Gemeenteblad van Ermelo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ermelo | Gemeenteblad 2023, 129305 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ermelo | Gemeenteblad 2023, 129305 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening fysieke leefomgeving Ermelo
De raad van de gemeente Ermelo;
gelezen het voorstel van het college van 9 februari 2023, nr. e230003751;
De Verordening Fysieke Leefomgeving, zoals op 7 december 2022 vastgesteld, gewijzigd vast te stellen via geconsolideerde versie Verordening (kenmerk 02330000153064).
Verordening fysieke leefomgeving Ermelo
Deze Verordening is een voorbereiding op de Omgevingswet. De regels over de fysieke leefomgeving uit diverse verordeningen worden (beleidsneutraal) overgezet in deze ene nieuwe verordening, als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Het doel hiervan is overzicht creëren welke regels in lokale verordening gelden voor de fysieke leefomgeving. Dit overzicht helpt straks bij het opstellen van het omgevingsplan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal deze verordening worden verwerkt in het omgevingsplan.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2: Bescherming milieu, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Hoofdstuk 6: Openbaar water en waterstaatswerken
Hoofdstuk 10: Ondergrondse infrastructuren
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt per onderwerp verstaan onder:
BESCHERMING MILIEU, UITERLIJK AANZIEN EN GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN (HOOFDSTUK 2)
Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, dan wel artikel 5.1 van de Omgevingswet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN (HOOFDSTUK 6)
ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN (HOOFDSTUK 10)
Net of netwerk: samenstel van ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie (een, al dan niet openbaar, elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 onder e en h van de Telecommunicatiewet);
Kabels en leidingen: kabels en/of leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder ook begrepen de daarmee verbonden (bovengrondse) transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behalve voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer, en ook omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken; voorbeelden van deze kabels en leidingen zijn telecommunicatie- en omroepkabels, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels),gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen en kabels en leidingen voor industriële netwerken;
Werkzaamheden: handmatige en mechanische (graaf)werkzaamheden in de openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen, en daarnaast alle werkzaamheden die de gemeente uit hoofde van haar functie als beheerder van openbare grond in het kader van kabels en leidingen dient uit te voeren;
Gescheiden stelsel: het openbaar riool met een buizenstelsel voor de afvoer van hemelwater dat tevens dienst kan doen als leiding voor de afvoer van drainagewater en bronneringswater, een buizenstelsel voor de afvoer van afvalwater en/of een buizenstelsel voor de afvoer van drainagewater en bronneringswater.
Deze verordening bevat regels over de fysieke leefomgeving, die overgenomen zijn uit de lokale verordeningen van de gemeente Ermelo die benoemd zijn in artikel 14.1, welke regels niet meteen al van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
HOOFDSTUK 2: BESCHERMING MILIEU, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN
PARAGRAAF 1 BRUIKBAARHEID UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan de weg
De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het opslaan van roerende zaken of als een eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak in een daarbij aangewezen gedeelte van de provincie of de gemeente toestaat of gedoogd dat daar roerende zaken worden opgeslagen.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.2 Omgevingsvergunning voor handelsreclame
Het is verboden om in de Stationsstraat en de direct daarop aansluitende pleinen en de Branderskamp zonder omgevingsvergunning van het bevoegd bestuursorgaan op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die van af de weg zichtbaar is.
Artikel 2.3 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 2.5 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2.9 Bescherming groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, bossen, heidevelden, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk dan wel aldaar bloemen te plukken.
PARAGRAAF 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 2.12 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Artikel 2.17 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten bedrijven of anderszins vuur te stoken
Overtreding van het bij of krachtens de in dit hoofdstuk 2 van deze verordening genoemde artikelen en de op grond van artikel 1:5 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien gestraft worden met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 3.1 Melding incidentele feesten
Het is een inrichting (in de zin van de Wabo) dan wel een bedrijf (in de zin van de Omgevingswet) toegestaan op maximaal zes dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel artikel 5.65 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving niet van toepassing zijn, mits de inrichting dan wel het bedrijf ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting dan wel bedrijf toegestaan om tijdens maximaal zes dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten, waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de inrichting dan wel het bedrijf ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel artikel 5.65 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.
Artikel 3.2 Overige geluidhinder
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit Activiteiten Leefomgeving, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, het Besluit Bouwwerken Leefomgeving of de provinciale omgevingsverordening Gelderland.
Artikel 4.1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4.2 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Artikel 5.2 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.5 Aangewezen standplaatsen
Een standplaatsvergunning voor een in bijlage 1 genoemde standplaats wordt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 5 en verder, uitsluitend verleend indien de aanvraag voldoet aan de in die bijlage gestelde eisen.
HOOFDSTUK 6: OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN
Artikel 6.1 Ligplaats vaartuigen
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.
PARAGRAAF 2: AANWIJZING VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN EN VERZAMELINGEN
Artikel 7.2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling
Het college kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.
Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 7.3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7.2, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 7.2, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
PARAGRAAF 3: AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT
Artikel 7.10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 7.9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 7.11 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
PARAGRAAF 4: BESCHERMING GEMEENTELIJK MONUMENT
Artikel 7.12 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 7.13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 7.16 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en lid 1 sub c van de Omgevingswet en artikel 4.20 van het Omgevingsbesluit voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid. Artikel 7.7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
PARAGRAAF 6: GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Artikel 7.18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 7.17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
PARAGRAAF 7 VANGNET ARCHEOLOGIE
Artikel 7.20 Vangnet archeologie
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht, tenzij:
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
Artikel 8.3 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een bedrijf een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu;
Artikel 8.4 Afvalbakken in bedrijven voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
De eigenaar van een bedrijf waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van het bedrijf, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van het bedrijf achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van het bedrijf afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 8.6 Verbod opslag van afvalstoffen
Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 9.2 Gebruik materiaal voor stoffelijke omhulsels
Bij de vervaardiging van lijkkisten zijn voor de volgende onderdelen of bewerkingen de volgende kunststoffen of toepassingen van kunststoffen toegelaten:
Binnenbekleding: niet geïmpregneerd papier aan de binnenkant van de deksel en de wanden; katoen, zijde, rayon, of celluloseacetaat dan wel een mengsel van genoemde stoffen, en wel zo dat de stof van de binnenbekleding niet in één stuk over de bodem en wanden van de kist wordt gespreid, maar dat voor de bodem een los stuk stof wordt gebruikt.
Materiaal voor lijkhoezen dient aan de volgende eisen te voldoen:
Biologische afbreekbaarheid: Het materiaal van de lijkhoezen dient binnen 90 dagen voor meer dan 98% te worden afgebroken, gemeten volgens norm ASTM: D 5338-92 of een daarmee vergelijkbare norm. Daarnaast dienen uit de lijkhoezen, zowel bij de biologische afbraak als bij crematie, geen schadelijke stoffen vrij te komen. Voor zware metalen (Pb, Cr, Ni, Cu, Cd, Zn) en gechloreerde koolwaterstoffen dient voldaan te worden aan de Duitse Bundesgütegemeinschaft-norm RAL GZ 251 of een daaraan gelijk te stellen norm. Voor de bepaling hiervan dient gebruik te worden gemaakt van de norm ASTM: D 5152-91 of een vergelijkbare norm.
Andere omhulsels dan lijkkisten en lijkhoezen die op het doel van begraven of verbranden zijn afgestemd, zijn toegestaan bij begraven of verbranden mits zij voldoen aan de hierboven gestelde eisen van doorlatendheid voor lucht en biologische afbreekbaarheid voor zover deze omhulsels dan wel onderdelen daarvan niet verwijderd worden voorafgaand aan het begraven of verbranden.
Artikel 9.3 Indeling graven en asbezorging
Het college bepaalt bij nader vast te stellen regels hoeveel lijken en hoeveel asbussen met of zonder urnen er kunnen worden bijgezet in de particuliere graven. Het college bepaalt tevens bij nader vast te stellen regels de afmetingen en de uitgifteduur van de particuliere graven. De uitgifteduur kan niet korter zijn dan de minimumtermijn vastgesteld in de Wet op de lijkbezorging.
Artikel 9.4 Aantal overledenen in algemene graven
Het college bepaalt bij nader vast te stellen uitvoeringsregels hoeveel lijken er kunnen worden bijgezet in de algemene graven.
Het college kan bij nader vast te stellen regels de algemene en particuliere graven onderverdelen in categorieën. Zij bepalen voor de verschillende categorieën de situering en oppervlakte.
Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door hen te stellen voorwaarden op een daartoe aangewezen gedeelte van de begraafplaats
Artikel 9.8 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker
Indien de rechthebbende of gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.
De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende of de gebruiker door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende of de gebruiker niet bekend is, maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.
Het college kan de rechthebbende of de gebruiker per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar op levert voor derden.
Artikel 9.9 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van uitgifte termijn
Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college tenminste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats bekend.
Artikel 9.10 Ruiming, bezorging van overblijfselen van as
Het voornemen van het college om een graf te ruimen wordt tenminste één jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop het graf geruimd zal worden per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend gemaakt. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot ruiming van het graf bekend gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip van ruiming door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord.
De rechthebbende op een particulier graf kan bij de beheerder een aanvraag indienen om de menselijke resten te doen verzamelen om deze opnieuw in dezelfde grafruimte te doen plaatsen dan wel om deze te cremeren of elders opnieuw te doen (her)begraven. De rechthebbende op een particulier urnengraf of particuliere urnennis kan bij de beheerder een aanvraag indienen de asbus ter beschikking te houden om elders bij te zetten of om de as te doen verstrooien.
Artikel 9.19 Winterharde meerjarige gewassen
De winterharde grafbeplanting dient in overleg met de beheerder te worden aangebracht. De winterharde meerjarige gewassen, die op de graven worden geplant, mogen bij volle wasdom de voor het graf beschikbare oppervlakte niet overschrijden of moeten door besnoeiing binnen de oppervlakte worden gehouden en niet hoger worden dan 1.20m;
HOOFDSTUK 10: ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN
Deze verordening is van toepassing op de procedures en voorschriften voor het aanleggen, in standhouden en opruimen van kabels en leidingen in openbare gronden, voor zover de gemeente Ermelo deze gronden beheert, in eigendom heeft dan wel daarover coördinatieverplichtingen heeft.
Deze nadere regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: de wijze van uitvoering bij de aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen, het medegebruik van voorzieningen en het opstellen van voorschriften op het gebied van markering, afzetting en het toepassen van proefsleuven.
Artikel 10.3 Instemmingvereiste en meldingsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleend instemmingbesluit overplaats, tijdstip en wijze van uitvoering van werkzaamheden, medegebruik van voorzieningen ende afstemming van voorgenomen werkzaamheden met overige netbeheerders, kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden of op te ruimen;
In geval van spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in de begripsbepalingen behorende tot dit hoofdstuk (zie artikel 1.1), volstaat een melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de melding uiterlijk binnen één werkdag na de start van de uitvoering van de werkzaamhedengemotiveerd worden gedaan aan het college;
Artikel 10.4 Aanvragen en melden
Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente Ermelo wordt uiterlijk vier weken na ontvangst van de aanvraag of de melding, als genoemd in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het(voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n). Het vorenstaande geldt niet voor zover artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet van toepassing is.
Artikel 10.7 Voorschriften en beperkingen
Het college kan aan het instemmingbesluit of aan de acceptatie van de melding nadere voorschriften of beperkingen verbinden in het belang van:
de ondergrondse ordening, waaronder ook verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor reeds in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zondernoodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder ook verstaan worden werken ten behoeve van de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit;
De grondroerder informeert omwonenden ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1.1 van de begripsbepalingen behorende tot dit hoofdstuk minimaal drie en maximaal 15 werkdagen voor de start van de werkzaamheden schriftelijk over aanvang, duur, aard en plaats van de werkzaamheden;
In dat kader is het college ook bevoegd voorschriften te stellen op het gebied van markering, afzetting en het toepassen van proefsleuven. Bij tegenstrijdigheden van de bepalingen van deze verordening en de bepalingen uit de uitvoeringsvoorschriften, hebben de bepalingen van deze verordening voorrang;
De grondroerder draagt in het geval van werkzaamheden voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen de marktconforme kosten voor herstel die gebaseerd zijn op“ De grondslagen van de tarieven voor het herstel van schaden aan elementen verhardingen”, welke jaarlijks worden geïndexeerd (prijsindexcijfer CROW voor grond-, weg- en waterbouw). Dit document is opgenomen in bijlage 4 bij deze verordening;
Artikel 10.8 (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg
Een grondroerder moet op verzoek van het college bij de aanleg van kabels en leidingen in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik maken van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, voorzieningen. Deze verplichting geldt als dit technisch haalbaar is en medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid;
Het vooroverleg als bedoeld in artikel 10.4, tweede lid, dan wel een door het college geïnitieerd overleg naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 10.4, eerste lid, is er ook op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid;
Op het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels en/of leidingen die ten dienste staan van een netwerk ten behoeve van nutsvoorzieningen in of op openbare gronden en niet vallend onder het eerste lid, gelden de volgende bepalingen, tenzij en voor zover daarover andersluidende afspraken bestaan of zijn overeengekomen tussen partijen:
De netbeheerder is verplicht op aanwijzing van de gemeente over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente;
Artikel 10.12 Informatieplicht
De netbeheerder stelt het college schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding niet langer ten dienste staat van een net of netwerk in of op openbare gronden. In dit kader zal de netbeheerder, eenmaal per jaar en voor zover mogelijk, op verzoek van het college een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/of leidingen aanleveren. De bewijslast van ingebruikname ligt bij de netbeheerder.
Artikel 11.1 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de warenmarkt die wordt gehouden op dinsdag van 08:30 uur tot 12:30 uur op het Raadhuisplein in Ermelo.
PARAGRAAF 2 GEGEVENS EN BESCHEIDEN
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn, als bedoeld in artikel 5.36 van de Omgevingswet, indien uit het in NEN5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
PARAGRAAF 3 HET TEGENGAAN VAN BOUWEN OP VERONTREINIGDE BODEM
Artikel 12.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 12.4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 12.3 kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
PARAGRAAF 4 VOORSCHRIFTEN VAN STEDENBOUWKUNDIGE AARD EN BEREIKBAARHEIDSEISEN
Artikel 12.5 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 12.6 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 12.7 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 12.18 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 12.8 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 12.9 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de begrippenlijst behorend tot artikel 1.1 van de Omgevingswet dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 12.10 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 12.11 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m² behoeft te zijn.
Artikel 12.12 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 12.13 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 12.8 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een vergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 12.14 Toegelaten overschrijding achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 12.8 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een vergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 12.15 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.15d BBL, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 12.16 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 12.17 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 12.21 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 12.22 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 12.23 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn;
Artikel 12.24 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in 12.26 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort.
Artikel 12.25 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in 12.26 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 12.25 en 12.23 en maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens 12.24 maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 12.27 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 12.16 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 12.28 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 12.29, onder d, en artikel 12.30 onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 12.29 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 12.32, eerste lid, artikel 12.33, eerste en derde lid, artikel 12.34, eerste lid, en artikel 12.35 en artikel 12.36 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 12.30 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 12.32, eerste lid, 12.33, eerste en derde lid, 12.34, eerste lid, 12.35 en 12.36 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter; dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
bouwwerken op een monument - als bedoeld de begrippenlijst behorend tot artikel 1.1 van de Omgevingswet dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 12.31 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
Artikel 12.32 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Onder de term “in voldoende mate ruimte” wordt verstaan: de parkeernormen en de aanwezigheidspercentages die zijn opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde “parkeernota Ermelo”, zoals die geldt ten tijde van de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning. Tevens dient de ruimte ten behoeve van parkeren of stallen van auto’s direct of indirect toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Voor deze afmetingen wordt verwezen naar de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004” van het ‘Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en de verkeerstechniek’, dan wel de meest recente versie hiervan.
Het college verleent een aansluitvergunning alleen voor het tot stand brengen en in stand houden van een aansluiting tussen de particuliere afvoerleiding en de perceelaansluitleiding:
Voor de afvoer van hemelwater en/of drainagewater naar het daarvoor bedoelde leidingstelsel, als ter plaatse een gescheiden stelsel, dan wel een drainagestelsel of infiltratiestelsel aanwezig is en redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het afvloeiend hemelwater dan wel drainagewater op of in de bodem van het eigen perceel of in het oppervlaktewater wordt gebracht.
Artikel 13.2 Vergunningaanvraag
Bij de aanvraag van een aansluitvergunning moeten de volgende gegevensdoor de rechthebbende worden verstrekt:
Wanneer het een lozing van afvalwater betreft, of er daarnaast ook hemelwater zal worden afgevoerd. Als de rechthebbende afvloeiend hemelwater wil afvoeren middels een gemengd of gescheiden stelsel, dan moet hij aannemelijk maken dat het redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden het afvloeiend hemelwater op of in de bodem van het eigen perceel of in het oppervlaktewater te brengen.
De aanvraag van een aansluitvergunning wordt slechts in behandeling genomen nadat bij de aanvraag alle in het tweede lid vermelde gegevens zijn verstrekt. Bij het ontbreken van gegevens wordt de rechthebbende daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld deze gegevens binnen vier weken na kennisgeving daarvan alsnog aan te vullen. Indien na 4 weken geen reactie is vernomen wordt geacht dat de aanvraag tot het aansluiten op de riolering is komen te vervallen. De gemeente is er aan gehouden dat schriftelijk te bevestigen.
Artikel 13.3 Weigering aansluitvergunning
Een aansluitvergunning kan slechts worden geweigerd indien een aansluiting van de particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting bezwaarlijk is, omdat het de doelmatige inzameling en afvoer van afvalwater met behulp van het openbaar riool of de behandeling van afvalwater wordt belemmerd.
Artikel 13.5 Aanhoudingsgrond en van rechtswege verleende aansluitvergunning
In afwijking van het eerste en tweede lid van artikel 13.4 wordt door burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag van een aansluitvergunning aangehouden als er geen reden is de vergunning te weigeren terwijl voor het aan te sluiten perceel nog een aanvraag moet worden gedaan of in behandeling is voor een omgevingsvergunning.
Artikel 13.6 Hardheidsclausule
Het college kan van de bepalingen van afdeling II afwijken voor zover de toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 13.7 Uitvoering aanleg of wijziging perceelaansluiting
In het geval dat er een pompgemaal geplaatst moet worden, omdat de gemeente daar alleen een persleiding heeft liggen, stelt de rechthebbende een deel van zijn perceel ter beschikking voor het plaatsen van het pompgemaal en het tracé van de persleiding. Dit wordt vastgelegd middels een zakelijkrecht. De kosten hiervan zijn voor rekening van de rechthebbende.
Het is ter beoordeling aan de gemeente of de onder lid 11 genoemde aanvraag of de capaciteit van haar leidingstelsel en/of de gemeente opgelegde afnameverplichting door het waterschap overschreden wordt, dit mogelijk maakt. Indien dat zou moeten leiden tot het vergroten van het gemeentelijke leidingensysteem zijn hiervoor de kosten voor de aanvrager.
Indien de gemeente op tijd een elektra aansluiting voor het te plaatsenpompgemaal heeft aangevraagd bij de netbeheerder, maar de netbeheerder niet binnen de gestelde uitvoeringstermijn de aansluiting kan realiseren, zal de gemeente het pompgemaal plaatsen, de termijn van oplevering zoals gesteld in lid 6 zal hierbij opschorten tot het moment van realiseren van de aansluiting door de netbeheerder.
Het beheer, daaronder begrepen het onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding, inclusief ontstoppingsvoorziening, wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende werkzaamhedenmoeten worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van de particuliere afvoerleiding, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende of veroorzaker komen.
Woningen of bedrijven aangesloten op mechanische riolering lozen veelal opeen kleine pompput (rioolgemaaltje). In het geval van een vermeende verstopping aan het gemeentelijke riool waarbij de rode lamp op de rioleringskast brandt, dient deze storing zo spoedig mogelijk te worden doorgegeven aan de meldlijn van de gemeente.
HOOFDSTUK 14: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 14.1 Wijziging van regelingen
De volgende verordeningen worden gewijzigd, in die zin dat de artikelen in deze verordeningen, die naar deze Verordening Fysieke Leefomgeving zijn overgeheveld, vervallen en deze volgende verordeningen worden tegelijkertijd met deze verordening Fysieke Leefomgeving opnieuw gewijzigd vastgesteld:
Vastgesteld in de openbare vergadering
van 9 maart 2023,
D. Berends,
griffier,
P.J.T. van Daalen,
voorzitter,
TOELICHTING OP DE VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING ERMELO
De Omgevingswet treed in 2022 in werking en bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving. Onder de fysieke leefomgeving wordt verstaan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.
Gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden na invoering van de Omgevingswet samengebracht in één omgevingsplan. Het omgevingsplan bundelt de huidige bestemmingsplannen, de beheersverordeningen, milieuregels en regels uit (andere) lokale verordeningen die de fysieke leefomgeving wijzigen of direct beïnvloeden. Daarmee wordt de regelgeving voor inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en zijn de regels makkelijker te vinden. In het kader van de invoering van de Omgevingswet zijn regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving gebundeld in de Verordening fysieke leefomgeving. Door het bundelen van regels in een nieuwe verordening en deze vast te stellen, zal het eenvoudiger zijn om regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving over te hevelen naar het omgevingsplan van Ermelo.
De algemene bepalingen en artikelen zijn afkomstig uit eerdere verordeningen. Hierin hebben slechts een paar tekstuele wijzingen plaatsgevonden. Indien dat het geval is, staat dit aangegeven bij de toelichting van het artikel.
Tevens stonden in de verordeningen diverse wetten genoemd die opgaan in de Omgevingswet. Dit zijn o.a. het Besluit Omgevingswet, de Wet algemene bepalingen omgevingswet en de Wet milieubeheer. Verwijzingen naar deze (vanaf januari 2023 ‘oude’) wetgeving zijn vervangen door verwijzingen naar de Omgevingswet. Zo is de Verordening Fysieke Leefomgeving Ermelo klaar om op te gaan in het omgevingsplan Ermelo.
In ‘Toelichting per hoofdstuk’ zal per hoofdstuk eventuele wijzigingen uitgelicht worden. Daarnaast worden slechts de artikelen en/of begrippen die uitleg behoeven, toegelicht. De overige artikelen worden als duidelijk genoeg beschouwd.
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
De meeste begrippen die gebruikt worden in deze verordening zijn ongewijzigd overgenomen uit eerdere verordeningen. Daarnaast worden de meeste begrippen niet gedefinieerd. Dit is niet nodig wanneer begrippen worden gebruikt conform het normale, algemeen gangbare spraakgebruik. Voor de invulling kan worden aangesloten bij het "Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal".
Het gaat hier om een beleidsneutrale overgang, waarbij er in feite niets wordt gewijzigd, maar artikelen uit diverse verordeningen één op één overgaan. Omdat in deze verordening artikelen uit diverse verordeningen zijn overgeheveld, is ervoor gekozen om de definities uit die verordeningen ook over te hevelen. Hierdoor staan bepaalde definities meerdere keren in dit artikel genoemd. In de aanhef is daarom aangegeven dat de definities per onderdeel gelden.
De begrippen spreken voor zich. Waar zowel de Wabo als de Omgevingswet worden genoemd, is dit om ervoor te zorgen dat deze verordening, bij het inwerking treden van de Omgevingswet, niet meteen gewijzigd hoeft te worden. Voor nu gelden de Wabo en de Woningwet, als de Omgevingswet in werking is getreden, worden deze wetten ingetrokken en gelden de genoemde artikelen uit de Omgevingswet.
Hieronder staat de lijst van gebruikte afkortingen opgenomen, zoals deze als bijlage bij de APV is opgenomen. Aangezien een aantal artikelen uit de APV beleidsneutraal is overgeheveld naar deze Verordening fysieke leefomgeving, is ervoor gekozen deze lijst van gebruikte afkortingen ook over te hevelen naar deze toelichting.
Bijlage 1 - Lijst van gebruikte afkortingen
Activiteitenbesluit milieubeheer Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Afdeling Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
AVG Algemene verordening gegevensbescherming
AMvB Algemene Maatregel van Bestuur
APV Algemene plaatselijke verordening
ABRvS Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
ARRS Afdeling rechtspraak van de Raad van State
Awb Algemene wet bestuursrecht
Awbi Algemene wet op het binnentreden
BABS Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer
BABW Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
BBOOR Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte
Bibob Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
BOA Buitengewoon opsporingsambtenaar
BPR Binnenvaartpolitiereglement
CBb College van Beroep voor het bedrijfsleven
CBF Centraal Bureau Fondsenwerving
CCV Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid
CROW Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek
DDDN Vereniging Direct Dialogue Donateurwervers Nederland
ECRM Europese conventie voor de rechten van de mens
EG-recht Recht van de Europese Gemeenschappen
EHRM Europese Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
GFT-afval Groente-, fruit- en tuinafval
GWWD Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Igr 100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever
IVBPR Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
KNAC Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club
KNMV Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging
model-APV Model Algemene plaatselijke verordening
MON Motorsport Organisatie Nederland
NOC*NSF Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie
NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PMV Provinciale milieuverordening
RVV 1990 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
SGBO Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden
WvSv Wetboek van Strafvordering
Vb 2000 Vreemdelingenbesluit 2000
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VOG Verklaring Omtrent het Gedrag
Wabo Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wbp Wet bescherming persoonsgegevens
WED Wet op de economische delicten
Wom Wet openbare manifestaties
WOR Wet op de openluchtrecreatie
Wrp Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche
Wvgs Wet vervoer gevaarlijke stoffen
WVW 1994 Wegenverkeerswet 1994
Deze verordening bevat artikelen c.q. regels die voorheen waren opgenomen in de Afvalstoffenverordening Ermelo 2016, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Ermelo 2016, de Algemene Plaatselijke Verordening Ermelo 2020, de Beheersverordening algemene begraafplaatsen Ermelo 2014, de Bouwverordening 2016, de Erfgoedverordening gemeente Ermelo 2018, de Marktverordening gemeente Ermelo 2016 en de Rioolaansluitingsverordening gemeente Ermelo 2014.
Deze artikelen c.q. regels maken niet meteen al van rechtswege onderdeel uit van het omgevingsplan zodra de Omgevingswet in werking treedt. Uiteindelijk worden de regels uit deze verordening opgenomen in het omgevingsplan.
Artikel 1.3 Doelen van de verordening
Dit artikel spreekt voor zich.
Deze termijn staat in artikel 16.64 van de Omgevingswet.
Uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat de beslistermijn ingaat op het moment dat de oorspronkelijke aanvraag is ingediend. De beslistermijn wordt opgeschort als de aanvraag niet volledig is. De aanvrager krijgt hiervan bericht van B&W met het verzoek om de aanvraag aan te vullen. Dit is een uitnodiging in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het bericht bevat een termijn waarbinnen de gelegenheid is om de aanvraag aan te vullen.
Geadviseerd wordt om een aanvraag tijdig in te dienen, bij voorkeur veertien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Door het tijdig indienen van de aanvraag bereikt de aanvrager dat burgemeester en wethouders tijdig een besluit kunnen nemen over de benodigde vergunning.
Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing wordt verklaard, nemen burgemeester en wethouders binnen 6 maanden een besluit.
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen
Hiermee wordt gedoeld op bijzondere verplichtingen die alleen voor de vergunninghouder gelden of beperkingen naar bijvoorbeeld tijdsduur of plaats. Vanzelfsprekend is het verplicht de voorschriften na te komen.
Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Dat een vergunning of ontheffing persoonlijk is, betekent dat deze niet overdraagbaar is, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt.
Artikel 1.7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Dit artikel bevat de mogelijke intrekkings- en wijzigingsgronden. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. De wijze waarop de intrekking of wijziging moet plaatsvinden, is geregeld in artikel 3:41 Awb.
Artikel 1.8 Termijnen vergunning of ontheffing
Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de Europese Dienstenrichtlijn.
Voor de duidelijkheid zijn algemene weigeringsgronden genoemd. Alleen als voor een vergunning andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1.9 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.
Artikel 1.10 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren
De bevoegdheid hiertoe is gebaseerd op hoofdstuk 5 van de Awb.
Het college krijgt de mogelijkheid toegekend door de raad om in voorkomende gevallen nadere regels ter uitvoering van deze verordening vast te stellen.
HOOFDSTUK 2: BESCHERMING MILIEU, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
Lid 5 van dit artikel is gewijzigd. In de oude verordening (de Algemene Plaatselijke Verordening) werd verwezen naar artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet gaat op in de Omgevingswet. Echter, sub j en k uit het eerste lid van artikel 2.2 van de Wabo komen niet terug in de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de tekst van sub j en k uit dit oude artikel letterlijk over te nemen.
Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden, containers of fietsparkeervoorzieningen.
Ook voorwerpen die met de grond zijn verbonden, zoals een haag in de berm, kunnen als voorwerpen als hier bedoeld worden aangemerkt (ABRvS 10-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:49).
Algemene regel met ontheffingsmogelijkheid
In variant 1 van de modelverordening VNG is een breed gestelde algemene regel opgenomen in plaats van een vergunningstelsel. Deze variant heeft de voorkeur van de VNG. De raad maakt met het overnemen van deze variant een nadrukkelijke keuze voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. De gedachte is dat voor een groot aantal voorwerpen die in de openbare ruimte worden geplaatst een vergunning overbodig is, omdat deze voorwerpen volstrekt geen overlast veroorzaken of zelfs bijdragen aan de leefbaarheid. In de praktijk wordt er ook niet vaak handhavend opgetreden tegen voorwerpen die strikt gesproken alleen met vergunning op of aan de weg zouden mogen staan.
Sommige gemeenten hebben behoefte aan een concretere invulling van het begrip hinder voor het verkeer. Er is dan bijvoorbeeld in lid 2 een extra volzin opgenomen: “Van hinder voor het verkeer is in elk geval sprake wanneer er niet een vrije doorgaan wordt gelaten van …m op stoepen en … m in voetgangersgebieden.” In het tweede lid is de bevoegdheid voor het college opgenomen om nadere regels te stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden. Dit artikellid is ook opgenomen omdat veel gemeenten niet met een horeca-exploitatievergunning werken, en dus niet langs die weg een vergunning afgeven. Terrassen zijn dan alleen nog maar gereguleerd door de brede algemene regel van artikel 2:1. Dat is voor veel gemeenten een zeer verregaande stap. Daarom kan het college op grond van het tweede lid regels stellen over omvang, de vrije doorgang voor verkeer, voetgangers en hulpdiensten en de sluitingstijden. Ook bestaat er soms vrees voor een wildgroei aan uitstallingen. Verder kunnen voor op of aan de weg geplaatste reclames nadere regels worden gesteld. De opsomming in het derde lid kan natuurlijk desgewenst worden aangevuld.
Een dergelijke optie is ook denkbaar voor alle voorwerpen. Dan ontstaat in plaats van een vergunningstelsel een algemene regel die in detail voorschrijft wat er wel en niet is toegestaan. Een aantal gemeenten heeft daarvoor gekozen. Nadeel van die aanpak is dat zo’n regel onvermijdelijk een uitvoerig stuk wordt, omdat voor een heel scala aan voorwerpen (bloembakken, uitstallingen, bouwsteigers, straatmeubilair, et cetera) moet worden omschreven waar en hoe ze kunnen worden geplaatst, en wat de omvang mag zijn. Ook is het heel goed mogelijk dat de regel niet overal in de gemeente dezelfde zal zijn. Het zal duidelijk zijn dat zo’n regel zo afhankelijk is van de lokale situatie, dat die niet als model door de VNG kan worden aangeboden.
Voordeel van een gedetailleerde regel is dat er de nodige duidelijkheid wordt gegeven. Daarmee is meteen een nadeel genoemd van een algemeen gestelde regel. Feitelijk is daarmee voor burgers en bedrijven een zogeheten ‘zorgplicht’ neergelegd. Er mogen voorwerpen worden geplaatst, zolang de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht en aan de andere voorwaarden in het eerste lid wordt voldaan. De burger dient dat zelf af te wegen. Als de gemeente wenst op te treden omdat zij van mening is dat het verbod van het eerste lid wordt overtreden, zal daarover al snel discussie ontstaan. Dat vraagt inschattingsvermogen, zelfstandigheid en tact van de toezichthoudende ambtenaren. Als de gemeente zou besluiten om de regeldruk terug te brengen en van een vergunning naar een algemene regel te gaan, is het daarom van groot belang dat de handhavers en toezichthouders daarbij nauw en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium worden betrokken, zodat zij weten waar zij aan toe zijn en hoe ze in de nieuwe situatie kunnen handelen. De gemeente zal haar handhavingsbesluit zeer nauwkeurig dienen te motiveren.
Voor het verlenen van ontheffingen (derde lid) is het college in beginsel het bevoegde bestuursorgaan. Voor een terrasontheffing is de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan. Hij kan daarvoor desgewenst beleidsregels vaststellen op grond van artikel 4:81 van de Awb.
De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning indien het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo (vijfde lid).
Er zijn in 2018 een aantal specifieke locaties opgenomen waar het is toegestaan, zonder vergunning, een spandoek op te hangen. Deze spandoeken mogen voor diverse doeleinden worden opgehangen, maar niet met het doel handelsreclame te maken.
Een dergelijke optie is ook denkbaar voor alle voorwerpen. Dan ontstaat in plaats van een vergunningstelsel een algemene regel die in detail voorschrijft wat er wel en niet is toegestaan. Een aantal gemeenten hebben daarvoor gekozen. In Ermelo geldt hiervoor het Reclame, uitstallingen en terrassenbeleid voor de straten en pleinen zoals afgebeeld in de hierna weergegeven afbeeldingen. De burgemeester is ten aanzien van terrassen wel het bevoegd bestuursorgaan voor wat betreft het verlenen van ontheffingen (derde lid). Hij kan daarvoor desgewenst beleidsregels vaststellen op grond van artikel 4:81 van de Awb).
Bijlage bij artikel 2:1, tiende lid
Het plaatsen van inboedels op de weg gebeurt dikwijls in het kader van de ontruiming van woningen. Het is echter in strijd met artikel 2:1. In de VNG ledenbrief Lbr. 97/39 van 20 maart 1997 wordt het advies gegeven om met preventieve bestuursdwang op te treden ten aanzien van op de weg geplaatste zaken. Die mogelijkheid is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2001. Het op straat plaatsen en daar laten staan van inboedel is geen gebruik van de weg overeenkomstig de bestemming, zodat zo’n handeling onder het verbod van de APV-bepaling valt. Hoewel artikel 5:21 van de Awb niet met zoveel woorden voorziet in de mogelijkheid van een preventieve bestuursdwangaanschrijving, kan een dergelijk besluit volgens vaste jurisprudentie worden genomen indien er sprake is van klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift. De Afdeling overweegt nog expliciet dat niet van belang is er of sprake is van dreigende ernstige schade. Het enige criterium voor preventieve bestuursdwang is dus “klaarblijkelijk gevaar van overtreding”. Verder oordeelt de Afdeling dat de aanschrijving terecht aan de woningstichting is gericht. Als opdrachtgeefster tot ontruiming, waarbij de inboedel op straat komt te staan, is ze overtreedster van de APV-bepaling (nu artikel 2:1). Als overtreedster is de woningstichting op grond van artikel 5:25 van de Awb ook de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd (ABRvS 07-11-2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD5810 (Brunssum)).
Pres. Rb. Amsterdam 15-02-2001, JG 01.0138. Ten onrechte merkte de opzichter bij een woningontruiming de inboedel als afval aan en liet de afgevoerde inboedel als afval verbranden. Gemeente aansprakelijk voor de schade.
ABRvS 17-07-2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE5429. Spoedeisende bestuursdwang met toepassing van artikel 5:31 van de Awb ten aanzien van op de weg geplaatste zaken na ontruiming. Het op straat plaatsen en daar laten staan van een veelal uit losse voorwerpen van niet geringe omvang bestaande inboedel kan niet als gebruik van de weg overeenkomstig haar bestemming worden aangemerkt, zodat een dergelijke handeling onder het verbod van de APV-bepaling valt. Deurwaarder is een instrumenterend openbaar ambtenaar. Woningstichting is als opdrachtgeefster tot ontruiming overtreedster van de APV-bepaling en dient de kosten van bestuursdwang te betalen.
Rb. Zutphen 25-08-2004, ECLI:NL:RBZUT:2004:AQ8910. Ook een preventieve last onder dwangsom kan worden opgelegd aan de ontruimer.
Over het plaatsen van containers kan nog opgemerkt worden dat het CROW in 1998 richtlijnen heeft uitgebracht, getiteld Markering onverlichte obstakels. Deze richtlijnen gaan in op het uniform plaatsen en markeren van verplaatsbare onverlichte obstakels (waaronder vuil- en opslagcontainers), inclusief mogelijke regelgeving met bijbehorende handhavings- en controlemogelijkheden.
ARRS 30-12-1993, Gst. 1994, 6995, 5. Plaatsing van een bedrijfsafvalcontainer op de openbare weg is in strijd met de bestemming. Bovendien komt het doelmatig en veilig gebruik van de weg in het geding
ABRvS 29-01-1998, Gst. 1998, 7084, 5. Afvalcontainers kunnen echter bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn waarvoor een omgevingsvergunning (bouwactiviteit) is vereist. Dit hangt af van de constructie, omvang van de constructie en de plaatsgebondenheid. De APV-bepaling blijft buiten toepassing.
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing.
In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is, valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning.
Daarnaast is in het vierde lid geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan (in casu het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.
Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (vierde lid) als de omgevingsvergunning nodig is. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. De VNG verwacht dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en heeft artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo in de APV dan ook niet toegepast.
Objecten langs auto(snel)wegen
Rijkswaterstaat heeft op 21 oktober 2011 de richtlijn “Beoordeling van objecten langs Auto(snel)wegen” (Kader vergunningverlening)vastgesteld (Stcrt. 2011, 23311). De hoofdlijn voor objecten (waaronder reclame) is nu:
De APV kan op dit soort objecten van toepassing zijn, namelijk als de grond langs de snelweg valt binnen het begrip ‘weg’ of binnen de definitie van ‘openbare plaats’ als genoemd in artikel 1:1. In dat geval zal het rijksbeleidskader handvatten kunnen bieden om te bepalen of het object gevaar oplevert voor de bruikbaarheid of het doelmatig en veilig gebruik van de weg (artikel 2:10, eerste lid, onder a, variant 1).
ARRS 07-10-1996, ECLI:NL:RVS:1996:BL3028. Weigering van een uitstalvergunning voor handelswaar is niet alleen gehandhaafd op de onder b genoemde weigeringsgrond (welstand), maar ook op de onder a opgenomen weigeringsgrond (de uitstallingen staan ook in de weg). De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de plaatsing van dit artikel in het hoofdstuk dat betrekking heeft op openbare orde, in de weg staat aan het opnemen van de onder b genoemde weigeringsgrond. Niet valt in te zien dat een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van een uitstalling niet in het belang van de bescherming van de openbare orde kan worden geacht.
Rb. Leeuwarden 06-09-2001, ECLI:NL:RBLEE:2001:AD3917. Organisatie van circus op plein met parkeerbestemming. Er doen zich geen weigeringsgronden voor op grond van de APV-bepalingen. Ook strijdigheid met het bestemmingsplan biedt geen grondslag voor weigering vergunning.
ABRvS 05-06-2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE3681 en ABRvS 13-11-2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF0269. Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste lid van dit artikel is de burgemeester onder meer belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van de verordeningen voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. De burgemeester – en niet het college – is dus bevoegd om terrasvergunningen te verlenen.
De reclameverordening bevatte het verbod om zonder vergunning van het college reclameborden te plaatsen, die vanaf de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn. De vergunning kon worden geweigerd in het belang van welstand of verkeersveiligheid. Het college heeft een maximum van 123 locaties voor driehoeksborden aangewezen. Het stellen van beleidsregels was op grond van de Reclameverordening verplicht, maar het college had nagelaten deze op te stellen, zodat niet duidelijk was welke procedure werd gevolgd bij de verdeling van de schaarse locaties. De Afdeling oordeelt allereerst: Anders dan artikel 7, eerste lid, van de Grondwet beschermt artikel 10 van het EVRM ook uitingen met een commercieel karakter. De inmenging in het recht van vrije meningsuiting is echter voorzien bij de wet conform het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. Aangezien het stelsel in de Reclameverordening er voorts toe strekt reclame-uitingen te reguleren in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, alsmede de bescherming van de rechten van anderen, is er van strijd met artikel 10 van het EVRM geen sprake.
ABRvS 20-04-2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4255. Aan het college kan niet de bevoegdheid worden ontzegd om een maximum te stellen aan het aantal locaties waar driehoeksborden kunnen worden geplaatst. Dit maximum zal moeten worden gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van de in de Reclameverordening genoemde belangen. Het college heeft dit nagelaten. Nu het maximum aantal aangewezen locaties het uitgangspunt vormde voor de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek van appellante en niet kan worden nagegaan of dit uitgangspunt rechtens houdbaar is, moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat deze voor vernietiging in aanmerking komt.
Pres. Rb. Zwolle 29-10-1997, KG 1997, 389. Aangenomen mag worden dat een te beperkend beleid met betrekking tot reclameconstructies op grond van de APV-bepaling niet als redelijk kan worden gekwalificeerd, nog daargelaten of dit in overeenstemming is met artikel 10 van het EVRM. Immers, dit kan betekenen dat er in feite geen mogelijkheid van enige betekenis tot gebruik van het middel van verspreiding en bekendmaking zou overblijven. Volgens de President kunnen wel beleidscriteria in de vorm van restricties voor wat betreft het aantal vergunningen (al dan niet per aanvrager per jaar), en de locatie en duur van elke vergunning worden gesteld (Pres. Rb. Zwolle 26-09-1997, KG 1997, 338). Dit beleid kan worden onderbouwd met behulp van een politierapport of welstandsadvies.
Pres. Rb ’s-Hertogenbosch 23-09-1999, KG 1999, 299. Over driehoeksreclameborden ten behoeve van een Rasti Rostelli-show, oordeelde de President dat bij elke aanvraag om vergunningverlening een individuele en concrete beoordeling nodig is, ongeacht het gevoerde beleid. Geen acht is geslagen op de borden als zodanig en de plaats van opstelling. Geen strijd met redelijke eisen van welstand. Aanvrager dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van een vergunning.
Pres. Rb. Breda 09-11-1994, JG 95.0137, KG 1995, 20 en Pres. Rb. Zwolle 26-09-1997 en 29-10-1997, resp. KG 1997, 338 en 389. De APV-bepaling biedt geen ruimte voor de weigering van een vergunning voor reclameborden op basis van beleid volgens welk toestemming voor reclameborden uitsluitend wordt verleend voor plaatselijke, niet-commerciële evenementen. De APV-bepaling kent een aantal limitatieve weigeringsgronden. De aard van de reclame, commercieel of niet-commercieel, valt daar niet onder.
Pres. Rb. ‘s-Hertogenbosch 12-11-1998, KG 1999, 23. Weigering van vergunning voor reclameborden, aangezien het geen reclame voor een zeer bijzonder evenement betreft. Aard van een evenement is geen weigeringsgrond in de zin van de APV-bepaling.
Artikel 2:3 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Omdat voor de toepassing van dit artikel onder andere het begrip ‘weg’ uit de WVW 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor bijvoorbeeld de aanleg en verandering van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningplicht ook geldt voor de zogenaamde ‘eigen wegen’ die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance en dergelijke voorschriften gesteld kunnen worden over bijvoorbeeld de wijze van verharding en breedte.
Aan artikel 2:3 ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.
Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor – door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting – de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.
Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.
Zie ook de toelichting bij artikel 2:4.
Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid, onder d, van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van zes maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Mor. Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.
In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1:9.
Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting bij het derde lid.
Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.
Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:3 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen en dergelijke in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken is een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) telecommunicatieverordening.
In de Wabo is bepaald dat voor deze vergunning een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is. De VNG ziet geen reden om in gevallen waarin de Wabo niet van toepassing is hiervan af te wijken. Daarom is voor die gevallen het vijfde lid opgenomen.
Vz. ARRS 10-01-1986, BR 1986, 426 (wegaanleg Gennep). De voorschriften mogen slechts slaan op datgene wat op de weg zelf betrekking heeft – zoals de grenzen, de afmetingen, het profiel, de hoogte, de wijze van verharding – of wat met die weg ten nauwste verband houdt zoals beplanting en verlichting langs en van de weg, alsmede de (situering van de) langs of in de weg liggende riolering.
ABRvS 04-02-2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO2900. Anti-rampalen (voor juwelierswinkel) in het voetgangersgebied van een druk winkelcentrum leveren gevaar op voor de bruikbaarheid van de weg en voor het doelmatig gebruik daarvan in de zin van de APV-bepaling Zutphen. Legalisering van de palen is niet aan de orde. Objecten die in dezelfde winkelstraat staan, zoals fietsen, terrasstoelen en bloempotten, zijn anders dan de twee betonnen palen. Deze kunnen ’s nachts van de openbare weg worden verwijderd. Er is bovendien een aanvaardbaar alternatief. De palen kunnen achter de gevellijn worden gerealiseerd.
ABRvS 22-11-2017, ECLI:NL:RVS:2017:3221. Rechthebbenden op een weg hebben slechts alle verkeer, behoudens de beperkingen, bedoeld in artikel 6 van de Wegenwet, te dulden, wanneer de weg openbaar is in de zin van artikel 4 van die wet. In zoverre komt derhalve betekenis toe aan de regeling van de Wegenwet. Voor zover artikel 2:3 van de APV ertoe strekt dat de rechthebbende op de weg ook openbaar verkeer moet toestaan buiten de reikwijdte van zijn duldplicht ingevolge de Wegenwet, dient die bepaling wegens strijd met de Wegenwet buiten toepassing te blijven.
Artikel 2:4 Maken of veranderen van een uitweg
Omdat veel gemeenten aangaven in de praktijk moeite te hebben met de toepassing van een meldingsstelsel is artikel 2:4, opgenomen met een eenvoudig vergunningstelsel. Enkele gemeenten hebben het aangedurfd om de uitweg helemaal uit de APV te schrappen. De achterliggende gedachte is dat voor de aanleg van een uitweg over gemeentegrond (veelal de stoep) ook nog privaatrechtelijk overeenstemming moet zijn tussen gemeente en autobezitter. Bij die overeenkomst wordt dan ook het element verkeersveiligheid meegenomen.
In artikel 2:4 geldt voor de uitrit een vergunningplicht. Het is van belang zich te realiseren dat er sprake is van een omgevingsvergunning. De procedure van de Wabo is van toepassing, dat brengt bijvoorbeeld met zich mee dat de lex silencio positivo van afdeling 4.1.3.3. van de Awb van toepassing is. Dit hoeft dan ook niet meer uitdrukkelijk bepaald te worden.
De rechtspraak van de Afdeling laat er geen twijfel over bestaan dat een grondeigenaar in beginsel in staat moet worden gesteld om vanaf zijn perceel met een voertuig de openbare weg te bereiken. Alleen om zwaarwegende redenen kan de overheid daaraan in de weg staan. Om dat duidelijk te laten uitkomen is het aantal weigeringsgronden beperkt.
ARRS 01-09-1977, AB 1977, 366 (Maastricht I), ARRS 08-06-1978, Gst. 1977, 6514 (De Bilt) en ARRS 08-05-1981, AB 1981, nr. 391 (uitwegvergunning Nuth I). Eigenaar dient uitwegen op de weg te gedogen.
ARRS 20-06-1983, AB 1984, 75 (wegverbreding). Ontheffing verleend voor de verbreding in het belang van de veiligheid en bruikbaarheid van de weg onder de voorwaarde dat moet worden bijgedragen in de kosten. Kosten van de wegverbreding konden in redelijkheid niet geheel ten laste van appellante komen.
HR 30-09-1987, BR 1988, 212. Weigering uitwegvergunning op basis van de verordeningsbepaling, die in het belang van de verkeersveiligheid is gesteld, strijdt niet met artikel 14 van de Wegenwet.
ARRS 11-01-1991, Gst. 6929, nr. 6. Het schrijven van het college dat grond niet in gebruik wordt gegeven, is mede aan te merken als een weigering om een uitwegvergunning te verlenen. Noch het eigendomsrecht, noch de handhaving van het bestemmingsplan kan een rol spelen bij de beslissing gelet op het opschrift van het hoofdstuk waarin het artikel is geplaatst. Rubrica est lex.
ARRS 28-10-1983, Gst. 6774, nr. 12 (APV Vlijmen) en ARRS 01-04-1980, tB/S V, p. 662 (APV Dongen). Via voorschriften aan de vergunning te verbinden kan de wijze waarop wordt uitgewegd worden geregeld.
ARRS 12-07-1982, tB/S III, nr. 356. Als voorschrift aan de vergunning kan onder andere een onderhoudsplicht opgelegd worden.
ARRS, 20-06-1983, AB 1984, 75 en ABRvS 16-06-1995, Gst. 1996, 7035, 2. Ter bescherming van de veiligheid op de weg en mits opgelegd naar evenredigheid kan een financiële voorwaarde worden verbonden aan een uitwegvergunning.
Vz. ABRvS 20-01-1994, Gst. 1995, 7005, 4. Indien de uitweg gedeeltelijk is aangelegd op gemeentegrond, is uitwegvergunning nodig. Nader onderzocht moet worden of er een privaatrechtelijke eigendomsverhouding ten grondslag ligt aan de eis dat de uitrit moet voldoen aan het bestratingsplan.
ABRvS 05-12-1996, Gst. 1997, 7061, 3. Intrekken van een uitwegvergunning kan slechts plaatsvinden op grond van de gronden, genoemd in de APV-bepaling. De voorwaarde tot betaling van een recognitie maakt geen deel uit van de vergunning, zij is gebaseerd op het eigendomsrecht van de gemeente.
ABRvS 14-07-1997, AB 1997, 369. Besluit inhoudende dat privaatrechtelijke toestemming voor gebruik van de uitweg is geweigerd, is geen beschikking. De vraag of een vergunning kan worden verleend staat immers los van de vraag of van die vergunning ook gebruik kan worden gemaakt. Appellant is niet ontvankelijk.
ABRvS 28-01-2000, Gst. 2000, 7123, 3. Inrit is zonder uitwegvergunning aangelegd, nu de brief dat de inrit in het trottoir zal worden gemaakt, zodra de kosten daarvan aan de gemeente zijn betaald, geen besluit behelst in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar slechts een mededeling van feitelijke aard is.
ABRvS 04-07-2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA6717. Weigering van toestemming voor gebruik van bij gemeente in eigendom zijnde groenstrook naast woning ten behoeve van het maken van een uitweg is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar een rechtshandeling naar burgerlijk recht.
ABRvS 19-01-2001, ECLI:NL:RVS:2001:AA9700. Aanvragen bouwvergunning en uitwegvergunning moeten naar verschillende maatstaven worden beoordeeld. Aanvrager heeft bijzonder belang bij uitwegvergunning, nu het college een bouwvergunning heeft verleend voor een garage, namelijk het belang deze ook daadwerkelijk te kunnen gebruiken voor zijn auto. Slechts zeer bijzondere belangen aan de kant van de gemeente zouden de weigering kunnen dragen. Weigering op grond van te verwachten parkeerdruk ten gevolge van uitwegvergunning in de toekomst is niet nader onderbouwd.
ABRvS 27-06-2001, JB 2001, 207. Marginale toetsing rechter. De rechtbank heeft de uitwegvergunning ten onrechte vernietigd op basis van een eigen oordeel over veilig en doelmatig gebruik van de weg. De rechter moet zich beperken tot de vraag of de voorgedragen beroepsgronden tot het oordeel leiden dat het college het genomen besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, dan wel bij beoordeling van de daarvoor in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot weigering van de gevraagde vergunning heeft kunnen besluiten.
Artikel 2:5 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 van de Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.
Volgens deze bepaling is het verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert. ‘Wegverkeer’ kan daarbij breed worden gelezen. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat een gevaarlijke situatie ontstaat doordat overstekende voetgangers het zicht wordt belemmerd.
ARRS 10-12-1993, JG 94.0138. Tuin afgeschermd met lattenscherm en coniferen. Het college vond het belang van privacy zwaarder wegen dan het belang van de verkeersveiligheid. De Afdeling is van oordeel dat de belemmering van het uitzicht van beperkte betekenis is omdat het lattenscherm een open constructie kent. De weigering bestuursdwang uit te oefenen tegen de coniferen blijft echter niet in stand omdat de Afdeling van oordeel is dat de coniferen bij het uitrijden van de inrit het zicht geheel ontnemen.
Artikel 2:6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod kan niet zover strekken dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is. De periode waarin het rookverbod geldt zou van 1 maart tot 1 november kunnen zijn.
In artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het WvSr is bepaald: “Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: hij die door gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg gevaar voor bos-, heide-, helm-, gras- of veenbrand doet ontstaan.”.
Artikel 2:7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
In beginsel biedt de Belemmeringenwet Privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet Privaatrecht is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerende zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.
Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van het onderhavige artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.
Artikel 2.17 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Op grond van lid 3 van dit artikel kan het college ontheffing verlenen van het verbod. Uit Kamervragen blijkt dat de ontheffing kan worden verleend voor de volgende zaken:
De minister gaf tegenover de Kamer voorts aan dat fruitsnoeihout en aardappelloof onder de ontheffing zouden kunnen vallen. Hij sprak in zijn algemeenheid over hout dat men van bomen of struiken afhaalt om het natuurlijke proces om welke reden dan ook te bevorderen. Ook riet zou ons inziens hieronder kunnen vallen. Voor welke gevallen er nog meer een ontheffing kan worden gegeven, is sterk afhankelijk van de lokaal specifieke situatie, bijvoorbeeld indien er sprake is van een heidegebied of specifieke beplanting. Het is in ieder geval verboden om ontheffing te verlenen voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen. Verder is het meeverbranden van allerlei afvalstoffen (banden, verf, afgewerkte olie) verboden.
De gemeente is niet verplicht om ontheffing te verlenen. Gemeenten mogen zelf invulling geven aan het ontheffingenbeleid. Een absoluut stookverbod is dan ook toegestaan.
Omgaan met bestrijding van bepaalde ziektes
Met betrekking tot het bestrijden van bepaalde ziektes is het noodzakelijk op korte termijn passende maatregelen, zoals het verbranden van de zieke bomen, te nemen. De procedure van ontheffingsverlening duurt in deze gevallen te lang om telkens een ontheffing te verlenen. Daarom zou voor deze gevallen de ontheffing bij voorbaat verleen kunnen worden, waarbij in de ontheffing nauwkeurig wordt aangegeven in welke gevallen en onder welke omstandigheden van de ontheffing gebruik mag worden gemaakt.
Het gaat om een ontheffing van een wettelijk verbod of een uitzondering op de regel. Het verlenen van een ontheffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Het zou daarmee een soort vergunningstelsel worden. Een ontheffing zal derhalve altijd voor een bepaalde tijd verleend moeten worden. Tevens wordt het college de mogelijkheid geboden om aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. De weigeringsgronden worden genoemd in het vierde lid.
Artikel 3.1 Melding incidentele festiviteiten
Bij incidentele festiviteiten kun je denken aan optredens met livemuziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een ‘vroege vogels’-toernooi.
Artikel 3.2 Overige geluidhinder
Artikel 3.2 heeft betrekking op de vormen van geluidshinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
het d.m.v. luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;
het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;
het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;
het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;
het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz.;
overige handelingen waardoor geluidsoverlast ontstaat.
Verder kunnen onder artikel 3.2 vormen van geluidshinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van ‘lawaaiige’ hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektroakoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval moet daarom worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidshinder en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij is dat een zekere mate van (geluids)hinder als onvermijdelijk moet worden aanvaard.
Artikel 4.1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
De bomenlijst. Uitgangspunten van deze lijst zijn: - de verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenten zelf: d.w.z. voor het inventariseren en actualiseren van het gemeentelijk bomenbestand en het overnemen van de gemeentelijke monumentale bomen die vermeld staan op de landelijke lijst van de Bomenstichting in Utrecht. - Duidelijk en inzichtelijk voor de burgers; - Zoveel mogelijk de te beschermen bomen verankeren in een bestemmingsplan, op het renvooi van de plankaart of in een landschapsbeleidsplan of bomenplan. - De bomenlijst is als bijlage 1 opgenomen bij de bepalingen.
Artikel 5.9 Persoonsgebonden vergunning
Aanvragen worden geweigerd als die zijn ingediend door:
HOOFDSTUK 6: OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN
Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die toelichting behoeven.
Artikel 7.2 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet. Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Het artikel van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Artikel 7.10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 6.5 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 2 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 7.17 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het mogelijk om via het omgevingsplan gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. Dit kan ook gebeuren op instructie van het Rijk.
Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die toelichting behoeven.
Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die toelichting behoeven.
HOOFDSTUK 10: ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN
Artikel 10.3 Instemmingsvereiste
Het in de Telecommunicatiewet wettelijk vastgelegde principe van graafrechten in relatie tot de vereiste instemming van het college is vertaald naar de AVOI in dit artikel en wordt toegepast op alle werkzaamheden. Conform het wettelijk bepaalde geldt dat die instemming betrekking heeft op de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussenwerkzaamheden, werkzaamheden van minder ingrijpende aard en spoedwerkzaamheden. Bij werkzaamheden van minder ingrijpende aard en spoedwerkzaamheden geldt een meldingssysteem, waarbij de werkzaamheden van minder ingrijpende aard niet gestart mogen worden voordat de melding ook is geaccepteerd.
Voor spoedeisende werkzaamheden wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van het tijdstip van melden. Deze moeten zoveel mogelijk voor aanvang van de werkzaamheden gemeld worden, als dit niet mogelijk is moet dit in ieder geval binnen één werkdag na uitvoering van de werkzaamheden zijn gedaan.
Het college kan besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden als de openbare orde zich verzet tegen de uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden. Dit geldt ook als er gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar is.
De uitzonderingsbepaling voor spoedeisende werkzaamheden geldt niet als werkzaamheden moeten worden verricht in gebieden die door het college op een vooraf bekend gemaakte kaart zijn aan gegeven. Dit betekent dat in gebieden die op deze kaart staan geen spoedeisende werkzaamheden uitgevoerd mogen worden zonder voorafgaande melding. Voorbeelden op een kaart met dergelijke gebieden: risicogebieden als industriegebieden met buisleidingen voor transport met gevaarlijke stoffen, historische stadskernen of historische straten of natuurgebieden. Ook kan het gaan om toegangswegen van en naar gebouwen van hulpdiensten, brandweerkazernes, politie en gemeentelijke gebouwen. De gemeente kan voor toegangswegen naar zulke gebouwen de doorgang altijd vereisen. Dan is het niet aanvaardbaar dat zonder specifiek toezicht van de gemeente wordt gegraven. Vaststelling van deze gebieden kan ook plaatsvinden na vaststellen van de AVOI.
Als een grondroerder, ingeval van een calamiteit, deze melding doet en blijkt dat er een hoge drukgasleiding ligt, dient de grondroerder, voorafgaand aan de werkzaamheden, contact op te nemen met de Gasunie vanuit veiligheidsoogpunt.
Het college is bevoegd een breekverbod in te stellen als er sprake is van extreme weersomstandigheden. Dit naar oordeel van het college. Een afweging die gemaakt wordt is de kans op schade en de omvang hiervan aan de openbare gronden als er gegraven wordt. Het breekverbod wordt op de dag dat het breekverbod geldt, gecommuniceerd naar de betrokken grondroerders. In ieder geval één dag voor het beëindigen van het breekverbod wordt dit meegedeeld aan de betrokken grondroerders. Ten tijde van het breekverbod mogen er op geen enkele wijze breek- en/of graafwerkzaamheden plaatsvinden in de grond en/of bestrating. In het geval van spoedeisende werkzaamheden is het breekverbod niet van toepassing. Overtreding van het breekverbod leidt tot (opnieuw) stillegging van het werk.
Artikel 11.1 Toepassingsgebied
Op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onderdeel h., van de Gemeentewet (hierna: Gemw)kunnen burgemeester en wethouders jaarmarkten of gewone marktdagen instellen (en afschaffen ofveranderen). Dit hoofdstuk is van toepassing op dergelijke van gemeentewege ingestelde markten, voor zover het warenmarkten zijn en deze met regelmaat plaatsvinden. In Ermelo gaat het om de wekelijkse warenmarkt op dinsdag op het Raadhuisplein.
Dit artikel schrijft voor dat burgemeester en wethouders een inrichtingsplan vast dienen te stellen en regelt wat daarin geregeld moet en kan worden. Zo kan onder andere bepaald worden wat de markttijd is, welke delen van de markt bestemd zijn voor welke marktactiviteiten en op welke wijze nieuwe vergunningen worden verleend. Ieder inrichtingsplan dient voorzien te zijn van een kaart waarop het voornoemde is aangegeven.
Vaste-standplaatsvergunningen gelden in beginsel voor onbepaalde tijd, maar hier kan in individuele gevallen van worden afgeweken. Bijvoorbeeld als gewerkt wordt met een ‘proefperiode’.
Een standwerkvergunning kan beperkt worden tot het verkopen van bepaalde typen producten.
Bij bijzondere gevallen (eveneens tweede lid) kan een andere standplaats worden aangewezen. Daarbij kan gedacht worden aan zaken als extreme weersomstandigheden, noodzakelijke reconstructiewerkzaamheden en bepaalde evenementen.
Doordat de eis van handelingsbekwaamheid niet gekoppeld is aan een minimumleeftijd komen ook zestien- en zeventienjarigen aan wie door de kantonrechter handlichting is verleend in aanmerking voor een vergunning. Er is geen reden om minderjarigen die in het rechtsverkeer als handelingsbekwaam beschouwd worden, van de vergunning uit te sluiten.
Het vereiste ‘gerechtigd in Nederland arbeid te verrichten’ ziet met name op vreemdelingen die een vergunning ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen nodig hebben.
Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die toelichting behoeven.
Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die toelichting behoeven.
HOOFDSTUK 14: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Er worden, met deze verordening, flink wat artikelen uit diverse verordeningen overgebracht naar deze verordening. Hierdoor moet het wel kenbaar zijn, welk regime geldt. Normaal gesproken wordt in het overgangsrecht alle besluiten op basis van de oude verordeningen ondergebracht onder de nieuwe (versie van de) verordening. In casu is dit niet mogelijk, omdat die artikelen er in bepaalde situaties niet meer zijn.
De besluiten die in het verleden zijn genomen op basis van een artikel, dat is overgeheveld naar deze verordening, moet onder deze verordening vallen. Besluiten die zijn genomen op basis van artikelen die in de verschillende verordeningen achterblijven, horen uiteraard daaronder te vallen.
Daarnaast moet er duidelijkheid komen over de lopende aanvragen. Ook hierin wordt voorzien. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een artikel, dat overkomt in deze verordening, wordt de aanvraag onder deze verordening afgehandeld.
BIJLAGE 3 ALGEMENE VOORWAARDEN STANDPLAATSENVERGUNNING
De standplaats wordt op eerste aanzegging van het college van burgemeester en wethouders direct ontruimt dan wel verplaatst, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Gebruik standplaats en omgeving
Instructies van het bevoegd gezag
De gemeente aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid, in welke vorm dan ook, ontstaan door het gebruik van deze vergunning.
BIJLAGE 4 BIJZONDERE VOORWAARDEN STANDPLAATSENVERGUNNING
Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst.
BIJLAGE 5 HANDBOEK KABELS EN LEIDINGEN REGIO NOORD VELUWE
Nadere regels ter uitvoering van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur Regio Noord Veluwe
Het Handboek Kabels en Leidingen van de regio Noord-Veluwe wordt van toepassing verklaard in alle gevallen waarin de gemeente op basis van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) instemming verleent voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en/of leidingen.
In het Handboek Kabels en Leidingen, in het kortweg Handboek genoemd, worden richtlijnen, voorwaarden en eisen gesteld ten aanzien van de uitvoering van werken. Dit wordt ondersteund door het stellen van uniforme voorbereidings- en uitvoeringsvoorschriften bij alle werken in openbare gronden van de regio Noord-Veluwe.
Het Handboek is van toepassing voor iedereen die kabels en/of leidingen beheert, exploiteert, of kabels en/of leidingen wil aanleggen, onderhouden, wijzigen en/of verwijderen.
Het Handboek is verder van toepassing op alle kabels en/of leidingen, zowel buisleidingen als bijbehorende zaken als handholes c.q. distributiepunten, Point of Presence gebouwen (POP), trafostations e.d.
Het Handboek bestaat uit twee gedeelten:
Binnen de gemeentegrens zijn medewerkers gemandateerd om namens het college van burgemeester en wethouders instemming te verlenen. Deze instemmingverlening is het instrument om zorg te dragen voor de veiligheid, het beperken van overlast, het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de regio Noord-Veluwe.
In de praktijk kan er een rolverdeling bestaan tussen de gemeente, de netbeheerder en de grondroerder. Ook kan het zijn dat de laatste twee rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente is echter alleen de netbeheerder zowel financieel, operationeel als juridisch te allen tijde aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in dit Handboek Kabels en Leidingen. De gemeente behoudt zich echter het recht voor om in dringende gevallen handhavingsmaatregelen rechtstreeks met grondroerder af te handelen en de netbeheerder pas later daarvan in kennis te stellen.
Het college van burgemeester en wethouders van de regio Noord-Veluwe.
De afdeling Realisatie en Beheer is gemandateerd om namens het college op te treden.
De bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen persoon die is belast met het coördineren van de aanleg c.q. reconstructies van kabels en/of leidingen.
De bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen persoon die is belast met het houden van toezicht tijdens de uitvoering van werkzaamheden aan kabels en/of leidingen.
De rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor de levering van elektriciteit, gas, water of aardwarmte, dan wel aanbieder is van een (al dan niet openbaar) elektronisch communicatienetwerk en aan wie de gemeente instemming heeft verleend voor het leggen, hebben, houden, onderhouden etc. van kabels en/of leidingen in gemeentegrond.
Degene onder wiens verantwoordelijkheid leiding- of graafwerkzaamheden worden uitgevoerd.
In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen en richtlijnen. Hieronder is een beknopte omschrijving weergegeven welke deze betreffen:
Nederlands Normalisatie instituut.
Het Nederlandse centrum van normalisatie helpt bedrijven en andere partijen om onderling heldere en toepasbare afspraken te maken. NEN draagt bij aan veiligheid, gezondheid, milieu en innovatie.
Bedrijfsleven en andere partijen maken in normcommissies zelf afspraken over producten en werkwijzen. NEN bemiddelt in het afwegen van de verschillende belangen en zorgt voor neutrale procesbegeleiding. NEN biedt direct toegang tot Europese (NEN-EN) en mondiale normalisatieplatforms.
Nederlandse Praktijk Richtlijnen.
De NPR geeft toelichting op en aanwijzingen voor het verantwoord gebruik van de NEN- en NEN-EN normen.
CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze not-for-profit organisatie ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dit gebeurt in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.
De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag dé standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.
Aansprakelijkheid, schade, verzekeringen en veiligheid
De aanleg, instandhouding en de opruiming van kabels en/of leidingen moet geschieden op een zodanige wijze dat het beheer van andere kabels en/of leidingen niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt. Als hiermee in strijd wordt gehandeld neemt de netbeheerder op eigen kosten maatregelen ten aanzien van de betreffende kabels en/of leidingen, waaronder zonodig het verplaatsen daarvan, om aan de strijdigheid direct een einde te maken.
De netbeheerder is aansprakelijk voor alle schade aan gemeente-eigendommen die het gevolg zijn van het (ver)leggen, verwijderen, repareren en dergelijke van kabels en/of leidingen. Bij gecombineerde kabel- en/of leidingaanleg zijn de deelhebbende netbeheerders hoofdelijk aansprakelijk tegenover de gemeente.
- Schade bij groenwerkzaamheden;
In deze gevallen zullen al vóór het verstrekken van het instemmingsbesluit specifieke afspraken worden vastgelegd. Afhankelijk van de omvang van het werk kan in de voorwaarden "het 1e jaaronderhoud groen" en "inboet beplanting na het 1e groeiseizoen" worden voorgeschreven. De schade aan bomen wordt vastgesteld op basis van de Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).
In geval van schade of vervanging aan/van groenvoorzieningen zal de gemeente voor herstel c.q. vervanging zorgdragen. De kosten hiervan worden doorbelast aan de netbeheerder.
- Schade die ontstaat buiten de sleuf;
Van schade welke ontstaat buiten de sleuf is sprake als ten gevolge van werkzaamheden schade ontstaat aan materialen, lichtmasten, verkeersregelinstallaties (VRI’s), geparkeerde auto's, e.d. Voor zover het gemeentelijke eigendommen, betreft zal de gemeente deze schade verhalen op de netbeheerder.
Afhankelijk van de specifieke situatie kan het wenselijk zijn dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een gezamenlijke schouw en vastlegging plaatsvindt. Deze schouw dient plaats te vinden op initiatief van de netbeheerder. Indien deze niet heeft plaatsgevonden komen alle schades voor kosten van de netbeheerder.
Verborgen gebreken is de definitie voor buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. In dergelijke gevallen zal de netbeheerder in staat gesteld worden de verharding, opnieuw, te herstellen. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,02 meter, welke zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet.
Onverminderd het in voorgaande artikelen van deze paragraaf bepaalde moeten netbeheerder en haar mede- en onderaannemers voor eigen rekening zorgdragen voor de verzekeringen tegen schade als gevolg van Wettelijke Aansprakelijkheid welke voortvloeit uit het gebruik van aannemersmateriaal bij de uitvoering van het werk.
Objecten waarvoor een verzekeringsplicht krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) geldt, dienen overeenkomstig de voorschriften van de WAM, alsmede tegen het werkrisico verzekerd te zijn. Alleen door de in de vorige zin bedoelde verzekering gedekte motorrijtuigen mogen voor het werk worden gebruikt.
De toezichthouder controleert vanuit de publieke taakstelling van de gemeente of het werk veilig wordt uitgevoerd en is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen af te dwingen en in het ergste geval het werk stil te leggen zonder aansprakelijk te zijn voor gederfde inkomsten door de stillegging.
De aanwijzing door de toezichthouder beperkt zich tot het aangeven van hoofdmeetpunten. Zo kunnen bedrijven d.m.v. eenvoudig meetwerk in horizontale en in verticale zin zelfstandig de tracés in detail uitzetten. De gemeente treedt slechts toetsend c.q. controlerend op. Het tijdstip van aanwijzing dient door de netbeheerder tenminste één week van te voren aan de toezichthouder kenbaar gemaakt te worden.
Afwijkingen of veranderingen in de opgegeven grondwaterstanden geven geen recht op schadevergoeding of andere financiële tegemoetkomingen.
Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering
Bepalingen ten aanzien van de tracébepaling
Bij de tracébepaling van kabels en/of leidingen zijn twee aspecten van belang:
Het doel van deze liggingen is:
In het trottoir, zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de kabels en/of leidingen volgens een vaste volgorde ingedeeld. Deze volgorde verschilt per straat en is in bijlage 1 weergegeven.
Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden nagestreefd. In bijzondere gevallen kan de gemeente een andere indeling toestaan c.q. voorschrijven.
3.1.1. Aanvullende eisen voor horizontale ligging
Werkzaamheden aan of bij groenvoorzieningen en bomen worden zo veel mogelijk vermeden. Is dit toch onvermijdelijk dan wordt dit eerst met de gemeente besproken, vastgelegd en na akkoord kan het werk verder uitgevoerd worden. Dit geldt zowel voor een verlegging in een nieuw of een bestaand tracé. Bij het passeren van bomen moeten een aantal voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom voorkomen. Hiermee moet bij het traceren rekening gehouden worden en bij voorkeur een alternatief tracé worden gekozen.
In de ondergrond, zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de kabels en/of leidingen volgens een vaste diepte ingedeeld. Deze diepte verschilt per straat en is in bijlage 1 weergegeven.
Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden nagestreefd, mede in verband met kruisende rioolaansluitingen. In bijzondere gevallen kan de gemeente een andere diepteligging toestaan c.q. voorschrijven.
Uitgangspunten bij verticale ligging:
3.1.2. Aanvullende eisen voor verticale ligging
Bij het aanbrengen van boringen/persingen of een boogzinker, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse.
Kruising gesloten verhardingen
Het opbreken van gesloten verhardingen is niet toegestaan mits in overleg met de gemeente aangetoond kan worden dat dit niet te vermijden is. Na overleg, vastlegging en goedkeuring van de gemeente kan het werk verder uitgevoerd worden.
Objecten die kunnen worden beïnvloed door de tracering en aanleg van kabels en/of leidingen dienen vooraf te worden geïnspecteerd. Objecten kunnen onder meer zijn: bestaande wegen, spoorwegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende kabels en/of leidingen, bomen, wegmeubilair, taluds van watergangen en gebouwen.
Gebruik van gronden van derden
In een tracé kunnen perceelsgedeelten voorkomen, die eigendom zijn van c.q. in beheer zijn bij derden en waarvoor door die derden toestemming moet worden verleend om van die perceelsgedeelten gebruik te maken. Deze perceelsgedeelten kunnen onder meer zijn: kruisingen van spoor- rijks- en provinciale wegen, kruisingen van waterwegen of kruisingen van particuliere eigendommen of van natuurwaarden. De gemeente behoudt zich het recht voor om pas instemming te verlenen als door die derden schriftelijke toestemming is verleend om van hun grond gebruik te maken.
Bepalingen ten aanzien van de engineering/werkvoorbereiding
De netbeheerder is verplicht om in zijn werkvoorbereiding te inventariseren welke netbeheerders belangen hebben in het beoogde tracé, deze informeren over de voorgenomen werkzaamheden en gegevens over de aard en ligging van die belangen opvragen. In ieder geval zal er een oriëntatiemelding moeten worden gedaan bij het Kadaster- sectie Klic.
De netbeheerder dient zich te overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen leidingen. Hiertoe dienen in het beoogde tracé proefsleuven gegraven te worden, waarbij de netbeheerder zich dient te houden aan de CROW-publicatie 250: “Richtlijn zorgvuldig graafproces” alsmede de AVOI-, Handboek- en WION bepalingen.
Van de gemaakte proefsleuven en de maatvoeringen van de daarin aangetroffen kabels en/of leidingen houdt de netbeheerder een actuele registratie bij die op eerste aanzeggen aan de leidingcoördinator of toezichthouder wordt overhandigd. Indien afwijkingen van het vigerende standaard profiel dan wel het door gemeente aangewezen standaard tracé worden geconstateerd zal de netbeheerder in overleg met de leidingcoördinator of toezichthouder een nieuw beoogd tracé uitzetten.
Kabels en/of leidingen van de netbeheerder die door het instemmingplichtige werk blijvend buiten gebruik zijn gesteld dan wel kabels en/of leidingen die de afgelopen 10 jaar geen dienst hebben gedaan/niet in gebruik zijn genomen dienen te worden verwijderd. Deze verlaten kabels en/of leidingen moeten worden verwijderd op kosten van de netbeheerder en op een door de gemeente aan te geven tijdstip.
Koppelbalken t.b.v. funderingen mogen alleen worden gekruist als de afstand tussen de bovenkant van de koppelbalken en het maaiveld ten minste 2,00 meter bedraagt en de te overbruggen ruimte tussen de koppelbalken is voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de kabels en/of leidingen een veilige ligging verkrijgen.
Tijdelijk aan te brengen voorzieningen, ten behoeve van werkzaamheden aan kabels en/of leidingen, in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van de leidingcoördinator. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door de leidingcoördinator besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen.
Er mogen geen obstakels boven kabels en/of leidingen geplaatst worden waardoor deze niet meer bereikbaar zijn voor onderhoud, reparatie en dergelijke. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende netbeheerder, onder voorwaarden en/of het aanbrengen van voorzieningen, alsnog tot plaatsing worden overgegaan.
Er kan sprake zijn van voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis, kabel of leiding al op de volledig benodigde lengte gemeten vanaf de hoofdleiding tot aan de klantaansluiting, in de openbare grond tijdelijk moet worden opgeborgen (voornamelijk bij CAI-, FTTH- en Datanetten). In die gevallen moet deze voorbereiding zo strak mogelijk opgerold en gebundeld, verticaal op de juiste diepte onder een beschermende voorziening te worden weggezet evenwijdig tegen de erfgrens van het perceel waar de voorziening voor bedoeld is. Het hiervoor eventueel benodigde tracé of straatoversteken dienen tegelijk met de aanleg van de hoofdsleuf te worden aangebracht.
Situering handhole(s) c.q. distributiepunt(en)
De locaties van de handhole(s) c.q. distributiepunt(en) dienen in overleg met leidingcoördinator bepaald te worden. Door middel van proefsleuven moet vastgesteld worden of de gekozen locatie vrij is van overige voorzieningen. De toezichthouder dient de exacte situering aan te wijzen voor ze daadwerkelijke geplaatst worden. Indien naderhand blijkt dat een handhole c.q. distributiepunt toch bezwarend geplaatst is moet deze, op kosten van de netbeheerder, verplaatst worden.
De handhole(s) c.q. distributiepunt(en) mogen niet aangebracht worden in kabel- en leidingtracés, rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de aansluitlocatie van woningen en binnen een afstand van 3 meter vanaf bomen. De handhole(s) c.q. distributiepunt(en) dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.
Voorwaarden en eisen ten aanzien van de uitvoering
Namens de netbeheerder dient er altijd één aan te spreken verantwoordelijke persoon op het werk aanwezig te zijn. De naam van deze persoon moet bij alle betrokken partijen bekend zijn. Deze persoon moet controleren en verifiëren of alle gespecificeerde materialen worden toegepast en of de constructiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens het bestek, de specificaties, de tekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering volgens het instemmingsbesluit verloopt. Hij dient de door toezichthouder gevraagde informatie en de nodige medewerking te verlenen om hun werk mogelijk te maken.
Bij grootschalige projecten, zoals Fiber to the Home, zullen er op regelmatige tijden bouwvergaderingen worden gehouden, waarbij in ieder geval de leidingcoördinator wordt uitgenodigd. Van deze vergaderingen zal de netbeheerder en/of grondroerder notulen opmaken en binnen 5 werkdagen aan de leidingcoördinator toezenden. Deze notulen zullen op de gebruikelijke wijze worden beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
Hierbij wordt in ieder geval informatie gegeven over:
De toezichthouder controleert de naleving van onder andere:
Deze bepalingen hebben betrekking op het aanbrengen van sleuven in open verhardingen, al of niet voorzien van een puinfundering. In gesloten verhardingen zijn opbrekingen niet toegestaan, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente. De gemeente kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.
Opnemen en herstel verhardingen
De netbeheerder verzorgt de uitvoering van het tijdelijke en definitieve herstel van de verharding, tenzij de gemeente in het instemmingsbesluit aangeeft dat zij zelf wil zorg dragen voor het definitieve herstel van de verhardingen. Bij reguliere werkzaamheden dient dit binnen 5 werkdagen hersteld te zijn en bij calamiteiten binnen 24 uur. Indien herstel niet voldoende is of zelfs uitblijft wordt, dit in overleg met de toezichthouder, door de gemeente, op kosten van de netbeheerder, door een eigen aannemer hersteld.
De netbeheerder is verplicht de ondergrond en de verharding na afloop van de werkzaamheden weer terug te brengen in de hoedanigheid en kwaliteit zoals deze bestond voor het aanvangen van de werkzaamheden. In het geval van verhardingen niet ouder dan 3 jaar moet voorafgaand aan de werkzaamheden betrekking hebbende op klein - c.q. groot werk met de leidingcoördinator overlegd worden over de wijze waarop netbeheerder de vereiste kwaliteit wil bereiken en die, voor een periode die voor betreffende verharding algemeen gebruikelijk is, kan garanderen. In het geval dat de door de gemeente gewenste duurzame kwaliteit niet kan worden bereikt kan zij verzoeken om de kabels en/of leidingen via een ander tracé te leggen dan wel de verharding over de volle breedte opnieuw te leggen. De kosten van het herstel van de verharding komen voor rekening van de netbeheerder.
Asfalt- en overige gesloten verhardingen dienen door netbeheerder tijdelijk te worden hersteld met betonstraatstenen. Deze worden door de gemeente geleverd en kunnen afgehaald worden op de gemeentewerf. Het definitieve herstel wordt op kosten van de netbeheerder uitgevoerd door de gemeente. De tarieven die de gemeente in rekening brengt zijn conform een vooraf vastgesteld tarief.
Indien een verharding gebroken of beschadigde elementen bevat dient netbeheerder deze zelf en voor eigen rekening en risico te vervangen door elementen van gelijke samenstelling en hoedanigheid, op te halen op een door de gemeente aan te geven locatie. Tenzij tijdens een vooropname de hoeveelheid gebroken of beschadigde elementen zijn geïnventariseerd, schriftelijk vastgelegd zijn en voor akkoord ondertekend.
Ingeval bij de uitvoering van de werkzaamheden vervuilde (of van vervuiling verdachte) grond wordt aangetroffen heeft de netbeheerder de plicht dit direct te melden bij de gemeente. Verder graven moet worden gestaakt, tot het moment dat met de gemeente overeenstemming is bereikt over de aanpak en verwijdering zonder dat de kosten of vertragingsschade kan worden geclaimd bij de gemeente.
Bereikbaarheid aangrenzende gebouwen
De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers dient te worden gewaarborgd. In dit verband moet rekening gehouden worden met de toegankelijkheid voor hulpmiddelen zoals rollators en scootmobiles. In overleg met de betrokkenen en de toezichthouder moet de bereikbaarheid worden gegarandeerd.
Indien de beperking van de bereikbaarheid tot gevolg heeft dat de hulpdiensten en/of vuilophaaldiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels en bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld dient vooraf overleg gevoerd te worden met de belanghebbenden en de toezichthouder.
Maatregelen in het belang van het verkeer
De werkzaamheden dienen naar genoegen van de gemeente in tijd en uitvoeringswijze zodanig te worden gepland dat de bereikbaarheid van woningen en bedrijven maximaal wordt gegarandeerd. Als de gemeente het noodzakelijk acht, met name bij afsluiten van belangrijke verkeerswegen, kan een netbeheerder worden verplicht om de werkzaamheden zo veel mogelijk in weekeinden, ´s nachts of in de avonduren uit te voeren. Dit wordt schriftelijk medegedeeld als dit vooraf bekend is bij de instemmingsaanvraag.
De netbeheerder houdt het gemotoriseerde bestemmingsverkeer naar woningen, winkels, bedrijven, bouwwerken, landerijen enz. in overleg met de betrokkenen zo veel mogelijk in stand. Indien met de betrokkenen geen overeenstemming kan worden bereikt over de beperking van de bereikbaarheid, moet de netbeheerder tijdig, minimaal 2 weken vooraf, overleggen met de gemeente.
In geval van doodlopende straten of woonerven dient de netbeheerder er zorg voor te dragen dat, door middel van de toepassing van tijdelijke verkeersmaatregelen en/of aan te brengen tijdelijke voorzieningen bijvoorbeeld rijplatenbanen, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken en dergelijke, de bereikbaarheid per auto van aanliggende woningen en bedrijven en de bereikbaarheid voor hulpdiensten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden te allen tijde is gegarandeerd. Het aanbrengen, opruimen en weer in oorspronkelijke staat brengen van de openbare ruimte geschiedt door- en voor rekening van de netbeheerder.
De noodzakelijke verkeersmaatregelen ten behoeve van de uit te voeren werkzaamheden dienen door en voor rekening van de netbeheerder te worden verzorgd. In het geval van omleidingen of werkzaamheden bij hoofdwegen, kruispunten, voet- en fietspaden e.d. dient er tenminste twee weken voor aanvang van de werkzaamheden door de netbeheerder de vereiste verkeersmaatregelen te voorzien in een gedetailleerde verkeers- werk- en tijdsplanning en deze voor te leggen bij de gemeente.
Als de door netbeheerder uit te voeren werkzaamheden begeleid dienen te worden door tijdelijke verkeersregelinstallaties (VRI), dan dient de netbeheerder dit vooraf te melden bij de gemeente. Binnen 5 werkdagen na melding wordt dit door de toetsende afdeling van de gemeente beoordeeld. Aanwijzingen e.d. van die afdeling moeten door de netbeheerder worden opgevolgd voordat de tijdelijke VRI in gebruik wordt genomen.
De netbeheerder draagt zorg voor een regelmatige en voldoende controle op de instandhouding van verkeersborden, wegbebakening en –afzettingen, ook buiten de normale werktijden en dient zorg te dragen voor het zo spoedig mogelijk herstel van deze verkeersmaatregel. Dit geld ook voor de door de gemeente geplaatste verkeersvoorzieningen. Eventuele aanwijzingen door een gemeente ambtenaar, met betrekking tot verkeersmaatregelen dienen meteen te worden opgevolgd.
Maatregelen ten behoeve van de overlastbeperking
De dag voorafgaande aan een zaterdag of nationale feestdag moet om uiterlijk 12.00 uur het graven van geulen en het leggen/trekken van kabels etc. worden gestaakt en moet onverwijld worden overgegaan tot het aanvullen en verdichten van hoofdgeulen, het aanbrengen van de verhardingen en het opruimen van de werkomgeving. Uiterlijk 17.00 uur moeten alle werkzaamheden gereed zijn.
Netbeheerder dient alles te doen wat op grond van de meest actuele inzichten redelijkerwijs mogelijk is en verwacht mag worden om hinder als gevolg van b.v. lawaai, stank, modder e.d. veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten etc. tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Indien netbeheerder bij hoge uitzondering door de gemeente wordt toegestaan ’s avonds c.q. ‘s nachts te werken is netbeheerder verplicht in verband hiermee aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor de benodigde aanvullende vergunningen/ontheffingen.
Voorwaarden en eisen ten aanzien van het grondwerk
Operationele eisen civieltechnische werkzaamheden
Alle materialen en elementen dienen onbeschadigd te worden opgeleverd. De netbeheerder dient bij beschadiging zelf te zorgen voor herstel en te zorgen voor vervangend materiaal. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij in gezamenlijke vooropname van het tracé met de toezichthouder nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van elementen door de gemeente. Deze elementen kunnen dan afgehaald worden op de gemeentewerf.
De controle op het aanvullen en verdichten van de sleuven dient plaats te vinden door of namens de netbeheerder. Indien de aanvulling c.q. verdichting niet aan de gestelde eisen voldoet, stelt de gemeente de netbeheerder in de gelegenheid dit binnen één week te herstellen. Na deze periode vindt wederom een controle door de gemeente plaats.
Technische eisen grondwerkzaamheden
De gegraven sleuf in elementenverharding moet over de volle breedte worden aangevuld en verdicht. De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,30 m, waarbij elke laag mechanisch moet worden verdicht. Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw zo veel mogelijk te herstellen.
De sleuf moet vervolgens worden herstraat. Alle terug aangebrachte elementen dienen onderling en ten opzichte van de ongeroerde elementen even hoog te zijn bestraat. Binnen het terug aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen. Het straatwerk dient onder hetzelfde profiel en verband te worden bestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was.
Teerhoudende materialen moeten worden vervoerd naar een erkend verwerkingsbedrijf. De acceptatiekosten, de kosten van laden, transport en lossen komen voor rekening van de netbeheerder.
Niet teerhoudende materialen moet afgevoerd worden naar een erkend verwerkingsbedrijf voor secundaire materialen. De acceptatiekosten, de kosten van laden, transport en lossen komen voor rekening van de netbeheerder.
Een kopie van de acceptatie- of stortbonnen dienen direct te worden geretourneerd aan de leidingcoördinator of toezichthouder.
De sleuf moet vervolgens dichtgestraat worden met een straatlaag van tenminste 50 mm brekerzand met betonstenen in blokverband haaks op de rijrichting op een wijze die geen gevaar oplevert. De bovenzijde van de stenen dienen gelijk te liggen met het ingezaagde asfalt. De stenen dienen vlak ten opzichte van elkaar te worden bestraat. Indien er vooraf overeenstemming is kunnen de betonstenen om niet worden afgehaald op de gemeentewerf.
Alle overgebleven materialen, niet genoemd onder lid 8 van dit artikel, zoals b.v. puin en zand, moeten afgevoerd worden naar een verwerkingsbedrijf voor secundaire materialen. De acceptatiekosten, de kosten van laden, transport en lossen komen voor rekening van de netbeheerder. Een kopie van de acceptatie- of stortbonnen dienen direct te worden geretourneerd aan de leidingcoördinator of toezichthouder.
Voorwaarden en eisen ten aanzien van groenvoorzieningen
Eisen en uitvoering groenvoorzieningen
De gemeente besluit aan de hand van de melding van de netbeheerder of beplanting (bomen, planten, struiken, gras) mag worden verwijderd of gesnoeid. Als de netbeheerder dit zelf mag uitvoeren worden geeft de gemeente aan onder welke voorwaarden dit mag. Ingeval tijdelijk uitgenomen beplanting moet worden teruggebracht gelden in elk geval de hierna te noemen voorwaarden in lid 2 t/m lid 7.
Alle uitgekomen en niet herbruikbare materialen moeten afgevoerd worden naar een groenverwerkingsbedrijf. De acceptatiekosten, de kosten van laden, transport en lossen komen voor rekening van de netbeheerder. Een kopie van de acceptatie- of stortbonnen dienen direct te worden geretourneerd aan de leidingcoördinator of toezichthouder.
Bescherming te handhaven bomen
Voor elke ten onrechte gerooide en/ of beschadigde boom, waarvoor geen Omgevingsvergunning is verleend zal aan de netbeheerder een boete per boom worden opgelegd, afhankelijk van de waarde van de betreffende boom, berekend volgens de Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).
Als ten gevolge van de werkzaamheden onvoorzien een boom zoveel schade oploopt dat deze gerooid moet worden dient de netbeheerder dit te melden en zal de gemeente alsnog een Omgevingsvergunning aanvragen. Herplant van de betreffende boom wordt verzorgd door de gemeente op kosten van de netbeheerder.
Reservering voor inklinking mag max. 10 cm bedragen.
Bijlage 5a: Grondslagen van de tarieven het herstel van schade aan elementaire verharding van schade aan elementaire verharding
GRONDSLAGEN VAN DE TARIEVEN HET HERSTEL VAN SCHADEN AAN ELEMENTENVERHARDING
Artikel 25 - Uitvoeringskosten
2.1 Voor het schoonmaken, aanbrengen, inwassen en aftrillen van de straatstenen en betontegels, inclusief verwerken en verdichten zand en opruimen, geldt een norm van:
Voor bet aanbrengen van opsluitingen, inclusief verwerken en verdichten zand en opruimen, een norm van:
Voor lasgaten gelden de normen die bij de oppervlakte-eenheid van 0-15 m2 staan vermeld.
2.2. De ploeguurkosten worden als volgt berekend:
straatmaker I, functiegroep D f..”.. /uur
opperman/straatmaker 11, functiegroep B f..”.. /uur
vervoermiddel en materieel f..”.. /uur
Algemene kosten, winst en risico 12%
Een ploeg wordt gerekend te bestaan uit twee mensen. De mens uurkosten (mu) bestaan uit de ploeg uurkosten gedeeld door twee.
Indien het percentage voor algemene kosten, winst en risico niet door gemeente en nutsbedrijf wordt vastgesteld, geldt een percentage van 12%.
2.3. De kosten voor het straatwerk zullen per m2 (c.q. ml waar het banden betreft) worden berekend door de op het werk betrekking hebbende kosten van de navolgende kostensoorten te sommeren:
2.4. De genoemde prijsopbouw is "all in'', maar exclusief omzetbelasting De uitvoeringskosten worden inclusief omzetbelasting verrekend.
Bij de bepaling van de sleufbreedte zullen de volgende veronderstellingen worden gehanteerd:
Indien nutsbedrijf en gemeente overeenkomen dat het nutsbedrijf zelf het herstel van de schade uitvoert, worden de uitvoeringskosten niet in rekening gebracht.
Voor onderhoudskosten gelden de onderstaande percentages van de uitvoeringskosten, tenzij anders wordt overeengekomen:
In de uitvoeringskosten en daarmede in het onderhoudskostenpercentage is de omzetbelasting begrepen. Voor het berekenen van de onderhoudskosten is de verdelingsfactor van de verfijningsregeling bodemgesteldheid, zoals die in de Financiële Verhoudingswet 1984 is vastgelegd, van kracht. In deze regeling staat vermeld dat bepaalde aaneengesloten veen en kleilagen in de ondergrond als "slecht" zijn te bestempelen. De verdelingsfactoren hangen samen met de mate van slechtheid van de ondergrond. De factoren 0,00; 0,25; 0,50; 0,75 en 1,00 geven aan dat de ondergrond van de gemeente respectievelijk voor minder dan 50%, tussen 50 en 60%,60-70%,70-80% en meer dan 80% uit slechte grond bestaat.
Artikel 27 - Degeneratiekosten
Door het uitvoeren van graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen van leidingen onder verhardingsconstructies ontstaat schade die leidt tot degeneratie van het verhardingsoppervlak. Door de nutsbedrijven wordt aan de gemeente een vergoeding betaald voor het veroorzaken van deze schade. De vergoedingen, die ter compensatie van deze schade worden betaald, worden degeneratiekosten genoemd.
De degeneratiekosten worden berekend met een daartoe ontwikkelde formule, waarin op basis van de levensduurverkorting tengevolge van degeneratie de kosten per strekkende meter sleuf c.q. per stuk!asgat worden berekend op basis van de vernieuwingskosten, inclusief omzetbelasting, aan het einde van de levensduur van de verhardingsconstructie. De resultaten van de uitgevoerde berekeningen worden uitgedrukt in een percentage van de uitvoeringskosten conform artikel 27 lid 3. Inde degeneratiekosten zijn alle kosten met betrekking tot de vernieuwing van de bestrating en de bijkomende kosten, totaal inclusief omzetbelasting, opgenomen.
De degeneratiekosten worden uitgedrukt in een percentage van de uitvoeringskosten per m2. Hierbij worden de degeneratiekosten voor een langssleuf gerelateerd aan de oppervlaktenorm met een omvang van meer dan 15 m2. Voor een lasgat geldt de oppervlaktenorm kleiner dan of gelijk aan 15 m2. Dwars sleuven groter dan 15 m2 worden berekend als langssleuven en dwarssleuven kleiner dan of gelijk aan 15 m2 worden gedefinieerd als !asgaten De uitvoeringskosten, waaraan de degeneratiekosten in deze Leidraad zijn gekoppeld, worden berekend conform artikel 25 van de Leidraad, waarbij de omzetbelasting buiten de berekening wordt gehouden. De genoemde prijsopbouw is daarmede "all in" maar exclusief omzetbelasting.
Daarna worden de degeneratiekosten van langssleuven berekend door de in de tabellen vermelde percentages te vermenigvuldigen met de uitvoeringskosten per omvangcategorie groter dan 15 rn2 en met de lengte van de sleuf in ml. De berekening voor de degeneratie kosten voor !asgaten vindt plaats door de in de tabellen vermelde percentages te vermenigvuldigen met de uitvoeringskosten per omvangcategorie kleiner dan of gelijk aan 15 rn2 en met het aantal te verrekenen !asgaten uitgedrukt in stuks.
Voor het berekenen van de degeneratiekosten is de verdelingsfactor van de verfijningsregeling bodemgesteldheid, zoals die in de Financiële Verhoudingswet 1984 is vastgelegd, van kracht. In deze regeling staat vermeld dat bepaalde aaneengesloten veen en kleilagen in de ondergrond als "slecht" zijn te bestempelen. De verdelingsfactoren hangen samen met de mate van slechtheid van de ondergrond. De factoren 0,00; 0,25; 0,50; 0,75 en 1,00 geven aan dat de ondergrond van de gemeente respectievelijk voor minder dan 50%, tussen 50 en 60%, 60-70%, 70-80% en meer dan 80% uit slechte grond bestaat.
Deze vergoeding wordt berekend in de vorm van een toeslag percentage en bedraagt 8-15% van de uitvoeringskosten, zoals berekend conform artikel 25, de leden 2.1. t/m 2.5., ongeacht of de uitvoering van het herstel is gedaan door het nutsbedrijf of de gemeente. Het percentage beheerkosten wordt berekend over de uitvoeringskosten exclusief omzetbelasting.
VI TOELICHTING GRONDSLAGEN TARIEVEN
Toelichting artikel 24 - Algemeen
1. De overheid wordt in zijn hoedanigheid van wegbeheerder op verschillende wijzen geconfronteerd met de financiële gevolgen van het feit, dat nutsbedrijven in de openbare weg leidingen willen onderbrengen. In de regeling worden alleen de financiële gevolgen inzake wegen met een ongefundeerde elementenverharding aan de orde gesteld. De eventuele schadevergoeding met betrekking tot andere verhardingen alsmede tot de openbare weg behorende voor. werpen vallen buiten het bereik van deze leidraad.
2. De financiële gevolgen kunnen in vier hoofdgroepen worden ondergebracht:
2.1 Het feitelijke werken in, aan, op, onder en boven de openbare weg voor het leggen van leidingen. Deze feitelijke handelingen hebben tot gevolg dat er schade aan de verhardingen wordt toegebracht. De kosten, die gemaakt moeten worden voor het directe herstel van deze schade worden "Uitvoeringskosten" genoemd. Na herstel moet het werk bij oplevering voldoen aan de gestelde technische normen.
2.2 De kosten van het onderhouden van de herstelde sleuven c.q. !asgaten gedurende 1jaar , worden aangeduid met "Onderhoudskosten".
2.3 Ten gevolge van de handelingen door de leiding beheerder kan door nazakkingen, ook na het eerste jaar een meer blijvende schade optreden, waardoor de exploitatiekosten toenemen of eerder tot nieuwe investeringen als gevolg van de versnelde degeneratie van het wegdek c.s. moet worden overgegaan. De consequenties in deze categorie worden hierna aangeduid met de benaming "Degeneratiekosten"
2.4 De overheid moet als wegbeheerder om het leggen van de leiding mogelijk te maken en als gevolg daarvan, een aantal werkzaamheden verrichten. De hieraan verbonden kosten worden in het hiernavolgende aangeduid met de verzamelnaam "Beheerkosten".
3. Vergoedingen worden geacht kostendekkend te zijn, indien de door de activiteiten veroorzaakte kosten, zoals genoemd in artikel 24, lid 2, worden vergoed conform de daarna volgende artikelen. Bij verrekening gereedschap worden geteld bij de jaarkosten van het vervoermiddel. Hiervoor kan een toeslagpercentage worden genomen van 10%.
De uurlonen van straatmaker en opperman en de uurkosten van het vervoermiddel worden verhoogd met een percentage voor de kosten van begeleiding door de aannemer, algemene kosten en winst en risico.
Het percentage van 12%, zoals genoemd in de tekst, is een algemeen aanvaard gemiddelde. Bepalend is de mate van begeleiding in verhouding tot de uitvoeringskosten. Dit houdt in, dat de daadwerkelijke kosten van begeleiding variabel zijn en het percentage kan variëren van 5 tot 20%, afhankelijk van de plaatselijke situatie. Deze afwijking moet echter aantoonbaar zijn. Bij grotere werken met weinig begeleiding kan een lager percentage worden gehanteerd; kleine werken met veel begeleiding vragen een hoger percentage. De kosten van toezicht en begeleiding door de gemeente worden verrekend onder de beheerkosten.
2.3. Niet alleen de loonkosten kunnen regionaal of plaatselijk verschillend zijn, maar ook de prijzen van bij te leveren zand en te vervangen betonstraatstenen c.q. straatklinkers of betontegels. Vaststelling en herziening zal steeds moeten plaatsvinden naar het prijspeil op een bepaalde datum.
Zand: Afgezien van het feit dat theoretisch de inhoud van de gelegde leiding eenzelfde hoeveelheid overtollige grond oplevert (die door het nutsbedrijf dient te worden afgevoerd), zal in het algemeen om goed straatwerk te kunnen uitvoeren en afstrooien enig zand moeten worden bijgeleverd. Aangenomen is dat gemiddeld een laag zand met een dikte van 50 mm voldoende is. De bouwstofkosten voor straatzand zijn voor een los gestorte hoeveelheid.
Bouwstoffen: Wegens tekortkomend, kapot of verloren gegaan materiaal is gerekend op een bij te leveren hoeveelheid van 5%. Daarbij dient in acht te worden genomen dat reeds voor de ingreep in de weg aanwezige kapotte stenen of tegels, in het te vervangen percentage zijn begrepen. Hiertegen kan worden aangevoerd dat het onjuist zou zijn het nutsbedrijf hiervoor de kosten te laten betalen. Daar staat tegenover dat deze stenen of tegels in kapotte toestand (nog) geen direct probleem voor de wegbeheerder opleverden. Het probleem ontstaat evenwel bij opbreken, omdat de stenen of tegels niet opnieuw als een legkaart kunnen worden teruggebracht, waardoor gedwongen vervanging (vervroegde investering) ontstaat. Dit verlies aan bouwstoffen komt ten laste van het nutsbedrijf. In de praktijk is gebleken dat een percentage van 5% kan worden aangehouden.
2.5 Voor het bepalen van de in rekening te brengen sleufbreedte is uitgegaan van de overwegu1g, dat over de sleufrand uitkragende stenen of tegels meestal bij het <lichtstraten enige correctie behoeven.
B = gemiddelde sleufbreedte, vermeerderd met 0,l0 resp. 0, 15 m
Nazakkingen over een breedte groter dan het oorspronkelijk opgebroken werk is verdisconteerd bij de degeneratiekosten.
Omzetbelasting (BTW in 1990: 18,5%) …
Uitvoeringskosten incl. omzetbelasting …
Hierbij is de norm 0,51 de kosten norm uit artikel 25 lid 2.1.; 0,05 m is de dikte van de zandlaag en 5% is het percentage verlies aan bouwstoffen.
Omzetbelasting (BTW in 1990: 18,5%) …
Uitvoeringskosten incl. omzetbelasting …
Hierbij is de norm 0,22 de kostennorm uit artikel 25 lid 2.1.;0,05 m is de dikte van de zandlaag en b is de breedte van de trottoirband in m en 5% is het percentage verlies aan bouwstoffen.
Toelichting artikel 26 – Onderhoudskosten
Wordt alleen het onderhoud, of het opnieuw aanbrengen en het onderhoud beide, uitgevoerd door of namens de gemeente, dan kunnen de in de tekst aangehouden percentages voor onderhoudskosten worden gehanteerd. Deze percentages zijn gebaseerd op inventarisatiestudies van zowel wegbeheerders als van nutsbedrijven.
Het uitgangspunt is dat onder het straatwerk een normaal gedimensioneerd zandbed aanwezig is. Bepalend voor de grondsoort is de ondergrond, beneden het zandbed; over het algemeen dus op een diepte van 1,00 tot 1,50 m beneden straatpeil.
De ondergrond zand leent zich het meest gemakkelijk voor uitvoering en verdichting; bij klei kunnen vooral verwerkingsomstandigheden zoals slecht weer, vermenging van grondsoorten en verdichtingsproblemen een rol spelen; bij veen ontbreekt een goede klankbodem voor verwerking en verdichting; bij veen zal de samenhang in de ondergrond veelal verstoord worden en ook hierbij worden de verwerkingsomstandigheden moeilijker ingeschat dan bij zandondergrond.
Bij het vaststellen van de percentages is enerzijds rekening gehouden met de geringere toelaatbare hoogteverschillen bij voet/fietspaden en anderzijds met de grotere krachten op het wegdek bij rijbanen. Het onderhoud zal zich meestal uitstrekken over een grotere werkbreedte dan het oorspronkelijke sleufherstel; hiermee is met het vaststellen van het percentage van de uitvoeringskosten rekening gehouden.
Het overzicht van gemeenten met een verfijninguitkering bodemgesteldheid, ontleend aan een overzicht van het Ministerie van Financiën (situatie medio juni 1990) is als bijlage B in de leidraad opgenomen.
Na een goede uitvoering conform het gestelde in hoofdstuk 111 zal het onderhoud tot redelijke proporties zijn teruggebracht.
Ervaringen met het uitbesteden van het leggen van leidingen aan deskundige aannemers, waarbij een onderhoudsverplichting van een jaar in het contract met de aannemer is opgenomen, duiden op een kwaliteitsverbetering tijdens de uitvoering en een terugdringen van het noodzakelijke onderhoud. Derhalve verdient het aanbeveling om zowel de uitvoering als de onderhoudswerkzaamheden in één bestek onder te brengen en dit bestek door een deskundige aannemer te laten uitvoeren.
Bestratingnorm 0-15 m2 geeft uitvoeringskosten inclusief omzetbelasting per m2.
Rijstrook: Voet/fietspaden onderhoudspercentage 8%
Onderhoudskosten wordt verkregen door:
Toelichting artikel 27 – Degeneratiekosten
1. Door het uitvoeren van graafwerkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen of het herstellen van leidingen wordt blijvende schade aan de wegverharding aangebracht. Onder degeneratie wordt verstaan de achteruitgang in kwaliteit van de wegverharding, die leidt tot een geringere maatschappelijke acceptatie en tot klachten over de kwaliteit van de verharding. De achteruitgang in kwaliteit leidt tot een vermindering van de levensduur van de verharding, gerelateerd aan daartoe ontwikkelde technische normen. Vanuit deze begripsomschrijving is het fenomeen degeneratie bestudeerd, waarvan verslag wordt gedaan in de nota Degeneratie, oktober 1989, DHV Raadgevend Ingenieursbureau BV 5>.
In deze nota wordt uitgebreid ingegaan op degeneratie en alle daaraan gekoppelde aspecten. Tevens is in de nota de gedetailleerde opzet van de formule voor de berekening van de degeneratie opgenomen.
A. Uitvoeringskosten f. 21,22 per m2, exclusief omzetbelasting. Ondergrond zand, langsleuf met een lengte van 200 m. Rijbaan. Degeneratiekosten zijn 13% van de uitvoeringskosten voor de norm meer dan 15 m2.
B. Uitvoeringskosten f25,95 per m2, exclusief omzetbelasting. Ondergrond veen, lasgat: betontegels. Degeneratiekosten zijn 79% van de uitvoeringskosten voor de norm kleiner dan of gelijk aan 15 m2 .
3. Het overzicht van gemeenten met een verfijninguitkering bodemgesteldheid, ontleend aan een overzicht van het Ministerie van Financiën (situatie medio juni 1990) is als bijlage B in de leidraad opgenomen.
Toelichting artikel 28 – Beheerkosten
De wegbeheerder is verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening van de in beheer zijnde wegen en de ondergrond daarvan. De intensiteit van deze ordening heeft onder meer een relatie met de omstandigheid of er leidingen zijn ondergebracht in de openbare wegen.
De te verrichten handelingen kunnen zijn:
De aan voormelde taken verbonden kosten moeten voor een deel ook gemaakt worden indien een leidingbeheerder besluit zijn plannen geen doorgang te doen vinden, c.q. zijn plannen wijzigt. Daartegenover staat dat wijzigingen in de plannen van de leidingbeheerder kunnen samenhangen met gewijzigde plannen van de wegbeheerder. In het tarief dat geldt voor de uitgevoerde werken zijn de kosten begrepen, die gemaakt worden voor werken waarvoor wel handelingen en coördinatie zijn verricht, maar die niet tot uitvoering zijn gekomen. Verrekening van deze laatstgenoemde handelingen vindt dus niet afzonderlijk plaats.
De hoogte van de kosten hangt o.a. samen met de omvang van de leidingaanleg; daarom kan zij gerelateerd worden aan het oppervlak van de opgebroken verharding en wordt zij uitgedrukt in een percentage van de kosten van herstel hiervan. Naast de omvang van de leidingwerken kunnen andere omstandigheden en situaties de wegbeheerder tot extra activiteiten dwingen.
Indien meerdere en veelsoortige leidingen in een beperkte ondergrondse ruimte moeten worden ondergebracht en daarbij rekening moet worden gehouden met het zo goed mogelijk in bedrijf houden van het ondergrondse en bovengrondse verkeer en het maatschappelijk leven, met de onderlinge beperkingen en invloeden van de leidingen op elkaar, zijn hierbij voor de wegbeheerder activiteiten in het geding, die omvangrijker en kostbaarder zijn dan wanneer b.v. in het vrije veld een enkele leiding moet worden voorbereid. Doorgaans zullen de werken van nutsbedrijven in landelijke omgevingen daarom voor de wegbeheerder minder werkzaamheden vragen dan in verstedelijkte omgevingen.
Bij het vaststellen van het percentage beheerkosten kunnen factoren, afgeleid van b.v. het oppervlak van het betreffende beheergebied, het inwoneraantal, de verhouding bebouwde kom versus landelijk gebied en eventuele specifieke plaatselijke omstandigheden worden gehanteerd. Indien onderdelen van de beheertaak niet vervuld hoeven te worden, zal het percentage in verhouding lager kunnen zijn. De mate, waarin de coördinatie bij de nutsbedrijven ligt, kan per gemeente verschillen.
In onderling overleg kan worden ingeschat welk percentage beheerkosten in de plaatselijke situatie rechtvaardig is. Het percentage zal zo mogelijk door de gemeente worden vastgesteld in overleg met het nutsbedrijf, waarbij als richtlijn kan gelden een toeslag van minimaal 8% van het tarief voor de uitvoeringskosten voor landelijk gebied en maximaal 15% voor stedelijke gebieden.
Als leidraad kan dienen de indeling van het CBS van de gemeenten naar urbanisatiegraad. Het percentage beheerkosten naar gemeentegroep wordt dan:
Ook als alle bestratings- en onderhoudswerken door of vanwege de leidingbeheerder worden uitgevoerd, zal de gemeente toch beheerkosten als gevolg van de leidingaanleg moeten maken.
Vergoeding van de beheerkosten staat derhalve los van de vraag wie de uitvoering van het herstel verzorgt.
Uitvoeringskosten voor een langssleuf van 200 m met een sleufbreedt van 0,45 m zijn /f21,22 per m2. Ondergrond is zand. ln een gemeente met stedelijk karakter tot 50.000 inwoners; overeengekomen percentage aan beheerkosten is 12%.
De omzetbelasting blijft dus buiten beschouwing.
ALGEMENE TOELICHTING REKENVOORBEELDEN
A. Uitgangspunten, een langssleuf van 0,45 m in een rijbaan met bestrating. Lengte van de sleuf 200 m . Uitvoeringskosten f21,22 per m2 exclusief omzetbelasting. Percentage omzetbelasting – 18,5%. Het betreft een gemeente met een slechte ondergrond (bijvoorbeeld klei/veen) tot uitdrukking komend in factor 0,75 uit de verfijningsregeling bodemgesteldheid. Ineen gemeente met stedelijk karakter tot 50.000 inwoners (CL, C2 en C3 gemeenten).
B. Gelijke uitgangspunten, behoudens:
een lasgat 5,00 m2, uitvoeringskosten f 25,95 per m2 excl. omzetbelasting. Ondergrond klei, verstedelijkte plattelandsgemeente B gemeente
Bij deze raming van kosten wordt ervan uitgegaan dat alle werkzaamheden, door de nutsbedrijven aan de gemeente worden overgedragen.
Dit zal niet in alle gevallen plaatsvinden, zodat dan slechts een gedeelte van de kosten, bijvoorbeeld voor beheer en degeneratie worden verrekend.
Figuren 1 t/m 18, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingen
Figuur 1: Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikel 12.8 en 12.9)
Figuur 2: Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikel 12.8 en 12.9)
Figuur 3: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder a)
Figuur 4: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder a)
Figuur 5: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder a)
Figuur 6: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder b)
Figuur 7: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder c)
Figuur 8: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder c)
Figuur 9: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder d)
Figuur 10: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 12.12 eerste lid onder e)
Figuur 11: Teruglegging met het oog op de daglicht toetreding van achtergevelrooilijn die een scherpe hoek met elkaar vormen (artikel 12.12 tweede lid)
Figuur 12: Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 12.22, 12.23, 12.25 en 12.27) Binnen de bebouwde kom.
Figuur 13: Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 12.22, 12.23, 12.25 en 12.27) Buiten de bebouwde kom.
Figuur 14: Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikel 12.22 derde lid onder a.)
Figuur 15: Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikel 12.22 derde lid)
Figuur 16: Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikel 12.23 tweede lid)
Figuur 17: Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikel 12.22 tweede lid)
Figuur 18: Hoogte van een zijgevel tegenover een achtergevelrooilijn (artikel 12.24)
Bijlage 6a Reglement van orde van de Omgevingskwaliteit
1 Benoeming en samenstelling van de Commissie Omgevingskwaliteit
De Commissie Omgevingskwaliteit fungeert, samen met de Kleine Commissie Omgevingskwaliteit, als welstandscommissie voor de gemeente Ermelo op grond van artikel 12 van de Woningwet en als monumentencommissie inzake wijzigingsplannen op grond van artikel 15 van de Monumentenwet. De Commissie Omgevingskwaliteit wordt in de rest van dit document afgekort als COK.
De raad wijst, op voordracht van het college, leden van de vereniging ‘Het Gelders Genootschap’ aan als de Commissie Omgevingskwaliteit en tevens als monumentencommissie inzake wijzigingsplannen voor monumenten. Het Gelders Genootschap legt, via het college, de raad een lijst voor met de beoogde commissieleden ter benoeming. Dit betreft de voorzitter en de deskundigen. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen het Gelders Genootschap en de gemeente.
Voor de benoeming van burgerleden geldt een afwijkende procedure. De raad benoemt, op voordracht van het college, twee burgerleden. Alvorens dit te doen, overlegt het college met het Gelders Genootschap over het gewenste profiel van de burgerleden. De werkzaamheden van de burgerleden bestaan uit het beoordelen van de bouwplannen aan de criteria die zijn vastgesteld in de gemeentelijke Nota Omgevingskwaliteit, met dien verstande dat zij de belangen van burgers uit Ermelo goed vertolken in hun advies. Er worden twee burgerleden in de COK benoemd. Burgerleden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding van € 150,00 per dagdeel.
Alle leden van de COK worden benoemd voor een periode van maximaal drie jaar, zonder de mogelijkheid van verlenging. Bij afwezigheid van de voorzitter of andere leden van de commissie, tredenplaatsvervangers op in de commissievergadering.
Alle vaste leden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur ende gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijkwelstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
1.3 Samenstelling van de Commissie Omgevingskwaliteit
De Commissie Omgevingskwaliteit fungeert als welstandscommissie. De Commissie Omgevingskwaliteit kiest uit haar midden de Kleine Commissie Omgevingskwaliteit.
De Kleine Commissie Omgevingskwaliteit bestaat uit een landschapsarchitect/stedenbouwkundige en een architect. Deze wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris (gemeentelijke ambtenaar), die voldoende op de hoogte is van de gemeentelijke procedures, wet- en regelgeving en met affiniteit voorruimtelijke kwaliteit.
De COK bestaat uit een voorzitter, drie deskundigen, waarvan één tevens een monumentendeskundige ,namens het Gelders Genootschap (alleen bij monumentenplannen), en twee burgerleden.
De COK kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van het Gelders Genootschap of daarbuiten. Dit betreft o.a. disciplines als cultuur- en bouwhistorie, en stedenbouw.
Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeenteraad.
Bij wijzigingsplannen voor monumenten brengt de COK een advies uit, waarin zowel de aspecten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto de Woningwet (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening worden betrokken. In het geïntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke aspecten betrekking hebben op de welstanden welke op de aanvraag omgevingsvergunning voor een monument. De commissie formuleert één gezamenlijke conclusie.
De COK kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder een architect lid of zijn/haar vervanger) en waarvan tenminste twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand. Voor de behandeling van monumentenplannen en landschappelijke plannen is daarnaast altijd de aanwezigheid van de betreffende deskundige of zijn/haar vervanger vereist.
De COK is belast met zowel wettelijk verplichte als niet-wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de COK worden uitgevoerd op grond van de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de Nota Omgevingskwaliteit.
Voor de behandeling van monumenten(wijzigings-)plannen is ook de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening van toepassing.
De Commissie Omgevingskwaliteit is bevoegd om het college van burgemeester en wethouders te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Reguliere bouwaanvragen worden in de regel binnen twee weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De COK krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet-wettelijk verplichte) taken uitte voeren:
Advies uitbrengen aan het college van burgemeester en wethouders over de ruimtelijke kwaliteitsaspect en van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen, ontheffingen / projectafwijkingsbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitsplannen, stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen en andere relevante gemeentelijke beleidsstukken. De COK krijgt deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt hier desgevraagd schriftelijk advies over uit.
Adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voorniet-deskundigen evident zijn. Voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en burgers.
2.2 Taakomschrijving burgerleden
De werkzaamheden van de burgerleden bestaan uit het beoordelen van de bouwplannen aan de criteria die zijn vastgesteld in de Nota Omgevingskwaliteit, met dien verstande dat zij de belangen van burgers uit Ermelo goed vertolken in hun advies. Zij ontvangen hiervoor een onkostenvergoeding van € 150,00per dagdeel.
2.3 De werkwijze van de Kleine Commissie Omgevingskwaliteit
2.4 De werkwijze van de Commissie Omgevingskwaliteit
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de Commissie Omgevingskwaliteit is openbaar. De agenda voor de vergadering van de Commissie Omgevingskwaliteit wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien het college van burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot een niet-openbare behandeling, dan dient het college van burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-129305.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.