliënt heeft beperkingen (fysiek en/of mentaal), maar er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de Cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de Cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de Cliënt.
Als bij lichte dagbesteding. Bij dagbesteding middelzwaar wordt, als de Cliënt leerbaar is, gericht op behoud of versterking van de zelfredzaamheid geoefend met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden. Ook kan gericht op door- en uitstroom naar reguliere maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van participatie worden getraind/gecoacht ten behoeve van bijvoorbeeld verhoging belastbaarheid (qua werk), waardoor aan uitstroom (naar bijvoorbeeld een re-integratietraject) kan worden gewerkt.
Vanwege de beperkingen (fysiek en/of mentaal) is de Cliënt (nog) niet in staat om deel te nemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrijetijdsbesteding), of aan de lichte vorm van dagbesteding. Het gedrag van de Cliënt is voorspelbaar en risico’s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten. Er is in beperkte mate toezicht nodig op het functioneren van de Cliënt.
Van de begeleider wordt methodisch handelen verwacht: hij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform een ondersteuningsplan.
Als bij middelzware dagbesteding waarbij de dagbesteding zwaar is bedoeld voor de meest complexe situaties waarin sprake is van complexe problematiek/ziektebeelden. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen, instabiele ziektebeelden en multiprobleem-situaties. De zorgvraag op basis van ziektebeeld en/of beperkingen is leidend voor de begeleiding. Doel is het voorkomen of vertragen van verergering van problematiek. Deze vorm van dagbesteding biedt met name ondersteuning met dagprogramma voor dagstructurering en (intensieve) begeleiding en toezicht.
Van de begeleider wordt methodisch handelen verwacht: hij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform een Ondersteuningsplan. Doel is waar mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving.
Bij kortdurend verblijf wordt de cliënt in een huiselijke omgeving logeeropvang geboden om de mantelzorger te ontlasten, waarbij toezicht en/of zorg noodzakelijk kan zijn. Het verblijf wordt in de regel geboden gedurende een korte, vooraf bepaalde, periode.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging en/of persoonlijke verzorging nodig is moet hiervoor apart worden geïndiceerd op grond van de Zvw. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De ondersteuning is gericht op cliënten met:
4.6.3 Producten Kortdurend verblijf
We onderscheiden twee intensiteiten van kortdurend verblijf, gericht op cliënten met verschillende kenmerken en ondersteuningsbehoefte:
Kortdurend verblijf plus onderscheidt zich van Basis doordat ondersteuning en/of toezicht wordt geboden die is gericht op:
|
De cliënt is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pas voor het collectief vervoer. Kortdurend verblijf kent, anders dan school of dagbesteding, geen exacte begin- en eindtijden zodat gebruik van het collectief vervoer (met begeleider) een geschikte oplossing kan zijn.
4.6.4 De omvang van het kortdurend verblijf
De omvang en frequentie van kortdurend verblijf is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt en zijn mantelzorger en kan maximaal 3 etmalen in één week bedragen. Hier mag maximaal 6 keer per jaar gebruik gemaakt van worden (maximaal 18 etmalen op jaarbasis). Op het maximum aantal etmalen per week kan een uitzondering worden gemaakt, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat of om een andere reden tijdelijk afwezig is.
4.6.5 Toekenningstermijn Kortdurend verblijf
De ondersteuning wordt verstrekt voor een periode van maximaal 2 jaar, om de toegekende etmalen te verzilveren.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag en wordt alleen verstrekt voor de bekostiging van maatvoorzieningen. Het pgb mag niet worden ingezet bij een maatwerkvoorziening van een door het college gecontracteerde aanbieder. Binnen de maatwerkvoorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen diensten (5.2) en producten (5.3).
De hoogte van het pgb wordt begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele maatwerkvoorziening in natura. Wanneer gekozen wordt voor een duurdere dienst of product dan het toegekende pgb dient de cliënt de meerkosten zelf te betalen.
Het pgb voor diensten betreft de huishoudelijke ondersteuning, begeleiding individueel, begeleiding groep (dagbesteding) en kortdurend verblijf. Bij het pgb voor diensten wordt uitgegaan van het toekenningsbeleid zorg in natura.
De cliënt dient de keuze voor een pgb te motiveren middels een pgb-ondersteuningsplan. Het pgb-ondersteuningsplan wordt beoordeeld op de volgende punten:
5.2.1 Hoogte pgb voor diensten
De hoogte van het pgb-tarief is vastgesteld in het Besluit en zijn berekend op basis van de tarieven voor de ingekochte zorg in natura (ZIN). Er wordt een onderscheid gemaakt in twee tarieven:
Het pgb-tarief voor personen uit het sociaal netwerk5 bedraagt 75% van het in natura tarief.
Wanneer de dienst huishoudelijke ondersteuning middels een pgb wordt afgenomen wordt voor de noodzakelijke inzet het HHM normenkader gehanteerd (zie hoofdstuk Huishoudelijke Ondersteuning).
Betalingen aan tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald. Ook eenmalige betalingen en bijzondere vergoedingen, zoals feestdagvergoedingen, worden niet uit het pgb betaald.
Bij een pgb voor diensten is de budgethouder verplicht een ZOK te sluiten met de betreffende zorgverlener. Dit is een contract waarin de afspraken over de zorg, werktijden en vergoeding liggen vastgelegd. De SVB beoordeelt of de ZOK compleet is en juridisch goed is ingevuld. Vanuit de Wmo wordt beoordeeld of de ZOK inhoudelijk goed is ingevuld (datum, zorgomvang en tarief). De ZOK wordt na goedkeuring geaccordeerd in het systeem van de SVB. Vanaf dat moment kan de cliënt declaraties indienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB)6 .
Het pgb voor producten betreft woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De hoogte is vastgesteld in het Besluit. De toekenningstermijn voor pgb voor producten is maximaal 6 jaar.
Een pgb voor producten wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de verordening en het Besluit. Wanneer noodzakelijk wordt een programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Het pgb mag alleen gebruikt worden voor de bekostiging van een voorziening zoals genoemd in het toekenningsbesluit en, voor zover van toepassing, uitgewerkt in het pakket van eisen. Betaling vindt plaats na ontvangst van de factuur.
5.3.1 Voorwaarden pgb voor woonvoorziening:
Bij een pgb voor een woonvoorziening zijn aanvullend de volgende voorwaarden van toepassing:
wanneer de cliënt opdrachtgever is dient direct na de voltooiing van de werkzaamheden, tot uiterlijk één jaar na de datum van het toekenningsbesluit, de rekening(en) en bijbehorende betaalbewijzen in te dienen ten behoeve van de gereedmelding. Hiermee verklaart de cliënt aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid.
5.3.2 Hoogte pgb voor producten
Het pgb voor producten wordt vastgesteld op basis van de gekapitaliseerde tegenwaarde van de huurprijs inclusief onderhoud, reparaties en verzekering van de goedkoopst adequate voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald over een periode van 6 jaar.
Indien het niet mogelijk is het pgb vast te stellen op basis van de huurprijs in natura, wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van de door de aanvrager ingediende en door of vanwege het college geaccepteerde offerte voor de voorziening, het onderhoudscontract en de verzekering. De aanvrager van een pgb zal altijd zelf moeten zorgen voor het adequaat verzekeren van de aangeschafte voorziening.
Voor trapliften geldt dat er voor installatie van de traplift een pgb wordt toegekend aan de hand van een offerte. Daarnaast wordt er voor trap- en stoelliften een vast bedrag toegekend voor onderhoud en reparatie, conform Besluit.
Voor woonvoorzieningen hoger dan €5.000,-, waarbij het pgb niet kan worden vastgesteld op basis van de huurprijs in natura, dienen twee offertes te worden beoordeeld. Na het overleggen van de offertes geeft de Wmo akkoord. Uitbetaling van het pgb gaat op basis van declaratie. Wanneer de kostprijs van de voorziening lager is dan het toegekende pgb blijft het overige bedrag in depot staan bij de Wmo. De cliënt kan gedurende een periode van 6 jaar rekeningen betreft onderhoud en reparatie indienen.
Wanneer het college een pgb heeft verstrekt kan de cliënt gedurende 6 jaar geen beroep doen op hetzelfde type voorziening. Na 6 jaar kan, na overlegging van een technisch afkeuringsrapport, de cliënt mogelijk in aanmerking komen voor een nieuwe voorziening.
Onderhoud en reparatie na verloop van toekenningsperiode van het PGB
Indien de voorziening na het verstrijken van de toekenningsperiode van het PGB nog steeds de meest goedkoop adequate passende voorziening is, en de voorziening niet is afgekeurd, kan de cliënt de kosten voor reparatie en onderhoud tot €500 indienen bij het college. Wanneer de kosten voor onderhoud- en/of reparatie boven dit bedrag uitkomen dient de cliënt eerst te overleggen met het college.
Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt het college uit het oogpunt van kwaliteit of het pgb juist is besteed. In dit kader kunnen stukken die nodig zijn voor de verantwoording van het pgb steekproefsgewijs worden opgevraagd.
Als het pgb anders is besteed dan bij de toekenningsbeschikking is bepaald, kan het college besluiten het pgb lager vast te stellen en het daardoor te veel betaalde terug te vorderen.
5.4.1 Terugbetalingsregeling onroerende woonvoorziening bij verkoop woning
In geval van een woonvoorziening is het volgende van toepassing:
Bij een pgb voor een onroerende woonvoorziening, hoger dan het in het Besluit vastgelegde drempelbedrag, is in geval van verkoop van de woning een terugbetalingsregeling van toepassing.
Wanneer hier sprake van is, is de cliënt verplicht bij verkoop van de woning (binnen 10 jaar na gereedmelding van de voorziening), de verkoop binnen één maand na passeren van de verkoopakte te melden aan de gemeente. De kosten van de woonvoorziening, onder aftrek van het betaalde eigen aandeel, moeten worden terugbetaald volgens het schema dat is vastgelegd in het Besluit.
Hoofdstuk 6 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Op grond van artikel 12 van de Verordening kan een financiële tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie worden verstrekt aan burgers die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.
In het Besluit is opgenomen dat deze tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de kosten van verhuis- en herinrichting, vervoer en de sportvoorziening.
De maximaal te verstrekken bedragen zijn opgenomen in het Besluit. Als een tegemoetkoming in de meerkosten wordt verstrekt, wordt geen eigen bijdrage gevraagd.
6.1 Tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten
Op grond van het Besluit kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de verhuis- en herinrichtingskosten. Dit kan in de volgende drie situaties aan de orde zijn, maar enkel wanneer de beperkingen redelijkerwijs niet voorzien waren:
Verhuiskosten wegens gezinsuitbreiding of om (als jongvolwassene) voor het eerst zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk.
6.2 Tegemoetkoming meerkosten vervoer
Tegemoetkoming meerkosten vervoer
Als de aanvrager medisch gezien geen gebruik kan maken van een eigen auto, OV en/of het collectief vervoer kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden voor gebruik van een (rolstoel)taxi. Het gaat om een tegemoetkoming in de kosten van vervoer. Het is niet de bedoeling dat vanuit de Wmo de totale vervoersbehoefte wordt gefinancierd. Reden hiervoor is dat eenieder kosten voor vervoer moet maken.
De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit. Maandelijks wordt 1/12e deel uitbetaald. Aan het einde van het kalenderjaar wordt verantwoording afgelegd over de gereisde kilometers. Indien de vervoersbehoefte per maand fluctueert kan hier van afgeweken worden.
Tegemoetkoming meerkosten vervoer bewoners Wlz-instelling (auto, taxi en rolstoeltaxi)
Als bewoners van Wlz-instellingen medisch gezien geen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer en/of Valys, kunnen zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming.
Tot de vervoersbehoefte van een bewoner van een Wlz-instelling kan ook het bovenregionale vervoer worden gerekend voor zover dat bedoeld is voor het onderhouden van sociale contacten met familie.
Afhankelijk van de vervoersbehoefte wordt de aanvrager ingedeeld in een klasse en wordt de bijbehorende financiële tegemoetkoming verstrekt.
De vervoersbehoefte wordt bij de eerste aanvraag vastgesteld, waarna de financiële tegemoetkoming voor dat kalenderjaar wordt bepaald. De bedragen per klasse en per vervoerssoort (auto, taxi of rolstoeltaxi) zijn opgenomen in het Besluit. Maandelijks wordt 1/12e deel uitbetaald. Aan het einde van het kalenderjaar wordt verantwoording afgelegd over de gereisde kilometers. Wanneer de feitelijke vervoersbehoefte in een hogere of lagere klasse blijkt te vallen, dan wordt de verstrekking gewijzigd per 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar.
6.3 Tegemoetkoming sportvoorziening
De cliënt komt in aanmerking voor een sportvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek.
Uitgesloten van deze regeling zijn:
Voor de aanschaf van een sportvoorziening wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt voor een periode van 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming is ook bedoeld voor onderhoud en reparatie. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld in het besluit.
Om te bepalen welk sporthulpmiddel het meest passend is kunnen inwoners gebruik maken van het programma “Uniek Sporten Uitleen”; een (tijdelijke) uitleenservice voor sportrolstoelen en handbikes (incl. technische service en onderhoud). Inwoners ontvangen tevens advies over het sporthulpmiddel en het gebruik ervan.
Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd in de kosten van een bij verordening aangewezen algemene voorziening (zie verordening), een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget (pgb). Per 1 januari 2020 is het abonnementstarief van kracht: een maandelijks vast tarief voor de eigen bijdrage.
Op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is onder andere geen eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoelvoorziening en een voorziening voor een cliënt jonger dan 18 jaar. Zodra de cliënt 18 wordt kan de eigen bijdrage gaan gelden. Cliënt wordt hierover geïnformeerd en heeft de keuze vrijheid de voorziening voort te zetten of te stoppen.
Daarnaast is volgens de verordening geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende voorzieningen:
Er is ook geen eigen bijdrage verschuldigd voor:
woningaanpassingen voor een cliënt jonger dan 18 jaar. Volgens de verordening zijn ouders van een minderjarig kind een eigen bijdrage verschuldigd voor een woningaanpassing voor hun kind. In de praktijk werkt dit ongelijkheid in de hand, omdat een alleenstaande ouder wel een eigen bijdrage zou moeten betalen en een echtpaar niet (volgens inningregels CAK). Er wordt daarom afgeweken van de verordening middels de hardheidsclausule en de voorziening wordt niet doorgeven aan het CAK. De cliënt zal ook vanaf 18 jaar om die reden geen eigen bijdrage betalen over deze woningaanpassing.
7.2 Inning en duur eigen bijdrage
De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt, conform het Besluit, berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK is hiervoor de wettelijk aangewezen instantie. Het CAK bewaakt ook de cumulatie van de verschillende eigen bijdragen. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd per maand. De hoogte en de duur van de eigen bijdrage is opgenomen in het Besluit.
7.3 Eigen bijdrage onderhoud en reparatie
Pgb op basis van huurbedrag ZIN voorziening
Wanneer het persoonsgebonden budget is vastgesteld op basis van het huurbedrag in natura (inclusief onderhoud, reparatie en verzekering), betaalt de cliënt een eigen bijdrage over het gehele bedrag. Zie hoofdstuk 5.3.1 en 5.3.2. Als er na het aflopen van het pgb-termijn kosten zijn voor onderhoud, reparatie en verzekering, dan betaalt de cliënt enkel een eigen bijdrage over deze kosten.
Wanneer er een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een offerte, waarbij er sprake is van een offerte voor de aanschaf én een offerte van het onderhoudscontract en/of verzekering dan worden de kosten bij elkaar opgeteld. Het gehele bedrag wordt toegekend in één pgb, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is. Als er na het aflopen van het pgb-termijn kosten zijn voor onderhoud, reparatie en verzekering, dan betaalt de cliënt enkel een eigen bijdrage over deze kosten.
Bij het verstrekken van voorzieningen waarbij onderhoud en reparatie wordt meegenomen in het bulkcontract van de Wmo geldt er geen eigen bijdrage voor onderhoud en reparatie. Dit is kan o.a. van toepassing zijn bij automatische deuropeners, douchevoorzieningen en plafondliften.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-20820.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.