Beleidsregels sociaal domein gemeente Eemnes 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes,

 

overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de wetten in het sociaal domein (Participatiewet, Wet op het primair onderwijs (Wpo), Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo), Wet op de expertisecentra (Wec), (Passend onderwijs) en Wmo) en de Verordening sociaal domein gemeente Eemnes 2018;

 

gelet de artikelen 6, 8, 8a, 8b, 10b, 36 en 36b en 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ artikel 4 van Wpo, Wvo en Wec (Passend onderwijs), de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op de Verordening sociaal domein gemeente Eemnes 2018;

 

dat het college de “Beleidsregels behorende bij de Verordening sociaal domein gemeente Eemnes 2018” en de “Beleidsregels bekostiging Leerlingenvervoer Eemnes 2022”, hierbij intrekt en daarvoor in de plaats de “Beleidsregels sociaal domein gemeente Eemnes 2023” vaststelt.

Hoofdstuk 1 en 2 Algemene bepalingen, Integrale benadering

 

Geen beleidsregels

 

(Hoofdstuk 3 reserve)

 

 

Hoofdstuk 4 en 5 Inkomensvoorziening Participatie

 

 

Artikel 4.1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (Bbz), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • Geldlening: geldlening als bedoeld in artikel 50, lid 2 van de Participatiewet;

  • Krediethypotheek: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op registergoederen;

  • Stil pandrecht: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op niet-registergoederen;

  • Woning: woning als bedoeld in 50 lid 1 en artikel 3, lid 6 van de Participatiewet;

 

Artikel 4.2 Uitsluitingen individuele inkomenstoeslag

Niet voor een individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de cliënt:

  • a.

    die uit Rijkskas bekostigd onderwijs volgt of tijdens de referte periode heeft gevolgd.

  • b.

    van wie het perspectief op inkomensverbetering is verminderd ten gevolge van enige schending van de arbeids- of re-integratieverplichting.

 

Artikel 4.3 Verlaging bij ontbreken woonkosten (indien geen kostendelersnorm van toepassing is)

Het college verlaagt de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 met 15% van de norm van gehuwden als bedoeld in artikel 21 onderdeel b, van de Participatiewet als de cliënt lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of het niet aanhouden van een woning.

 

Artikel 4.4 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid Het college maakt behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het opschorten van het recht op een bijstand of uitkering als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 17, eerste lid, van de IOAW, artikel 17, eerste lid, van de IOAZ;

  • b.

    herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ indien ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand of uitkering is verleend, anders dan als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ;

  • c.

    het terugvorderen van de kosten van bijstand of uitkering zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, en artikel 59, van de Participatiewet, paragraaf 5 van de IOAW, paragraaf 5, van de IOAZ;

  • d.

    invorderen bij dwangbevel zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Participatiewet, artikel 28, van de IOAW of artikel 28, van de IOAZ;

  • e.

    het betekenen van een dwangbevel per post als bedoeld in artikel 60, vijfde lid, Participatiewet, of artikel 28, vijfde lid, IOAW en artikel 28, vijfde lid, IOAZ;

  • f.

    verrekening van een vordering zoals bedoeld in artikel 60a, van de Participatiewet.

  • g.

    verrekening van een geldlening als bedoeld in artikel 48, vierde lid, van de Participatiewet.

 

Artikel 4.5 Afzien van terugvordering

Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit:

  • a.

    indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 150;

  • b.

    voor zover het betalingen betreft die zijn gedaan na een periode van zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel werd betaald, tenzij de cliënt de inlichtingenplicht heeft geschonden;

  • c.

    indien hiertoe naar oordeel van het college een dringende reden aanwezig is.

 

Artikel 4.6 Kwijtschelding bij schuldregeling (vordering niet het gevolg van schending van de inlichtingenplicht)

Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ indien naar het oordeel van het college:

  • a.

    de cliënt niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 4.7 bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand, uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • d.

    de vordering is niet het gevolg van schending van de inlichtingenplicht

 

Artikel 4.7 Afzien van kwijtschelding bij schuldregeling

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 4.6 is niet mogelijk indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

 

Artikel 4.8 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering, als bedoeld in artikel 4.6, treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en cliënt een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

Artikel 4.9 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 4.6 wordt ingetrokken of ten nadele van de cliënt gewijzigd indien:

  • a.

    de cliënt zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid

  • c.

    niet binnen twaalf maanden, nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

Artikel 4.10 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij terugvordering

Het college kan besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door schending van de inlichtingenplicht is ontstaan, indien de cliënt:

  • a.

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 50% van de hoofdsom heeft voldaan, of;

  • b.

    gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom heeft voldaan, of;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten in één keer aflost, of;

  • e.

    naar oordeel van het college op grond van dringende redenen voor kwijtschelding in aanmerking komt.

 

Artikel 4.11 Geen kwijtschelding bij pand of hypotheekrecht

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 4.10 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

 

Artikel 4.12 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1.

    De verplichting tot betaling en de betalingstermijn worden in het besluit tot terugvordering medegedeeld.

  • 2.

    Het college kan op verzoek van cliënt of in het kader van een schuldregeling uitstel van betaling verlenen. Indien uitstel van betaling wordt verleend stelt het college een betalingsregeling vast.

  • 3.

    Het aflossingsbedrag in het besluit tot terugvordering of het aflossingsbedrag van de betalingsregeling geldt als opgelegde betalingsverplichting.

  • 4.

    Indien tijdens de looptijd van de betalingsregeling een tweede vordering ontstaat, kan de betalingsregeling wordenbeëindigd.

  • 5.

    Het college verricht periodiek onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van de vordering.

  • 6.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

 

Artikel 4.13 Verrekening en beslaglegging

  • 1.

    Indien de cliënt algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ontvangt wordt de opgelegde betalingsverplichting als bedoeld in artikel 4.12 verrekend met de algemene bijstand of de uitkering.

  • 2.

    Indien verrekening als bedoeld in het eerste lid niet (geheel) mogelijk is en cliënt de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • b.

    beslag in de zin van het Tweede boek van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering; of

  • c.

    een conservatoir beslag in de zin van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

 

Artikel 4.14 Afzien van verrekening met vorderingen op het college

Het college kan afzien van verrekening zoals bedoeld in artikel 60a, vierde lid van de Participatiewet indien hiertoe naar oordeel van het college een dringende reden aanwezig is.

 

Artikel 4.15 Rente en kosten

  • 1.

    De kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder worden bij de cliënt in rekening gebracht (artikel 4:119 en artikel 4:120 Awb).

  • 2.

    Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119, tweede lid Awb).

  • 3.

    Indien het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder ten uitvoer wordt gelegd, wordt het te vorderen bedrag verhoogd met de aanmaningskosten (artikel 4:113 Awb) en de wettelijke rente (artikel 4:98 lid 1 Awb). De wettelijke rente wordt berekend vanaf het moment waarop de vordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

 

Artikel 4.16 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt behoudens de in deze regels beschreven uitzonderingen gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het opleggen van de verplichting ingevolge artikel 55 van de Participatiewet een verzoek in te stellen tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de cliënt hierop aanspraak heeft;

  • b.

    het verhalen van de kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet;

  • c.

    het verhalen van de kosten van bijstand op de ontvanger van een schenking zoals bedoeld in artikel 62 f, onderdeel a van de Participatiewet;

  • d.

    het verhalen van kosten van bijstand op een nalatenschap als bedoeld in artikel 62 f, onderdeel b van de Participatiewet;

  • e.

    Het doen van een verzoek aan de rechter tot wijziging van de vastgestelde verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62 e van de Participatiewet.

 

Artikel 4.17 Afzien van verhaal

Het college kan afzien van het nemen van een verhaalbesluit indien:

  • a.

    de kosten van bijstand meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt;

  • b.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 25,00 per maand bij een verhaalsbedrag voor levensonderhoud van kinderen;

  • c.

    de periode waarover bijstand is verstrekt beperkt is en het verhaalsbedrag op jaarbasis niet meer bedraagt dan € 600,00;

  • d.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

 

Artikel 4.18 Kwijtschelding bij schuldregeling

Het college kan op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van alle schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

Artikel 4.19 Inwerkingtreding van het besluit tot kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal, als bedoeld in artikel 4.18, treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en persoon een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

Artikel 4.20 Intrekking besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in artikel 4.18 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • c.

    niet binnen twaalf maanden, nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

Artikel 4.21 Verhaal in rechte

  • 1.

    In het besluit tot verhaal, anders dan met toepassing van artikel 62b van de Participatiewet, wordt het verhaalsbedrag en de betalingstermijn medegedeeld.

  • 2.

    Indien de cliënt niet alle informatie aan het college verstrekt die voor verhaal van belang is dan wel niet, of niet tijdig de verlangde gelden aan het college betaalt, gaat het college over tot verhaal in rechte.

  • 3.

    Het college ziet, in afwijking van het tweede lid, af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 600,00 per jaar niet te boven gaat.

 

Artikel 4.22 Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (artikel 62b van de Participatiewet)

  • 1.

    Met inachtneming van het recht van degene die bijstand ontvangt om zelf de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO, vindt inning van alimentatieverplichtingen bij onderhoudsplichtigen, voor zover niet vrijwillig door deze onderhoudsplichtigen aan de betalingsverplichting wordt voldaan, plaats volgens lid 2 t/m 4 van dit artikel.

  • 2.

    Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

  • 3.

    Het besluit tot verhaal wordt aan cliënt medegedeeld, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van het besluit te voldoen.

  • 4.

    Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert het college het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt.

 

Artikel 4.23 Rente en kosten

  • 1.

    De kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder worden bij de cliënt in rekening gebracht (artikel 4:119 en artikel 4:120 Awb).

  • 2.

    Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119, tweede lid Awb).

  • 3.

    Indien het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder ten uitvoer wordt gelegd, wordt het te vorderen bedrag verhoogd met de aanmaningskosten (artikel 4:113 Awb) en de wettelijke rente (artikel 4:98 lid 1 Awb). De wettelijke rente wordt berekend vanaf het moment waarop de vordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

 

Artikel 4.24 Onderzoek naar draagkracht

  • a.

    Het college verricht periodiek onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbedrag.

  • b.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • c.

    Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van het verhaalsbedrag indien de wijziging van de draagkracht minder bedraagt dan € 50,00 per maand of € 25,00 per maand bij een verhaalsbedrag voor levensonderhoud van kinderen.

  • d.

    Er wordt geen verzoek aan de rechter gedaan tot wijziging van het verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62 e van de Participatiewet indien de wijziging van de draagkracht minder bedraagt dan € 50,00 per maand.

 

Artikel 4.25 Hoogte geldlening

De geldlening als bedoeld in artikel 50, tweed lid van de Participatiewet bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden.

 

Artikel 4.26 Krediethypotheek

  • 1.

    De algemene bijstand voor de cliënt die eigenaar is van een woning, heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien de overwaarde in de woning, na toepassing van de vermogensvrijlating van artikel 34, tweede lid, onder d van de Participatiewet, hoger is dan € 10.000,00.

  • 2.

    Indien het, in de situatie als bedoeld in het eerste lid, niet mogelijk is een hypotheek te vestigen, dan wordt pandrecht gevestigd.

  • 3.

    Als de verwachting bestaat dat de woning binnen korte tijd verkocht kan worden, dan kan worden afgezien van het vestigen van hypotheek.

 

Artikel 4.27 Medewerkingsplicht

  • 1.

    Bij verlening van de algemene bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht wordt aan de cliënt de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van de hypotheek of het stil pandrecht.

  • 2.

    Het niet verlenen van de medewerking als bedoeld in het eerste lid heeft tot gevolg dat de in de vorm van een geldlening verleende uitkering wordt teruggevorderd (artikel 58, tweed lid, onderdeel b, van de Participatiewet.

 

Artikel 4.28 Vaststelling waarde woning

  • 1.

    Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de cliënt wordt aangewezen.

  • 2.

    De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van de cliënt. De eventuele uitkering voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.

 

Artikel 4.29 Voorwaarden

  • 1.

    Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in artikel 4.30 en artikel 4.31 van deze regels.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of akte van pandrecht.

 

Artikel 4.30 Aflossing en rente geldlening

  • 1.

    De aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstand en vindt maandelijks plaats.

  • 2.

    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld overeenkomstig de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand.

  • 3.

    Bij een inkomen, dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 4.

    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 5.

    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vierde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van cliënt komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 6.

    Indien cliënt tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is de wettelijke rente verschuldigd over de achterstallige aflossingstermijnen gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.

  • 7.

    Over een rentevordering is geen rente verschuldigd.

 

Artikel 4.31 Verkoop woning

  • 1.

    Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 4.30, lid 6 bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van cliënt dan wel wegens werkaanvaarding elders door cliënt, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat cliënt het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het vierde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3.

    Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

 

Artikel 4.32 Tussentijdse herbeoordeling geldlening

  • 1.

    Gedurende de periode van bijstandsverlening vindt herbeoordeling van de waarde van de woning plaats en wordt bezien of de verlening van bijstand om niet in die vorm kan worden gehandhaafd.

  • 2.

    Indien de situatie als omschreven in het eerste lid zich voordoet, wordt met toepassing van deze regels een (nieuwe) geldlening verstrekt.

 

Artikel 4.33 Opnieuw recht binnen twee jaar

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

 

Artikel 4.34 Opgave stand van de geldlening en rentevorderingen

Aan cliënt wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

 

Hoofdstuk 6 Leerlingenvervoer

 

Deze beleidsregels hebben betrekking op hoofdstuk 6 van de verordening sociaal domein Eemnes 2018 en de bekostiging van het leerlingenvervoer.

 

Artikel 6.1 Co-ouderschap

Ouders, al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen, kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te (blijven) verzorgen en opvoeden. Er is sprake van co-ouderschap als zowel de moeder, als de vader in afwisseling, met vaste regelmaat de zorg voor het kind of de kinderen hebben. Bij co-ouderschap kan er recht zijn op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft.

Voor het in aanmerking komen voor een bekostiging naar de adressen van beide ouders dienen ouders een aanvraag in voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft. Woont één van de ouders in een andere gemeente dan moet deze ouder in die gemeente leerlingenvervoer aanvragen.

 

Artikel 6.2 Dichtstbijzijnde toegankelijke school

Met de dichtstbijzijnde toegankelijke school wordt bedoeld een school die passend is voor het juiste onderwijs aan een kind en die het meest dichtbij de woning ligt. Daarbij moet die school ruimte hebben om een leerling te kunnen plaatsen en het juiste onderwijs kunnen bieden. Als gekozen wordt voor een school die verder weg ligt dan een andere school met hetzelfde soort onderwijs dichterbij, dan komt men mogelijk niet in aanmerking voor leerlingenvervoer.

Als er sprake is van scholen uit hetzelfde cluster (cluster 3 lichamelijk gehandicapte en/of verstandelijk gehandicapte en langdurig zieke leerlingen (somatisch) of cluster 4: kinderen met psychische stoornissen en gedragsproblemen) en de ene school is dichterbij dan de ander, dient bij de aanvraag een verklaring van de dichterbij gelegen school overlegd te worden waaruit blijkt waarom deze niet toegankelijk is.

Voor een aanvraag met betrekking tot hoogbegaafden onderwijs geldt dat sprake moet zijn van voltijds HB onderwijs op een school met daartoe gespecialiseerd personeel. Door de ouders dient te worden aangetoond dat een reguliere, dichterbij gelegen basisschool niet toegankelijk is voor het kind. Deze rapportage moet zijn gemaakt voordat het kind wordt ingeschreven op de school waarvoor de reisvergoeding wordt aangevraagd.

 

6.3 Afstand en reistijd Artikel 6.3.1 Berekening van de afstand per fiets

De afstand van vervoer per fiets wordt bij toetsing van de aanvraag gemeten via de ANWB Routeplanner. Mocht het adres nog niet bekend zijn of het college constateert dat de aangegeven route feitelijk onjuist is, dan is het college gerechtigd een andere methode te gebruiken.

Bij de berekening van de afstand van huis naar school wordt de kortst begaanbare, veilige route per fiets aangehouden. Als de afstand tussen de woning en school (basisonderwijs) zes kilometer of korter is, wordt geen vergoeding verstrekt en kan een uitdraai met de beschikking meegestuurd worden ter onderbouwing van de weigering. Als de afstand tussen de woning en school (speciaal basisonderwijs) vier kilometer of korter is, wordt geen vergoeding verstrekt en kan een uitdraai met de beschikking meegestuurd worden ter onderbouwing van de weigering. Als de afstand tussen de woning en school (speciaal onderwijs) twee kilometer of korter is, wordt geen vergoeding verstrekt en kan een uitdraai met de beschikking meegestuurd worden ter onderbouwing van de weigering.

 

Artikel 6.3.2 Berekening van de afstand per auto

Het college kan ouders toestemming verlenen om hun kind zelf met de auto naar school te brengen. Als aanspraak bestaat op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, krijgen ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto. De afstand wordt gemeten via de ANWB Routeplanner. Mocht het adres nog niet bekend zijn of het college constateert dat de aangegeven route feitelijk onjuist is, dan is het college gerechtigd een andere methode te gebruiken.

Bij de berekening van de afstand van huis naar school wordt de kortst begaanbare route per auto aangehouden. Als de afstand tussen de woning en school (basisonderwijs) zes kilometer of korter is, kan bij een negatieve beschikking op de aanvraag een uitdraai worden meegestuurd ter onderbouwing van de weigering. Als de afstand tussen de woning en school (speciaal basisonderwijs) vier kilometer of korter is, kan bij een negatieve beschikking op de aanvraag een uitdraai worden meegestuurd ter onderbouwing van de weigering. Als de afstand tussen de woning en school (speciaal onderwijs) twee kilometer of korter is, kan bij een negatieve beschikking op de aanvraag een uitdraai worden meegestuurd ter onderbouwing van de weigering.

 

Artikel 6.3.3 Vaststellen kosten openbaar vervoer

Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep BV beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292 of www.9292.nl op het moment van toetsing.

Bij een toekenning lopende het schooljaar wordt de vergoeding naar rato uitgekeerd, waarbij een schooljaar gesteld wordt op maximaal 200 dagen. Daarbij kan ouders gevraagd worden een bewijs van aankoop van het abonnement te overhandigen. Het is niet geoorloofd het geld voor het abonnement ergens anders aan te besteden.

 

Artikel 6.3.4 Maximale begeleidingstijd

De begeleiding van een leerling naar school mag een begeleider maximaal 2,5 uur per dag kosten. Als wijze van berekening wordt gehanteerd: heenreis = vertrek thuis tot aanvang of einde schooltijd; terugreis = na aanvang of einde schooltijd tot aankomst thuis (met gebruikmaking van kortst aansluitend OV, volgens 9292.nl).

 

Artikel 6.4 Deskundige

Als deskundige geldt de onafhankelijk medisch of pedagogisch deskundige. De onafhankelijk deskundige kan een medisch, diagnostisch en/of vervoersadvies afgeven, afhankelijk van de vraag van de gemeente m.b.t. de aanvraag leerlingenvervoer. Een onafhankelijk deskundige is geen aan de gemeente, het samenwerkingsverband passend onderwijs of de school verbonden deskundige. Als onafhankelijk deskundige kan wel gelden de behandelend specialist, maar niet de huisarts van de leerling/het gezin.

 

Artikel 6.5 Ontzegging van toegang tot het vervoer door de gemeente

Een leerling kan de toegang tot het vervoer worden ontzegd als is gebleken dat de leerling door agressief gedrag of anderszins de orde in de bus verstoort of de veiligheid van bus en inzittenden in gevaar brengt. Hierbij wordt onderstaand protocol gehanteerd. Afhankelijk van de ernst van gedraging van de leerling en de omstandigheden kan worden afgeweken van dit protocol.

  • 1.

    Bij gedrag waarbij een leerling direct uit de bus verwijderd zou kunnen worden (denk aan fysiek geweld, dreiging met een mes e.d.), kan de politie worden ingeschakeld door de vervoerder en kan de leerling per direct de toegang tot het vervoer worden ontzegd door de vervoerder.

  • 2.

    Bij overig wangedrag kan de vervoerder de leerling in eerste instantie een waarschuwing geven. De ouders worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld en de gemeente wordt eveneens geïnformeerd door de vervoerder. De ouder kan met de vervoerder in gesprek gaan bij verschil van inzicht. Wanneer de leerling van het vervoer gebruik mag blijven maken, dient deze zich daarbij te gedragen. Onder wangedrag wordt niet verstaan het gedrag van een leerling vanwege zijn beperking, maar gedrag dat leerlingen en ouders kunnen voorkomen of corrigeren. Zoals het zichtbaar meenemen van een aansteker in de bus.

  • 3.

    Bij herhaling van het gedrag waarvoor gewaarschuwd is of nieuw wangedrag van de leerling na de waarschuwing, kan de gemeente consequenties aan het wangedrag verbinden. De gemeente kan de leerling schorsen van het vervoer.

  • 4.

    Wanneer het wangedrag blijft bestaan, is permanente ontzegging tot het vervoer mogelijk.

In geval van schorsing of ontzegging tot het vervoer regelt de gemeente geen vervangend vervoer.

 

Artikel 6.6 Afwijken van bepalingen

De verordening kent een mogelijkheid voor het college om in bijzondere gevallen af te wijken van hetgeen in de verordening is bepaald, de zogenaamde hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld. Dit betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog bekostiging van leerlingenvervoer kan worden verleend. De hardheidsclausule zal in een aantal situaties niet worden toegepast.

  • Het afwijken van bepalingen wordt niet toegepast als er sprake is van de omstandigheid dat ouders/verzorgers wegens werkzaamheden of andere bezigheden de leerling niet naar school kunnen brengen of begeleiden. Immers ook ouders die geen aanspraak maken op leerlingenvervoer zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het vinden van een oplossing voor het combineren van arbeid en zorg. De genoemde omstandigheden kunnen wel in combinatie met andere relevante omstandigheden aanleiding zijn voor het toepassen van de hardheidsclausule.

  • De hardheidsclausule wordt niet toegepast als er over gelijksoortige omstandigheden reeds jurisprudentie bestaat en dat hieruit blijkt dat het toepassen van de hardheidsclausule niet aan de orde is. Met name rondom de begeleiding en ouderparticipatie zijn er diverse uitspraken waaruit blijkt dat er veel van een ouder mag worden verwacht in de begeleiding van zijn kind(eren).

Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.

 

Hoofdstuk 7 Wet maatschappelijke ondersteuning

 

Deze beleidsregels hebben betrekking op hoofdstuk 7 van de verordening sociaal domein Eemnes 2018. Ze hebben onder andere tot doel om de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, te objectiveren. Tegelijkertijd bieden de beleidsregels ruimte tot maatwerk. Dat betekent automatisch dat gelijke gevallen leiden tot een gelijke uitkomst en dat ongelijke gevallen leiden tot een ongelijke uitkomst.

 

7.1 Beleidsregels huishoudelijke hulp

Artikel 7.1.1 Resultaat

Het belangrijkste resultaat waar de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp voor kan worden ingezet is een 'schoon en leefbaar huis'. Een schoon en leefbaar huis betekent dat het huis niet vervuilt, dat gezondheidsrisico’s worden voorkomen en dat periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoon te realiseren. Dit betekent dat de cliënt gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als vast slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s) (inclusief schoon beddengoed), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap, hierna aangeduid als de noodzakelijke ruimtes. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat te worden schoongemaakt. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Een leefbaar huis staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Naast een schoon en leefbaar huis kan huishoudelijke hulp ook worden ingezet voor enkele andere resultaten, deze resultaten worden in artikel 7.1.2 van de beleidsregels benoemd.

 

Artikel 7.1.2 Indicatiestelling

Indien er beperkingen zijn in het voeren van het huishouden, komt de cliënt mogelijk in aanmerking voor de maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden. De resultaten die bij deze maatwerkvoorziening horen zijn:

  • zelfstandig wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (boodschappen kunnen doen);

  • beschikken over maaltijden; brood- en warme maaltijden;

  • het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • dagelijkse organisatie van het huishouden.

 

Huishoudelijke hulp kan worden ingezet om één of meer van deze resultaten te behalen.

Een indicatie voor huishoudelijke hulp wordt afgegeven in de vorm van een omvang in minuten per week. De professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde omvang in de tijd, uiteraard zo veel mogelijk in overleg met de cliënt. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd).

 

De (hoogte van de) indicatie voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp wordt bepaald aan de hand van de gegevens uit het onderzoek. Indien nodig wordt er extra informatie opgevraagd. De volgende factoren worden in elk geval onderzocht en zijn van invloed op de indicatie:

  • aard en omvang van de beperkingen;

  • aanwezigheid van gebruikelijke/particuliere hulp;

  • aanwezigheid van minderjarige kinderen;

  • woonvorm;

  • mogelijke inzet van voorzieningen op basis van andere wetgeving, of algemene voorzieningen.

 

Op basis van de persoonlijke situatie van de cliënt stelt de consulent van de gemeente op maat een indicatie op. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het KPMG “Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019” door bureau HHM.

 

Artikel 7.1.3 Gebruikelijke Hulp

Er wordt geen maatwerkvoorziening getroffen wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp als bedoeld in bijlage 1 van de Verordening sociaal domein 2018.

 

Artikel 7.1.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voor sommige taken of voorzieningen geldt dat deze niet zozeer te maken hebben met de beperkingen van de inwoner, maar min of meer van toepassing zijn op elk huishouden. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen bij hulp bij het huishouden zijn: schoonmaakmiddelen; hulpmiddelen bij huishoudelijke taken, zoals een vaatwasser, magnetron, stofzuiger of huishoudtrap;

boodschappendienst (voor zover feitelijk voorhanden); maaltijdenservicedienst (voor zover feitelijk voorhanden).

 

Artikel 7.1.5 Uitgangspunten

  • 1.

    Algemene uitgangspunten

  • a.

    Indicaties worden per week afgegeven in combinatie met het daarvoor gestelde budget.

  • b.

    De gemeente ziet erop toe dat de huishoudelijke hulp duurzaam, passend en proportioneel wordt ingezet. Vanuit deze gedachte worden voor het frequente schoonmaakwerk alleen de 'noodzakelijke ruimtes' meegenomen in de indicatie. De noodzakelijke ruimtes zijn ruimtes die schoon moeten zijn om het zelfstandig wonen en participeren van de cliënt te kunnen realiseren. De omvang van de overige ruimtes kan vanuit de visie van de gemeente niet leiden tot een hogere indicatie, omdat de cliënt een eigen verantwoordelijkheid draagt om in een geschikt huis te wonen.

  • 2.

    Uitgangspunten eigen kracht

De cliënt verricht zelf de huishoudelijk taken binnen de mogelijkheden die hij/zij heeft. Dit kunnen ook deeltaken zijn. Tevens wordt onderzocht of de huishoudelijke taken anders ingericht of uitgevoerd kunnen worden. Voorbeelden zijn: plaatsing van de wasmachine op een geschiktere plaats of de beschikbaarheid van een extra stofzuiger op de bovenverdieping. Hiermee wordt rekening gehouden bij het indiceren van de benodigde ondersteuning vanuit de Wmo 2015.

 

Als de cliënt al gewend was om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Wel moet in het onderzoek worden meegewogen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Gewijzigde omstandigheden kunnen zijn het wegvallen van financiële mogelijkheden van de cliënt of een toename van de benodigde ondersteuning van de cliënt. In het laatste geval komt alleen de extra ondersteuning in aanmerking voor compensatie op grond van de Wmo 2015.

 

Wanneer een cliënt feitelijk geen beperkingen heeft om huishoudelijke taken te verrichten, maar de vaardigheden mist om de huishouding te doen, bijvoorbeeld omdat zijn/haar partner dat altijd deed, dan wordt geen voorziening hulp bij het huishouden toegekend. Wel kan de cliënt vanuit de Wmo 2015 gedurende korte tijd begeleiding en advies krijgen om de noodzakelijke vaardigheden aan te leren. Een en ander wordt ingezet voor zover de cliënt niet beschikt over een netwerk om hem/haar te ondersteunen.

  • 3.

    Overige uitgangspunten:

voor achterstallig werk wordt geen extra tijd geïndiceerd;

er wordt geen standaard extra tijd geïndiceerd vanwege aanwezigheid van huisdieren;

de cliënt is zelf verantwoordelijk dat de hulp zijn/haar werk goed kan doen. Bijv. zorgen voor opgeruimde kamer, zodat de hulp kan stofzuigen;

de cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de noodzakelijke schoonmaakmiddelen en materialen.

Het schoonmaken van de buitenruimten bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.

Van de cliënt verwachten we dat deze voor het verzorgen van de was zoveel mogelijk gebruik maakt van voorliggende voorzieningen. Indien dit niet mogelijk is, kan het resultaat wasverzorging worden ingezet. Het gaat hierbij om het wassen en drogen van kleding en/of indien noodzakelijk om het wassen en drogen van bed- en linnengoed. Het doel van dit resultaat is dat de cliënt beschikt over schone kleding en schoon bedden- en linnengoed. Het gaat hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. De verzorging van de was, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied, omvat het behandelen van vlekken, het wassen, het drogen en vouwen van de was en het terugleggen van kleding en beddengoed in de kast. De uiteindelijke invulling hiervan is aan de cliënt in overleg met de aanbieder.

Verwacht mag worden dat de cliënt beschikt over een wasmachine en strijkvrije kleding. Het voorkomen van extra was is bijvoorbeeld mogelijk door incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken. Ook de aanschaf van een droger kan bijdragen aan het voorkomen van extra was werkzaamheden. Deze opsomming is niet limitatief. Dat betekent dat er ook andere dingen gevraagd kunnen worden, ter voorkoming van extra was.

De cliënt of een volwassen gezinslid, dat woont op hetzelfde adres, is thuis op het moment dat de werkzaamheden door de hulp bij het huishouden via de Wmo worden uitgevoerd.

Wanneer het, bijvoorbeeld vanwege personeelstekorten, niet mogelijk is om hulp bij het huishouden te leveren op de door de cliënt gewenste dag/dagdelen, dan kan de hulp op wisselende dagen/tijden geleverd worden. Ook kan er bij personeelstekorten (tijdelijk) minder hulp geleverd worden dan op basis van de indicatie en kan er tijdens ziekte/vakantie van de hulp mogelijk geen of minder uitstelbare hulp geleverd worden.

Onder niet-uitstelbare hulp valt het nuttigen van de maaltijd en de verzorging van kinderen. Wel uitstelbare taken zijn stofzuigen, reinigen van sanitair en keuken, alsmede het verschonen van bedden. Het gaat hier om een algemeen onderscheid. Per situatie zal beoordeeld moeten worden wat nodig is.

 

Artikel 7.1.6 Normtijden

Bij het bepalen van de normtijden maken we gebruik van het door bureau HHM opgestelde KPMG Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019 en de bijbehorende activiteiten en de frequentie van uitvoering hiervan, waarop het normenkader is gebaseerd. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Centrale Raad in mei 2016 heeft gesteld aan de onderbouwing van normtijden voor hulp bij het huishouden.

 

Artikel 7.1.7 Maatwerk

Het college bekijkt aan de hand van het KPMG-normenkader met de cliënt, wat de cliënt met hulp van het netwerk, zelf kan en wat vanuit de Wmo 2015 aangevuld moet worden. Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.

 

Het college kan op basis van het KPMG-normenkader extra tijd indiceren, indien er sprake is van specifieke aandoeningen. Deze aandoeningen kunnen om twee redenen leiden tot een hogere indicatie:

  • a.

    Als gevolg van de aandoening raakt het huishouden ernstiger en sneller vervuild, waardoor het schoonhouden meer tijd kost;

  • b.

    Als gevolg van de (medische) aandoening worden aantoonbaar hogere eisen gesteld aan de hygiëne dan gebruikelijk.

De extra noodzakelijke schoonmaak dient een (medische) oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is.

 

7.2 Beleidsregel pauzeren abonnementstarief

Artikel 7.2.1 Pauzeren abonnementstarief

Wanneer een cliënt tijdelijk geen gebruik maakt van een Wmo-maatwerkvoorziening, bijvoorbeeld vanwege vakantie of ziekenhuisopname, is het niet mogelijk om het abonnementstarief tijdelijk te pauzeren. Dit kan alleen wanneer de cliënt gedurende meer dan drie maanden geen gebruik maakt van een of meerdere Wmo voorzieningen waarop het abonnementstarief van toepassing is.

 

Artikel 8 Inwerking treden en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking vanaf het moment dat de verordening sociaal domein gemeente Eemnes 2018 is gewijzigd volgens het raadsbesluit van de gemeenteraadsvergadering d.d. 27 maart 2023.

 

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels sociaal domein gemeente Eemnes2023”

 

TOELICHTING

 

Ad. Artikel 7.1.4

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals benoemd en bedoeld in dit artikel, kunnen daarom niet op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 worden aangeschaft.

 

Ad. artikel 7.1.5. lid 3 onder overige uitgangspunten:

Het uitgangspunt is dat niet standaard extra minuten worden toegekend vanwege de aanwezigheid van huisdieren. Wanneer uit het maatwerkonderzoek en/of medische redenen volgt dat dit wel nodig is, kan er gemotiveerd wel extra tijd worden toegekend bij de aanwezigheid van huisdieren. Zie hiervoor ook de jurisprudentie hierover (o.a. ECLI:NL:CRVB:2019:2585)

 

Ad artikel 7.2.1 Pauzeren abonnementstarief

Een abonnement wordt voor een langere periode afgesloten en kan niet zomaar op pauze gezet worden, wanneer er tijdelijk geen gebruik van wordt gemaakt.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes op 7/2/2023.

de secretaris,

Mw. drs M.B.E. van den Berg

de burgemeester

Dhr. R. van Benthem RA

Naar boven