Verordening fysieke leefomgeving gemeente Borsele

De raad van de gemeente Borsele;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 februari 2023;

 

gelet op de artikel(en) 108, 147, 149 en 154 van de Gemeentewet, 10.23 en 10.25 van de Wet Milieubeheer, 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet gelezen in samenhang met de artikelen 15 en 38 van de Monumentenwet 1988;

 

overwegende dat:

het vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet wenselijk is om regels uit verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan samen te voegen in één verordening die na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (gefaseerd) verwerkt wordt in het omgevingsplan;

 

besluit de volgende verordening vast te stellen:

 

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Borsele

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

Hoofdstuk 2. Doelen

Afdeling 2.1 Doelen

Artikel 2.1 Doel verordening

Deze verordening is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid;

  • c.

    het beschermen van het milieu;

  • d.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • e.

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    de kwaliteit van bouwwerken;

  • i.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • j.

    het beheer van infrastructuur;

  • k.

    het beheer van watersystemen; en

  • l.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

Hoofdstuk 3. Verontreiniging en (zwerf)afval

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Oogmerken

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het voorkomen of beperken van hinder;

  • b.

    het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte;

  • c.

    een gezonde woon- en leefomgeving;

  • d.

    het beschermen van het milieu tegen milieuverontreiniging.

Afdeling 3.2 Verontreiniging

Artikel 3.2 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden de volgende voorwerpen of stoffen in de openbare ruimte op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, als deze bedoeld zijn voor verkoop, verhuur of ander commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en regelgeving.

Artikel 3.3 Verbod oplaten ballonnen

Het is verboden een ballon, van welk materiaal dan ook, op te laten stijgen.

Artikel 3.4 Toestand van sloten, wateren en niet openbare riolen en putten

De eigenaar, gebruiker en/of beheerder van een perceel zorgt er voor dat sloten en andere wateren op het perceel geen gevaar, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert voor personen.

 

Afdeling 3.3 (Zwerf)afval

Artikel 3.5 Dumpingsverbod

  • 1.

    Het is verboden op of in de bodem (afval)stoffen of voorwerpen te dumpen, te storten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met de Afvalstoffenverordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, inclusief het in dat kader plaatsen van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg;

  • 3.

    De persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, wordt aangemerkt als overtreder van dit artikel.

Artikel 3.6 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van kleine grootte en gewicht achter te laten in de openbare ruimte, behalve in daarvoor bedoelde afvalbakken of andere hulpmiddelen voor de inzameling van afvalstoffen.

  • 2.

    Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in de openbare ruimte wordt weggegooid of achtergelaten, moet gelijk opgeruimd worden door degene die het verspreid heeft.

  • 3.

    Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door afval of afvalbakken te doorzoeken of te verspreiden.

Artikel 3.7 Zwerfafval door verkoop van eet- en drinkwaren

  • 1.

    Degene die een milieubelastende activiteit verricht waarbij eet- en drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden gegeten en gedronken, zorgt ervoor dat ter plaatse een afvalbak of ander middel voor de inzameling van afvalstoffen aanwezig is.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde afvalbak of ander middel voor de inzameling van afvalstoffen moet steeds te gebruiken zijn en op tijd geleegd worden door degene die de milieubelastende activiteit verricht.

Artikel 3.8 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1.

    Het is verboden een weg te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden bij het laden, lossen, vervoeren of verrichten van andere handelingen van (afval)stoffen of voorwerpen .

  • 2.

    Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt, of zijn of haar opdrachtgever, zorgt gelijk na het einde van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is, om te zorgen voor de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek.

Artikel 3.9 Afval in de open lucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben, behalve als het gaat om het aanbieden of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen volgens paragraaf 2 van de Afvalstoffenverordening.

Artikel 3.10 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden een autowrak weg te doen behalve aan een autodemontagebedrijf, garage, autoschadeherstelbedrijf, of aan een persoon die het autowrak naar een ander land mag brengen zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

Hoofdstuk 4 Activiteiten die hinder kunnen veroorzaken

Afdeling 4.1 Festiviteiten en geluid(hinder)

Paragraaf 4.1.1 Algemeen

Artikel 4.1 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    een aanvaardbaar akoestisch klimaat;

  • b.

    het voorkomen of beperken van (geluid)hinder;

  • c.

    een gezonde woon- en leefomgeving.

Paragraaf 4.1.2 Festiviteiten

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Het college kan collectieve festiviteiten aanwijzen.

  • 2.

    In een aanwijzing kan het college bepalen dat deze aanwijzing alleen geldt in een deel van de gemeente.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan, als een collectieve festiviteit onverwacht wordt georganiseerd, een festiviteit meteen aanwijzen als collectieve festiviteit.

  • 5.

    De geluidswaarden, bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 4.5 van deze verordening, zijn niet van toepassing op de collectieve festiviteiten.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door activiteiten die te maken hebben met de collectieve festiviteit, bedraagt niet meer dan 85 dB(A) gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag uit de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie niet meegerekend.

  • 8.

    De festiviteit stopt uiterlijk om 02.00 uur.

  • 9.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 22.239, eerste lid van de Bruidsschat zijn niet van toepassing op de aangewezen collectieve festiviteiten.

Artikel 4.3 Algemene regels incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het aantal incidente festiviteiten per kalenderjaar bedraagt maximaal 12.

  • 2.

    Festiviteiten bij (sport)verenigingen moeten een verenigingsgebonden karakter hebben.

  • 3.

    Bij festiviteiten bij (sport)verenigingen moet de geluidsbron binnen het clubgebouw geïnstalleerd worden.

  • 4.

    De geluidswaarden, bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 4.5 van deze verordening, zijn niet van toepassing op incidentele festiviteiten.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door activiteiten die te maken hebben met een incidentele festiviteit, bedraagt niet meer dan 85 dB(A) gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door activiteiten die te maken hebben met een incidentele sportfestiviteit, bedraagt niet meer dan 60 dB(A) gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde en zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag uit de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie niet meegerekend.

  • 8.

    De festiviteit stopt uiterlijk om 02.00 uur.

  • 9.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 22.239, eerste lid, van de Bruidsschat zijn niet van toepassing op incidentele festiviteiten.

Artikel 4.4 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is verboden incidentele festiviteiten te houden zonder dit ten minste 2 weken van tevoren te melden aan het college.

  • 2.

    Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • b.

      het adres waarop de activiteit wordt verricht;

    • c.

      de dagtekening;

    • d.

      omschrijving van de festiviteit;

    • e.

      datum en tijdstip van de festiviteit;

    • f.

      het type muziek (mechanisch en/of live) dat wordt afgespeeld;

    • g.

      aantal te verwachten bezoekers.

Paragraaf 4.1.2 Geluid(hinder)

Artikel 4.5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het laten horen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 22.70, eerste lid, onder i, van de Bruidsschat is de in het derde lid opgenomen tabel van toepassing.

  • 2.

    Bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel in het derde lid wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

  • 3.

    Tabel

    7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr.LT op de gevel van geluidgevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van geluidgevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een geluidgevoelig gebouw als de eigenaar geen medewerking verleent aan het onderzoek naar het geluid in geluidgevoelige ruimten binnen zijn gebouw

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het luiden van kerkklokken:

    • a.

      voor het oproepen van het gebed;

    • b.

      op Koningsdag;

    • c.

      op 4 mei;

    • d.

      op 5 mei;

    • e.

      in de nachtperiode (23.00–07.00 uur) van 31 december op 1 januari om het oude jaar uit te luiden en het nieuwe jaar in te luiden, voor maximaal 10 minuten;

    • f.

      voor de tijdsaanduiding via een automatisch (carillon)spel tijdens de dag (07.00–19.00 uur) en avondperiode (19.00–23.00 uur).

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4.

  • 7.

    Het eerste lid is niet van toepassing op onversterkte muziek, door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, voor maximaal 3 uur gedurende de dag- en avondperiode.

  • 8.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en moet voldaan worden aan paragraaf 22.3.4.2 van de Bruidsschat.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder waaronder knalapparatuur om vogels te verjagen

  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten te gebruiken waardoor voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor een knalapparaat om vogels te verjagen als:

    • a.

      deze minimaal 250 meter van een geluidgevoelig gebouw staat;

    • b.

      deze minimaal 50 meter van de openbare weg staat;

    • c.

      deze niet wordt gebruikt tussen 20.00 uur en 07.00 uur;

    • d.

      deze minimaal 250 meter van een ander knalapparaat staat;

    • e.

      deze van een geluidgevoelig gebouw afgericht staat;

    • f.

      de knalfrequentie maximaal 8 knallen per uur bedraagt;

    • g.

      deze na maximaal drie dagen minimaal 50 meter wordt verplaatst;

  • 3.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      als er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening;

    • b.

      als er sprake is van (onderhouds)werkzaamheden aan (spoor)wegen of andere infrastructurele werken, die worden uitgevoerd tussen 07:00 uur en 19:00 uur;

    • c.

      voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en regelgeving.

Afdeling 4.2 Reclame

Artikel 4.7 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het behouden en bevorderen van de verkeersveiligheid;

  • b.

    het voorkomen of beperken van (licht)hinder;

  • c.

    het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.

Artikel 4.8 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5. Erfgoed

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5.1 Oogmerk

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het behoud van cultureel erfgoed.

 

Afdeling 5.2 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 5.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een openbaar gemeentelijk erfgoedregister bij waarin het cultureel erfgoed is opgenomen dat is aangewezen op grond van deze verordening en dat opgenomen is in het omgevingsplan.

  • 2.

    In het gemeentelijk erfgoedregister staan:

    • a.

      gegevens over de inschrijving van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens waaruit blijkt om welk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed het gaat;

    • c.

      gegevens die het college van de minister heeft ontvangen over:

      • 1°.

        afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister, en

      • 2°.

        instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet over een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht;

    • d.

      gegevens die het college heeft ontvangen van gedeputeerde staten over instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet over een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Afdeling 5.3 Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 5.3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Het college kan een cultuurgoed aanwijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed als:

    • a.

      dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is, en

    • b.

      dat onvervangbaar en onmisbaar is, en bewaard moet worden voor het gemeentelijk cultuurbezit, en

    • c.

      de gemeente eigenaar is of ervoor moet zorgen en toestemming van de eigenaar heeft.

  • 2.

    Het college kan een verzameling aanwijzen als gemeentelijk beschermde verzameling als:

    • a.

      die van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is, en

    • b.

      (een deel van) de verzameling onvervangbaar en onmisbaar is, en bewaard moet worden voor het gemeentelijk cultuurbezit, en

    • c.

      de gemeente eigenaar is of ervoor moet zorgen en toestemming van de eigenaar heeft.

  • 3.

    Het college vraagt advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet over

    • a.

      het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid,

    • b.

      het veranderen van eigenaar van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het stoppen van de zorg daarvoor.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening.

  • 5.

    Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5.4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Het college kan een aanwijzing als bedoeld in artikel 5.3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Het college vraagt over het wijzigen of intrekken als bedoeld in het eerste lid advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Het college vraagt geen advies als:

    • a.

      het gaat om een aanpassing van ondergeschikte betekenis;

    • b.

      het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waar de aanwijzing over gaat niet meer bestaat.

  • 4.

    Een aanwijzing vervalt op de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling, waarover de aanwijzing gaat, wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening.

  • 5.

    Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

Afdeling 5.4 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5.5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan een monument of archeologisch monument aanwijzen als gemeentelijk monument als dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening of provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5.6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Het college maakt een voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Het college voert overleg met de eigenaar van een kerkelijk monument over een voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument.

Artikel 5.7 Voorbescherming

  • 1.

    Als een voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument bekend is gemaakt, is afdeling 5.5 van toepassing op het monument of archeologisch monument

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5.8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5.5 eerste lid, advies aan de gemeentelijke adviescommissie.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie zorgt ervoor dat in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg advies geven.

Artikel 5.9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Het college beslist binnen 26 weken na ontvangst van een aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument.

  • 2.

    In de aanwijzing staan in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

Artikel 5.10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving

  • 1.

    Het college maakt de aanwijzing als gemeentelijk monument schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5.11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monumenten.

  • 2.

    Het college vraagt over de aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument advies aan de gemeentelijke adviescommissie.

  • 3.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt:

    • a.

      als het college een besluit neemt over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, en

    • b.

      in ieder geval na 26 weken.

  • 4.

    Op het moment dat een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument schriftelijk aan zakelijk gerechtigden bekend is gemaakt, is afdeling 5.5 van toepassing.

  • 5.

    Artikel 5.10 is van toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 5.12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan het gemeentelijk erfgoedregister wijzigen voor gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten.

  • 2.

    Als de wijziging gaat over het schrappen uit het register is afdeling 5.4 van toepassing, behalve als het monument of het archeologisch monument niet meer bestaat.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt op de dag waarop het monument of het archeologisch monument is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister of omgevingsverordening. Het college verwerkt dit vervallen van de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

Afdeling 5.5 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 5.13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of aan het monument onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding ervan noodzakelijk is.

Artikel 5.14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      een monument dat als begraafplaats in gebruik is, als het gaat om het:

      • 1°.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2°.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3°.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument,

  • d.

    én de monumentale waarden bij deze werkzaamheden in acht genomen worden.

  • e.

    het treffen van noodmaatregelen na een calamiteit, als dat noodzakelijk is ter voorkoming van verdergaande acute beschadiging, vernieling of het verder in gevaar brengen of ontsieren van een gemeentelijk monument, onder de voorwaarde dat hiervoor toestemming is gegeven door het college.

Artikel 5.15 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend:

  • a.

    als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg;

  • b.

    als er een akkoord van de eigenaar is bij een kerkelijk monument.

Afdeling 5.6 Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.16. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college vraagt over het voorstel advies aan de gemeentelijke adviescommissie.

  • 3.

    De gemeentelijke adviescommissie zorgt ervoor dat in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg advies geven.

  • 4.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, als bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt direct opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 6.

    De gemeenteraad wijzigt het omgevingsplan om een aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht te beschermen. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiervoor een termijn worden gesteld.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat:

    • a.

      via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of

    • b.

      is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening.

Artikel 5.17. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Op het wijzigen of intrekken, als bedoeld in het eerste lid, is artikel 5.16, tweede, derde en vierde lid, van toepassing, behalve als het gaat om een aanpassing van ondergeschikte betekenis of het stads- of dorpsgezicht waar de aanwijzing over gaat niet meer bestaat.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt op de dag waarop het stads- of dorpsgezicht wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 4.

    Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5.18. Omgevingsvergunning gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als er een verplichting voor het slopen geldt volgens de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of die gesteld is in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.19 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  • a.

    aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk wordt gebouwd;

  • b.

    hierdoor het karakter van het beschermd stads- of dorpsgezicht niet wordt aangetast.

Afdeling 5.7 Vangnet archeologie

Artikel 5.20. Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar geldende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      de verstoring plaatsvindt in het kader van een archeologisch (voor)onderzoek;

    • c.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • e.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of niet verstoord zullen worden.

  • 2.

    De in het eerste lid onder d en e genoemde beschrijving en vooronderzoek, het onderzoeksproces wat daartoe heeft geleid en de archeologische waardestelling voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en kwaliteitscriteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en aan provinciale richtlijnen.

Hoofdstuk 6. Gebruik van de openbare ruimte

Afdeling 6.1 Wegen

Paragraaf 6.1.1 Algemeen

Artikel 6.1 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;

  • b.

    het behouden en bevorderen van de verkeersveiligheid;

  • c.

    het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;

  • d.

    het voorkomen of beperken van hinder;

  • e.

    het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte;

  • f.

    de bescherming van het openbaar groen.

Paragraaf 6.1.2 Veranderen van de weg

Artikel 6.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg aan te leggen, te beschadigen of te veranderen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht;

    • b.

      voor werkzaamheden ten behoeve van laadpalen voor elektrische voertuigen;

    • c.

      voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en regelgeving.

Artikel 6.3 Beoordelingsregel omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteiten niet zijn verboden bij een omgevingsplan, bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

 

Paragraaf 6.1.3 Uitweg aanleggen

Artikel 6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg aan te leggen naar de openbare weg of een bestaande uitweg te veranderen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en regelgeving.

Artikel 6.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

    • a.

      hierdoor het verkeer op de weg niet in gevaar gebracht wordt;

    • b.

      dit niet onnodig ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      hierdoor het openbaar groen niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      het perceel nog niet door een andere uitweg wordt ontsloten;

    • e.

      er niet geparkeerd wordt voor de voorgevelrooilijn van de woning.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid onder d kan de omgevingsvergunning worden verleend als naar het oordeel van het college een extra uitweg motiveerbaar is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid onder e kan de omgevingsvergunning worden verleend als naar het oordeel van het college parkeren voor de voorgevelrooilijn van de woning motiveerbaar is.

     

Afdeling 6.2 Standplaatsen

Artikel 6.6 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;

  • b.

    het behouden en bevorderen van de verkeersveiligheid;

  • c.

    het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;

  • d.

    het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte;

  • e.

    het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

  • f.

    het beschermen van het milieu tegen milieuverontreiniging;

  • g.

    het voorkomen of beperken van geluidhinder en geurhinder.

Artikel 6.7 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een standplaats in te nemen, in te laten nemen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en regelgeving.

Artikel 6.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

    • a.

      deze voldoet aan de ruimtelijke regels zoals gesteld in het omgevingsplan;

    • b.

      voor de betreffende locatie of dag nog geen vergunning is verleend;

    • c.

      de standplaats geen ontoelaatbare hinder voor het doelmatig gebruik van de openbare weg veroorzaakt;

    • d.

      de veiligheid van het verkeer niet in het geding is;

    • e.

      het uiterlijk van de standplaats, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met de goede omgevingskwaliteit;

    • f.

      de standplaats geen onevenredige geurhinder of geluidhinder veroorzaakt;

    • g.

      aangesloten kan worden op voorzieningen ten behoeve van water, gas en elektra;

    • h.

      het redelijk verzorgingsniveau niet in gevaar komt;

    • i.

      het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen niet overtreft.

Artikel 6.9 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de locatie van de standplaats;

  • b.

    een foto, afbeelding of tekening van het uiterlijk van de fysieke middelen die worden gebruikt op de standplaats;

  • c.

    de afmetingen van die fysieke middelen;

  • d.

    het soort goederen of diensten dat wordt aangeboden of verhandeld;

  • e.

    de dagen en tijdstippen waarop de standplaats wordt ingenomen.

Artikel 6.10 Zorgplicht standplaatsen

  • 1.

    De vergunninghouder ontruimt de standplaats geheel binnen één uur nadat de verkoop gestopt moet zijn.

  • 2.

    Van de in het eerste lid genoemde termijn kan afgeweken worden als dit naar het oordeel van het college motiveerbaar is.

  • 3.

    Het is niet toegestaan bij de standplaats een terras in te richten.

  • 4.

    Een standplaats wordt zodanig ingenomen dat:

    • a.

      voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten overblijft;

    • b.

      voldoende vrije doorgang op voetpaden overblijft;

    • c.

      de vrije toegang tot brandputten of vluchtroutedeuren is geborgd;

    • d.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging zijn getroffen;

    • e.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • f.

      afvalwater en afvalstoffen doelmatig worden beheerd.

Artikel 6.11 Intrekken vergunning

In afwijking van artikel 8.4, tweede lid aanhef en onder c van deze verordening, wordt de omgevingsvergunning ingetrokken als daarvan gedurende 4 weken geen gebruik wordt gemaakt, tenzij het college hiermee heeft ingestemd.

Artikel 6.12 Algemene regels Incidentele standplaatsen

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor een incidentele standplaats wordt verstrekt voor een ochtenddeel (08.00-13.00 uur), een middagdeel (13.00-18.00 uur) of voor een hele dag.

  • 2.

    Een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een incidentele standplaats kan:

    • a.

      maximaal één vergunning per dag, en

    • b.

      niet meer dan vijftien vergunningen per kalenderjaar aanvragen.

Artikel 6.13 Algemene regels Permanente standplaatsen

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor een permanente standplaats wordt verstrekt voor een ochtenddeel (08.00-13.00 uur) of een middagdeel (13.00-18.00 uur).

  • 2.

    Voor de volgende kernen worden permanente vergunningen verleend voor de daarna genoemde locaties en dagdelen:

    a.

    Borssele:

    Plein

    op woensdagmorgen;

    b.

    Heinkenszand:

    Van der Biltplein

    op donderdagmorgen;

    c.

    Lewedorp:

    Zandkreekstraat

    op dinsdagmorgen;

    d.

    Nieuwdorp:

    Oranjeplein

    op woensdagmorgen;

    e.

    Ovezande:

    Schuttersstraat

    op dinsdagmiddag;

    f.

    ’s-Gravenpolder:

    Burg. Jansenstraat

    op vrijdagmorgen;

    g.

    ’s-Heerenhoek:

    Deken Holtkampstraat

    op dinsdagmiddag.

  • 3.

    Het maximum aantal standplaatsen bedraagt in:

    • a.

      Kwadendamme 2 standplaatsen;

    • b.

      Borssele, ‘s-Heerenhoek, Lewedorp en Ovezande: 3 standplaatsen per kern.

    • c.

      Baarland, Driewegen, Ellewoutsdijk, ’s-Heer Abtskerke, Hoedekenskerke, Nieuwdorp, Nisse en Oudelande: 4 standplaatsen per kern;

    • d.

      ’s-Gravenpolder en Heinkenszand: 6 standplaatsen per kern.

  • 4.

    De in lid 3 genoemde maximum aantallen zijn niet van toepassing op de verkoop van de voor rechtstreeks consumptie geschikte goederen, zoals frites, ijs en loempia’s. Daarvoor geldt een maximum van twee standplaatsvergunningen buitenom de vastgestelde dagdelen.

  • 5.

    Per kern kan per assortiment één permanente vergunning worden verleend. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende branches:

    • a.

      aardappelen, groente en fruit;

    • b.

      vis;

    • c.

      zuivelproducten;

    • d.

      vlees/kip(producten);

    • e.

      noten en snoep;

    • f.

      bloemen en planten;

    • g.

      brood en banket;

    • h.

      overige producten.

  • 6.

    De onder lid 5 onder a t/m d genoemde assortimenten hebben bij de vergunningverlening prioriteit boven de andere assortimenten.

  • 7.

    Het is mogelijk één vergunning te verlenen voor twee assortimenten.

Artikel 6.14 Wachtlijst

  • 1.

    Het college houdt een wachtlijst bij van degenen die in aanmerking willen komen voor een permanente vergunning met een bepaald assortiment in een bepaalde kern, maar daar gelet op de regels in deze afdeling niet voor in aanmerking komen.

  • 2.

    In het geval er een permanente vergunning kan worden verleend, komt de persoon die het hoogst op de wachtlijst staat, als eerste in aanmerking voor een vergunning, tenzij hij/zij een assortiment verkoopt dat al wordt aangeboden door een andere standplaatshouder.

  • 3.

    De onder artikel 6.13, lid 5 bedoelde branches hebben altijd voorrang bij de toekenning, ongeacht de notering op de wachtlijst.

  • 4.

    Plaatsing op de wachtlijst gebeurt voor een periode van ten hoogste één kalenderjaar. Verlenging is mogelijk, mits vóór 15 december van het voorafgaand jaar daarvoor een schriftelijk verzoek is ingediend.

Hoofdstuk 7 Bescherming van flora en fauna

Afdeling 7.1 Beschermde houtopstanden

Paragraaf 7.1.1 Algemeen

Artikel 7.1 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    het beschermen van natuur- en landschappelijke waarden van houtopstanden;

  • c.

    de beeldbepalende waarde van houtopstanden;

  • d.

    de cultuurhistorische waarde van houtopstanden;

  • e.

    het beschermen van de biodiversiteit;

  • f.

    het beschermen van de gezondheid.

Paragraaf 7.1.2 Vellen van een houtopstand

Artikel 7.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen die:

    • a.

      op de bomenlijst staat;

    • b.

      aangelegd is op basis van een herplant- en instandhoudingplicht op grond van artikel 7.4 en artikel 7.5;

    • c.

      aangelegd is op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan;

    • d.

      in een beschermd stad- en dorpsgezicht ligt;

    • e.

      op een dijk ligt of anderszins planologische bescherming geniet;

    • f.

      onderdeel is van een verplichte landschappelijke inpassing.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als het college toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door andere wet- en of regelgeving.

Artikel 7.3 Beoordelingsregels

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als alternatieven voor behoud goed zijn onderzocht, en:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de houtopstand;

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding van de houtopstand niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade; of

    • c.

      de houtopstand bouwmogelijkheden onevenredig beperkt én compensatie geregeld is als bedoeld in artikel 7.4.

  • 2.

    Aan de omgevingsvergunning kan een plicht tot compensatie worden opgelegd onder de voorwaarden zoals genoemd in artikel 7.4.

Artikel 7.4 Compensatie

  • 1.

    De houtopstand moet op of dichtbij dezelfde plaats herplant worden.

  • 2.

    Wanneer herplant op of dichtbij dezelfde plaats niet mogelijk is kan het college besluiten tot een andere plaats voor herplant.

  • 3.

    De herplant moet binnen één jaar na het vellen van de houtopstand worden uitgevoerd.

  • 4.

    Van de in het derde lid genoemde termijn kan worden afgeweken als een aantoonbare langere termijn nodig is.

  • 5.

    Niet aangeslagen herplant wordt herplant binnen een door het college nader bepaalde termijn.

  • 6.

    Als herplant volgens het eerste en tweede lid niet (volledig) mogelijk is, moet een financiële bijdrage worden gestort ten behoeve van de KOR.

Artikel 7.5 Instandhoudingplicht

  • 1.

    Als een houtopstand, waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder omgevingsvergunning is geveld, kan het college de verplichting opleggen voorzieningen te treffen, een Bomeneffectanalyse (BEA) te overleggen of te herplanten binnen een bepaalde termijn.

  • 2.

    Niet aangeslagen herplant wordt herplant binnen een door het college nader bepaalde termijn.

  • 3.

    Als herplant volgens het eerste lid niet (volledig) mogelijk is, moet een financiële bijdrage worden gestort ten behoeve van de KOR.

     

Paragraaf 7.1.3 Boomziekten

Artikel 7.6 Bestrijding van boomziekten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gevelde houtopstand of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, als dit naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor verspreiding van een boomziekte, de volksgezondheid of vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten.

 

Paragraaf 7.1.4 Openbare houtopstanden

Artikel 7.7 Bescherming van openbare houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden, die gemeentelijk eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      van voorwerpen te voorzien;

    • c.

      te snoeien.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor activiteiten door of in opdracht van de gemeente voor de uitoefening van haar publiekrechtelijke taken.

     

Afdeling 7.2 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 7.8 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    het beschermen van het milieu.

Artikel 7.9 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden buiten een door het college daartoe aangewezen gebied kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de zakelijk gerechtigde van een terrein.

Hoofdstuk 8 Procedureregels

Afdeling 8.1 Voorbereiding van besluiten

Artikel 8.1 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

  • 2.

    Het college kan de beslistermijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met maximaal zes weken verlengen. Dit besluit wordt bekendgemaakt binnen de beslistermijn.

  • 3.

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning geeft het college kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze.

  • 4.

    Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.

Artikel 8.2 Voorschriften

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2.

    Deze voorschriften strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de omgevingsvergunning is vereist.

  • 3.

    Degene aan wie een omgevingsvergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen.

Artikel 8.3 Normadressaat omgevingsvergunning en aanwijzing vergunninghouder

  • 1.

    Een omgevingsvergunning geldt voor degene die de activiteit verricht waarop zij betrekking heeft. Diegene is vergunninghouder en draagt zorg voor de naleving van de vergunningvoorschriften.

  • 2.

    Als een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, informeert de aanvrager respectievelijk de vergunninghouder ten minste vier weken van tevoren het college daarover. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gegevens die daarbij worden verstrekt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, eerste zin, kan het college in de omgevingsvergunning bepalen dat deze alleen geldt voor degene aan wie zij is verleend, als de persoon van de vergunninghouder van belang is voor de toepassing van de regels over het verlenen of weigeren van de omgevingsvergunning.

Artikel 8.4 Intrekking omgevingsvergunning

  • 1.

    Het college kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken als in strijd met die beschikking of met de voor de activiteit waarvoor de beschikking is gegeven, geldende regels is of wordt gehandeld.

  • 2.

    Het college kan de omgevingsvergunning ook geheel of gedeeltelijk intrekken:

    • a.

      als de beschikking is gegeven op basis van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens;

    • b.

      in gevallen als bedoeld in artikel 8.3, derde lid: als de activiteit wordt verricht door een ander dan degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend;

    • c.

      als gedurende een jaar, of een in de vergunning bepaalde langere termijn, geen activiteiten zijn verricht;

    • d.

      op verzoek van de vergunninghouder.

Artikel 8.5 Termijnen

  • 1.

    In een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit kan worden bepaald dat die vergunning geldt voor een daarbij gestelde termijn.

  • 2.

    In een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit kan worden bepaald dat de vergunninghouder na afloop van een bij de vergunning gestelde termijn, de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand heeft hersteld of een andere, in de omgevingsvergunning omschreven, toestand heeft gerealiseerd.

Hoofdstuk 9. Handhaving

Artikel 9.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3.2, 4.9, 5.13, 5.14 en 6.7 van deze verordening is een strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Artikel 1a van de Wet op de economische delicten is van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3.5, 3.6, 3.7, 3.8, 3.9, 3.10, 6.2 en 6.4 van deze verordening.

  • 3.

    Overtreding van, of het niet voldoen aan de bepalingen in artikelen 3.3, 4.4, 4.7 en 7.9 van deze verordening wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 9.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de toezichthouders belast die bij besluit van het college zijn aangewezen.

Hoofdstuk 10. Overgangsrecht

Artikel 10.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    Het recht, zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, blijft van toepassing op:

    • a.

      de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, als voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend;

    • b.

      de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, als voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd; of

    • c.

      een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 2.

    In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:

    • a.

      een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning op grond van deze verordening;

    • b.

      een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een vergunning op grond van deze verordening, op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.

Artikel 10.2 Overgangsbepaling erfgoed

Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Borsele 2017 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 11.1 Intrekking verordening

De Erfgoedverordening gemeente Borsele 2017, zoals vastgesteld bij besluit van 1 mei 2017, wordt ingetrokken.

Artikel 11.2 Wijziging andere verordeningen

  • 1.

    De artikelen 14, 15, 16, 17, 18 en 19 van de Afvalstoffenverordening gemeente Borsele 2018, inclusief de daarbij behorende artikelsgewijze toelichting komen te vervallen.

  • 2.

    De artikelen 2:11, 2:12, 4:2 t/m 4:6, 4:6c, 4:7, 4:9 t/m 4:19, 5:17 t/m 5:20, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021, inclusief de daarbij behorende artikelsgewijze toelichting komen te vervallen.

Artikel 11.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt artikel 5.20 in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 11.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving gemeente Borsele.

Aldus vastgesteld in de openbare raadvergadering van 2 maart 2023,

de griffier,

Ph.J.M. de Vree

de voorzitter,

G.M. Dijksterhuis

Bijlage 1 Begrippen

 

In deze verordening en bijbehorende toelichting wordt verstaan onder:

  • a.

    Afvalstoffenverordening: Afvalstoffenverordening gemeente Borsele 2018, of diens rechtsopvolger;

  • b.

    Algemene plaatselijke verordening: Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021, of diens rechtsopvolger;

  • c.

    autowrak: autowrak als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • d.

    ballon: feest-, geluks-, herdenkings-, papier-, reclame-, sfeer-, vuur- of wensballon of daarmee vergelijkbare ballon of lampion;

  • e.

    bedrijfsduurcorrectie: correctie als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai zijnde de logaritmische verhouding tussen de tijdsduur dat de geluidsbron gedurende de beoordelingstijd in werking is en de duur van die beoordelingsperiode;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet;

  • g.

    bomenlijst: ‘Lijst van waardevolle bomen gemeente Borsele 2012’ waarop de monumentale en andere beschermde gemeentelijke houtopstanden van de gemeente zijn vermeld, of diens rechtsopvolger;

  • h.

    boom: een houtachtig overblijvend gewas met kroon en opgaande stam(men), zowel levend als afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 30 cm, gemeten op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid, geldt de stamomtrek van de dikste stam;

  • i.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

  • j.

    bruidsschat: het tijdelijke deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet;

  • k.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal locaties waar milieubelastende activiteiten toegestaan zijn, is verbonden. Het gaat hier om een festiviteit die niet specifiek verbonden is aan een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • l.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • m.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • n.

    geluidgevoelig gebouw: geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • o.

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 5.3, eerste lid;

  • p.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 5.16;

  • q.

    gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 5.3, tweede lid;

  • r.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • s.

    gemeentelijke adviescommissie: commissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet;

  • t.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • u.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • v.

    houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;

  • w.

    incidentele festiviteit: festiviteit die plaatsvindt op de locatie waar de milieubelastende activiteit toegestaan is. Het gaat hier om een festiviteit die specifiek verbonden is aan een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • x.

    kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • y.

    KOR: de Reserve Kwaliteit Openbare Ruimte;

  • z.

    milieubelastende activiteit: activiteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet;

  • aa.

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • bb.

    motorvoertuig: motorvoertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

  • cc.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet;

  • dd.

    omgevingsverordening: omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet;

  • ee.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • ff.

    provinciale erfgoedverordening: erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

  • gg.

    provinciaal erfgoedregister: erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

  • hh.

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

  • ii.

    standplaats:

    • -

      het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

  • Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • -

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • -

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening;

  • jj.

    vellen: rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

  • kk.

    voertuig: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • ll.

    vrachtwagen: vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

  • mm.

    weg: wegen als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt.

Naar boven