Gemeenteblad van Teylingen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Teylingen | Gemeenteblad 2023, 205232 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Teylingen | Gemeenteblad 2023, 205232 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet en Gemeentewet 2023
De raad van de gemeente Teylingen,
gelezen het voorstel van het college van 14 maart 2023 met als onderwerp Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet en Gemeentewet 2023
gelet op de behandeling in de raadscommissie- en raadsvergadering,
gelet op de artikelen 8 lid 1, aanhef en onderdeel b, en lid 2, artikel 36 van de Participatiewet en artikel 147 Gemeentewet,
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet en Gemeentewet 2023
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3. Geen recht op een financiële bijdrage
Geen recht op een financiële bijdrage heeft de inwoner of diens partner die gedurende de 12 maanden voorafgaande aan het verzoek en op de verzoekdatum:
een verlaging van de bijstandsuitkering ingevolge de Afstemmings-verordening opgelegd heeft gekregen vanwege het niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en binnen de eigen krachten en bekwaamheden geen blijk heeft gegeven van inspanningen om tot inkomensverbetering te komen;
In afwijking van lid 1 geldt dat, als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet, de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoet, recht heeft op de financiële bijdrage naar de norm van een alleenstaande (ouder).
Het dagelijks bestuur kan ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 7. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur of maakt het nadere regels, tenzij het ook personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt zou betreffen.
In dat laatste geval beslist het college waar de inwoner zijn woonplaats heeft of maakt het nadere regels.
Aldus besloten in de raadsvergadering van 20 april 2023,
Robert van Dijk
griffier
Carla G.J. Breuer
voorzitter
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet en Gemeentewet 2023
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de Participatiewet verwezen.
Wat betreft het begrip “inkomen” (sub f.) is opgenomen dat hiermee hetzelfde wordt bedoeld als het inkomen van artikel 32 van de Participatiewet, en de bijstandsuitkering maar exclusief vakantietoeslag. Dit houdt tevens in dat eventueel de vrijlatingsbepalingen van artikel 31 van de wet van toepassing zijn. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de financiële bijdrage voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte financiële bijdrage buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.
Evenmin kan rekening worden gehouden met een eventueel gelegd beslag op het inkomen. Bijstand (financiële bijdrage) voor gemaakte schulden is immers niet mogelijk.
Het bovenstaande geldt in principe niet voor de financiële bijdrage voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Het betreft hier geen bijzondere bijstand maar een bijdrage uit het gemeentelijk armoedebeleid gebaseerd op de Gemeentewet. Omdat wij beide financiële bijdragen overeenkomstig willen behandelen is expliciet opgenomen dat bij personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt een eerder verstrekte bijdrage buiten beschouwing wordt gelaten bij de vaststelling van het inkomen en dat geen rekening wordt gehouden met beslag op hun inkomen.
Wat betreft het begrip “bijstandsnorm” (sub b.): in navolging van het begrip inkomen is bepaald dat ook deze (logischerwijs) exclusief vakantietoeslag is. De kostendelersnorm maakt onderdeel uit van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals de wetgever dit bedoeld heeft.
In artikel 2 is de doelgroep voor de financiële bijdrage omschreven.
Aan deze voorwaarden moet zijn voldaan op de verzoekdatum (aanvraagdatum) en gedurende de 12 maanden die daaraan voorafgingen.
Het inkomen is gemaximeerd op 120% van de bijstandsnorm (inclusief de kostendelersnorm, exclusief vakantietoeslag).
Bij het criterium “geen concreet uitzicht op inkomensverbetering” spelen de krachten en bekwaamheden van de persoon in kwestie een rol (maatwerk).
Los hiervan kan gezegd worden dat bijstandsgerechtigden met arbeidsverplichting dit zicht alleen op grond van hun arbeidsverplichting niet hebben, maar weer wel studerenden.
Ook mensen die in deeltijd werken en bij wie geen belemmeringen zijn vastgesteld om meer uren te gaan werken hebben een concreet zicht op inkomensverbetering.
Bij mensen met een WW uitkering of een ZW uitkering kan als uitgangspunt gelden dat zij eveneens zicht hebben op inkomensverbetering. Dit geldt ook voor zelfstandigen, tenzij het beëindigende zelfstandigen betreft (zoals bedoeld in de Bbz).
Ook de mate van de geleverde inspanningen om tot inkomensverbetering te komen kan er volgens de wetgever toe leiden dat men geen recht heeft op de financiële bijdrage. Het geen zicht hebben op inkomensverbetering kan immers het directe gevolg zijn van eigen handelen of gemaakte keuzes.
Daarom is in de voorgestelde verordening geregeld dat bij schending van de arbeidsverplichting die heeft geleid tot een maatregel (verlaging van de bijstand) ingevolge de Afstemmingsverordening, en binnen de eigen krachten en bekwaamheden geen blijk heeft gegeven van inspanningen om tot inkomensverbetering te komen, geen recht bestaat op de financiële bijdrage (artikel 3).
In de wet staat vermeld dat personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt geen recht hebben op de inkomenstoeslag (en dus financiële bijdrage). Willen zij een beroep kunnen doen op de financiële bijdrage dan moet de basis daarvoor worden gevonden in de het gemeentelijk armoedebeleid geënt op de Gemeentewet. In deze verordening is dit geregeld in dit lid. Dit brengt met zich mee dat personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ondanks het bepaalde in de wet, niet zijn uitgesloten van het recht op de financiële bijdrage.
Verschil blijft wel dat de individuele inkomenstoeslag voor personen onder de pensioengerechtigde leeftijd bijzondere bijstand is maar voor personen daarboven –gemeentelijk– minimabeleid.
De ISD heeft geen taak op het terrein van de Gemeentewet. Daarvoor is nodig dat het dagelijks bestuur hiervoor door de colleges in ieder geval gemandateerd wordt. Het ligt daarbij voor de hand het dagelijks bestuur van de ISD ook te mandateren voor het nemen van besluiten op eventuele bezwaarschriften en voor het vertegenwoordigen in rechte van het college in (hoger) beroepsprocedures betreffende de financiële bijdrage.
In onderdelen a. en c. is in overeenstemming met de wet en voor de duidelijkheid opgenomen dat bedoelde groepen geen recht hebben op de financiële bijdrage.
Meer in het algemeen is het zo dat als men geen recht heeft op bijstand (bijvoorbeeld gedetineerden), of daarvan is uitgesloten (bijvoorbeeld personen die uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs hadden kunnen volgen), men ook geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag en dus financiële bijdrage.
Ook de mate van de geleverde inspanningen om tot inkomensverbetering te komen kan er volgens de wetgever toe leiden dat men geen recht heeft op de toeslag. Het niet zicht hebben op inkomens- verbetering kan immers het directe gevolg zijn van eigen handelen of gemaakte keuzes. Daarom is in onderdeel b. geregeld dat bij schending van de arbeidsverplichting die heeft geleid tot een maatregel (verlaging van de bijstand) ingevolge de Afstemmingsverordening, en binnen de eigen krachten en bekwaamheden geen blijk heeft gegeven van inspanningen om tot inkomensverbetering te komen, geen recht bestaat op de bijdrage. De maatregel is dus geen afwijzingsgrond bij voorbaat, maar kan wel een indicatie zijn. Het is daarbij belangrijk om een individuele afweging te maken, zoals ook in jurisprudentie1 naar voren komt. De afweging is dan of het gedrag dat heeft geleid tot het opleggen van de maatregel, er ook toe leidt dat er geen zicht is op inkomensverbetering. Of dat dit gedrag inmiddels is veranderd.
Bijvoorbeeld: als iemand een maatregel opgelegd heeft gekregen, maar daarna meer uren is gaan werken, aantoonbaar meer heeft gesolliciteerd of anderszins aantoonbaar getracht heeft om (meer) inkomen te verkrijgen, slaagt deze afwijzingsgrond niet.
Het recht op de financiële bijdrage komt de gehuwden gezamenlijk toe. Worden personen op de aanvraagdatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten dus beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van deze verordening. Voldoet één van de gehuwden of beiden niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden in principe geen recht op de bijdrage.
Als echter één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet, heeft de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoet, recht op de bijdrage naar de norm van een alleenstaande (ouder). Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende echtgenoot tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op de bijdrage.
De leefvorm kan ook zijn gewijzigd tijdens de referteperiode.
Als een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode alleenstaand is geweest, maar op de aanvraagdatum een gezamenlijke huishouding voert dan:
Is een persoon op de aanvraagdatum alleenstaand, maar had hij tijdens de referteperiode wel een partner? Dan volgt wat betreft de referteperiode een beoordeling:
Artikel 5. Hoogte van de financiële bijdrage
De hoogte van de financiële bijdrage is afhankelijk van de gezinssituatie op het moment van indiening van de aanvraag: is sprake van een alleenstaande (ouder) of is er sprake van gehuwden (gezamenlijke huishouding).
Voor personen in een inrichting/instelling geldt een lagere financiële bijdrage omdat zij lagere bestaanskosten hebben.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 7. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
Het betreft hier een delegatiebepaling aan het dagelijks bestuur in gevallen waarin de verordening
niet voorziet. Het spreekt dat het dagelijks bestuur daarbij de kaders van de wet en deze verordening in acht moet nemen. Voor zover het personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt aangaat, geldt dat de bevoegdheid om besluiten te nemen of regels te stellen in gevallen waarin de verordening niet voorziet ligt bij het college van de desbetreffende ISD gemeente. Het college is immers verantwoordelijk voor de uitvoering van de Gemeentewet.
Artikel 8. Intrekken oude verordening
Dit artikel spreekt voor zich.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-205232.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.