Verordening 2022- III tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013

De raad van de gemeente Zaanstad;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van […] ;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

 

Besluit:

 

de Verordening 2022-III tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 vast te stellen:

 

 

 

ARTIKEL I Wijziging verordening

De Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    Artikel 1:1 komt te luiden aldus:

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Ongewijzigd

  • b.

    Ongewijzigd

  • c.

    Ongewijzigd

  • d.

    Ongewijzigd

  • e.

    Ongewijzigd

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in Bijlage I bij artikel 1.1 sub A bij de Omgevingswet;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in Bijlage I bij artikel 1.1 sub A bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • h.

    Ongewijzigd

  • i.

    Ongewijzigd

  • j.

    Ongewijzigd

  • k.

    Ongewijzigd

  • l.

    Ongewijzigd

  • m.

    Ongewijzigd

  • n.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • o.

    Ongewijzigd

 

  • B.

    Artikel 1:2 komt te luiden aldus:

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • C.

    Artikel 1:4 komt te luiden aldus:

Artikel Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • D.

    Artikel 1:5 komt te luiden aldus:

Artikel Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • E.

    Artikel 1:6 komt te luiden aldus:

Artikel Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing (z)

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      indien aannemelijk is dat de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

    • f.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

  • F.

    Artikel 2:14 komt te luiden aldus:

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

 

  • G.

    Artikel 2:28b komt te luiden aldus:

Artikel 2:28b Algemene weigerings- en intrekkingsgronden exploitatievergunning (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldende (tijdelijke) omgevingsplan, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      Ongewijzigd

    • c.

      Ongewijzigd

    • d.

      Ongewijzigd

    • e.

      Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Ongewijzigd

 

  • H.

    Artikel 2:29 komt te luiden aldus:

Artikel 2:29 Sluitingstijd (z)

  • 1.

    a. het is verboden een horecabedrijf van de omgevingsplancategorie lichte horeca voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven tussen 0:00 en 7:00 uur; dit met uitzondering van het hierna onder c. bepaalde (voor horecazaken in het horeca concentratiegebied in Zaandam)

    • b.

      het is verboden een horecabedrijf van omgevingsplancategorie zware en middelzware horeca voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven tussen 02:00 en 07:00 uur; dit met uitzondering van het hierna onder c. bepaalde

    • c.

      Ongewijzigd

    • d.

      Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    De burgemeester kan een horecabedrijf van de omgevingsplancategorie lichte horeca ontheffing verlenen van de sluitingstijd:

    • a.

      Ongewijzigd

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Omgevingswet gebaseerde voorschriften.

 

  • I.

    Artikel 2:40e komt te luiden aldus:

Artikel 2: 40e Weigeringsgronden (z)

  • 1.

    1.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:40c geweigerd:

    • a.

      Ongewijzigd

    • b.

      Ongewijzigd

    • c.

      als de vestiging of exploitatie in strijd is met het (tijdelijke) omgevingsplan.

    • d.

      Ongewijzigd

    • e.

      Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

 

  • J.

    De titel van artikel 2:72 komt te luiden:

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

 

  • K.

    Artikel 2:73a komt te luiden aldus:

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

 

  • L.

    Artikel 3:7 komt te luiden aldus:

Artikel 3:7 Weigeringsgronden (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Een vergunning wordt geweigerd als de vestiging of de exploitatie van het seksbedrijf in strijd is met het (tijdelijke) omgevingsplan.

  • 6.

    Ongewijzigd

  • 7.

    Ongewijzigd

 

  • M.

    Artikel 4:13 komt te luiden aldus:

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

    • a.

      Ongewijzigd

    • b.

      Ongewijzigd

    • c.

      Ongewijzigd

    • d.

      Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Omgevingsverordening Noord-Holland.

 

  • N.

    Artikel 4:18 komt te luiden aldus:

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het (tijdelijke) omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Ongewijzigd

 

  • O.

    Artikel 5:5 komt te luiden aldus:

Artikel 5:5 Overlastgevende voertuigen (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Het verbod in lid 1 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 5.

    Ongewijzigd

 

  • P.

    Artikel 5:6 komt te luiden aldus:

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingsverordening Noord-Holland.

  • 4.

    Ongewijzigd

 

  • Q.

    Artikel 5:18 komt te luiden aldus:

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Het college kan een vaste standplaatsvergunning weigeren wegens strijd met het (tijdelijke) omgevingsplan.

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

 

  • R.

    Artikel 5:54 komt te luiden aldus:

Artikel 5:54 Crossterreinen

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet in situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

 

  • S.

    Artikel 5:55 komt te luiden aldus:

Artikel 5:55 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      Ongewijzigd

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Noord-Holland aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Ongewijzigd

  • 6.

    Ongewijzigd

 

  • T.

    Artikel 5:56 komt te luiden aldus:

Artikel 5:56 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Ongewijzigd

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Noord-Holland.

  • 7.

    Ongewijzigd

 

Artikel II Wijziging toelichting bij verordening

De toelichting bij de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • U.

    De toelichting bij artikel 1:1 komt te luiden aldus:

  •  

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Openbare plaats: hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom).

Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, Wom zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.

Omdat de definitie van het begrip “openbare plaats” ook een aantal “besloten plaatsen” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid, Wom expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

 

Weg: uit de begripsomschrijving van “openbare plaats” blijkt dat de weg daar onderdeel van uitmaakt.

De “weg” in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg: een begrip ontstaan als gevolg van de noodzaak om met betrekking tot de verkeersveiligheid en het in stand houden van de weg in te grijpen.

 

Op of aan de weg: verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op (verboden) gedragingen “op of aan de weg”. De term “aan de weg” duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder vallen bijvoorbeeld voortuinen van huizen en andere open ruimtes die aan de weg zijn gelegen.

 

Treinstations vallen in beginsel buiten het bereik van de APV. Artikel 27 van de Spoorwegwet en de daarop gebaseerde Algemeen Reglement Vervoer regelen het bevoegd gezag inzake veiligheid, orde en rust op en om stations. Tegenwoordig hebben veel stations echter ook een doorloopfunctie, en zijn er bijvoorbeeld winkels in aanwezig. Dan zijn deze doorgangen in stations weliswaar geen weg, maar wel openbare plaats.

 

Rechthebbende: hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

 

Bevoegd gezag: met het begrip “bevoegd gezag” wordt aangehaakt bij de Omgevingswet.

 

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college.

 

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college ofwel de burgemeester. De Omgevingswet brengt hierin geen verandering.

 

  • V.

    De toelichting bij artikel 1:2 komt te luiden aldus:

Artikel 1:2 Beslistermijn

Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. In deze verordening heeft de raad de beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid). Dit is gelijk aan de maximale redelijke termijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, wordt gesteld.

Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Ook deze termijn is op acht weken gesteld (tweede lid).

Artikel 4:14 Awb verplicht tot kennisgeving aan de aanvrager van dit verlengingsbesluit.

Het derde lid is toegevoegd omdat de Omgevingswet bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd.

 

  • W.

    De toelichting bij afdeling 8 komt te luiden aldus:

AFDELING 8 TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

Algemeen: op openbare inrichtingen zijn naast de regels van de Alcoholwet nog vele andere regels van toepassing. Onder andere de Omgevingswet, Wet op de kansspelen en Opiumwet. Meer in het bijzonder geldt het Besluit activiteiten leefomgeving. Op grond van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op publiek toegankelijke gebouwen en bijbehorende erven.

Geluidsnormen: het Besluit activiteiten leefomgeving geeft geluidsnormen voor zowel bestaande als nieuwe horeca-inrichtingen. Bovendien kan het bevoegd gezag technische voorschriften stellen aan een inrichting om aan de geldende geluidsnorm te voldoen. Daarnaast kunnen afwijkende geluidsnormen worden voorgeschreven voor de gehele activiteit of voor specifieke activiteiten, anders dan feestjes. Hierbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de duur van de activiteit.

Stemgeluid van een terras (er zijn uitzonderingen!) en onversterkte muziek zijn vrijgesteld van de geluidsnormen. Voor onversterkte muziek geldt dat de gemeente bij verordening afwijkende regels kan stellen.

 

  • X.

    De toelichting bij artikel 2:28 komt te luiden aldus:

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (z)

Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend. Met het exploitatievergunningenstelsel wordt de burgemeester in staat gesteld om vanuit zijn toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot de openbare orde, horecabedrijven te toetsen op effecten op de openbare orde en de woon- en leefsituatie.

Vergunningen op grond van de APV worden in beginsel voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Het is op gronden ontleend aan dwingende redenen van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen aan een exploitatievergunning. Op grond van lid 5 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie een beperkte geldigheidsduur vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een - voormalig overlastgevend – horecabedrijf, indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat er geen sprake zal zijn van ontoelaatbare aantasting van de woon- of leefsituatie of openbare orde. Dit kan ook gelden voor risicovolle branches, locaties of gebieden. Daarnaast geldt een beperkte geldigheidsduur voor zogenaamde schaarse vergunningen. In lijn met de jurisprudentie kunnen schaarse vergunningen niet voor onbepaalde tijd worden verleend.

De exploitatievergunning is persoonsgebonden en locatie gebonden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. De exploitatievergunning is (grotendeels) afhankelijk van de persoon van de exploitant (onder andere vanwege de antecedententoets) en kan daarom niet worden overgedragen aan een nieuwe exploitant. Voor een beoogde nieuwe exploitant moet een nieuwe aanvraag/vergunningprocedure doorlopen worden. De exploitant, en bij diens afwezigheid de leidinggevende, is verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers en dient er voor te zorgen dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de inrichting, en in de directe nabijheid ervan, niet wordt verstoord. De aanwezigheid van de vergunninghouder of een leidinggevende is van cruciaal belang voor een verantwoorde exploitatie. De exploitant en leidinggevende dienen er immers op toe te zien dat er geen verstoring van de openbare orde plaatsvindt en dienen zo nodig bezoekers op hun gedrag aan te spreken. Daarnaast wordt de exploitatievergunning voor de aangevraagde locatie verleend, waarbij voorafgaand aan de vergunningverlening onder meer een toetsing heeft plaatsgevonden aan het omgevingsplan en de gevolgen van de exploitatie op het woon- en leefklimaat op die specifieke locatie. Hierom is de exploitatievergunning zowel persoons- als locatie gebonden. Een exploitatievergunning kan derhalve niet zomaar aan een derde worden overgedragen, noch kan het horecabedrijf worden geëxploiteerd op een nieuwe locatie/ander adres zonder dat opnieuw een vergunning wordt aangevraagd en een toets wordt uitgevoerd.

Voor het maximaal aantal bezoekers bij Bed & Breakfast is aansluiting gezocht bij de regels hierover in de het omgevingsplan.

Artikel 2.28 lid 8 regelt het overgangsrecht. In alle andere gevallen wordt geen horeca-exploitatievergunning voor Bed & Breakfasts meer afgegeven.

 

  • Y.

    De toelichting bij artikel 2:29 komt te luiden aldus:

Artikel 2:29 Sluitingstijden (z)

Eerste lid: grondslag voor de in de APV opgenomen sluitingsbepalingen is artikel 149 Gemeentewet. De gemeenteraad kan verplichte sluitingstijden voor openbare inrichtingen vaststellen in het belang van de openbare orde. De sluitingsbepalingen betreffen de gedeelten van de inrichting, waarin de eigenlijke horecawerkzaamheden worden uitgeoefend: een op het trottoir gesitueerd terras behoort wel tot de inrichting, de zich boven de inrichting bevindende woning van de exploitant niet. Ook sportkantines, sociëteiten, clublokalen, verenigingsgebouwen e.d. zijn als inrichting aan te merken.

Concreet betekent dit artikel dat in Zaanstad geen gasten in openbare inrichtingen mogen worden toegelaten of mogen verblijven tussen 02:00 en 07:00 uur.

Voor zaken die onder de categorie lichte horeca in het omgevingsplan vallen geldt een sluitingstijd van 0:00 uur. Onder lichte horeca vallen onder meer restaurants en broodjeszaken. Lichte horeca is in beginsel alleen overdag en ’s avonds geopend is en niet ’s nachts. Dit geldt vooral in de woongebieden.

Horecaondernemers die het horecaconvenant hebben ondertekend geven daarmee blijk dat zij een maatschappelijk verantwoorde en veilige bedrijfsvoering nastreven ter afwering van verstoring van de openbare orde. Het is verantwoord om deze bedrijven meer exploitatiemogelijkheden in de vorm van ruimere exploitatietijden te bieden. Aan deze bedrijven is het verboden om gasten toe te laten tussen 03:00 en 07:00 uur. De bedrijfsvoering dient zo gereguleerd te worden dat de gasten tussen 03:00 en 05:00 het horecabedrijf verlaten. Tussen 05:00 en 07:00 uur mogen er geen gasten meer aanwezig zijn. Ook lichte horecazaken in het horeca concentratiegebied in Zaandam mogen van deze regeling gebruik maken. In dit gebied is juist gewerkt aan het bevorderen van een veilig en aantrekkelijk uitgaansklimaat en het tegengaan van overlast.

Bij de invoering van de openingstijden voor lichte horeca in juli 2017 geldt een overgangsrecht:

De huidige exploitanten van lichte horecazaken die het convenant hebben ondertekend, maar vallen buiten het horeca concentratiegebied, houden de ruime openingstijden uit lid 1c. Pas bij een nieuw te vestigen zaak of bij overname van een lichte horecazaak gelden de openingstijden volgens lid 1a

 

  • Z.

    De toelichting bij artikel 2:34b komt te luiden aldus:

Artikel 2:34b Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen (z)

Dit artikel bepaalt dat paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank mogen verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Het is dus wel toegestaan om bijeenkomsten te organiseren waarbij geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Ook is het op grond van deze formulering mogelijk om de ruimte (kantine, buurthuis e.d.) te verhuren voor bijeenkomsten van derden. De huurder van de ruimte kan indien gewenst zelf zorgen voor het verstrekken van alcoholhoudende drank.

In de praktijk zal dit betekenen dat binnen de beslotenheid van particuliere feesten (bruiloften, verjaardagen en jubilea van leden van de club of van buurtgenoten) de huurder zelf zorgt voor de aanschaf en het verstrekken van alcoholhoudende drank of daarbij gebruik maakt van de diensten van een partijen- cateringbedrijf.

Bij verhuur van de ruimte aan personen die niet bij de rechtspersoon zijn betrokken (bijvoorbeeld voor een informatieavond of een productpresentatie of een cursus) kan deze derde voor de verstrekking van alcoholhoudende drank gebruik maken van de diensten van een partijen- cateringbedrijf.

De gebruiksmogelijkheden van het vastgoed worden begrensd door wet- en regelgeving zoals milieuregels, omgevingsplan, Alcoholwet en APV. Het is dus niet mogelijk dat een buurthuis of sportvereniging door tussenkomst van een party-organisator en een partijen- cateringbedrijf zonder meer openbaar toegankelijke festiviteiten als housefeesten of disco-avonden kan organiseren en het vastgoed als een soort zalenverhuurbedrijf kan exploiteren.

 

  • AA.

    De toelichting bij artikel 2:71 komt te luiden aldus:

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Voor de omschrijving van het begrip “consumentenvuurwerk” is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit. Consumentenvuurwerk wordt in het Vuurwerkbesluit als volgt gedefinieerd: “vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik” (artikel 1.1.1. lid 1). Consumentenvuurwerk dient te voldoen aan welomschreven productveiligheidseisen, zoals uitgewerkt in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (Stcrt. 243, 1997).

De bepalingen 2:72 en 2:73 zijn gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet en zijn een aanvulling op de uniforme regels voor de verkoop en afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling, zoals gesteld in het Vuurwerkbesluit.

 

  • BB.

    De toelichting bij artikel 2:75 komt te luiden aldus:

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:19a, 2:19b, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of artikel 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening of artikel 5.50 en 5.51 van de Verordening Fysieke Leefomgeving of de voorschriften en beperkingen groepsgewijs niet naleven die, met toepassing van artikel 1:4, verbonden zijn aan een vergunning of ontheffing, verleend ingevolge een van de vorengenoemde artikelen.

 

  • CC.

    De toelichting bij artikel 3:4 komt te luiden aldus:

  •  

Artikel 3:4 Concentratie seksbedrijven (z)

Op grond van dit artikel kan het college delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van seksbedrijven geen vergunning wordt verleend. Dit kan bijvoorbeeld gewenst zijn om daarop met voldoende intensiteit toezicht te kunnen uitoefenen of om deze bedrijven te weren uit woonwijken of andere gebieden die vanuit een oogpunt van woon- en leefomgeving ‘gevoelig’ zijn. De aanwijzing van het college betreft een concretiserend besluit van algemene strekking waartegen bezwaar en beroep open staat. Straatprostitutie wordt verboden in artikel 3:19.

Het langs deze weg vormgegeven concentratiebeleid moet altijd in samenhang bekeken worden met het omgevingsplan. Uit het omgevingsplan kan voortvloeien dat het uitoefenen van een (bepaald type) seksbedrijf op bepaalde locaties planologisch niet aanvaardbaar wordt bevonden.

 

  • DD.

    De toelichting bij artikel 3:7 komt te luiden aldus:

Artikel 3:7 Weigeringsgronden (z)

Het eerste lid, in samenhang gelezen met het tweede tot en met het vijfde lid, bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd.

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het decriminaliseren van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om een vergunning voor het exploiteren van een seksbedrijf rekening gehouden kan worden gehouden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder.

Aan het bevoegd gezag kan, op grond van artikel 13 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn vermeld in een aanvraag.

Eerste lid: In de onderdelen a tot en met g wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in de Alcoholwet en het daarop gebaseerde Alcoholbesluit. Dit heeft als voordeel dat voor seksbedrijven waarvoor niet tevens een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet Alcoholwet is vereist een antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Alcoholbesluit zijn in het eerste lid onder meer zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen is gelegen in de bestrijding van mensenhandel.

Onderdeel h: Dit onderdeel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

Vijfde lid: Het kan voorkomen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in de onderdelen a tot en met h van het eerste lid, maar dat het omgevingsplan de vestiging van een seksbedrijf ter plaatse niet toelaat.

Zesde lid: Ter zake van de in de onderdelen genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.

Onderdelen a, b en c: Het belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. De bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving is dan ook mede aanleiding geweest om tot een maximumstelsel van vijf vergunningen, zoals uiteen gezet in artikel 3:5, over te gaan.

Onderdeel d: Het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid valt onder de noemer openbare veiligheid en is doorgaans aan de orde bij raamprostitutie. Daarbij vindt de werving van klanten immers plaats op of aan de openbare weg, waar sprake kan zijn van aanzienlijke aantallen voetgangers en motorvoertuigen.

Onderdeel e: Tot de belangen die deel uitmaken van de gemeentelijke huishouding, behoort ook dat van de (volks)gezondheid. Daarnaast hebben de gemeenten, met als uitvoerende instantie de GGD, ook een aantal wettelijke taken met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van volksgezondheidsbeleid.

Onderdeel f: Bij de behandeling van de vergunningaanvraag wordt gekeken of er redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de arbeidsomstandigheden van de prostituee(s) niet in het geding (kunnen) raken.

Onderdeel g: De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegd bestuursorgaan de aanvraag weigeren. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.

Zevende lid: Dit onderdeel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

  • EE.

    De toelichting bij artikel 4:17 komt te luiden aldus:

  •  

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

  • FF.

    De toelichting bij artikel 5:56 komt te luiden aldus:

  •  

Artikel 5:56 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

De Omgevingswet beperkt zich tot de bescherming van het milieuhygiënische belang. Indien het college de openbare orde- en veiligheidsaspecten wil reguleren is het verlenen van een (tweede) ontheffing op grond van de APV noodzakelijk.

 

De aanvullende werking van artikel 5:56 APV.

Benadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van de Omgevingswet. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten.

Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 5:56 vult voor wat betreft de aspecten openbare orde en veiligheid de Wet milieubeheer aan. Aan ontheffingverlening op grond van de APV ligt dan een ander motief ten grondslag. Het college kan aan de ontheffing voorschriften verbinden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. De weigeringsgronden worden genoemd in vierde lid.

 

  • GG.

    De toelichting bij artikel 6:1 komt te luiden aldus:

  •  

Artikel 6:1 Strafbepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Zaanstad heeft bepaald dat het maximale in de APV moet worden opgenomen.

ARTIKEL III Inwerkingtreding

Deze verordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking.

 

ARTIKEL IV Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening 2021 tot wijziging van de

Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013:

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaanstad in de vergadering 9 maart 2023.

 

De raad van de gemeente Zaanstad,

 

de griffier,

de voorzitter,

Naar boven