Beleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Someren 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;

 

overwegende dat:

de bestuurlijke boete wet Basisregistratie personen ten doel heeft de burger te bewegen te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in artikel 4.17 van de Wet Basisregistratie personen;

 

gelet op:

gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Beleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Someren 2022

Artikel 1 Begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    De Wet:

    de Wet basisregistratie personen (Wbpr);

  • b.

    College:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;

  • c.

    Boete:

    de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de wet;

  • d.

    Gelegenheidsgever:

    degene, als bedoeld in artikel 4.17, onderdeel b van de wet, die bewust verklaart of toelaat dat een persoon op zijn adres als wonend laat inschrijven, zonder dat de intentie daar feitelijk te gaan wonen;

  • e.

    Overtreder:

    degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a van de wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan de bepaalde in artikel 4.17 onder b van de wet of een valse aangifte heeft gedaan;

  • f.

    Ingeschrevene:

    ingeschrevene als bedoeld in artikel 1.1 sub e van de wet;

  • g.

    Toezichthouder:

    de ambtenaar die op grond van artikel 4.2 van de wet door het college is benoemd.

 

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Er kan per geconstateerde overtreding slechts één boete worden opgelegd;

  • 2.

    Een boete wordt opgelegd binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd;

  • 3.

    Als de verplichtingen als bedoeld in de wet vervuld moeten worden door een wettelijke vertegenwoordiger of curator, wordt de boete opgelegd aan die wettelijke vertegenwoordiger of curator;

  • 4.

    Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding, wordt de boete aan alle overtreders opgelegd. Alle overtreders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van de opgelegde boete;

  • 5.

    Als de overtreder overlijdt voor de inning van de opgelegde boete, vervalt deze op datum van overlijden.

 

Artikel 3 Bevoegdheid

  • 1.

    Het college is op grond van het bepaalde in artikel 4.17 van de wet bevoegd tot het opleggen van een boete.

  • 2.

    In de regeling beheer en toezicht BRP van de gemeente Someren is besloten dat de toezichthouder bevoegd is om namens het College van B&W een bestuurlijke boete op te leggen.

 

Artikel 4 Verwijtbaarheid

  • 1.

    Van het opleggen van de boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid;

  • 2.

    Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan het bedrag van de boete verlagen, als de overtreder aannemelijk maakt dat op grond van:

    • a.

      De ernst van de overtreding;

    • b.

      De mate van de verwijtbaarheid;

    • c.

      De omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of

    • d.

      De omstandigheden waarin de overtreder verkeert;

    • het opleggen van de (volledige) boete onevenredig is.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing als de overtreder:

    • a.

      Eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet al eerder heeft begaan (recidive);

    • b.

      Zegt de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • c.

      Stelt niet op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • d.

      Zegt al eerder aan zijn verplichting te hebben voldaan, maar dit niet kan aantonen;

    • e.

      Stelt niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hierdoor wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg of penitentiaire instelling;

    • f.

      Zegt geen post te hebben ontvangen;

    • g.

      Aangemerkt wordt als gelegenheidsgever.

 

Artikel 5 Ne bis in idem

  • 1.

    De boete kan niet worden opgelegd aan de overtreder, indien aan hem een boete is opgelegd voor hetzelfde feit.

  • 2.

    Er is in ieder geval geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

    • a.

      Eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatieverplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland;

    • b.

      Niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd;

    • c.

      Eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn identificatieplicht ten aanzien van een andere situatie;

    • d.

      Eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 van de wet ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment;

    • e.

      Eerder een boete is opgelegd, vanwege de overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

 

Artikel 6 Boetebedrag

De hoogte van de op te leggen boete bedraagt:

Overtreding Migratie

Boete

Wetsartikelen

Het niet doen van aangifte van inschrijving uit het buitenland

€ 325

Artikel 2.38 eerste, tweede en vierde lid Wet BRP

Het niet doen van aangifte van een nieuwe verblijfplaats binnen Nederland

€ 325

Artikel 2.39 eerste lid Wet BRP

Het niet doen van aangifte van een nieuwe verblijfplaats buiten Nederland

€ 325

Artikel 2.43 eerste, tweede, derde en vierde lid Wet BRP

Het niet geven van informatie, overleggen van geschriften, in persoon verschijnen

€ 200

Artikel 2.44, 2.45 eerste lid, 2.46 en 2.47 Wet BRP

Het ten onrechte opgeven van een adreswijziging naar een briefadres terwijl er sprake is van een woonadres

€ 325

Artikel 2.39 derde lid Wet BRP

Het niet geven van inlichtingen door de briefadresgever over de briefadresnemer op verzoek van het gemeentebestuur

€ 200

Artikel 2.45 vierde lid Wet BRP

Niet voldoen aan informatie of zorgplicht jegens ingeschrevene of gemeente als briefadresgever of hoofd van een instelling

€ 200

Artikel 2.40 vijfde lid, 2.45 tweede, derde, vierde en vijfde lid en 2.50 Wet BRP

Het geven van gelegenheid tot de overtreding

€ 325

Artikel 4.17 lid b Wet BRP

 

Overtreding Brondocumenten

Boete

Wetsartikelen

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende de burgerlijke staat of nationaliteit in verband met vestiging uit het buitenland

€ 200

Artikel 2.38 derde lid Wet BRP

Het niet overleggen van brondocumenten van feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en in de BRP opgenomen moeten worden

€ 200

Artikel 2.44 Wet BRP

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende burgerlijke stand of nationaliteit op verzoek van het gemeentebestuur

€ 325

Artikel 2.46 Wet BRP

Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

€ 200

Artikel 2.51 Wet BRP

Het niet overleggen van een geldig identificatiemiddel

€ 325

Artikel 2.52 Wet BRP

Onjuiste aangifte met overlegging van valse documenten

€ 325

Artikel 2.38, 2.39 en 2.43 juncto 2.45 Wet BRP

 

Overig

Boete

Wetsartikelen

Overtreder heeft eerder een overtreding begaan waarvoor de boete opgelegd kan worden (recidive)

€ 325

Alle artikelen

 

Artikel 7 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

 

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    Van valsheid in geschrifte wordt door de toezichthouder aangifte bij de politie gedaan.

  • 3.

    Indien er sprake is van valsheid in geschrifte kan niet direct een bestuurlijke boete worden opgelegd. Conform artikel 5:44 Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreding eerst aan het Openbaar Ministerie voorgelegd. Afhankelijk van de reactie van het OM kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.

 

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

 

Artikel 10 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Wet Basisregistratie personen gemeente Someren.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

 

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren,

de secretaris,

J. Koppers-Krabben

de burgemeester,

D. Blok

Toelichting beleidsregels bestuurlijk boete Wet BRP gemeente Someren

 

Bij het daadwerkelijk opleggen van de boete houdt het college rekening met de omstandigheden in het concrete geval, voor zover bekend. Hierbij wordt gelet op de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van de overtreder. Daarbij neemt het college de individuele omstandigheden waaronder de overtreding is begaan in aanmerking, voor zover deze bekend zijn. Op grond daarvan vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal leiden tot een boete die passend is bij de geconstateerde beboetbare gedraging. Op grond hiervan kan de boete in het concrete geval lager of hoger zijn dan de standaardboetes die in de beleidsregels is vastgelegd (maar nooit hoger dan het wettelijk maximum van € 325,-).

 

De stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren rust op de belanghebbende. Het college hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of er van strafverminderde factoren sprake is.

 

Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of overtreding te voorkomen. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven om de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Het college zal bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch zijn.

 

Bestuurlijke boete en Algemene Wet Bestuursrecht

In titel 5.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) staan de algemene regels die van toepassing zijn op een bestuurlijke boete.

 

Horen

Bij het opleggen van de boete wordt de eenvoudige procedure gevolgd zoals die in de AWB is neergelegd, gelet op de omstandigheid dat het om een lichte boete gaat met als maximum bedrag € 325, -. Er zal in beginsel van de overtreding daarom geen boeterapport worden opgesteld. Omdat de bestuurlijke boete een financiële beschikking is in de zin van artikel 4:12 AWB, vloeit uit dat artikel voort dat in de eenvoudige procedure geen hoorplicht geldt.

 

Bezwaar en beroep

Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete staat bezwaar en beroep open. De boetebeschikking dient daarom een bezwaarclausule te bevatten.

 

Overlijden overtreder

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5:42 van de AWB is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

 

Verjaring

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 AWB). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment dat het college constateert dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Elke dag, dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus op.

 

Ne bis in idem

Op grond van het bepaalde in artikel 5:43 van de AWB kan één overtreding slechts éénmaal worden beboet. Dit vloeit voort uit het beginsel van ne bis in idem. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan een deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit.

 

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Het college heeft ingevolge artikel 3:4 lid 2 juncto 4:84 AWB de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregels inzake het opleggen van de boete. Dit gebeurt als er individuele omstandigheden zijn met een uitzonderlijk karakter die het naar oordeel van het college noodzakelijk maken dat er geen boete wordt opgelegd.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen.

 

Artikel 2 – Algemene bepaling

Lid 1

Op grond van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan voor dezelfde overtreding slechts eenmaal een boete opgelegd worden. Dit wordt het ne bis in idem beginsel genoemd. Wat daaronder in het kader van deze beleidsregels verstaan moet worden, wordt nader uitgelegd in artikel 5 van de regeling en de toelichting die daarbij hoort.

 

Lid 2

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding is begaan. Het uitgangspunt hierbij is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college dit constateert.

 

Lid 3

Als de verplichtingen van de Wet vervuld moeten worden op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen. Ook de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan hem niet worden opgelegd. De wettelijke vertegenwoordiger of de curator moet op deze verantwoordelijkheid (door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete) worden aangesproken.

 

Lid 4

Ten aanzien van een aantal overtredingen geldt dat er niet een persoon, maar meerdere personen eenzelfde verplichting hebben op grond van de wet. Dit geldt onder meer voor: Als niet voldaan wordt aan deze verplichtingen, dan kan het college aan elk van deze personen afzonderlijk een bestuurlijke boete opleggen die het gevolg is van het niet voldoen aan de verplichting. Deze personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete. Als een van de personen de boete betaald heeft, dan vervalt automatisch de betalingsplicht van de andere personen.

 

Lid 5

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die al is overleden. In artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

 

Artikel 3 – Bevoegdheid

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is verwoord in artikel 4.17 van de wet BRP en luidt:

 

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen voor een overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 2; aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is (gelegenheidsgever).

 

Artikel 4 – Verwijtbaarheid

Een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke boete is, dat de overtreding van de burger alleen gesanctioneerd kan worden als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

 

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd (artikel 5:41 Awb). Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete.

 

Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoed opname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd.

 

Artikel 5 – Ne bis in idem

Op grond van de Awb is het niet mogelijk om twee keer voor hetzelfde feit een boete te krijgen. Dit vloeit voort uit het beginsel van ne bis in idem. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan een deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit. In lid 2 zijn hiervan een aantal voorbeelden genoemd.

 

Artikel 6 – Boete bedrag

Ten aanzien van de bestuurlijke boete wordt er in het bestuursrecht onderscheid gemaakt tussen lage bestuurlijke boeten en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften waaraan het bestuur moet voldoen dan voor de hoge bestuurlijke boeten. De grens tussen lage en hoge boeten ligt op € 340,-. De wet BRP stelt een maximum van € 325,-. De reden dat de wet BRP de boete maximeert, is omdat gemeenten bij een hoger bedrag geconfronteerd worden met meer administratieve lasten om de boete op te kunnen leggen. Afwijking van dit bedrag naar beneden is overigens mogelijk.

 

De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken adviseert in de handreiking bestuurlijke boete november 2013 om twee boete bedragen te hanteren, te weten de standaardboete van € 200,- en een maximale boete van € 325,-.

 

De standaard boete wordt minimaal opgelegd als is besloten tot een bestuurlijke boete. De burger moet op enig moment zijn geïnformeerd over het risico dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer hij zich niet houdt aan de verplichtingen volgens de wet BRP.

 

De maximale boete opleggen bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, adreswijziging en vertrek) met dien verstande dat: het aannemelijk is dat verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, het gaat om gelegenheid geven, als bedoeld in art 4.17 onder b Wet BRP of het gaat om recidivisten. Daarnaast is ervoor gekozen om bij valsheid in geschrifte ook de maximale boete op te leggen.

 

Artikel 7 – Hoofdelijke aansprakelijkheid

Meestal kan de boete alleen worden opgelegd aan één persoon, de persoon die op grond van de Wet BRP verplicht is tot het verstrekken van informatie of het doen van aangifte en dit nalaat. In sommige gevallen echter zijn er meerdere personen verplicht tot het doen van aangifte voor een ander. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verplichting van burgers om voor anderen aangifte te doen. Alleen als op grond van 2:48 Wet BRP een verplichting bestaat om namens minderjarigen of onder curatele gestelden aangifte te doen, kan de bestuurlijke boete worden opgelegd.

 

Als meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van dit artikel, dan zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden, ook al zijn anderen ook aansprakelijk. Als een van de personen, aan wie de boete is opgelegd betaald, zijn de anderen gevrijwaard van het betalen van de boete.

 

Ten aanzien van de aangifte moet het college van B&W wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meest rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont.

 

In het geval dat het college van B&W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, worden deze personen afzonderlijk aangeschreven.

 

Artikel 8 – Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het doel om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte. Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er moet dan wel rekening worden gehouden met artikel 5.44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, moet de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er moet in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie worden gedaan. Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 mag voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

 

Artikel 9 – Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegheid

In dit artikel is het college nog enige “speelruimte” gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het college alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voor komen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van tevoren al vaststaat, dat de boete niet kan worden ingevorderd.

Naar boven