Gemeenteblad van Schiermonnikoog
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiermonnikoog | Gemeenteblad 2023, 189380 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiermonnikoog | Gemeenteblad 2023, 189380 | beleidsregel |
Besluit van de raad van de gemeente Schiermonnikoog tot vaststellen van de Verordening rechtmatigheid Participatiewet, IOAW, IOAZ en WI gemeente Schiermonnikoog 2023
De raad van de gemeente Schiermonnikoog;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 januari 2023;
Gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;
Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Participatiewet, artikel 35 aanhef en onderdeel a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 aanhef en onder c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, jo. artikel 36 van de Participatiewet;
Gelet op artikel 8b van de Participatiewet, artikel 35 onderdeel b van de IOAW en artikel 35 onderdeel b van de IOAZ;
vast te stellen de: verordening rechtmatigheid Participatiewet, IOAW, IOAZ en WI gemeente Schiermonnikoog 2023.
PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2.4. Afzien en heroverwegen van de verlaging
Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De schriftelijke mededeling bevat in ieder geval de reden(en) waarom een verlaging zou worden toegepast en de dringende reden(en) op grond waarvan het college afziet van de verlaging.
Van een verlaging wegens een gedraging van de eerste categorie, bedoeld in artikel 2.7. onderdeel a onder 1° en artikel 2.9. onderdeel a onder 1° van dit hoofdstuk, kan worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van de verwijtbare gedraging, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaren, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor die gedraging is gegeven.
De verlaging wegens een gedraging van de eerste categorie, bedoeld in artikel 2.7. onderdeel a onder 2° en artikel 2.9. onderdeel a onder 2° van dit hoofdstuk, wordt overeenkomstig artikel 18 lid 3 Participatiewet, uiterlijk 3 maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag, heroverwogen. Deze bepaling geldt onverminderd voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW of IOAZ.
Artikel 2.5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering, en indien van toepassing op de bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd alsnog opgelegd als de belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.4., eerste lid, onderdeel b van dit hoofdstuk, opnieuw een uitkering ontvangt.
PARAGRAAF 2. NIET NAKOMEN VAN DE NIET-GEUNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING EN DE MEDEWERKINGSVERPLICHTING
Artikel 2.7. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17, tweede lid, 55 en 56a van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet nakomen van de in artikel 56a, tweede lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting om gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan het door het college in naam van de belanghebbende verrichten van betalingen uit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering.
het onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende, jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Participatiewet;
Artikel 2.8. Niet meewerken aan taaltoets
Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet, wordt een verlaging opgelegd van:
Artikel 2.9. Gedragingen IOAW en IOAZ
het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de IOAW of artikel 38, eerste lid van de IOAZ;
het niet of niet voldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW en artikel 36, eerste lid en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
PARAGRAAF 3. NIET NAKOMEN VAN DE GEUNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING
Artikel 2.11. Duur van de verlaging bij schending van de geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
PARAGRAAF 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING
Artikel 2.13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet wordt afgestemd op de periode die de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder, langer of voor een hoger bedrag een beroep op bijstand moet doen.
In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de verlaging 75% gedurende zes maanden indien het een jongere als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel c van de Participatiewet betreft en deze jongere voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening zich niet of onvoldoende heeft ingespannen om uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen.
Artikel 2.14. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37,eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:
PARAGRAAF 6. SAMENLOOP EN RECIDIVE
Artikel 2.17. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in dit hoofdstuk of in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in dit hoofdstuk of in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in dit hoofdstuk of in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet genoemde verplichting wordt geen verlaging opgelegd voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17,eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 2.7. onder b of c, 2.9. onder b of c of d, 2.13. tweede lid, 2.15. of 2.16. eerste lid opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 2.7. onder a, 2.9. onder a, of 2.14. opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
Hoofdstuk 3. Individuele inkomenstoeslag
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt ook de bijstandsuitkering als inkomen gezien. Hierbij wordt de toepassing van de inkomensvrijlating op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n en r van de Participatiewet, artikel 8, tweede en vijfde lid van de IOAW en artikel 8, derde en negende lid van de IOAZ niet als in aanmerking te nemen inkomen beschouwd;
Artikel 3.2. Indienen verzoek en toekenning
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier. Het college kent een individuele inkomenstoeslag toe als de aanvrager voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet en dit hoofdstuk.
Wanneer inwoners blijven voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet en dit hoofdstuk bestaat jaarlijks het recht op deze toeslag. Na een eerste aanvraag wordt middels onderzoek jaarlijks door het college bepaald of het recht nog bestaat. Indien dit het geval is kan de toeslag worden uitgekeerd.
Artikel 3.3. Recht op individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Hoofdstuk 5. Handhaving en fraudepreventie
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
fraude: Het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens dan wel het verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van voor de bepaling van het recht op uitkering en de duur en hoogte van de uitkering relevante gegevens, met als gevolg dat een uitkering geheel of ten dele ten onrechte wordt verstrekt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-189380.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.