Beleidsregels toepassing Wet Bibob gemeente Lelystad 2023

Het doel van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, ook wel Wet Bibob genaamd, is het voorkomen dat de gemeente strafbare activiteiten faciliteert en/of dat onrechtmatig verkregen voordeel wordt gebruikt. Dit gebeurt door een Bibob-toets uit te voeren naar de integriteit van de betrokkene en diens omgeving. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kunnen bijvoorbeeld vergunningen of subsidies worden geweigerd of ingetrokken, of kan de gemeente besluiten geen opdracht te verlenen aan een partij of geen vastgoedtransactie aan te gaan of deze af te breken.

 

De Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur geeft de gemeente Lelystad hierbij eigen beleidsruimte bij de besluitvorming over het toepassen van de uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden.

 

Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad en de burgemeester van de gemeente Lelystad, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

 

Overwegende, dat:

 

  • -

    gemeente Lelystad alleen zaken wil doen met integere partijen;

  • -

    de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur een instrument is om te beoordelen of partijen waar de gemeente een relatie mee aangaat, integer zijn;

  • -

    het doel van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is het voorkomen dat de gemeente strafbare activiteiten faciliteert en/of dat onrechtmatig verkregen voordeel wordt gebruikt;

  • -

    de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur per 1 oktober 2022 op belangrijke onderdelen gewijzigd is;

  • -

    deze wijzigingen een uitbreiding betreffen van de reikwijdte van de Wet op het gebied van vastgoedtransacties, overheidsopdrachten en omgevingsvergunning, maar ook een verruiming geven van bevoegdheden in informatiedeling;

  • -

    deze wijzigingen verwerkt zijn in onderhavige beleidsregels;

Gelet op:

 

  • -

    het bepaalde in de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsook

  • -

    de relevante bepalingen de Alcoholwet, de Wet op de kansspelen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Omgevingswet (na inwerkingtreding), de Huisvestingswet, de Huisvestingsverordening, de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (m.b.t. de gemeentelijke vergunningen), de Verordening fysieke leefomgeving Lelystad (m.b.t. de gemeentelijke vergunningen), de verordening Winkeltijden Lelystad, de Algemene Subsidieverordening Lelystad, de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Aanbestedingswet 2012 en het Burgerlijk Wetboek.

Besluiten:

 

vast te stellen de ‘Beleidsregels toepassing Wet Bibob gemeente Lelystad 2023’.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In de Beleidsregels toepassing Wet Bibob gemeente Lelystad 2023 wordt verstaan onder:

    • a.

      Beleidsregels: Beleidsregels toepassing Wet Bibob gemeente Lelystad 2023, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester;

    • b.

      Beschikking: een beschikking ter zake van een subsidie, alsmede een beschikking ter zake van een vergunning, toekenning, goedkeuring, erkenning, registratie, aanwijzing of ontheffing;

    • c.

      Bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen;

    • d.

      Betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de subsidieontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan of met wie wordt onderhandeld over een dergelijke transactie en de beoogd verkrijger van de erfpacht waarvoor toestemming is gevraagd als bedoeld in de begripsbepaling “vastgoedtransactie”;

    • e.

      Bibob-onderzoek: een onderzoek uitgevoerd krachtens de Wet Bibob;

    • f.

      Bibob-vragenformulier: het formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 7a, vijfde lid, van de Wet Bibob;

    • g.

      Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur, zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen op verzoek advies uit te brengen over de mate van gevaar. Het Bureau verricht hiertoe zelfstandig onderzoek (artikelen 8 en 9 van de Wet);

    • h.

      Eigen ambtelijke informatie: informatie die binnen de gemeentelijke organisatie aanwezig is en die de gemeente in het kader van het eigen onderzoek kan gebruiken en/of informatie waarover de gemeente op verzoek kan beschikken;

    • i.

      Eigen onderzoek: de wijze waarop de gemeente in beginsel toepassing geeft aan artikel 7a van de Wet;

    • j.

      Gemeente: gemeente Lelystad;

    • k.

      Overheidsopdracht: overheidsopdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012, dan wel een overeenkomst zorg op grond van de Jeugdwet en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • l.

      RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum;

    • m.

      Vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

      • -

        het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • -

        huur of verhuur;

      • -

        het verlenen van een gebruikrecht;

      • -

        de deelname, met inbegrip van de vergroting, vermindering of beëindiging daarvan, aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of zal hebben of die onroerende zaak huurt, zal huren, verhuurt, of zal verhuren; of toestemming voor vervreemding van erfpacht als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

    • n.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • o.

      Wet: de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • 2.

    De definities in artikel 1, eerste lid, van de Wet zijn van overeenkomstige toepassing op deze Beleidsregels, tenzij er in het eerste lid anders is bepaald.

Artikel 1.2 Toepassing Wet Bibob

Deze Beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op de toepassing van de Wet door de rechtspersoon gemeente Lelystad en diens bestuursorganen. Deze Beleidsregels laten dus onverlet dat binnen de grenzen van de Wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming wordt betrokken.

Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-onderzoek in afwijking van de Beleidsregels

Deze Beleidsregels laten onverlet dat in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een onderzoek in het kader van de Wet kan worden besloten, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Beschikkingen

Artikel 2.1 Vergunningen horeca, speelautomatenhal, seksinrichting, openbare inrichting, huisvesting.

  • 1.

    Het bestuursorgaan start altijd een eigen onderzoek bij elke aanvraag voor een vergunning als bedoeld in:

    • -

      artikel 3 van de Alcoholwet (alcoholwetvergunning);

    • -

      artikel 30b van de Wet op de kansspelen (aanwezigheidsvergunning speelautomaten);

    • -

      artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (exploitatievergunning openbare inrichting);

    • -

      artikel 2:39 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (exploitatievergunning speelgelegenheid);

    • -

      artikel 2:40B van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (exploitatievergunning speelautomatenhal);

    • -

      artikel 2:40O, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (ondermijningsartikel);

    • -

      artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (exploitatievergunning seksinrichting, escortbedrijf);

      • a.

        indien er sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf, en/of

      • b.

        indien er sprake is van een overname of wijziging van een exploitant.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van:

    • -

      artikel 30a van de Alcoholwet (melding wijziging leidinggevende);

    • -

      de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet, in het geval het een horecabedrijf betreft van een para-commerciële rechtspersoon, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4 van de Alcoholwet;

    • -

      de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet, in het geval het een slijtersbedrijf is, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • -

      artikel 2:28B van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (melding wijziging beheerder openbare inrichting);

    • -

      artikel 2:40K van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (melding wijziging leidinggevende speelautomatenhal);

    • -

      Artikel 3:10 van de algemene plaatselijke verordening (melding gewijzigde omstandigheden exploitant en beheerder seksbedrijf);

    • -

      artikel 5:23 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad (vergunning snuffelmarkten);

    • -

      de verhuurvergunning opkoopbescherming en de ontheffing verbod verhuur beschermde woonruimte, zoals bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Huisvestingswet en de artikelen 3, 4 en 5 van de Huisvestingsverordening Lelystad;

  • in beginsel een eigen onderzoek starten, indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

    • -

      situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

    • -

      overige signalen,

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.2 Evenementen

  • 1.

    In geval van een aanvraag als bedoeld in de artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad 2021 (evenementenvergunning), zal het bestuursorgaan in beginsel een eigen onderzoek starten, indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

    • -

      situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

    • -

      overige signalen,

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, past het bestuursorgaan de Wet altijd toe ingeval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad, indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportwedstrijd of -gala, zoals bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder e, van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad tenzij deze evenementen onder auspiciën van de landelijke vechtsportbond worden georganiseerd.

Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo of in geval van een reeds verleende vergunning als bedoeld in artikel 5.19, vierde lid, onder b, van de Wabo verricht, zal het bestuursorgaan in beginsel een eigen onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

  • -

    situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

  • -

    overige signalen,

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.4 Omgevingsvergunning milieu

In geval van een aanvraag voor een vergunning of bij een reeds verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo, en artikel 2.1, eerste lid onder i. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van de Wabo is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, zal het bestuursorgaan in beginsel een eigen onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

  • -

    situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

  • -

    overige signalen,

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.5 (Overige) vergunningen als bedoeld in artikel 7 van de Wet

In geval van een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 7 van de Wet (een gemeentelijke vergunning of ontheffing die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor inrichting, bedrijf) anders dan de situaties bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van deze beleidsregels en in geval van een aanvraag voor een vergunning, zal het bestuursorgaan in beginsel een eigen onderzoek starten indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

  • -

    situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

  • -

    overige signalen,

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob- relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.6 Subsidies

In geval van een aanvraag voor (het vaststellen van) een subsidie of bij een reeds verleende (of vastgestelde) subsidie zal het Bestuursorgaan in beginsel een eigen onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

  • -

    situatie als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen,

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.7 Verleende beschikking

In geval van een reeds verleende beschikking zal het bestuursorgaan in beginsel een eigen onderzoek starten indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

  • -

    situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen,

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob- relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.8 Uitzonderingen

Uitvoering van het eigen onderzoek blijft in beginsel achterwege in het geval een aanvraag afkomstig is van overheidsinstanties, semi overheidsinstanties of woning(bouw)corporaties die op grond van de Woningwet zijn aangewezen als toegelaten instellingen voor de volkshuisvesting.

Hoofdstuk 3 privaatrechtelijke transacties

 

De Gemeente kan de Wet toepassen bij vastgoedtransacties waarbij de Gemeente partij is. Bij start van onderhandelingen daartoe, zal de Gemeente de wederpartij ervan in kennis stellen dat eigen onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

 

In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

Artikel 3.1 Vastgoedtransacties screening vooraf

  • 1.

    De Gemeente zal een eigen onderzoek starten, alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

    • -

      situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip) en/of

    • -

      overige signalen,

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob- relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, start de Gemeente een eigen onderzoek alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, zal worden gebruikt in één van de volgende sectoren:

    • -

      horecabedrijven;

    • -

      seks- en escortbedrijven;

    • -

      inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden (coffeeshops);

    • -

      openbare inrichtingen ingevolge artikel 2:27 van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad;

    • -

      speelautomatenhallen;

    • -

      fitnesscentra;

    • -

      wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • -

      autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • -

      belwinkels;

    • -

      woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • -

      woonwagenterreinen;

    • -

      religieuze instellingen;

    • -

      afvalverwerkingsbedrijven.

  • 3.

    De Gemeente kan een eigen onderzoek starten, alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

    • a.

      de transactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de Gemeente symbolische waarde heeft.

    • b.

      er sprake is van exceptioneel (financieel) risico voor de Gemeente.

    • c.

      de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, gelegen is in een door de burgemeester op grond van artikel 2:40O van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad aangewezen gebied.

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties screening achteraf

  • 1.

    De Gemeente zal, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, in beginsel een eigen onderzoek starten, indien in de overeenkomst een Bibob-beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b, van de Wet is opgenomen én indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

    • -

      situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

    • -

      overige signalen,

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob- relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de gemeente, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, periodiek een eigen onderzoek uitvoeren op momenten zoals in de overeenkomst bepaald.

Artikel 3.3 Overheidsopdrachten

  • 1.

    De Gemeente kan de Wet toepassen bij overheidsopdrachten zoals bedoeld in de Aanbestedingswet 2012, dan wel een overeenkomst zorg vanuit de Jeugdwet en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    In (aanbestedings)documenten zal worden opgenomen dat inschrijvende partijen er rekening mee moeten houden dat de Gemeente, alvorens tot definitieve gunning wordt overgegaan, een eigen onderzoek kan starten, dan wel advies kan inwinnen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van de Wet.

  • 3.

    In de af te sluiten overeenkomst kan een integriteitsclausule worden opgenomen waarin is aangegeven dat de overeenkomst kan worden ontbonden indien één van de situaties, als bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Wet zich voordoet.

  • 4.

    In geval van een overheidsopdracht die onder het bereik van de Wet valt, zal de Gemeente in beginsel een eigen onderzoek starten, indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet, en/of

    • -

      situaties als bedoeld in artikel 11a van de Wet, en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

    • -

      overige signalen,

      vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 5.

    Het vierde lid is zowel van toepassing op de contractpartij als op de onderaannemer.

Hoofdstuk 4 Gevolgen van de Bibob-procedure bij beschikkingen

Artikel 4.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1.

    Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking in beginsel buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 2.

    Het bestuursorgaan trekt een verleende beschikking in beginsel in op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wet, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan de weigering van de betrokkene om een formulier, als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, van de Wet, volledig in te vullen, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet (volgt uit artikel 4, eerste lid, van de Wet).

  • 4.

    Het bestuursorgaan kan de weigering van de betrokkene om aanvullende gegevens te verschaffen aan het Bureau, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet (volgt uit artikel 4, tweede lid, van de Wet).

Artikel 4.2 Gevolgen van een eigen onderzoek bij aanvragen (tot wijziging) van een vergunning

  • 1.

    Het bestuursorgaan zal in beginsel overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning of tot intrekking van een reeds verleende vergunning, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de weigering van de vergunninghouder om een formulier, als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, van de Wet, volledig in te vullen, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet (volgt uit artikel 4, eerste lid, van de Wet).

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan de weigering van de aanvrager van een vergunning of de vergunninghouder om aanvullende gegevens te verschaffen, aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet (volgt uit artikel 4, tweede lid, van de Wet).

  • 4.

    Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar of bij een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Wet in beginsel voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

  • 5.

    Het verstrekkende bestuursorgaan of de verstrekkende rechtspersoon met een overheidstaak, kan een advies van het Bureau gedurende vijf jaar gebruiken in verband met een andere beslissing.

Artikel 4.3 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende vijf jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Hoofdstuk 5 Gevolgen van de Bibob-procedure bij privaatrechtelijke transacties

Artikel 5.1 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1.

    De gemeente kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 7a, tweede lid, en artikel 7a, derde lid, van de Wet gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 4 van de Wet gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het Bureau gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

    • g.

      indien er sprake is van het niet verschaffen van de gevraagde gegevens en bescheiden, dan wel het nalaten van de gestelde vragen te beantwoorden zoals onder e. en f. is gesteld, kan dit een ernstig gevaar opleveren zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet.

  • 2.

    In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende vijf jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Artikel 5.3 Gevolgen van een eigen onderzoek bij overheidsopdrachten

  • 1.

    In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het eigen onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2.

    Bij overeenkomsten als bedoeld in de Jeugdwet en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kan de informatie uit het Bibob-onderzoek aanleiding zijn om de overeenkomst niet aan te gaan, dan wel te ontbinden.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 4.

    De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het Bureau gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het Bureau verzochte gegevens.

Hoofdstuk 6 Informatiedeling

 

  • 1.

    Indien sprake is van een zelfstandige gevaarbeoordeling of sprake is van een vermoeden dat de betrokkene(n) zich terugtrekt vanwege het toepassen van de Wet zal de gemeente hiervan melding maken zoals bedoeld in artikel 7a, lid 7 en lid 8 van de Wet.

  • 2.

    De gemeente zal indien hier aanleiding toe is, gebruik maken van haar tipbevoegdheid als bedoeld in artikel 26 van de Wet.

  • 3.

    De gemeente zal op verzoek de informatie, verkregen op grond van de Wet, verstrekken aan andere gemeenten en/of rechtspersonen met een overheidstaak zoals bedoeld en onder voorwaarden als genoemd in artikel 28, lid 2, onder m, van de Wet.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Intrekking

De ‘Beleidslijn toepassing Wet Bibob gemeente Lelystad 2022’ wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze Beleidsregels in werking treden.

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 7.3 Citeertitel

Deze Beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels toepassing Wet Bibob gemeente Lelystad 2023”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Lelystad gehouden

Op 18 april 2023.

De secretaris,

J.S.W. Ozenga

De burgemeester,

I.A. Bakker

De burgemeester van Lelystad,

I.A. Bakker

Toelichting Beleidsregels toepassing Wet Bibob 2023 gemeente Lelystad

1. Inleiding

 

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok, was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door bijvoorbeeld gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en vastgoedtransacties. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

 

2. De Wet algemeen

 

De integriteit van bestuursorganen (bijvoorbeeld een gemeente of een provincie) wordt aangetast als er bij een (verleende) vergunning of bij of een vastgoedtransactie, gebruik wordt gemaakt van ‘crimineel’ geld of wanneer de kans groot is dat een vergunning of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen.

Ter bescherming van hun eigen integriteit, kunnen gemeenten of provincies sinds 1 juni 2003 de Wet toepassen. Deze Wet dient primair ter inschatting van het integriteitsrisico van overheidsorganen. De Wet is dus geen instrument om vermoedelijke criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

Voor de toepassing van de Wet in het algemeen geldt dat het slechts als ultimum remedium, oftewel ‘laatste redmiddel’, dient te worden ingezet. De gemeente is hierdoor verplicht eerst de mogelijkheden na te gaan die de reguliere wetgeving biedt.

 

3. Waarom beleidsregels?

 

Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de Wet. De Wet is een facultatieve wet. Dat betekent dat een gemeente zelf mag bepalen wanneer dit instrument wel of niet wordt toegepast.

Het invoeren en toepassen van beleidsregels biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan burgers en ondernemingen. Tevens voorkom je als gemeente willekeur in de toepassing van de Wet voor de burger en een onderneming. In de beleidsregels staat namelijk precies aangegeven op welke vergunningen, vastgoedtransacties, subsidies en overheidsopdrachten de Wet van toepassing is en in welke situaties de Wet kan worden toegepast. Tevens geef je als gemeente een nadrukkelijk signaal af voor de bescherming van de eigen integriteit. Dit kan een preventieve werking tot gevolg hebben.

In de gevallen, waarin toepassing van het Bibob-instrument beperkt zal worden tot aangewezen branches/gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk, dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Gelet hierop gelden voor de Gemeente onderstaande uitgangspunten.

 

Uitgangspunten Bibob -beleid

  • 1.

    Er dient een balans te zijn tussen de inzet van het Bibob-instrumentarium en overige belangen die de gemeente dient te behartigen zoals het mogelijk maken van investeringen in de stad, het faciliteren van ondernemers en andere partners en het verminderen van regeldruk.

  • 2.

    Het instrument wordt vooral ingezet waar de kans dat zich criminele activiteiten voordoen het grootst is. Door het Bibob instrumentarium risicogericht in te zetten worden de administratieve lasten voor ondernemers zoveel mogelijk beperkt. Ondernemers en markpartijen die te maken kunnen krijgen met een Bibob-onderzoek worden hier in een zo vroeg mogelijk stadium over geïnformeerd.

  • 3.

    De toepassing van de Wet is één van de middelen in de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit en de aanpak van ondermijning in zijn geheel en vormt samen met de strafrechtelijke en fiscale benadering een integraal geheel.

4. Wetswijzing d.d. 1 oktober 2022

 

Na de wetswijziging van 1 augustus 2020 (eerste tranche) is op 1 oktober 2022 de Wet wederom gewijzigd (tweede tranche). Het toepassingsbereik is nog verder uitgebreid. Zo is de Wet uitgebreid op vastgoedtransacties en omgevingsvergunningen en vallen diensten als bedoeld in de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning ook onder het bereik van de Wet.

Verder heeft er een verruiming plaatsgevonden in de bevoegdheden tot informatiedeling, onder andere tussen bestuursorganen onderling. Ook kan het bestuursorgaan rechtstreeks informatie vragen aan de Belastingdienst. De verruimde mogelijkheden van de Wet zijn verwerkt in deze Beleidsregels.

 

5. Toepassingsbereik van de Wet

 

Bestuursorganen kunnen de Wet toepassen op:

  • -

    De beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Alcoholwet:

    • o

      de Alcoholvergunning;

    • o

      bijlage bij de Alcoholvergunning;

  • -

    Vergunning ten behoeve van seksinrichtingen;

  • -

    Vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten;

  • -

    Vergunningen vanuit de Huisvestingswet (voorwaarde is een daartoe geldende Huisvestingsverordening);

    • o

      Huisvestingsvergunning;

    • o

      vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte;

    • o

      vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten;

  • -

    Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit Gemeentelijke Verordeningen;

  • -

    Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten, aanlegvergunning en milieuactiviteiten;

  • -

    Subsidies.

Voor gemeenten als privaatrechtelijke partner geldt dat:

  • -

    ALLE overheidsopdrachten kunnen worden getoetst aan de Wet. Per 1 oktober 2022 vallen ook aanbestedingen in het kader van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning onder het bereik van de Wet.

  • -

    Alle vastgoedtransacties, zoals genoemd in artikel 1.1, lid 1, onder m, van de beleidsregels, vallen onder het bereik van de Wet.

5.1 Publiekrechtelijke beschikkingen

 

In artikel 2.1, eerste lid, van deze Beleidsregels zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij elke aanvraag om (een wijzing van) een vergunning aan de Wet wordt getoetst. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige

bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door:

  • -

    zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • -

    grootschalig gebruik van cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor "witwaspraktijken";

  • -

    bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het waterbedeffect zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

Daarnaast is een aantal ‘kan’-bepalingen opgenomen in deze Beleidsregels. Uitgangspunt daarbij is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft in die zaken beperkt tot de gevallen waarin er sprake is van informatie of van bepaalde signalen waardoor er mogelijk een vergroot risico bestaat op criminele invloeden en dus een grote(re) kans op het schaden van de (eigen) integriteit. Aan de hand van het uitvoeren van een voortoets, waarbij openbare bronnen worden onderzocht en/of indicatorenlijsten wordt besloten om al dan geen Bibob onderzoek toe te passen.

 

5.2 Privaatrechtelijke transacties

 

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Ook bij privaatrechtelijke transacties wordt aan de hand van het uitvoeren van een voortoets, waarbij openbare bronnen worden onderzocht en/of indicatorenlijsten, besloten om al dan geen Bibob onderzoek toe te passen.

 

In artikel 3.1 van deze Beleidsregels wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven.

Dit betreft een uitbreiding van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar wordt beschouwd. Op onderdelen is echter gebleken dat deze sector erg kwetsbaar kan zijn. Ervaring leert dat de sector ‘vastgoed’ vatbaar is voor criminele inmenging dan wel dat er vaker sprake is van ondoorzichtige financieringsstructuren. Dat is reden om bij de in art 3.1, tweede lid, genoemde categorieën, standaard een eigen onderzoek te starten. Dit zijn ook veelal de categorieën die, als een beschikking moet worden aangevraagd, altijd aan de Wet getoetst worden. Door het Bibob onderzoek al bij een vastgoedtransactie uit te voeren wordt daarmee meer aan de voorkant geacteerd.

 

In artikel 3.3 wordt de toepasbaarheid bij overheidsopdrachten omschreven.

Sinds de wetswijzing van 1 augustus 2020 kunnen alle overheidsopdrachten worden getoetst aan de Wet. Per 1 oktober 2022 vallen ook de zogenaamde ‘sociale en andere specifieke diensten’ (SAS-diensten), gericht op zorg (zoals bedoeld in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning), die worden ingekocht door rechtspersonen met een overheidstaak via een (semi-) open house- of toelatingsprocedure, onder het bereik van de Wet (artikel 1 lid 4, sub b).

Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke overheidsopdracht over te gaan tot een Bibob-toets. De toepassing van de Wet wordt beperkt tot die gevallen, waarbij de toepassing gemotiveerd kan worden. Bijvoorbeeld doordat concrete informatie of een signaal daartoe aanleiding geeft.

 

6. Versterking eigen onderzoek

 

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal de gemeente in eerste aanleg gebruik maken van

alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook worden open bronnen geraadpleegd om te bezien of dat daar relevante informatie over deze zaak voorhanden is. De mogelijkheden tot het doen van eigen onderzoek door gemeenten zijn versterkt met voornoemde wetswijzigingen. Het bestuursorgaan krijgt toegang tot meer justitiële gegevens, niet meer enkel de gegevens van de betrokkene en (indirecte) bestuurders, maar ook van een aantal categorieën derden. Zie hiervoor artikel 15 eerste lid sub b juncto tweede lid van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Verder zijn de RIEC’s bevoegd om het volledige eigen onderzoekdossier van de gemeente als ook het advies van het Bureau in te zien. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan

versterken door het verstrekken van relevante informatie van bijvoorbeeld de Belastingdienst. Ook kan het RIEC het eigen onderzoek ondersteunen en in concrete gevallen adviseren om wel/niet over te gaan tot het indienen van een adviesaanvraag bij het Bureau.

Indien de gemeente een advies van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor deze gemeente een

vergewisplicht op. Dit advies kan worden voorgelegd aan de leden van het lokale driehoeksoverleg. De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende dient te motiveren.

Vervolgens zijn bij de wetswijziging van 1 oktober 2022 de bevoegdheden verruimd met betrekking tot informatiedeling. Bestuursorganen kunnen voor hun eigen onderzoek aan het LBB vragen of een relevante Bibob-relatie eerder heeft bijgedragen aan een ernstig gevaar of aan een mindere mate van gevaar. Dit gebeurt via het raadplegen van het Bibob-register waartoe de Bibob-coördinator van de Gemeente toegang heeft. Het was al mogelijk om aan het LBB te vragen of over de betrokkene in de afgelopen 5 jaar advies was uitgebracht en zo ja, met welke gevaarconclusie. Ook kan het bestuursorgaan een LBB advies over een periode van vijf jaar hergebruiken voor een ander besluit. Voorts kunnen bestuursorganen onderling elkaar van informatie voorzien of elkaar tippen en kan er informatie gedeeld worden met de Omgevingsdienst. Ten slotte kan de Belastingdienst gegevens over fiscale vergrijpboetes rechtstreeks aan bestuursorganen verstrekken voor hun eigen onderzoek.

 

7. Model Bibob -beleid

 

Bij de totstandkoming van deze ‘Beleidsregels toepassing Wet Bibob 2023 gemeente Lelystad’ is gebruikgemaakt van de model beleidslijn Bibob van het RIEC. Dit sluit ook aan bij de gedachte van de Flevolandse norm, waarbij de intentie is uitgesproken om onder andere beleid en regelgeving met elkaar af te stemmen om zodoende een gelijke aanpak te hanteren tegen ondermijning en om het waterbedeffect zoveel mogelijk te voorkomen.

De kracht van het Bibob-instrument neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk gemeenten gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de gemeenten zo veel mogelijk eenduidig zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat te allen tijde de ‘çouleure locale’ wordt betrokken en er wordt gekeken naar de lokale situatie, de risico’s en de haalbaarheid van de uitvoering van deze Beleidsregels.

Naar boven