Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Coevorden

De burgemeester van de gemeente Coevorden;

 

gelezen het voorstel van 1 mei 2023;

 

gelet op het belang van de openbare orde, het belang van bescherming van het woon- en leefklimaat, het belang van de volksgezondheid en het belang van het voorkomen en tegengaan van ondermijnende criminele activiteiten;

 

gelet op artikel 125, derde lid van de Gemeentewet, hoofdstuk 4, titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 13b Opiumwet;

 

besluit:

 

  • 1.

    De huidige ‘Beleidsregel handhaving hard- en softdrugs gemeente Coevorden 2015’ vastgesteld door de burgemeester op 19 februari 2015 in te trekken.

     

  • 2.

    De voorliggende ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Coevorden’ vast te stellen.

Artikel 1. Begrippenlijst

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    harddrugs: alle middelen die vermeld staan op lijst I behorende bij de Opiumwet;

  • b.

    softdrugs: alle middelen die vermeld staan op lijst II behorende bij de Opiumwet;

  • c.

    handel in drugs: het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs – in alle verschijningsvormen – dan wel het daartoe aanwezig zijn daarvan; Onder handel wordt tevens verstaan het sluiten van een mondelinge overeenkomst tot koop en verkoop van drugs, waarbij de levering elders plaatsvindt;

  • d.

    handelshoeveelheid: in het kader van deze beleidsregels is sprake van een handelshoeveelheid als voldoende aannemelijk is dat er:

    • meer dan één eenheid, bijvoorbeeld 0,5 gram harddrugs en/of meer dan 5 milliliter vloeistof harddrugs en/of meer dan 1 pil/tablet in het pand aanwezig is; zoals genoemd in lijst I van de Opiumwet;

    • meer dan 5 gram softdrugs en/of bij meer dan 10 hennepplanten in het pand aanwezig is; zoals genoemd in lijst II van de Opiumwet;

    • in het pand sprake is van beroeps-/of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in de meest recente Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie;

  • e.

    erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

  • f.

    pand: een woning of een lokaal;

  • g.

    lokalen en bijbehorende erven: alle al dan niet voor publiek opengestelde lokalen, zoals cafés, winkels, loodsen, schuren, bedrijfsruimtes, en daarbij behorende (bebouwing) op erven. De daadwerkelijk aan het pand of complex van ruimten gegeven bestemming bepaalt en niet zonder meer de uiterlijke kenmerken zoals de bouw en aanwezigheid van een bed of ander huisraad;

  • h.

    woningen en bijbehorende (bebouwing op) erven: een pand of complex van ruimten, zoals woonwagens, woonboten of woonketen, dat in hoofdzaak dient tot een woning dan wel dienstbaar is aan het wonen en daarbij behorende erven. Hieronder valt zowel een koopwoning als een huurwoning. Het is de plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt.

  • i.

    voorbereidende handelingen: in een woning of lokaal of op een erf, voorwerpen of stoffen aanwezig hebben die bestemd zijn voor grootschalig of bedrijfsmatig bereiden of vervaardigen van softdrugs, of het bereiden of vervaardigen van harddrugs.

Artikel 2 Algemene uitgangspunten

  • 1.

    De beleidsregel geeft aan op welke wijze en wanneer de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid.

  • 2.

    De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet en de overige daarmee samenhangende maatregelen kan uitsluitend toepassing krijgen op basis van schriftelijke bewijsstukken.

  • 3.

    Het eerste beleidsuitgangspunt is dat bij overtreding van de Opiumwet wordt gekozen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang en niet voor het opleggen van een last onder dwangsom, tenzij de sluiting onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van sluiting behoort te worden afgezien. Een last onder bestuursdwang is een directer middel dat in tegenstelling tot de dwangsom binnen een concreet gesteld begunstigingstermijn tot feitelijke beëindiging van de overtreding leidt. Dit gelet op het feit dat het financiële gewin in het verdovende middelen-circuit dusdanig groot is dat met een dwangsom naar verwachting niet zal worden bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald.

  • 4.

    Als begunstigingstermijn wordt een periode van 48 uur aangehouden waarbinnen betrokkene zelf in de gelegenheid is om gehoor te geven aan de opgelegde last. Bij lokalen geldt dat binnen het eerste uur van deze 48 uur de klanten uit de inrichting dienen te worden verwijderd.

  • 5.

    Indien er feitelijk tot sluiting wordt overgegaan zal de woning/het lokaal voor eenieder ontoegankelijk worden gemaakt.

  • 6.

    De duur van de sluiting is afhankelijk van de overtreding en van de vraag of de woning/het lokaal reeds eerder gesloten is geweest en varieert van een sluiting voor drie maanden tot een sluiting voor onbepaalde tijd. Hierbij wordt verwezen naar de handhavingsmatrices, onder artikelen 3.

    Bij de duur van de sluiting is geen onderscheid tussen de aanwezigheid van drugs en de voorbereiding van drugs gemaakt.

    Bij de voorbereidingshandelingen wordt beoordeeld voor welk doel deze werden verricht: middelen van de lijst I (harddrugs) of de lijst II (softdrugs). De risico’s die de voorbereidingshandelingen met zich meebrengen alsook de uitstraling daarvan op de leefomgeving, rechtvaardigt een sluiting met eenzelfde duur.

  • 7.

    Voor het toepassen van de bevoegdheid voortvloeiende uit artikel 13b Opiumwet wordt verwezen naar aanwezigheid dan wel de voorbereiding van verdovende middelen op lijst I en II van de Opiumwet. Op de lijst II is hennep in al zijn verschijningsvormen opgenomen, hiervan zijn alleen zaden uitgesloten. De bevoegdheid bestaat tevens indien er sprake is van een middel dat vooruitlopend op plaatsing op de lijst I of de lijst II is aangewezen in een ministeriële regeling.

  • 8.

    Met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van verdovende middelen volgt uit het woord “daartoe” dat de enkele aanwezigheid van verdovende middelen – waaronder hennep in al zijn verschijningsvormen – ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting. Teneinde een last onder bestuursdwang te kunnen opleggen, is het niet vereist dat de verdovende middelen daadwerkelijk zijn verhandeld.

  • 9.

    De bepalingen in artikel 10a, eerste lid, onder 3, en artikel 11a van de Opiumwet (voorbereidingshandelingen) vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Een en ander kan reeds blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie.

  • 10.

    Bij toepassing van de bevoegdheid voortvloeiende uit artikel 13b Opiumwet wordt aansluiting gezocht bij de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11a Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet. Concreet betekent dit dat er sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een hoeveelheid softdrugs als bedoeld in lijst II van meer dan 5 gram, meer dan 5 hennepplanten en bij een hoeveelheid harddrugs als bedoeld in lijst I van meer dan 0,5 gram, 1 pil of meer dan 5 ml.

  • 11.

    De Aanwijzing Opiumwet bepaalt dat bij een hoeveelheid van 5 hennepplanten of minder in beginsel wordt aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt in de Aanwijzing Opiumwet gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Er is echter sprake van een overtreding in de zin van dit beleid in het geval van 5 of minder hennepplanten en wanneer wordt voldaan aan twee of meer indicatoren gesteld onder 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet. Van het uitgangspunt in de Aanwijzing Opiumwet dat bij een hoeveelheid van 5 hennepplanten of minder sprake is van een geringe hoeveelheid, kan door de burgemeester worden afgeweken als evident is dat het gewicht dat afkomstig is van 5 hennepplanten of minder, meer dan 330 gram per plant bedraagt. Reden hiertoe is dat een dergelijke hoeveelheid duidt op het telen van hennep ten behoeve van handel.

  • 12.

    Een wijziging in de huursituatie wordt als niet ter zake doende beschouwd indien deze wordt aangebracht nadat het voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is verzonden. De ratio hierachter is dat de verhuurder niet met het plaatsen van andere huurders onder de genoemde last kan uitkomen. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk de loop van een dergelijk pand af te halen. Het enkel plaatsen van nieuwe huurders leidt niet tot het voorkomen van herhaling van een met de Opiumwet strijdige situatie.

  • 13.

    De burgemeester bevordert dat woningcorporaties en particulieren in hun huurcontract bepalingen opnemen over het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren of verstrekken van middelen als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet of voorbereidingshandelingen daartoe.

Artikel 3 Handhavingsmatrix

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitoefening door de burgemeester van de in artikel 13b Opiumwet neergelegde bevoegdheid met betrekking tot:

  • -

    voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld winkels)

  • -

    niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld; bedrijfsruimten, loodsen, magazijnen en woningen die feitelijk niet worden bewoond).

  • -

    woningen en bijbehorende erven.

Om de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet adequaat, proportioneel en subsidiair toe te passen is het van belang dat de handhavingsstappen die genomen worden, zijn vastgelegd in beleid. De onder eerste lid, tweede lid genoemde, getrapte, sanctionering wordt toegepast.

 

1. Lokalen

Softdrugs (of voorbereidingshandelingen daartoe)

  • 1.

    Indien er een overtreding wordt geconstateerd waarbij sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, dan wordt in beginsel het lokaal gesloten voor de duur van 3 maanden, tenzij sluiting onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van sluiting in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dan wordt volstaan met een waarschuwing dat de verkoop, aflevering of verstrekking van softdrugs dient te worden gestaakt.

  • 2.

    Wordt er een tweede overtreding geconstateerd ten aanzien van softdrugs, dan wordt het lokaal gesloten voor de duur van 6 maanden. Wordt er een tweede overtreding geconstateerd ten aanzien van harddrugs, dan wordt het lokaal gesloten voor de duur van 12 maanden.

  • 3.

    Indien hierna wederom een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van soft- of harddrugs, wordt het lokaal gesloten voor onbepaalde tijd. Indien er sprake is van een vergunning wordt bovendien de leidinggevende schriftelijk opgeroepen voor het horen van diens visie over de geconstateerde feiten en wordt het voornemen tot intrekken van de vergunning bekendgemaakt. Wanneer geen nieuwe feiten worden aangevoerd, wordt de vergunning ingetrokken.

Harddrugs (of voorbereidingshandelingen daartoe)

  • 4.

    Indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, wordt het lokaal gesloten voor de duur van 6 maanden.

  • 5.

    Indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, vervolgens opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van harddrugs, wordt het lokaal gesloten voor 12 maanden. Indien er sprake is van een vergunning wordt bovendien de leidinggevende schriftelijk opgeroepen voor het horen van diens visie over de geconstateerde feiten en wordt het voornemen tot intrekken van de vergunning bekendgemaakt. Wanneer geen nieuwe feiten worden aangevoerd, wordt de vergunning ingetrokken.

  • 6.

    Indien hierna wederom er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, vervolgens een overtreding geconstateerd ten aanzien van harddrugs, dan wordt het lokaal gesloten voor onbepaalde tijd. Indien er sprake is van een vergunning wordt bovendien de leidinggevende schriftelijk opgeroepen voor het horen van diens visie over de geconstateerde feiten en wordt het voornemen tot intrekken van de vergunning bekendgemaakt. Wanneer geen nieuwe feiten worden aangevoerd, wordt de vergunning ingetrokken.

Het vorenstaande resulteert in de volgende handhavingsmatrix:

 

LOKALEN

Art. 3 lid 1 onder 1

Art. 3 lid 1 onder 2

Art. 3 lid 1 onder 3

Overtreding

1X

2x

3x

Softdrugs/

Voorbereidings-

handelingen

3 maanden sluiting,

Tenzij sluiting onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van sluiting in die concrete behoort te worden afgezien

6 maanden sluiting

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Art. 3 lid 1 onder 4

Art. 3 lid 1 onder 5

Art. 3 lid 1 onder 6

Overtreding

1x

2x

3x

Harddrugs/

Voorbereidings-

handelingen

6maanden

12 maanden

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Deze overtredingen zien op de handel in soft- of harddrugs in of vanuit een voor het (niet) publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte.

 

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • 1.

    verkoop van soft- of harddrugs door eigenaar/exploitant, leidinggevende of ander personeel;

  • 2.

    aanwezigheid van softdrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 5 gram, > 5 hennepplanten) of voorbereidingshandelingen daartoe;

  • 3.

    aanwezigheid van minder dan 5 hennepplanten en er voldaan wordt aan twee indicatoren gesteld onder 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet;

  • 4.

    aanwezigheid van minder dan 5 hennepplanten en het gewicht dat afkomstig is van de hennepplanten, meer dan 330 gram per plant bedraagt;

  • 5.

    aanwezigheid van harddrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram, > 1 pil of > 5 milliliter) of voorbereidingshandelingen daartoe.

2. Woningen

Softdrugs (of voorbereidingshandelingen daartoe)

  • 1.

    Indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, wordt de woning in beginsel gesloten voor de duur van 3 maanden, tenzij sluiting onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van sluiting in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dan wordt volstaan met een waarschuwing dat de verkoop, aflevering of verstrekking van softdrugs dient te worden gestaakt.

  • 2.

    Indien opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs, wordt de woning gesloten voor de duur van 6 maanden.

    Wordt er een overtreding geconstateerd ten aanzien van harddrugs, dan wordt de woning gesloten voor de duur van 12 maanden .

  • 3.

    Indien hierna wederom een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs, wordt de woning gesloten voor de duur van 12 maanden.

    Wordt een overtreding geconstateerd ten aanzien van harddrugs, dan wordt de woning gesloten voor de duur van 18 maanden.

  • 4.

    Indien hierna wederom een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van soft- of harddrugs, wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor onbepaalde tijd.

Harddrugs (of voorbereidingshandelingen daartoe)

  • 5.

    Indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, wordt de woning gesloten voor de duur van 6 maanden.

  • 6.

    Indien opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van 12 maanden.

  • 7.

    Indien hierna wederom een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van harddrugs, wordt de woning zonder waarschuwing onmiddellijk gesloten voor de duur van 18 maanden.

  • 8.

    Indien hierna wederom een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van soft- of harddrugs, wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor onbepaalde tijd.

Het vorenstaande resulteert in de volgende handhavingsmatrix:

 

WONINGEN

Art. 3 lid 2 onder 1

Art. 3 lid 2 onder 2

Art. 3 lid 2 onder 3

Art. 3 lid 2 onder 4

Overtreding

1X

2x

3x

4x

Softdrugs/

Voorbereidings-

handelingen

3 maanden sluiting,

tenzij sluiting onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van sluiting in die concrete behoort te worden afgezien.

6 maanden sluiting

12 maanden

sluiting

Sluiting voor onbepaalde tijd

Harddrugs  

12 maanden sluiting

Harddrugs

18 maanden

sluiting

Soft- of harddrugs

sluiting voor onbepaalde tijd

 

Art. 3 lid 2 onder 5

Art. 3 lid 2 onder 6

Art. 3 lid 2 onder 7

Art. 3 lid 2 onder 8

Overtreding

1X

2x

3x

4x

Harddrugs/

Voorbereidings-

handelingen

6 maanden

12 maanden

18 maanden

sluiting voor onbepaalde tijd

 

Deze overtredingen zien op de handel in soft- of harddrugs in of vanuit een woning, andere bijgebouwen en daarbij horende erven.

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • 1.

    verkoop van soft- of harddrugs door bewoner(s) en/of bezoekers van de woning;

  • 2.

    aanwezigheid van softdrugs in de woning (en daarbij horende erven) in een handelshoeveelheid (> 5 gram, > 5 hennepplanten) of voorbereidingshandelingen daartoe;

  • 3.

    aanwezigheid van minder dan 5 hennepplanten en er voldaan wordt aan twee indicatoren Gesteld onder 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet;

  • 4.

    aanwezigheid van minder dan 5 hennepplanten en het gewicht dat afkomstig is van de hennepplanten, meer dan 330 gram per plant bedraagt;

  • 5.

    aanwezigheid van harddrugs in de woning (en daarbij horende erven) in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram, >1 pil of > 5 milliliter) of voorbereidingshandelingen daartoe.

3. Spoedeisende bestuursdwang

Indien de situatie dit eist, kan ik in bijzondere gevallen overgegaan tot een spoedsluiting. In dat geval wordt afgezien van een zienswijzegesprek met belanghebbenden. Ook kan de burgemeester in geval van een grote spoedeisendheid, mondeling een sluiting aanzeggen die zo spoedig mogelijk op schrift wordt gesteld.

Onder een bijzonder geval wordt in ieder geval verstaan één of meer van de volgende situaties:

  • 1.

    het aantreffen van een vuur- of steekwapen of explosief in het pand;

  • 2.

    verkoop van drugs aan een minderjarige;

  • 3.

    bezit van harddrugs door een minderjarige in het pand;

  • 4.

    aan het gebruik van het pand te relateren ernstige geweldsincidenten (waaronder geweld tegen een ambtenaar in functie) of ernstige incidenten waarbij de openbare orde, veiligheid of gezondheid in het geding is.

Dit betreft geen limitatieve opsomming. Per geval kan de burgemeester of, in lijn met de ernst van bovengenoemde situaties, sprake is van een dermate bijzondere situatie waarbij onmiddellijk optreden vereist is. Het enkel aantreffen van een handelshoeveelheid drugs of een hennepkwekerij, valt hier niet onder.

De spoedsluiting duurt voort, met een maximum van 2 weken, totdat de burgemeester een definitief besluit ten aanzien van het pand heeft genomen en wordt geëffectueerd via een overdracht van de sleutels, verzegeling van het pand en het aanbrengen van een biljet met daarop de tekst dat dit drugspand op last van de burgemeester is gesloten (kennisgeving).

 

4. Lichtere maatregel

De burgemeester handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (art 4:48 Awb).

In plaats van het opleggen van een last onder bestuursdwang kan de burgemeester een last onder dwangsom opleggen. De hoogte van de last onder dwangsom wordt bepaald op basis van het aantal aangetroffen planten of het aantal aangetroffen grammen softdrugs.

 

  • 1.

    Last onder dwangsom hennepplanten

Hoeveelheid

Hoogte dwangsom

Van 6 tot 50 planten

€ 12.500,00

Van 50 tot 200 planten

€ 25.000,00

Van 200 tot 750 planten

€ 50.000,00

Vanaf 750 planten

75.000,00

Per 100 planten boven 750 platen komt er €12.000 bovenop

 

  • 2.

    Last onder dwangsom softdrugs

Hoeveelheid

Hoogte dwangsom

5-30 gram

€ 1.275,00

30-50 gram

€ 3.500,00

50-100 gram

€ 7.000,00

100-150 gram

€ 10.500,00

150-200 gram

€ 14.000,00

200- 6 kilogram

€ 25.000,00

6 kilogram – 22,5 kilogram

€ 50.000,00

Vanaf 22,5 kilogram

€ 75.000,00

Artikel 5 Indicatoren

Bij de afweging van de belangen van de gebruiker worden onderstaande omstandigheden betrokken. Eén of meer indicatoren (niet limitatieve opsomming) kunnen aanleiding geven tot opleggen van een zwaardere maatregel.

In de belangenafweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval. Ook op basis van een enkel hieronder genoemde omstandigheid kan sprake zijn van een voldoende ernstige situatie om direct over te gaan tot sluiting. Alle belangen van betrokkenen worden meegenomen in de beoordeling of, ook in een ernstig geval, kan worden volstaan met een last onder dwangsom en/of met een waarschuwing.

 

1. Indicatoren voor bepalen van een zwaardere maatregel

 

  • a.

    De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (aansluiten bij Opiumwetbesluit - > 500 gram hennep of > 200 planten en in verhouding daarmee > 50 gram harddrugs).

  • b.

    Of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet.

  • c.

    Andere signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) geld, een weegschaal, assimilatielampen, een (productie van pillen) e.d.

  • d.

    Geweldsdelicten of andere delicten die afbreuk doen aan de openbare orde en veiligheid.

  • e.

    Verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie.

  • f.

    Het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d.

  • g.

    De aanwezigheid van een niet gebruikelijke grote som (handels)geld.

  • h.

    Recidive, daaronder in ieder geval begrepen eerdere overtredingen van de Opiumwet en/of eerdere sluiting van eigendommen op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

  • i.

    Gevaarzetting en risico’s voor de bewoners, omwonenden en/of de omgeving.

  • j.

    Overlast voor omwonenden en/of de omgeving.

  • k.

    De aannemelijkheid dat naast de woning/het lokaal en het bijbehorende erf, nog een of meer andere locaties betrokken zijn bij de drugshandel.

  • l.

    Als uit politiegegevens blijkt dat een vermoeden van drugshandel in georganiseerd verband is.

  • m.

    De mate van brandgevaar en/of ander gevaar voor de omgeving.

  • n.

    Of er sprake is van (mogelijke) mensenhandel/arbeidsuitbuiting.

2. Indicatoren strafbare voorbereidingshandelingen (niet limitatief)

 

  • a.

    De aard van de stoffen of goederen (hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen welke niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs).

  • b.

    De hoeveelheid aangetroffen stoffen of goederen.

  • c.

    De mate waarin de goederen erop wijzen bestemd te zijn voor productie van of handel in drugs.

  • d.

    De inrichting, het bedrijfsmatig karakter evenals de professionaliteit van de hennepplantage-kwekerij, productiepunt (bijvoorbeeld illegale stroom aftap, aanwezige hennep-drugsresten van een vorige productie en randapparatuur voor het in stand houden van de hennepplantage-kwekerij of productiepunt) of ‘growshop’.

  • e.

    De combinatie van aangetroffen stoffen (hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, dan wel aanwezig hebben van goederen die voor verwerking, transport of bereiding van bedoeld zijn, zoals grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen, etc.).

  • f.

    De mate van bekendheid van het pand waar dergelijke producten verkocht, verhandeld, gebruikt of geproduceerd kunnen worden.

  • g.

    De mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden (hierbij kan naast de gevaren verbonden aan (georganiseerde) drugscriminaliteit gedacht worden aan brandgevaar, risico’s verbonden aan het gebruik van chemicaliën, het gevaar dat een drugslaboratorium met zich meebrengt).

Artikel 6 Stappenplan

Bij overtreding van de Opiumwet zal de burgemeester op basis van artikel 13 b Opiumwet het ‘Stappenplan artikel 13b Opiumwet’ volgen. Het stappenplan is als bijlage 1 bijgevoegd.

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

  • 2.

    De Beleidsregel handhaving hard- en softdrugs gemeente Coevorden 2015 wordt per gelijke datum ingetrokken.

  • 3.

    De Beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Coevorden’.

Aldus vastgesteld op 8 mei 2023

De burgemeester van Coevorden,

R. Bergsma

BIJLAGE 1  

Stappenplan artikel 13b Opiumwet

 

Bij overtreding van de Opiumwet kan de burgemeester op basis van artikel 13b verschillende bestuurlijke stappen nemen. Conform het onderhavige stappenplan gaat de burgemeester dit artikel toe te passen.

 

Uitgangspunten stappenplan

 

  • 1.

    De burgemeester weegt per concreet geval af of artikel 13b Opiumwet moet worden toegepast en hoe invulling aan de toepassing van bestuursdwang wordt gegeven.

  • 2.

    Afhankelijk van de aard van de overtreding kan van de stappen in het stappenplan worden afgeweken, mits dit voldoende wordt gemotiveerd.

  • 3.

    De zwaarte van de bestuurlijke stappen zijn in een handhavingsmatrix vastgelegd.

  • 4.

    Het sluiten van een woning of lokaal is de uiterste vorm van toepassing van bestuursdwang. Er moeten eerst minder verregaande maatregelen worden getroffen om een sluiting te rechtvaardigen, tenzij de omstandigheden dit redelijkerwijs niet toelaten.

Stap 1

Bestuurlijke rapportage van de politie

Stap 2

Waarschuwingsbrief of voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke maatregel versturen

Stap 3

Belangen afwegen

Stap 4

Sluitingsbesluit (Last onder bestuursdwang) motiveren

Stap 5

Het besluit bekend maken

Stap 6

Feitelijk sluiten

Stap 7

Kosten verhaal

Stap 8

Inzet rechtsmiddelen

Stap 9

Opheffen besluit of ambtshalve wijzigen

Stap 10

Heropenen

 

STAP 1

Bestuurlijke rapportage van de politie

 

De politie kan aan de hand van een melding (bijvoorbeeld via Meld Misdaad Anoniem) een klacht van derden of door eigen onderzoek illegale drugshandel vanuit een woning of een lokaal constateren. Ook is het mogelijk dat de politie (nog) geen drugs(handel) aantreft, maar wel voorwerpen en/of stoffen vindt die bijvoorbeeld duiden op de (toekomstige) productie of teelt van drugs. Daarbij kan gedacht worden aan een hennepkwekerij of drugslab in aanbouw of een growshop.

Alle meldingen en feitelijke constateringen van drugscriminaliteit kunnen door de politie met de gemeente (de burgemeester) worden gedeeld. De politie deelt deze informatie doorgaans in de vorm van een bestuurlijke rapportage. In het geval van hennepteelt ontvangt de gemeente van de politie doorgaans (ook) een hennep-informatiebericht.

De feitelijke constatering van de (voorbereidingshandelingen voor) verkoop, levering of verstrekking van drugs of het aantreffen van daartoe aanwezige drugs is voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuurlijk op te kunnen treden. Artikel 13b Opiumwet kan ook worden toegepast bij de bestuursrechtelijke aanpak van hennepteelt en drugslabs.

 

Verzending van de bestuurlijke rapportage aan belanghebbenden

In verband met de verzending van de bestuurlijke rapportage aan overtreder(s) zijn met de politie en de Officier van justitie hierover afspraken gemaakt zoals hieronder is aangegeven.

 

Reguliere situatie

Een bestuurlijke rapportage (BR) bevat politiegegevens. Voordat een BR vanuit de politie wordt verstrekt toetst het OM of met de verstrekking opsporings- en vervolgingsbelangen worden geschaad. Wanneer het OM van mening is dat dit niet het geval is kan de BR vanuit de politie aan de ontvanger worden verstrekt (in de praktijk is dit vaak de burgemeester). De gegevens blijven echter politiegegevens waar de in artikel 7 lid 2 Wpg beschreven geheimhouding op van toepassing is en blijft. Concreet houdt dit in dat de politiegegevens niet mogen worden verstrekt tenzij hiertoe een wettelijke verplichting bestaat of de taak hiertoe noodzaakt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat de burgemeester de politiegegevens uit de BR kan gebruiken om zijn/ haar voorgenomen en definitieve besluit jegens de belanghebbende(n) te motiveren. Aansluitend heeft de belanghebbende in de bezwaarfase passief recht op inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken (inclusief de BR) en in de beroepsfase actief recht op inzage (incl. de BR). Wanneer de BR ter inzage aan de belanghebbende wordt aangeboden dienen persoonsgegevens van derden wel te worden geanonimiseerd.

 

In de praktijk gaan gemeenten wisselend om met de invulling van het (passieve) recht op inzage. Daar waar de ene gemeente de BR fysiek ter inzage aanbiedt op het gemeentehuis of -kantoor, daar zijn er ook gemeenten die de BR op verzoek schriftelijk of per e-mail delen. Los van de gekozen invulling blijft het te allen tijde belangrijk om de persoonsgegevens van overige in de BR genoemde personen te anonimiseren”.

 

Uitzondering

Bij uitzondering komt het voor dat er zwaarwegende redenen zijn waardoor het onwenselijk is dat de BR ter inzage aan de belanghebbende wordt aangeboden. In die gevallen kan de gemeente – mits gemotiveerd – in de bezwaar- of beroepsfase een beroep doen op art. 7:4 en 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze gevallen wordt de BR niet ter inzage aangeboden en mag de bezwaarschriftencommissie of rechtbank slechts met instemming van de belanghebbende wel inzage in de BR hebben. Dit betreft echter een uitzonderingssituatie.

 

STAP 2

Waarschuwingsbrief of voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke maatregel versturen

 

Na ontvangst van de bestuurlijke rapportage beoordeelt de burgemeester of er een bestuurlijke maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, welke bestuurlijke maatregel.

 

Voor het bepalen van een geschikte en passende bestuurlijke maatregel kan het beleid van de burgemeester richtinggevend zijn.

Ondanks de uitgangspunten uit de beleidsregel blijft het van belang om in iedere zaak de specifieke omstandigheden af te wegen en maatwerk te leveren. Dit betekent dat in iedere casus moet worden beoordeeld of de maatregel(en) uit de beleidsregel of vaste gedragslijn geschikt en noodzakelijk is in die specifieke situatie.

Daarnaast moet worden beoordeeld of toepassing daarvan geen onevenredige gevolgen heeft voor betrokkenen. Deze belangenafweging vindt plaats na ontvangst van de bestuurlijke rapportage, maar ook (nogmaals) nadat er zienswijzen zijn ingediend tegen een voorgenomen besluit. Hiervoor wordt ook verwezen naar stap 3 van dit stappenplan.

 

Vervolgens informeert de burgemeester de belanghebbende schriftelijk over de geconstateerde feiten. In de praktijk zal het schriftelijk informeren van een belanghebbende vaak de vorm hebben van een voorgenomen besluit tot sluiting van een woning of lokaal (voorgenomen last onder bestuursdwang). Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Afhankelijk van de situatie kan de burgemeester ook aangeven voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen of af te zien van het opleggen van een bestuurlijke maatregel door een waarschuwingsbrief te sturen.

 

In het geval van een waarschuwingsbrief is het van belang om hierin aan te geven hoe lang deze waarschuwing geldt en wat de consequenties zijn als binnen die termijn opnieuw sprake is van een overtreding van de Opiumwet in het pand. Vaak worden in beleidsregels recidivetermijnen opgenomen en wordt hierin ook aangegeven wat de burgemeester doet als er sprake is van recidive binnen de gestelde termijn. Die recidivetermijn en de consequentie van recidive binnen die termijn kunnen worden benoemd in de waarschuwingsbrief. Dit geeft bij betrokkenen duidelijkheid welke maatregel zij kunnen verwachten als zij nogmaals overtredingen van de Opiumwet laten plaatsvinden in het betreffende pand. Een waarschuwingsbrief is geen besluit.

 

Als gekozen wordt voor het verzenden van een voornemen tot opleggen van een last onder bestuursdwang (sluiting) of een last onder dwangsom, is het gebruikelijk (behoudend spoedeisende situaties) dat betrokkene(n) daarbij een termijn krijgen voor een zienswijze.

 

Als de burgemeester van plan is om een woning of lokaal te sluiten is het daarom belangrijk om de belanghebbende(n) actief te bevragen naar de gevolgen van de sluiting of de last onder dwangsom. Met name in het geval van een woningsluiting zijn de gevolgen voor bewoners van de woning vergaand, waardoor een zorgvuldige afweging tussen enerzijds de geschiktheid en noodzaak tot het opleggen van een maatregel en anderzijds de gevolgen daarvan voor belanghebbende(n) nodig is. Onderdeel van die afweging kan zijn de effecten voor kinderen en zorgbehoevenden van het al dan niet sluiten van een woning. Ook eigenaren of verhuurders, geen bewoners zijnde, kunnen belang hebben bij het geopend houden van het pand. Bijvoorbeeld om het pand te kunnen gebruiken voor bedrijfsdoeleinden of om het pand te kunnen blijven verhuren. Ook zij moeten daarom worden aangeschreven.

 

Gedeeltelijke sluiting

Als de sluiting van een geheel pand erg grote gevolgen heeft, dan kan ook worden gekeken of een gedeeltelijke sluiting tot de mogelijkheden behoort. Daarbij is het van belang om te beoordelen of dit praktisch mogelijk is en of dat ook voldoende is om de doelstellingen van een tijdelijke sluiting te bereiken. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de sluiting van enkel een schuur of een garagebox op een perceel, als enkel vanuit daar werd gehandeld in drugs.

Bij kamerverhuurpanden wordt in een aantal gemeenten soms noodgedwongen overgegaan tot gedeeltelijke sluiting van afzonderlijke kamers of een gedeelte van het pand. De rest van het pand blijft dan voor bewoning toegankelijk. Deze sluitingspraktijk is nog niet door de rechter getoetst.

 

STAP 3

Belangen afwegen

Legt de burgemeester een last onder bestuursdwang op dan dient de burgemeester de belangen van de openbare orde af te wegen tegen de belangen van de gebruiker en/of de (financiële) belangen van de eigenaar van het pand. Dit kunnen verschillende of zelfs tegengestelde belangen zijn.

De wetgever heeft bewust lokalen en woningen onder het regime van artikel 13b Opiumwet gebracht, waardoor een uiteindelijke sluiting tot de bevoegdheden hoort. Het belang van het beschermen van de openbare orde en veiligheid wordt in de regel zwaarder geacht dan het individuele belang van een eigenaar, verhuurder en gebruiker.

Uiteindelijk is deze afweging sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in het dossier 1 .

Bij het verhuren van een pand kan een verhuurder een eigen afweging maken aan wie hij het pand verhuurt. De gevolgen van die keuze zijn het risico voor de verhuurder. Het risico dat een pand op grond van artikel 13b Opiumwet wordt gesloten, is daarbij verbonden aan het verhuren van een pand2 .

 

Zienswijze

Als er een zienswijze wordt ingediend, dan moet deze worden betrokken in de algehele belangenafweging. Omdat geen situatie hetzelfde is, moet per geval bekeken worden of sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een andere afweging leiden. Daarbij is het van belang om te beoordelen of de voorgenomen maatregel ook de meest geschikte maatregel is in voorliggende zaak.

Om deze beoordeling te kunnen maken, speelt de mondelinge of schriftelijke zienswijze een belangrijke rol. Bij een mondelinge zienswijze (zienswijzegesprek) worden de geconstateerde feiten met de belanghebbenden besproken. Met het opvragen van zienswijze is het doel om helder te krijgen hoe een betrokkene aankijkt tegen de voorgenomen maatregel en wat de gevolgen van die maatregel voor hem of haar (kunnen) zijn.

Na ontvangst van de zienswijze wordt beoordeeld of de zienswijze aanleiding geeft om af te zien van de voorgenomen bestuurlijke maatregel. De ingediende zienswijzen kunnen ook aanleiding zijn om een andere maatregel (bijvoorbeeld een last onder dwangsom in plaats van een last onder bestuursdwang) of een aangepaste maatregel (bijvoorbeeld een kortere sluiting) op te leggen of om te volstaan met een waarschuwing.

 

Als in een concreet geval de gevolgen van een sluiting zodanig groot zijn dat deze zwaarder wegen dan het belang van (de noodzaak tot) sluiting, maar er wel een kans op herhaling bestaat, dan kan de last onder dwangsom uitkomst bieden. Hiermee houdt een burgemeester rekening met de belangen van betrokkenen, door vanwege die belangen te kiezen voor een lichtere maatregel dan een sluiting. Anderzijds treedt de burgemeester met een last onder dwangsom wel handhavend op, door met een financiële prikkel (dwangsom) herhaling van een overtreding van de Opiumwet te voorkomen. Als de burgemeester van oordeel is dat een waarschuwing voldoende is om herhaling te voorkomen, kan ook daarvoor worden gekozen als een tijdelijke sluiting niet evenredig is.

Als gekozen wordt voor een tijdelijke sluiting of een last onder bestuursdwang, dan dient de keuze voor die maatregel (de belangenafweging) goed worden gemotiveerd. Bij de belangenafweging moet de geschiktheid en noodzakelijkheid van de (voorgenomen) bestuurlijke maatregel worden afgewogen tegen de gevolgen die de maatregel heeft voor een belanghebbende, bijvoorbeeld een verhuurder of bewoner. In stap 4 wordt nader toegelicht welke aspecten een rol spelen bij de motivering van een bestuurlijke maatregel. Voor de belangenafweging wordt daarom verwezen naar stap 4 van dit stappenplan.

 

Vervangende woonruimte

Bij een sluiting van een woning moet een bewoner de woning verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning. Dat kan bijvoorbeeld als de woning zodanig is aangepast vanwege de fysieke handicap van een bewoner, dat die bewoner elders niet kan wonen. In eerste instantie is men zelf verantwoordelijk voor het regelen van vervangende (tijdelijke) huisvesting. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen.

Hierbij is echter ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting, dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Wanneer een betrokkene aangeeft een bijzondere binding met de woning te hebben of geen vervangende woonruimte kan vinden, dan moet dit wel goed worden onderbouwd met een toelichting en documenten die het standpunt onderbouwen.

De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn als de betrokkene na de sluiting niet kan terugkeren in de woning, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract buitengerechtelijk wordt ontbonden. Dat betekent echter niet per definitie dat een tijdelijke sluiting onevenredig is. Deze gevolgen moeten worden afgewogen tegen het belang dat de burgemeester heeft bij een tijdelijke sluiting. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van een betrokkene, de locatie van het pand en de ernst en omvang van de overtreding een rol.

 

Als de bestuurlijke maatregel nadelige gevolgen voor de belanghebbende heeft, bijvoorbeeld omdat de huurovereenkomst buitengerechtelijk wordt ontbonden als de woning wordt gesloten, dan kan de burgemeester afspraken maken met de eigenaar van de woning om de nadelige gevolgen te beperken. Afhankelijk van de situatie kan ook een langere begunstigingstermijn worden gegeven zodat een belanghebbende meer tijd heeft om alternatieve huisvesting te vinden. Per geval moet beoordeeld worden of, en zo ja in hoeverre, tijdelijke sluiting van de woning evenredig is ten opzichte van de belangen van de belanghebbende.

 

Gedeeltelijke sluiting

Als de sluiting van een geheel pand erg grote gevolgen heeft, dan kan ook worden gekeken of een gedeeltelijke sluiting tot de mogelijkheden behoort. Daarbij is het van belang om te beoordelen of dit praktisch mogelijk is en of dat ook voldoende is om de doelstellingen van een tijdelijke sluiting te bereiken. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de sluiting van enkel een schuur of een garagebox op een perceel, als enkel vanuit daar werd gehandeld in drugs.

Bij kamerverhuurpanden wordt in een aantal gemeenten soms noodgedwongen overgegaan tot gedeeltelijke sluiting van afzonderlijke kamers of een gedeelte van het pand. De rest van het pand blijft dan voor bewoning toegankelijk. Deze sluitingspraktijk is nog niet door de rechter getoetst.

 

Bestemming pand

Voor het bepalen van de duur van de sluiting kunnen de volgende aspecten van belang zijn:

 

1. Type pand

Koopwoning

Het kan van belang zijn of de woning daadwerkelijk wordt bewoond of in schijn wordt bewoond. In het geval van een bewoond pand worden de bewoners uit de woning geplaatst. Dit is bij schijnbewoning niet het geval. Er zijn immers geen bewoners. In dit laatste geval is de eigenaar van het pand de belanghebbende .

 

Huurwoning

Civielrechtelijk kan de huurovereenkomst buitengerechtelijk door de woningcorporatie of de particulier verhuurder worden ontbonden (artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

Woningcorporaties kunnen in de huurovereenkomst hierover een passage opnemen, zoals in veel gevallen ook een verbod op hennepteelt is opgenomen.

Een sluiting van de woning op grond van artikel 13b Opiumwet blijft mogelijk, ook als de huurovereenkomst is beëindigd. De woning kan bekend zijn in het drugscircuit. Komen er snel nieuwe huurders in de woning, dan lopen deze het risico geconfronteerd te worden met personen uit het drugscircuit.

 

Lokaal

Een lokaal is een voor het publiek toegankelijk pand met bijbehorende erf, zoals een winkel, seksinrichting of horecabedrijf, of een niet voor publiek toegankelijk pand met bijbehorend erf, zoals een loods, magazijn of bedrijfsruimte. Voor horecabedrijven en seksinrichtingen geldt vaak een apart beleid met een aparte artikel 13b-bepaling.

 

2. Zwaarte en locatie overtreding

In de tweede plaats kan de duur en de noodzaak van de sluiting afhankelijk zijn van de zwaarte (ernst en omvang) en de locatie van de overtreding. Bij de zwaarte van de overtreding gaat het om de hoeveelheid en het soort drugs. Gezien de eis van proportionaliteit geldt hier dat hoe meer en hoe zwaarder de categorie drugs is, hoe groter de noodzaak tot een maatregel en hoe zwaarder de maatregel kan zijn.

Ook weegt mee of er signalen zijn waaruit blijkt dat er ook feitelijk in of vanuit het pand wordt gehandeld. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit waarnemingen van de politie, meldingen van omwonenden of uit feitelijke waarnemingen ter plaatse (bijv. uit de aanwezigheid van een weegschaal, verpakkingsmateriaal zoals gripzakjes, contant geld, verboden wapens).

Verder kunnen andere omstandigheden dan drugs ook meespelen in het bepalen van de zwaarte van de overtreding en de (noodzaak tot) sluiting en de sluitingsduur. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan andere strafbare feiten, verboden wapenbezit, verschillende soorten drugs, signalen van georganiseerde criminaliteit en extreme hoeveelheden drugs.

Tot slot weegt ook de locatie van het pand mee in het bepalen van de noodzaak tot sluiting. Als het pand bijvoorbeeld is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan draagt dat bij aan de motivering van de noodzaak tot sluiting. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een wijk waar al meerdere drugspanden zijn gesloten door de burgemeester.

 

3. Mate van herhaling en duur van overtreding

In de laatste plaats is de duur van de sluiting afhankelijk van de mate van herhaling en de duur van de overtreding. Ook hierbij geldt de eis van proportionaliteit: hoe vaker de overtreding plaatsvindt, hoe zwaarder de maatregel kan zijn. Wat betreft de duur van de overtreding is het van belang om te zorgen dat de toeloop tot het pand wordt beëindigd. De burgemeester heeft vrijheid in het bepalen van de duur van de sluiting. Vaak wordt in een beleidsregel of vastgestelde gedragslijn aangegeven welke sluitingstermijnen de burgemeester hanteert.

 

In de praktijk worden over het algemeen sluitingstermijnen van drie tot zes maanden aangehouden en soms zelfs 12 maanden bij eerste overtredingen. De Raad van State vindt een sluiting van langer dan zes maanden in beginsel onevenredig als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, omdat er dan doorgaans een mindere mate van of geen overlast is in de omgeving van het pand. Hierdoor wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord3 .

 

Het besluit tot sluiting van een lokaal of woning is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De overige bepalingen van deze wet zijn dan ook van toepassing. Dit betekent dat alle belanghebbenden tegen het besluit bezwaar kunnen aantekenen en vervolgens, na de beslissing op het bezwaarschrift, beroep bij de bestuursrechter kunnen instellen. Belanghebbenden zijn in ieder geval de bewoners en gebruikers van de woning of het lokaal, en de eigenaar (in geval van verhuur). Horen kan zowel schriftelijk als mondeling, dus ook telefonisch op zeer korte termijn, artikel 4:9 Awb).

 

STAP 4: Sluitingsbesluit bekendmaken

In het kader van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft het de voorkeur door middel van een handhavingsmatrix op te treden. De gemeente, de politie, het OM en eventuele andere partijen werken op grond van de lokale beleidsregels samen en treden ook gezamenlijk op. Zij maken daarbij gebruik van een mix van strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en eventueel civielrechtelijke maatregelen die in zwaarte oplopen.

De burgemeester moet besluit voldoende motiveren. De motivering zal plaatsvinden conform de bekende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State4 . Deze hoofdlijn wordt meegewogen bij het nemen van besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet.

 

Noodzakelijkheid

In de eerste plaats moet aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding vindt de Afdeling de volgende omstandigheden/situaties van belang:

 

1. Hoeveelheid en soort drugs

 

Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. In haar uitspraak van 14 maart 2018 heeft de Afdeling overwogen5 dat bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs de burgemeester moet afwegen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. In de parlementaire geschiedenis van artikel 13b Opiumwet is vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning moet worden overgegaan, maar dat een waarschuwing of soortgelijke maatregel volstaat. Dit moet volgens de Afdeling echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kwalificeert in ieder geval als een ernstig geval. Volgens de Afdeling zal in beginsel bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs.

 

2. Recidive

Daarnaast zal de noodzaak om tot woningsluiting over te gaan in beginsel ook groter zijn in geval van recidive.

 

3. Locatie woning

Ook zal de noodzaak tot sluiting groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester geeft een signaal af aan betrokken drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.

 

4. Feitelijke handel in de woning

Verder is in verband met de ernst en omvang van de overtreding mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning. Dit kan de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de sluitingsmaatregel minder groot maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen, of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.

 

Evenredigheid

Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de Afdeling de volgende omstandigheden van belang.

 

1.Verwijtbaarheid

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen6 is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet tot een straf leidt, dan betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure.

De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting7 .

Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning8 .

Van degene die een woning verhuurt, wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van die woning wordt gemaakt. Uit de rechtspraak volgt dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand9 .

 

In uitspraak van 21 augustus 2019 10 oordeelt de Afdeling dat de eigenaar en tevens professionele verhuurder van een woning waarin een hennepkwekerij is aangetroffen, zich voldoende heeft geïnformeerd over het gebruik van die woning. Er waren volgens de Afdeling geen concrete aanwijzingen om de woning van binnen te inspecteren. De Afdeling somt diverse feiten en omstandigheden op die zij voor dit oordeel relevant vindt.

 

2. Gevolgen van de sluiting

Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester.

Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Dit vormt echter niet zonder meer een obstakel voor sluiting, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding 11 .

 

3. Aanwezigheid minderjarige kinderen

De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien 12 . Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken. Het is van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Maar ook hier geldt dat de burgemeester zich moet informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen 13.

 

STAP 5: Besluit last onder bestuursdwang (sluiting pand) bekendmaken

Het besluit wordt op grond van artikel 13b Opiumwet op schrift gesteld en aangetekend verzonden of in persoon uitgereikt door de politie en/of de Boa’s aan de belanghebbende(n). In het besluit tot sluiting worden doorgaans de volgende elementen opgenomen:

 

  • sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet

  • het pand dat is gesloten

  • waarom tot sluiting is overgegaan (proportionaliteit, subsidiariteit)

  • belangenafweging

  • de termijn van de sluiting

  • de begunstigingstermijn

  • de dwangmiddelen die zullen worden toegepast

  • dat tegen het besluit bezwaar en beroep mogelijk is.

  • Kostenverhaal

De kosten van sluiting kunnen op grond van artikel 5:25 eerste lid, Awb op de overtreder worden verhaald.

 

STAP 6: Feitelijk sluiten

Bij de uitvoering van de sluiting kunnen naast een medewerker van de gemeente en politie ook een aannemer, het energiebedrijf, de GGD en eventueel een medewerker van een verslavingszorginstelling aanwezig zijn. Het pand wordt ontruimd, zo nodig ontsmet, de nutsvoorzieningen worden afgesloten en de deuren en ramen worden wanneer nodig dichtgetimmerd en verzegeld. Het doorbreken van een zegel levert een strafbaar feit op, artikel 199 Wetboek van Strafrecht. Op het pand wordt een sluitingsbevel aangebracht. Sommige gemeenten kiezen ervoor om dit duidelijk zichtbaar kenbaar te maken. Daarnaast stuurt de gemeente aan de buren een bewonersbrief en aan pers een persbericht om een duidelijk signaal af te geven.

 

Objectgerichte karakter van de maatregel

Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar. Dit betekent dat een eventuele overdracht van het pand, of de komst van nieuwe huurders, niet van invloed is op het besluit tot sluiting. Het pand blijft gesloten.

 

Verplichte registratie

Op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKBP) onroerende zaken dient de sluiting van het pand binnen 4 dagen te worden ingeschreven in de landelijke voorziening. Wanneer de sluiting wordt opgeheven of wanneer de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in het WKBP-register.

 

Huisraad, huisdieren, alternatieve huisvesting

Betrokkenen dienen in beginsel zelf voor hun huisraad, huisdieren en alternatieve huisvesting te zorgen. De last onder bestuursdwang omvat ook het zorgdragen voor eventuele dieren in de woning of het lokaal. Dat betekent dat indien na verloop van de begunstigingstermijn dieren aanwezig zijn in de woning, bij de uitoefening van de bestuursdwang de dieren zullen worden verwijderd en opgevangen. De kosten daarvan zullen worden verhaald op degene tot wie het besluit tot sluiting is gericht.

Indien betrokkenen acuut op straat staan, binnen hun netwerk geen onderdak kunnen vinden, niet zelfredzaam zijn en geen financiële middelen hebben om ergens te overnachten, kunnen zij zich melden bij de instantie Leger des Heils en bij de Crisisopvang Wender te Emmen

 

Verbod betreden gesloten woning of lokaal

Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is. Een belanghebbende, zoals een eigenaar, kan de burgemeester tussentijds schriftelijk verzoeken de sluiting op te heffen. Bij zijn beslissing op zo een verzoek neemt de burgemeester onder meer in overweging of de te realiseren doelen van de sluiting zijn behaald.

 

STAP 7: Kosten verhalen

De kosten van de sluiting van een woning of lokaal kunnen redelijkerwijs in het geheel of gedeeltelijk aan de overtreder worden toegerekend. In de dwangbeschikking moet hiervan melding worden gemaakt. Het verhalen van de kosten kan plaatsvinden bij een kostenverhaalbeschikking (artikel 5:25 Awb).

 

STAP 8: Inzet rechtsmiddelen

Bezwaar en voorlopige voorziening

Als een belanghebbende zich niet met het besluit kan verenigen, kan deze belanghebbende binnen zes weken bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Deze termijn gaat een dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt in. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Het horen vindt vaak plaats door een advies- of bezwaarcommissie die onafhankelijk van de gemeente handelt. Na het horen geeft de advies- of bezwaarcommissie een advies aan het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan neemt vervolgens een nieuw besluit. Tegen deze nieuwe beslissing kan de belanghebbende bij de rechtbank in beroep gaan.

Het indienen van een bezwaarschrift schorst de werking van het besluit niet. Om een eventuele schorsing te bewerkstelligen, kan de belanghebbende in het geval van spoed een verzoek bij de rechtbank indienen om een voorlopige voorziening te treffen.

 

Beroep

Als een belanghebbende het oneens is met de beslissing op bezwaar kan er binnen zes weken, met ingang van de dag na verzending van de beslissing op bezwaar, beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Het instellen van beroep schorst de werking van de beslissing op bezwaar niet. Ook in dit geval is het mogelijk om bij spoed, naast het instellen van beroep, de voorzieningenrechter van de rechtbank te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.

 

Hoger beroep

Als een belanghebbende het oneens is met de uitspraak in beroep, kan er binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In het geval van spoed, kan een verzoek worden ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.

 

STAP 9: Opheffen besluit of ambtshalve wijziging

Op verzoek van een verhuurder, huurder of eigenaar kan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen het besluit opheffen. Het bestuursorgaan kan het besluit, gedurende de looptijd, ook ambtshalve wijzigen.

 

STAP 10: Heropenen

Na het einde van de sluitingstermijn keren de gebruikers van het pand in beginsel terug, tenzij de huurovereenkomst bijvoorbeeld ontbonden is. De burgemeester gaat er dan vanuit dat de openbare orde voldoende hersteld is.

 

Als blijkt dat na heropening van een pand de drugshandel, en/of drugsproductie en/of drugsteelt opnieuw plaatsvindt, kan de gemeente zo mogelijk opnieuw een sluitingsbevel uitvaardigen.

 

TOELICHTING  

Inleiding en aanleiding

In Drenthe, maar ook in de gemeente Coevorden worden we (regelmatig) met overtredingen van de Opiumwet geconfronteerd. Concreet gaat het om de illegale handel en productie van zowel hard- als softdrugs in en vanuit een woning of lokaal of een daarbij behorend erf. Dit heeft een negatieve en ondermijnende invloed op het openbare leven, waaronder op de leefbaarheid, het veiligheidsgevoel en de gezondheid van inwoners in de gemeente. Daarbij speelt mee dat drugshandel- en productiepunten in de regel verbonden zijn aan professioneel georganiseerde drugscircuits.

 

Zoals hierboven beschreven worden gemeenten steeds vaker geconfronteerd met drugshandel in verschillende vormen (dealen en/ of productie van harddrugs, hennepkwekerijen) vanuit woningen, lokalen en daarbij behorende erven (hierna: panden). Artikel 13b van de Opiumwet (de zogenaamde ‘Wet Damocles’) is het juridisch instrument om hiertegen bestuurlijk op te treden. Op grond van dit artikel is de burgemeester bevoegd om bestuursdwang toe te passen, waarbij gedacht kan worden aan sluiting van het betreffende pand. Deze bevoegdheid ook kan worden toegepast ingeval er geen verdovende middelen in het betreffende pand zijn aangetroffen, maar wel overige stoffen of voorwerpen ten behoeve – kort gezegd – de productie, de bewerking, de handel en/of vervoer van harddrugs dan wel het beroeps-bedrijfsmatige en/of grootschalige productie, bewerking, handel en/of vervoer van softdrugs.

 

Locaties waar dergelijke goederen voorhanden zijn en/of waar dergelijke stoffen of voorwerpen worden verkocht en/of verstrekt, spelen een grote rol in het in stand houden van de handel in drugs, doordat daarmee de productie, handel, verwerking en transport van verdovende middelen wordt gefaciliteerd. De handel in drugs, en derhalve ook het faciliteren ervan, vormt een ernstige aantasting van de openbare orde. Deze handel gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.

 

In deze beleidsregel staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

 

Doel

De uitwerking van artikel 13b Opiumwet is deze onderliggende beleidsregel. Als uitgangspunt van dit beleid geldt dat de burgemeester een last onder bestuursdwang oplegt, in die zin dat het pand tijdelijk wordt gesloten. Sluiting van het pand is erop gericht een aantal doelen te bereiken, namelijk:

  • de drugshandel beëindigen

  • verhinderen dat de woning of het lokaal (nog) wordt gebruikt ten behoeve van (georganiseerde) drugshandel en het drugscircuit;

  • het woon- en leefklimaat herstellen;

  • de (dreigende) verstoring van de openbare orde herstellen;

    de bekendheid van de woning of het lokaal in het drugscircuit en als drugspand doorbreken en de loop eruit halen;

  • verdere aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning of het lokaal voorkomen;

Subdoelstellingen zijn:

  • de handhavingsactiviteiten van politie, OM en gemeenten op elkaar afstemmen en waar mogelijk complementair aan elkaar te laten zijn;

  • te realiseren dat geconstateerde overtreding gevolgd worden door een adequate reactie die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de ernst van de overtreding en het beoogde effect heeft, namelijk het bestrijden van handel in drugs en herstel van de openbare orde;

  • te bewerkstelligen dat er door de gekozen maatregel een einde komt aan de verboden situatie en dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen;

  • door het treffen van de gekozen maatregel de negatieve effecten en risico’s voor de openbare orde en veiligheid van handel in en het gebruik van drugs zoveel mogelijk te beheersen;

  • het kenbaar maken aan de ‘overtreder’ welke maatregel hij van de overheid kan verwachten na een overtreding van de Opiumwet.

1. Juridisch Kader

De bevoegdheid van de burgemeester om in geval van de aanwezigheid van drugs of voorwerpen of stoffen die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, op te treden is opgenomen in artikel 13b van de Opiumwet. Voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verboden in de zin van artikel 2 (verbod op aanwezigheid van harddrugs, Lijst I), artikel 3 (verbod op aanwezigheid van softdrugs, Lijst II), artikel 10a (verbod op voorbereidingshandelingen harddrugs) en artikel 11a (verbod op voorbereidingshandelingen softdrugs) Opiumwet, is in die wet artikel 13b opgenomen.

 

1.1 Opiumwet

Artikel 13b Opiumwet beidt burgemeesters de mogelijkheid bestuursdwang toe te passen en woningen of voor het publiek toegankelijke lokalen te sluiten wanneer daar sprake is van drugshandel. De wettekst luidt:

 

Artikel 13b Opiumwet

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

 

Waar in dit beleid wordt gesproken over drugshandel of handel wordt ook gedoeld op het daartoe aanwezig hebben van verdovende middelen, drugslaboratoria, hennepplantages, -knipperijen en- drogerijen.

 

1.2 Discretionaire bevoegdheid

Het toepassen van bestuursdwang is een discretionaire bevoegdheid, wat inhoudt dat het geen verplichting is van deze bevoegdheid gebruik te maken. Het toepassen van bestuursdwang kan ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokkenen. De bestuursdwangbevoegdheid mag daarom alleen worden toegepast indien:

  • er sprake is van een verboden situatie en/of een overtreding van een wettelijk voorschrift;

  • én het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt gemotiveerd;

  • én de op te leggen maatregel in redelijke verhouding staat met de overtreding (proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel).

1.3 Proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel

De proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginselen zorgen ervoor dat de bevoegdheid alleen wordt toegepast indien deze in verhouding staat met de begane overtreding. Vanuit dit oogpunt is er gekozen voor een getrapt optreden. De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van deze beleidslijn. De afwijking kan zowel een lichtere als een zwaardere maatregel betreffen.

 

1.4 Afwijkingsbevoegdheid

Op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, kan van dit beleid worden afgeweken. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan indien toepassing van het beleid voor een of meerdere belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van maximaal twaalf maanden.

De burgemeester kan bijvoorbeeld besluiten om een stap over te slaan in de handhavingsmatrix of besluiten om in plaats van een last onder bestuursdwang een last onder dwangsom op te leggen en/f een waarschuwing sturen.

 

1.5 Bestuursrecht en strafrecht

Bij die integrale aanpak werken bestuursrecht en strafrecht werken in de handhaving van de Opiumwet complementair aan elkaar. De aanpak van de drugshandel is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente (burgemeester), politie en het Openbaar Ministerie.

 

Bij de aanpak van drugshandel/voorbereidingshandelingen, hennepteelt en synthetische drugs worden naast strafrechtelijke sancties ook bestuursrechtelijke sancties ingezet (tweesporenbeleid).

 

Strafrechtelijke sancties richten zich tegen de bij illegale drugshandel/voorbereidingshandelingen betrokken personen. Het beëindigen, opheffen en/of voorkomen van herhaling van de illegale drugshandel/voorbereidingshandelingen wordt daarmee niet per definitie bereikt.

 

Bestuursrechtelijke sancties richten zich tegen bij overtreding van de Opiumwet betrokken woningen of lokalen, waardoor het beëindigen, opheffen en/of voorkomen van herhaling van de illegale drugshandel/voorbereidingshandelingen kan worden bereikt.

 

Het moment van inbeslagname van drugs, voorwerpen en/of stoffen en het effectueren van de bestuursrechtelijke sancties kan enige tijd uit elkaar liggen, nu de eisen van zorgvuldigheid bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden. De overheid moet zich immers een goed beeld vormen van bij een besluit betrokken belangen. Dit is noodzakelijk om vervolgens de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Dit betekent niet dat er na inbeslagname geen reden meer is om bestuursrechtelijke sancties te nemen, zoals het opleggen van een last onder

 

1.6 Hennepconvenant

Speciaal met het oog op de aanpak van hennepteelt in woningen en bedrijfspanden in de gemeente Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen is op 20 maart 2006 het Hennepconvenant Zuidoost-Drenthe afgesloten. Dit convenant is een samenwerkingsverband van de drie gemeenten met de politie in het district Zuidoost-Drenthe, het Openbaar Ministerie, de woningcorporaties en de energienetbeheerder Enexis. Het doel is door middel van een integrale aanpak en informatie-uitwisseling een samenhangend toezicht- en handhavingsbeleid te voeren, gericht op preventie en repressie.

 

2. Handhaving

De bestuursrechtelijke handhaving van artikel 13b Opiumwet bestaat uit het opleggen van een herstelsanctie. De herstelsancties bestaan uit het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. In beide gevallen is de sanctie erop gericht om de overtreding geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of te beëindigen en de gevolgen van een overtreding weg te nemen of te beperken. Wanneer welke sanctie wordt toegepast is weergegeven in de handhavingsmatrix (zie artikel 3 en het stappenplan artikel 13 b Opiumwet). Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de maatregel in de handhavingsmatrix te zwaar (of te licht) is voor de specifieke situatie, denk bijvoorbeeld aan een geringe overtreding van een inwonende jongere, of andere schrijnende of extreme situaties. In dit soort gevallen kan de burgemeester ervoor kiezen af te wijken van het beleid, door bijvoorbeeld niet te sluiten maar een waarschuwing te geven of een last onder dwangsom op te leggen, of juist langer te sluiten.

 

2.1. Handhavingsmatrix

Het getrapt optreden wordt in de handhavingsmatrixen weergegeven. De sluiting van woningen grijpt zwaarder in op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen. Daarom wordt er in de matrixen onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen.

Daarnaast zal bij herhaling van een overtreding de bekendheid van het pand/verkooppunt groter zijn en is een langere sluitingstijd nodig om de ‘loop’ eruit te halen en de openbare orde te herstellen. In beginsel sluit de zwaarte van de sanctie aan op de ernst van de overtreding. Het gaat om de proportionaliteit en evenredigheid van de sancties ten opzichte van de overtreding. De maatregelen genoemd in de matrix geven een richtlijn. In voorkomede gevallen kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van het beleid en de daarin genoemd (zwaarte van de) maatregel.

Naar boven