Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opmeer 2023

De raad van de gemeente Opmeer,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 november 2022;

 

gelet op de behandeling in de Oordeelsvormende raadsvergadering van 1 december 2022;

 

Beslispunten

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opmeer 2023 vast te stellen met ingang van 1 januari 2023 onder intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Opmeer.

B E S L U I T:

 

Vast te stellen de volgende:

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opmeer 2023

 

Hoofdstuk 1

Artikel 1. Begripsbepalingen en afbakening

  • 1.

    In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      arrangement: een combinatie van een ondersteuningsprofiel en intensiteit. Het arrangement is daarmee gekoppeld aan een bepaalde zwaarte van hulp/ondersteuning;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • e.

      doel: een concrete actie hoe het resultaat behaald kan worden. Doelen worden opgesteld om toe te werken naar dat gewenste resultaat;

    • f.

      gebruikelijke hulp of zorg: hulp of zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die tot de leefeenheid van de inwoner behoren;

    • g.

      intensiteit: de mate van ondersteuningsbehoefte en benodigde inzet die nodig is om het gewenste resultaat te bereiken. De intensiteiten zijn gekoppeld aan de ondersteuningsprofiel;

    • h.

      keukentafelgesprek: gesprek dat plaatsvindt in het kader van het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

    • i.

      lokale toegang: loket dat het college heeft ingericht om informatie, hulp en ondersteuning te bieden aan een inwoner;

    • j.

      maatschappelijke ondersteuning:

      • i.

        bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

      • ii.

        ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

      • iii.

        bieden van beschermd wonen en opvang;

    • k.

      maatwerkvoorziening: na zorgvuldig onderzoek aan inwoner toegekend geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon zijn afgestemd, beschikt door het college;

    • l.

      ondersteuningsprofiel: de aard van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

    • m.

      persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een inwoner van derden heeft betrokken;

    • n.

      perspectiefplan: een plan waarin de ondersteuningsbehoeften van de inwoner zijn vastgelegd samen met de resultaten en hoe deze te bereiken en waarin op verschillende leefgebieden de situatie in kaart is gebracht om een effectieve ondersteuning van de inwoner mogelijk te maken;

    • o.

      resultaat: de uitkomst van de ingezette hulp/ondersteuning welke staat omschreven in een perspectiefplan;

    • p.

      spoedeisende situatie: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • q.

      toezicht: het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren;

    • r.

      toezichthouder: ambtenaar bevoegd tot toezicht op de naleving van de wet zoals gesteld in artikel 6.1 van de Wmo 2015;

    • s.

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de Wmo;

    • t.

      voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

    • u.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Voor Beschermd Wonen en Beschermd Thuis is de Verordening Beschermd Wonen en Beschermd Thuis gemeente Opmeer 2023 van toepassing.

  • 3.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015, de Uitvoeringsregeling maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Procedureregels toegang maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet of een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de procedure tot toegang tot een maatschappelijke voorziening.

Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt in ieder geval de volgende documenten (indien aanwezig) mee in de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte:

    • 1.

      het persoonlijk plan;

    • 2.

      het perspectiefplan met daarin het gespreksverslag van het keukentafelgesprek waarin de voor beoordeling van de ondersteuningsbehoefte relevante gegevens zijn opgenomen;

    • 3.

      andere documenten die relevant zijn voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte die door of namens de inwoner zijn ingebracht.

  • 2.

    Het college stelt na zorgvuldig onderzoek ten minste vast:

    • 1.

      wat de ondersteuningsvraag is;

    • 2.

      welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich zelfstandig kunnen handhaven in de samenleving;

    • 3.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • 4.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kan bieden;

    • 5.

      of de inwoner de ondersteuningsbehoefte redelijkerwijs kon voorzien en verwacht mocht worden dat de inwoner zijn handelen en nalaten hierop had aangepast waardoor geen maatwerkvoorziening nodig zou zijn geweest;

    • 6.

      of een andere voorziening nodig is dan de voorziening waarom de inwoner vraagt;

    • 7.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner.

  • 3.

    Indien een maatwerkvoorziening nodig is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven tenzij:

    • 1.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • 2.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • 3.

      of als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college een adequate voorziening. Als er verschillende voorzieningen adequaat zijn wordt een keuze gemaakt waarbij een kostenafweging gehanteerd wordt.

  • 5.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • 1.

      als de inwoner de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de inwoner dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • 2.

      als de inwoner de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • 3.

      als de inwoner de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij de voorziening binnen drie maanden voorafgaand aan de melding is gerealiseerd of geaccepteerd en het college kan vaststellen dat de reeds ingezette of aangeschafte voorziening noodzakelijk is voor het functioneren van de inwoner en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent criteria voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 4. Advisering

  • 1.

    Het college kan om deskundigenadvies vragen indien zij dat gewenst vindt. Indien de deskundige niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van het college is afdeling 3.3 van de Awb van toepassing. Dit betekent dat het college zich moet vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Deze zorgvuldigheid heeft zowel betrekking op de totstandkoming, de vorm en de inhoud van het advies. Hiervoor moet het college in ieder geval vaststellen:

    • 1.

      of het onderzoek zich naast de eigen mogelijkheden van cliënt heeft uitgestrekt tot anderen, bijvoorbeeld personen van wie gebruikelijke hulp mag worden verwacht;

    • 2.

      dat het advies logisch is opgebouwd;

    • 3.

      welke de belangrijkste gebruikte onderzoeksdoelen en -methoden zijn geweest;

    • 4.

      dat duidelijk is waarom bepaalde zaken juist niet zijn onderzocht, niet onderzocht konden worden of bepaalde methoden niet zijn gebruikt;

    • 5.

      dat het advies logischerwijs voortvloeit uit de onderzoeksbevindingen;

    • 6.

      dat het advies antwoord geeft op de geformuleerde onderzoeksvragen;

    • 7.

      of door cliënt aangedragen vragen en opmerkingen mee zijn genomen in het onderzoek;

    • 8.

      of het advies is voorgelegd aan cliënt en zijn zienswijze is toegevoegd aan het advies.

  • 2.

    Een advies is niet bindend. Het college blijft zelf eindverantwoordelijk voor het te nemen besluit en de motivering daarvan. Afwijking van de conclusie(s) uit het advies wordt altijd gemotiveerd.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking op een aanvraag wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de dagtekening van de beschikking;

    • b.

      tot welke beslissing het college is gekomen;

    • c.

      krachtens welk wettelijk voorschrift de beslissing is genomen;

    • d.

      de motivering van beslissing is;

    • e.

      binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.

  • 2.

    Indien de beschikking de beslissing tot het geheel of gedeeltelijk verstrekken van de aangevraagde voorziening(en) betreft wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening(en) in natura of als pgb wordt of worden verstrekt.

  • 3.

    Het perspectiefplan wordt in de beschikking expliciet benoemd als integraal onderdeel uitmakend van de beschikking.

  • 4.

    De beschikking vermeld of een eigen bijdrage van toepassing is op de toegekende voorziening.

  • 5.

    Wijzigingen in de persoonlijke situatie waarvan cliënt of zijn vertegenwoordiger zich redelijkerwijs bewust moeten zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte moeten zo spoedig mogelijk bij de toegang worden doorgegeven.

  • 6.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat het te verstrekken arrangement (profiel en intensiteit) of de te verstrekken maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en einddatum van de maatwerkvoorziening is;

    • c.

      indien van toepassing hoe de maatwerkvoorziening wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing welke andere maatwerkvoorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      dat indien verwacht wordt dat na de in de beschikking genoemde einddatum nog maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is, hiervan uiterlijk zes weken voorafgaand aan genoemde einddatum opnieuw een melding moet worden gedaan.

  • 7.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb mag worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen van toepassing zijn;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de start- en einddatum van de maatwerkvoorziening of maatschappelijke ondersteuning is waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      dat de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • f.

      dat de maatwerkvoorziening binnen drie maanden geleverd of aangevangen dient te zijn;

    • g.

      dat indien verwacht wordt dat na de in de beschikking genoemde einddatum nog maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is, hiervan uiterlijk zes weken voorafgaand aan genoemde einddatum opnieuw een melding moet worden gedaan.

  • 8.

    De beschikking kan op verzoek van cliënt door de lokale toegang worden toegelicht.

Artikel 6. Regels voor een pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.3.6 van de Wet.

  • 2.

    In de nadere regels worden door het college criteria opgenomen die een uitwerking vormen van de voorwaarden zoals deze zijn gesteld in de Wet.

  • 3.

    Het college kent een pgb toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      de inwoner (en diens eventuele vertegenwoordiger) voldoende vaardig is zoals verwoord in artikel 2.3.6 lid 2 onder a van de wet;

    • b.

      cliënt al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel een door cliënt schriftelijk aangewezen gemachtigde of een door de rechter aangewezen wettelijk vertegenwoordiger (curator, bewindvoerder, mentor, voogd)-, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake en in staat is te achten om de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Deze bestaan o.a. uit:

      • i.

        aanvragen van de ondersteuning, inclusief formuleren ondersteunings-, cq. Zorgvraag;

      • ii.

        inkopen en aansturen van de zorg, ook als de ondersteuningsvraag wijzigt;

      • iii.

        goed werkgeverschap;

      • iv.

        coördinatie van zorgverleners;

      • v.

        coördinatie betrokkenheid sociaal netwerk en mantelzorg;

      • vi.

        het voeren van een administratie;

      • vii.

        verantwoording afleggen en contact onderhouden met de gemeente;

      • viii.

        taal- en ICT-vaardigheid.

    • c.

      is gemotiveerd hoe de inzet van een pgb bijdraagt aan het oplossen van de ondersteuningsvraag waarvoor een cliënt een pgb wenst;

    • d.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen die met het pgb betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn conform de kwaliteitseisen zoals genoemd in artikel 9 van deze verordening.

  • 4.

    Het college kent in ieder geval geen pgb toe als:

    • a.

      een volledig ingevuld en ondertekend budgetplan ontbreekt bij de aanvraag;

    • b.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • c.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • d.

      het een voorziening voor opvang of aanvullend (openbaar) vervoer betreft;

    • e.

      voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij voldaan is aan door het college te stellen nadere voorwaarden;

    • f.

      voor zover dit is bedoeld voor de betaling van bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • g.

      voor zover dit is bedoeld voor ondersteunings- of administratiekosten in verband met het pgb;

    • h.

      de cliënt (en diens eventuele vertegenwoordiger) niet voldoende pgb-vaardig is, de kwaliteit van de ondersteuning onvoldoende is geborgd;

    • i.

      er opzettelijk foutieve informatie is geleverd door de cliënt, zijn (wettelijke) vertegenwoordiger of zorgaanbieder.

  • 5.

    Het college weigert in ieder geval een pgb indien zij verwacht dat de budgethouder niet kan voldoen aan de taken verbonden aan het pgb als er sprake is van:

    • a.

      problematische schulden;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      er eerder misbruik is geweest van een pgb;

    • d.

      aangetoonde fraude, begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • e.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • f.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • g.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • h.

      het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • i.

      een wettelijke vertegenwoordiger niet in staat is tot een redelijke waardering van de belangen van de cliënt;

    • j.

      registratie van de beoogde zorgaanbieder bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude of het waarschuwingsregister.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de verstrekking van een pgb.

Artikel 7. Wijze van berekenen van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan waarin is opgenomen hoe de cliënt het budget wenst te besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate in de regio beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor een zaak wordt vastgesteld op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijvingen alsmede de onderhouds- en verzekeringskosten indien noodzakelijk.

  • 3.

    De hoogte van een pgb inclusief vakantie toeslag (v.t.) voor een resultaat gericht geïndiceerd arrangement bedraagt:

    • a.

      maximaal 100 % van het toepasselijk tarief per arrangement indien uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder, rekening houdend met de intensiteit van de ondersteuning en de aard van de beperkingen zoals ook het geval is bij de gecontracteerde aanbieders;

    • b.

      maximaal 100 % van het toepasselijk tarief per arrangement indien uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst als ZZPer, rekening houdend met de intensiteit van de ondersteuning en de aard van de beperkingen zoals ook het geval is bij de gecontracteerde aanbieders;

    • c.

      maximaal 100% van het toepasselijke tarief zoals genoemd in het eerste lid van artikel 5.22 van de regeling langdurige zorg indien uitgevoerd door iemand uit het sociale netwerk, rekening houdend met de intensiteit van de ondersteuning.

    • d.

      indien pgb hulp of ondersteuning wordt ingekocht waarbij er sprake is van een combinatie van hulp door een professionele hulpverlener en hulp of ondersteuning door iemand uit het sociaal netwerk (stapeling) levert het college maatwerk met een passend tarief.

    • e.

      indien een arrangement wordt toegewezen waarbij een deel wordt verstrekt via pgb en een deel via ingekochte aanbieders levert het college maatwerk met een passend tarief.

    • f.

      Lid 3 sub e geldt enkel voor de groep cliënten die vóór 1 januari 2020 over een Wmo-maatwerk indicatie beschikt met samenloop van de verstrekkingsvormen zorg in natura (ZIN) en pgb.

  • 4.

    Het uurtarief voor Huishoudelijke Ondersteuning, geleverd door iemand uit het sociaal netwerk is bepaald op € 15,00 per uur incl. v.t.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent indexering van pgb-tarieven.

Artikel 8. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb

  • 1.

    Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn, voor een maatwerkvoorziening of een pgb zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    Een cliënt is een niet van het inkomen afhankelijke ritbijdrage verschuldigd voor de kosten voor het gebruik van collectief vervoer. Deze betaald cliënt rechtstreeks aan de vervoerder. Het college stelt de tarieven vast bij nadere regeling in een besluit.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, lid 7 van de wet de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

  • 5.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6.

    Het college kan uitzonderingsgronden opnemen voor het opleggen van een eigen bijdrage in een nadere regeling.

  • 7.

    Startmoment eigen bijdrage

    • a.

      Datum van beschikking vormt start eigen bijdrage bij pgb en financiële tegemoetkoming.

    • b.

      Datum van levering ondersteuning door zorgaanbieder vormt start eigen bijdrage bij gecontracteerde zorgaanbieders.

    • c.

      Datum van levering van het hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatwerkvoorziening

    • d.

      De eigen bijdrage wordt geheven vanaf de maand waarin het startmoment valt.

  • 8.

    Stopmoment eigen bijdrage

    • a.

      Datum van aflopen indicatie vormt het stopmoment van eigen bijdrage

    • b.

      Datum dat kostprijs is afbetaald is stopmoment eigen bijdrage

    • c.

      In geval van een doorlopend servicecontract of verzekering via de gemeente kan het stopmoment van de eigen bijdrage wordt verlengd

    • d.

      In geval van een doorlopend servicecontract of verzekering bedraagt de jaarlijkse eigen bijdrage de kostprijs hiervan (bijvoorbeeld 3x € 19,-)

    • e.

      De eigen bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin het stopmoment valt.

  • 9.

    Het college bepaalt bij nadere regels:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald, en

    • b.

      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, lid 7 van de wet, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

  • 10.

    Het college kan bij nadere regels bepalen:

    • a.

      voor welke voorzieningen, niet zijnde onafhankelijke cliënten ondersteuning, de inwoner een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      welke voorzieningen en doelgroepen zijn uitgezonderd van het in de eerste lid bepaalde;

    • c.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is.

Artikel 9. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 2.

    Als en voor zover geen kwaliteits- en deskundigheidseisen gedefinieerd en vastgesteld zijn stelt het college in aanvulling of afwijking daarvan nadere eisen vast met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Hierbij neemt het college minimaal de volgende eisen mee:

  • 3.

    de voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • 4.

    de voorzieningen worden afgestemd met andere vormen van zorg en welzijn;

  • 5.

    beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 6.

    Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke toezicht en handhavingsbevoegdheden, handhaaft het college deze nadere regels van lid 2 door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 7.

    Indien een zorgaanbieder diensten aanbiedt via een pgb, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor ingekochte zorg.

  • 8.

    Indien het een maatwerkvoorziening via een pgb betreft toetst het college het pgb-plan van de cliënt en beoordeelt of de kwaliteit door de gewenste zorgaanbieder geboden kan worden.

  • 9.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent kwaliteitseisen.

Artikel 10. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de uitvoering van maatschappelijke ondersteuning door een professionele hulpverlener.

  • 2.

    Zowel gecontracteerde aanbieders als aanbieders die vanuit een pgb zorg leveren doen onverwijld melding van calamiteiten en geweld bij de toezichthouder. De verantwoordelijkheid van de aanbieder blijft om passende maatregelen te treffen ter zake van de melding en van het voorkomen van meldingen in de toekomst.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 11. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt of zijn (wettelijke) vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

    • g.

      de zorgverlener onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

Artikel 12. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste een door het college vastgestelde periode, als er ten aanzien van een cliënt of zorgverlener een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 11, derde lid, onder d van deze verordening.

  • 3.

    Het college stelt cliënt en zijn budgethouder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 13. Toezichthouder

  • 1.

    Het college wijst met inachtneming van artikel 6.1 van de wet personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

  • 2.

    Aanbieders verlenen alle medewerking aan de toezichthouder, die hij redelijkerwijs kan vragen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 3.

    Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de door het college gecontracteerde aanbieders en aanbieders die via een pgb worden betaald.

  • 4.

    De toezichthouder adviseert aan de colleges WF7, die gezamenlijk besluiten over vervolgacties.

  • 5.

    De toezichthouder informeert het college via een jaarverslag.

Artikel 14. Jaarlijkse waardering en ondersteuning mantelzorgers

  • 1.

    Het college bepaalt bij nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regels waaruit de ondersteuning voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

  • 3.

    Het college informeert de zorgvragers die een mantelzorger hebben en de geregistreerde mantelzorgers jaarlijks over de mogelijkheid van een jaarlijkse waardering en ondersteuning van mantelzorgers.

  • 4.

    De aanvraag voor mantelzorgwaardering kan worden ingediend door de mantelzorger of de zorgvrager.

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan bij nadere regeling bepalen een tegemoetkoming in aannemelijke meerkosten die verband houden met een ziekte, beperking of chronische psychische of psychosociale problemen te verstrekken.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college kan bij het verlenen van de opdracht voor te leveren diensten rekening houden met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 7.

    Het college houdt bij het verlenen van de opdracht voor te leveren overige maatwerkvoorzieningen, rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening;

      • iv.

        verzekering van de voorziening.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 17. Klachtregeling en medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de participatie en medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 19. Bijzondere en onvoorziene nadelige gevolgen voor de inwoner

Het college kan, indien er zeer dringende redenen zijn, ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot bijzondere en onvoorziene nadelige gevolgen leidt.

Artikel 20. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Onderdeel van deze evaluatie is een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 21. Overgangsbepalingen

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2023 gemeente Opmeer is van toepassing op alle aanvragen die vanaf 1 januari 2023 worden ingediend.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opmeer 2023.

  • 3.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opmeer 2020 wordt per gelijke datum ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van 15 december 2022

G.J. van den Hengel

voorzitter

L. Gijben

griffier

Naar boven