Gemeenteblad van Oss
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oss | Gemeenteblad 2023, 158051 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oss | Gemeenteblad 2023, 158051 | beleidsregel |
Damoclesbeleid gemeente Oss 2023
De burgemeester van de gemeente Oss;
overwegende dat het gewenst is om beleidsregels vast te stellen in het kader van de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet;
gelet op de artikelen 4:81, 4:83 en 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht en gelet op artikel 13b van de Opiumwet;
vast te stellen de volgende beleidsregels Damoclesbeleid gemeente Oss 2023:
Handel, productie, teelt en andere illegale activiteiten rondom harddrugs en softdrugs, hebben een ondermijnend en (daarmee) potentieel ontwrichtend effect op de samenleving door de verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de criminele innesteling in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren. De aanpak van georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit vindt al lang niet meer alleen plaats in de strafrechtketen. Het is ook en in toenemende mate een bestuursrechtelijk aangelegenheid geworden, mede vanwege de voornoemde, in de maatschappij merkbare gevolgen ervan.
Het laatste decennium is de koers ingezet naar een meer geïntegreerde aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waarbij betrokken instanties, zoals het Openbaar Ministerie, de politie, de Belastingdienst, gemeentebesturen, maar ook woningcorporaties samenwerken. De inzet van bestuurlijke bevoegdheden is een belangrijk onderdeel van deze integrale aanpak.
In verband met het beëindigen en voorkomen van herhaling van drugscriminaliteit is artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) hét juridisch instrument waarmee bestuurlijk kan worden opgetreden. In dit beleid staat beschreven op welke wijze en onder welke omstandigheden de burgemeester van Oss gebruik maakt van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Het doel van deze beleidsregels is om de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in overeenstemming te brengen met de huidige redactie van deze bepaling – dus ook beleid te voeren op het gebied van voorbereidingshandelingen – en met de actuele stand van de rechtspraak, waaronder in het bijzonder op het gebied van de evenredigheidstoets. Tevens wordt met deze beleidsregels beoogd bij de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, de dijken van beide gemeenten even hoog te maken in het belang van de kenbaarheid en de consistentie van bestuurlijk handelen en daarmee van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid, alsook ter voorkoming van een waterbedeffect. Hiermee wordt beoogd overeenkomstig het (wettelijk) doel van artikel 13b, van de Opiumwet, de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen en beheersen en de nadelige effecten van de productie en distributie van, handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden tegen te gaan.
3.1. Vaststellen van de bevoegdheid
Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze last onder bestuursdwang kan het bevel van de burgemeester inhouden om de woning of het lokaal te sluiten. Tevens omvat deze bevoegdheid de mogelijkheid om een last onder dwangsom of waarschuwing op te leggen.
De bevoegdheid bestaat ook als in een pand of op een daarbij behorend erf geen drugs worden aangetroffen (noch verkocht, afgeleverd of verstrekt), maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals bepaalde apparatuur (assimilatielampen, slakkenhuizen, IBC-vaten, etc.), chemicaliën (apaan, zoutzuur etc.) en versnijdingsmiddelen, oftewel indien sprake is van zogenoemde strafbare voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3° (harddrugs), of artikel 11a van de Opiumwet (softdrugs).
Onder drugshandel wordt op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel de aanwezigheid daartoe, van drugs als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet.
De genoemde lijst I heeft betrekking op harddrugs. De genoemde lijst II bevat de verboden softdrugs. Aan deze lijst II is sinds 1 januari 2023 ook ‘lachgas’ toegevoegd. Deze beleidsregels hebben in zoverre ook daarop betrekking, zij het dat ten tijde van het opstellen van deze beleidsregels nog niet duidelijk is wanneer – buiten evidente gevallen – sprake is van een handelshoeveelheid lachgas.
Om te bepalen of sprake is van een handelshoeveelheid wordt in deze beleidsregels aansluiting gezocht bij de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (Stcr. 2015, nr. 5391). Volgens deze Aanwijzing worden een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram (of 0,5 milliliter, 1 pil, 1 bolletje, 1 ampul of 1 wikkel) en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram gezien als hoeveelheden voor eigen gebruik (gedoogde gebruikshoeveelheid). Worden deze hoeveelheden overschreden dan mag in beginsel worden aangenomen dat de drugs (mede) bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Slaagt de betrokkene daarin niet dan is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet, bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
3.1.2. Voorbereidingshandeling
Van een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet, is sprake als in een woning of een lokaal of een daarbij behorend erf, voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om hetzij harddrugs, hetzij softdrugs – kort gezegd – te produceren.
De aangetroffen situatie c.q. de aangetroffen voorwerpen en stoffen moeten van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Het gaat bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit onderzoek blijkende feitelijkheden, zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. Bij deze beoordeling kan ook de ‘Aanwijzing Opiumwet’ (o.a. paragraaf 3.2.1.) worden betrokken, zoals bij voorbereidingshandelingen ten behoeve van een hennepkwekerij, waarbij aan de hand van het beoogde aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt, het beroeps- of bedrijfsmatige karakter kan worden gewaardeerd.
Uit de rechtspraak volgt dat het voor de uitoefening van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, niet nodig is dat alle aangetroffen stoffen en voorwerpen tegelijk geschikt zijn voor het opzetten van een drugsproductiepunt. Ook als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn voor de productie van drugs, kan de burgemeester bevoegd zijn handhavend op te treden, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn (ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617).
Voorts is voor het bestaan van de bevoegdheid niet vereist dat de betrokkene zelf wetenschap dan wel een ernstig vermoeden behoeft te hebben dat de aanwezige stoffen of voorwerpen bestemd zijn voor het bereiden van drugs (ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523). De burgemeester is bevoegd indien hij/zij op basis van de feitelijke situatie voldoende aannemelijk maakt dat voorwerpen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren voor – kort gezegd – het bereiden van drugs.
3.2. Gebruikmaken van de bevoegdheid (evenredigheidstoets)
Als de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een maatregel te treffen, dan moet hij/zij beoordelen of ook van die bevoegdheid gebruikgemaakt moet worden. In de rechtspraak ligt met name op deze ‘evenredigheidstoets’ het zwaartepunt. Dat is zeker zo sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (Harderwijk). Daarin heeft de Afdeling overwogen dat – kort gezegd – een besluit dat strekt tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet per geval moet voldoen aan artikel, 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit wordt beoordeeld aan de hand van – voor zover relevant – de volgende stappen:
De Afdeling beoordeelt sinds deze uitspraak de evenredigheid met inachtneming van dit beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor sluitingen van woningen en lokalen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, en in de daarop voortbordurende uitspraken van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910. In deze beleidsregels wordt aangesloten bij dit beoordelings- en toetsingskader.
Volgens vorenbedoeld beoordelings- en toetsingskader wordt aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal.
Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij/zij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is.
Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten. Wel kan er dan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, aanleiding zijn om een minder verstrekkende maatregel op te leggen zoals een last onder dwangsom of waarschuwing.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij/zij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om na de sluiting weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig, bijvoorbeeld als de betrokkene een ernstig verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst en omvang van de overtreding.
3.3. Last onder bestuursdwang (sluiting), last onder dwangsom of waarschuwing
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester in de daarin genoemde gevallen (zie paragraaf 2.1 van deze beleidsregels) bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Bestuursdwang geschiedt in de praktijk, overeenkomstig de bedoeling van de wetgever, in de vorm van een sluitingsmaatregel. In het geval van voorbereidingshandeling kan bestuursdwang op grond van deze beleidsregels echter ook plaatsvinden in de vorm van een feitelijke verwijdering van de stoffen en voorwerpen die de desbetreffende voorbereidingshandeling opleveren.
Artikel 5:32 van de Awb regelt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven kan een last onder dwangsom, vanuit het oogpunt van evenredigheid, meer op zijn plaats zijn.
Tot slot volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat in algemene zin bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken (Kamerstukken II, 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II, 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2). Op grond van de rechtspraak dient in ieder geval bij een geringe overschrijding van de gedoogde gebruikshoeveelheden drugs (zie paragraaf 2.1.1 van deze beleidsregels) afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing kan worden volstaan (zie ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738).
Hoewel vorenbedoeld uitgangspunt volgens de wetsgeschiedenis niet ook bij lokalen geldt – de kwalificatie ‘ernstige gevallen’ wordt in deze beleidsregels voor lokalen dan ook niet uitgewerkt – kan er in voorkomend geval ook bij de constatering van een overtreding van de Opiumwet in een lokaal, gelet op de betrokken belangen aanleiding bestaan om af te zien van sluiting en in plaats daarvan een minder verstrekkende maatregel te treffen.
In deze beleidsregels zijn de voornoemde toepassingen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet meegewogen. Het beleid biedt ruimte om maatwerk te leveren en de bevoegdheidstoepassing af te stemmen op de specifieke omstandigheden van het geval.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Handelshoeveelheid: meer dan 0,5 gram, 0,5 milliliter, 1 pil, 1 bolletje, 1 ampul of 1 wikkel harddrugs, respectievelijk meer dan 5 gram softdrugs (bij lachgas is behoudens evidente gevallen nog niet bekend waar de grens wordt getrokken om van een handelshoeveelheid te kunnen spreken. In de toelichting op het Lachgasbesluit wordt een norm voor legaal thuisgebruik – zoals door hobbykoks – aangehouden van maximaal 10 ampullen).
Artikel 2. Onderscheid tussen woningen en lokalen
In deze beleidsregel wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, onderscheid gemaakt tussen woningen en al dan niet voor het publiek openstaande lokalen, omdat sluiting van een woning gevolgen kan hebben die een inmenging kunnen vormen in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Laatstgenoemd recht is niet in het geding bij lokalen.
Bij het bepalen van het sluitingsregime wordt bij de toepassing van deze beleidsregels als vertrekpunt de plek waar de hard- en/of softdrugs, dan wel de voorbereidingshandelingen worden aangetroffen. Is op een erf zowel sprake van een drugsvondst in een lokaal als in een woning, dan wordt – als uitgangspunt – het regime voor woningen als uitgangspunt genomen.
In deze beleidsregels wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen enerzijds en (sociale) huurwoningen anderzijds (wel kunnen specifiek aan de sociale huursector verbonden kenmerken – zoals de huurprijzen en lange wachtlijsten – worden meegewogen bij de individuele afweging van belangen).
Artikel 3. Samenhangend geheel
Worden (alleen) in een lokaal een handelshoeveelheid drugs of voorbereidingshandelingen geconstateerd, maar worden op hetzelfde erf in een woning aan drugshandel dan wel voorbereidingshandelingen gerelateerde zaken aangetroffen, dan wordt aangenomen dat sprake is van een ‘samenhangend geheel’. In dat geval wordt voor het gehele erf (inclusief de woning) het regime voor lokalen toegepast. Worden (alleen) in een woning een handelshoeveelheid drugs of voorbereidingshandelingen geconstateerd, maar in het zich op hetzelfde erf bevindende lokaal aan drugshandel/voorbereidingshandelingen gerelateerde zaken, dan is eveneens sprake van een ‘samenhangend geheel’. In dat geval wordt voor het gehele erf het regime voor woningen toegepast (toelichting: van een samenhangend geheel is sprake als een woning en een lokaal ruimtelijke en functionele samenhang vertonen. Van ruimtelijke samenhang is sprake als zij bijvoorbeeld op hetzelfde kadastrale perceel staan, dezelfde eigenaar hebben, in elkaars nabijheid staan, etc. Van functionele samenhang is sprake als bijvoorbeeld in het lokaal drugs en in de woning aan drugs gerelateerde attributen worden aangetroffen of vice versa, of als in het lokaal of de woning drugs worden aangetroffen en het lokaal en de woning gas-, water- en/of elektra-aansluitingen of (andere) voorzieningen delen. Om als samenhangend geheel te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat in alle samenhangende delen drugs zijn aangetroffen. Wel zal in ten minste één onderdeel (bijvoorbeeld het lokaal) van het samenhangend geheel een overtreding van de Opiumwet aan de orde moeten zijn (vgl. ABRvS 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1193)).
Artikel 4. Onderscheid tussen hard- en softdrugs
In deze beleidsregels wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid of voorbereidingshandelingen terzake harddrugs wordt strenger opgetreden dan bij het aantreffen van deze fenomenen op het gebied van softdrugs. De reden hiervoor is dat harddrugs in het algemeen gevaarlijker zijn voor de gezondheid en het milieu dan softdrugs: ten opzichte van softdrugs zijn de effecten bij harddrugs al merkbaar bij een geringere hoeveelheid. Ook de Afdeling kwalificeert een handelshoeveelheid harddrugs als ernstiger dan een handelshoeveelheid softdrugs. Het onderscheid tussen harddrugs en softdrugs is tevens van belang, omdat bij de handel- en productie van harddrugs eerder dan bij softdrugs sprake is van ernstige criminaliteit, niet zelden met een grensoverschrijdende component. De activiteiten die gerelateerd zijn aan harddrugs hebben daarmee een grotere negatieve invloed op en brengen grotere (gevaars)risico’s met zich mee voor het woon- en leefklimaat. Dit laatste behoeft wel nuance omdat ook de handel in en productie van softdrugs ernstig crimineel is waarbij geweld, bedreiging en intimidatie niet worden geschuwd (denk aan ripdeals). Bovendien vormt voor drugscriminelen de handel in en/of productie van softdrugs niet zelden de opmaat voor de overstap naar de handel in en/of productie van harddrugs.
Artikel 5. Verlenging sluiting/nadere maatregelen
Als sprake is van een reële vrees voor herhaling van een overtreding op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dan kan de burgemeester in een afzonderlijk besluit beslissen de gelaste sluitingsduur van de woning of het lokaal of het daarbij behorende erf te verlengen. Bij het bepalen van de duur van de verlenging wordt bij wijze van uitgangspunt aangesloten bij de matrixen uit de artikelen 9a, 10a, 11 en 12 van deze beleidsregels en wordt tevens rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Als sprake is van een herhaalde overtreding of een reële vrees voor herhaling van een overtreding op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dan kan de burgemeester tevens besluiten het beheer van het pand over te (doen) nemen, een en ander op grond van de artikelen 13b en 14 van de Woningwet.
Artikel 6. Verzoek om opheffen sluiting/intrekking last onder dwangsom
De burgemeester neemt alleen schriftelijke verzoeken in behandeling. De burgemeester hanteert bij zijn beslissing de oorspronkelijk getroffen maatregel als uitgangpunt en zal slechts nagegaan of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen niet meer aan de orde zijn. De betrokkene dient daarom zijn verzoek te motiveren. Hij dient daartoe te onderbouwen dat sprake is van veranderde feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat er niet opnieuw overtredingen van de Opiumwet in of vanuit de woning, het lokaal of het daarbij behorend erf zullen worden gepleegd. Er dienen daartoe minimaal voldoende maatregelen te zijn, zulks ter beoordeling van de burgemeester.
Bij zijn beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid neemt de burgemeester onder andere in overweging:
of de te realiseren doelen van de sluiting reeds zijn behaald. Deze afweging wordt (mede) gemaakt op basis van een door de politie en eventuele andere veiligheidspartners gemaakte inschatting. Zo nodig kan daartoe een bestuurlijke rapportage of advies worden opgevraagd van een of meer veiligheidspartners; en
Artikel 7. Bij sluiting: kostenverhaal en Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken
Indien de burgemeester overgaat tot sluiting van een woning, lokaal of bijbehorend erf zullen de kosten die daarmee gemoeid zijn in beginsel op de overtreder(s) worden verhaald. In het besluit tot toepassing van bestuursdwang (sluitingsbesluit) zal in dat geval het kostenverhaal worden aangezegd aan de overtreder(s). Het kostenverhaal zal achterwege blijven bij iedere ontbrekende verwijtbaarheid aan de zijde van de overtreder (zie artikel 5:25 Awb).
De burgemeester zal overeenkomstig de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKBP) na bekendmaking van het sluitingsbesluit in het beperkingenregister aantekenen dat een woning, lokaal of daarbij behorende erf is gesloten. Wanneer de sluiting wordt opgeheven of wanneer de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in het beperkingenregister.
Artikel 8. Spoedeisende bestuursdwang
Al naar gelang de omstandigheden van het geval kan gekozen worden voor toepassing van spoedeisende bestuursdwang. In de artikelen 5:31 en 4:11, eerste lid, onder a, van de Awb, zijn de procedureregels opgenomen, die gevolgd moeten worden als tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang wordt overgegaan.
III BELEIDSKADER WONINGEN (OF DAARBIJ BEHOREND ERF)
Artikel 9a. Drugshandel in een woning of daarbij behorend erf
Is bij één van de elkaar opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt bij de eerstvolgende overtreding het regime overeenkomstig de matrix voor harddrugs (toelichting: als dus de 1e overtreding verband houdt met softdrugs maar bij de 2e overtreding sprake is van harddrugs geldt de voorgeschreven maatregel bij de 2e overtreding van harddrugs. Ook als de 1e overtreding harddrugs betrof maar de 2e overtreding softdrugs wordt bij de 2e overtreding de matrix voor harddrugs aangehouden).
Bij het opleggen van een last onder dwangsom wordt de hoogte van de dwangsom onder meer afgestemd op de verwachte opbrengst van de aangetroffen handelshoeveelheid. Als dwangsommodaliteit geldt als uitgangspunt de eenmalige verbeurte van een dwangsom (ineens) bij een eerstvolgende constatering van een overtreding.
Artikel 9b. Indicatoren ernstig geval
Bij een ernstig geval is volgens deze beleidsregels de noodzaak tot sluiting gegeven. Van een ernstig geval is in ieder geval sprake als aannemelijk kan worden gemaakt dat één of meer van de navolgende indicatoren van toepassing is/zijn, waarbij geen sprake is van een limitatieve opsomming:
de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Bij harddrugs geldt dat sprake is van een ernstig geval als ten minste 5 gram of 5 milliliter (of voor zover dit de 5 gram of 5 milliliter niet overschrijdt, 10 pillen, 10 ampullen, 10 bolletjes of 10 wikkels) wordt aangetroffen. Bij softdrugs wordt een ernstig geval aangenomen bij minimaal 30 gram;
ongeacht de indicator genoemd onder a en b, is sprake van een ernstig geval als naast handelshoeveelheden soft- en harddrugs tevens attributen worden aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, versnijdingsmiddel, grote sommen contant geld en/of wapens;
de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Dit kan o.a. blijken uit politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen van omwonenden of betrokkenen, (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht;
er is sprake van (andere) strafbare feiten, zoals geweldsdelicten, wapenbezit in de zin van de Wet wapens en munitie, diefstal van stroom, of er is sprake van openbare ordeverstoringen gerelateerd aan de woning. Bij gerelateerde feiten kan gedacht worden aan het in de woning aantreffen van personen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of van personen die dergelijke feiten eerder hebben begaan;
er is sprake van verwijtbaar gedrag van de betrokkene. Dit geldt als aannemelijk is dat de betrokkene zelf betrokken is bij de aangetroffen drugs of dat hij/zij op de hoogte is dan wel redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Hierbij kan meewegen of sprake is van antecedenten, betrokkene relaties heeft met personen die bij de politie bekend staan als drugsdelinquenten, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit, of als de betrokkene zelf als zodanig bij de politie bekend staat. Ook speelt in dit verband mee, de mate waarin degene die een woning verhuurt of anderszins aan anderen in gebruik geeft zich in voldoende mate tot op zekere hoogte heeft geïnformeerd over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Woningeigenaren en hoofdhuurders moeten concreet toezicht houden op het gebruik van hun pand. Zij moeten controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand;
de mate van gevaarzetting of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Hierbij kan worden gedacht aan een buurt waarin de woning zich bevindt en de mate waarin deze kwetsbaar is voor (de gevaren die verbonden zijn aan) drugscriminaliteit omdat al langer druk op de omgeving bestaat in verband met drugsoverlast, of vanwege de vermoedelijke betrokkenheid van (georganiseerde) drugscriminaliteit en daarmee verband houdende gevaren, zoals geweldpleging, de aanwezigheid of inzet van vuurwapens/explosieven, etc.;
bij hennepteelt of de productie van harddrugs, de inrichting, het bedrijfsmatig karakter evenals de professionaliteit van de hennepplantage/-kwekerij of het drugsproductiepunt. Bijvoorbeeld illegale stroom-aftap, aanwezige hennep-/drugsresten van een productie, aanwezigheid van precursoren, preprecursoren, IBC’s en randapparatuur voor het in stand houden en onderhouden van de hennepplantage-/kwekerij of het productiepunt.
Artikel 10a. Voorbereidingshandelingen in een woning of daarbij behorend erf
Bij de constatering van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 13b, eerste lid onder b, van de Opiumwet, in woning een of een daarbij behorend erf, wordt in beginsel het regime toegepast zoals vastgelegd in de onderstaande matrix:
Er is sprake van een incomplete opstelling als slechts een deel van de voorwerpen en/of stoffen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, dan wel een productiepunt voor harddrugs. Er is sprake van een complete opstelling als sprake is van een samenstelling en/of opstelling van voorwerpen en/of stoffen waardoor de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij, of een productiepunt voor harddrugs in principe direct kan plaatsvinden, maar waarbij de drugs nog niet daadwerkelijk zijn geproduceerd (als er drugs is geproduceerd, valt de opstelling onder artikel 7a van deze beleidsregels). Ook is sprake van een complete opstelling als met weinig handelingen de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij, of het productiepunt voor harddrugs in werking te brengen is, bijvoorbeeld omdat vrijwel alle benodigdheden daarvoor voorhanden zijn (toelichting: wordt een incomplete opstelling aangetroffen, dan is minder aannemelijk dat de woning een actuele schakel vormt in de productie of distributie van drugs, tenzij er concrete contra-indicaties zijn dat dit wel het geval is. De opstelling is daarvoor (nog) niet geschikt en er zal nog het nodige moeten gebeuren om het productieproces operationeel te hebben. Het afgeven van een signaal door middel van een sluiting ligt hierbij minder voor de hand. Dat neemt niet weg dat er goederen en stoffen aanwezig zijn die in principe geschikt zijn voor de productie van drugs. Van de betrokkene kan onder bestuursdwang of dwangsom worden gelast dat hij deze voorwerpen en stoffen afvoert naar een erkende afvalverwerker, zodat de goederen niet alsnog in het drugscircuit kunnen worden benut. Van een complete opstelling is wel aannemelijk dat deze een (actuele) schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Een sluiting is hierbij in principe passend).
Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt. Dit geldt ook als bij de 1e overtreding een last onder bestuursdwang of onder dwangsom tot het afvoeren van de aangetroffen voorwerpen en/of stoffen is opgelegd.
Artikel 10b. Indicatoren ernstig geval
Is sprake van een ernstig geval, dan is volgens deze beleidsregels in beginsel de noodzaak tot sluiting gegeven. Van een ernstig geval is in ieder geval sprake als één of meer van de hieronder staande indicatoren van toepassing is/zijn. Daarbij is geen sprake van een limitatieve opsomming én kunnen bijvoorbeeld ook elementen – voor zover hier niet al genoemd – uit artikel 7b, eerste lid van deze beleidsregels, betrokken worden:
de professionaliteit van de aangetroffen goederen en stoffen. Hierbij kan bij softdrugs aangesloten worden bij paragraaf 3.2.1 en bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet. Bij harddrugs is dit een kwestie van een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Gedacht kan worden aan voor de productie van harddrugs geprepareerde ketels. De mate van professionaliteit van de goederen en stoffen duidt op de betrokkenheid van een drugscircuit waarin die goederen en stoffen voorhanden zijn en beschikbaar worden gesteld;
er is sprake van (andere) strafbare feiten, zoals geweldsdelicten, wapenbezit in de zin van de Wet wapens en munitie, diefstal van stroom, etc., of er is sprake van openbare ordeverstoringen gerelateerd aan de woning. Bij gerelateerde feiten kan ook gedacht worden aan het in de woning aantreffen van personen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of van personen die dergelijke feiten eerder hebben begaan (recidive); en/of
de mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. Hierbij kan gedacht worden aan een buurt die door drugscriminaliteit reeds zwaar onder druk staat of het gevaar dat een hennepkwekerij of drugslaboratorium met zich meebrengt, zoals fluctuaties op het stroomnet en (daardoor) brandgevaar, of door het risico op de ontwikkeling van giftige dampen.
IV BELEIDSKADER LOKALEN (OF DAARBIJ BEHOREND ERF)
Artikel 11. Drugshandel in een lokaal of een daarbij behorend erf
Artikel 12. Voorbereidingshandelingen in een lokaal of een daarbij behorend erf
Bij de constatering van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 13b, eerste lid onder b, van de Opiumwet, in een lokaal of een daarbij behorend erf, wordt in beginsel het regime toegepast zoals opgenomen in de onderstaande matrix:
Is bij één van de elkaar opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van voorbereidingshandelingen ter zake harddrugs, dan geldt bij de eerstvolgende overtreding het regime overeenkomstig de matrix voor harddrugs (toelichting: zie de toelichting bij artikel 3, derde lid, van deze beleidsregels).
Artikel 13. Afwijkingsbevoegdheid
De in de onderdelen III en IV van deze beleidsregels uitgewerkte bevoegdheidstoepassingen gelden als uitgangspunten, waarvan de burgemeester in bijzondere situaties altijd kan afwijken. Dat betekent concreet dat de burgemeester bevoegd is op grond van de concrete feiten en omstandigheden van het geval van deze beleidsregels af te wijken, zowel in het voordeel als in het nadeel van de betrokkene. Dat kan betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen, zoals indien sprake is van een verminderde verwijtbaarheid waardoor juist voor een minder ingrijpende maatregel of een kortere sluitingsduur dan de beleidsregels voorschrijven wordt gekozen. Dit wordt te allen tijde per situatie beoordeeld (maatwerk). In beginsel wordt echter overeenkomstig de beleidsregels beslist.
Artikel 15. Intrekken bestaande beleidsregels
Met het vaststellen van deze beleidsregel wordt de volgende beleidsregel ingetrokken:
Voor zover toepassing van deze beleidsregels leidt tot een andere uitleg ten opzichte van de in artikel 13 genoemde (ingetrokken) beleidsregels, wordt voor gevallen waarvoor reeds een voornemen tot het treffen van een maatregel is geuit vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels, de uitleg gehanteerd overeenkomstig het ten tijde van het uiten van het voornemen geldende beleid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-158051.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.