Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort 2022

 

Artikel 1  

De Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet, bij hun besluit van 19 april 2005;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening 2010;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    bromfiets: bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanhangwagens: aanhangwagens als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • b.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet, bij hun besluit van 19 april 2005;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 onder D van de Bouwverordening Amersfoort 2014;

  • e.

    bromfiets: bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • j.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • k.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties; 

  • l.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • m.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • n.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • o.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

 

B

Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, 2:12, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel artikel 2:25 (evenementen) en 3:4 (seksinrichtingen) de in die artikelen genoemde termijnen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 (evenementen) en 3:4 (seksinrichtingen) de in die artikelen genoemde termijn.

 

C

Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a.

indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b.

indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c.

indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d.

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e.

indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a.

indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, waardoor op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

b.

indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c.

indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d.

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e.

indien de houder dit verzoekt.

 

D Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:7 Termijnen1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

E

Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

 

F

Het opschrift van hoofdstuk 2, Afdeling 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

 

G

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 2 Betoging

 

H

Artikel 2:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Hij, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

6. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Hij, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

I

Het opschrift van Hoofdstuk 2, Afdeling 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Toelichting:

De indeling van hoofdstuk wijzigt, de titel van afdeling 3 “verspreiden van gedrukte stukken” verdwijnt.

Zie artikel 1 onderdeel E onder Toelichting

Zie artikel 1 onderdeel A onder (Verdere) toelichting

 

J

Artikel 2:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen.

1.Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

5. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:6 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen.

1.Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

K

Het opschrift van hoofdstuk 2 afdeling 4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 4 Vertoningen op de weg e.d.

 

L

Artikel 2:8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:8 Dienstverlening

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig 15 of meer voertuigen ten behoeve van gebruik door derden op de weg te plaatsen.

2.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op auto’s.

3.

Het college kan nadere regels stellen over de vergunning als bedoeld in het eerste lid:

a. in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. in het belang van de veiligheid van het publiek;

c. in het belang van de doorstroming van het verkeer;

d. ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

Het college kan in die nadere regels in elk geval een maximum stellen aan het totaal aantal bedrijven waaraan een vergunning kan worden verleend of aan het totaal aantal voertuigen als bedoeld in het eerste lid of categorieën of typen daarvan dat op of aan de weg kan worden geplaatst.

4.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de vergunning weigeren:

a.in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. in het belang van de veiligheid van het publiek;

c. in het belang van de doorstroming van het verkeer;

d. ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

Het college weigert de vergunning indien een maximum als bedoeld in het derde lid is vastgesteld en dit maximum al is bereikt.

5.

Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar uitsluitend voertuigen als bedoeld in het eerste lid mogen worden geplaatst en ter gebruik mogen worden aangeboden of waar deze voertuigen niet mogen worden geplaatst en niet ter gebruik mogen worden aangeboden.

6.

Het is verboden te handelen in strijd met het bepaalde krachtens het derde en vijfde lid.

7.

Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:8 Dienstverlening

1.

Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig 15 of meer voertuigen ten behoeve van gebruik door derden op de weg te plaatsen.

2. (vervallen)

3.

Het college kan nadere regels stellen over de vergunning als bedoeld in het eerste lid:

a. in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. in het belang van de veiligheid van het publiek;

c. in het belang van de doorstroming van het verkeer;

d. ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

Het college kan in die nadere regels in elk geval een maximum stellen aan het totaal aantal bedrijven waaraan een vergunning kan worden verleend of aan het totaal aantal voertuigen als bedoeld in het eerste lid of categorieën of typen daarvan dat op of aan de weg kan worden geplaatst.

4.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de vergunning weigeren:

a.in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. in het belang van de veiligheid van het publiek;

c. in het belang van de doorstroming van het verkeer;

d. ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

Het college weigert de vergunning indien een maximum als bedoeld in het derde lid is vastgesteld en dit maximum al is bereikt.

5.

Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar uitsluitend voertuigen als bedoeld in het eerste lid mogen worden geplaatst en ter gebruik mogen worden aangeboden of waar deze voertuigen niet mogen worden geplaatst en niet ter gebruik mogen worden aangeboden.

6.

Het is verboden te handelen in strijd met het bepaalde krachtens het derde en vijfde lid.

7.

Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

M

Artikel 2:9 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

1.Het is verboden om een straatoptreden te verzorgen op een openbare plaats of het openbaar water in een daartoe door de burgemeester aangewezen gebied.

2. Onder straatoptreden wordt verstaan het ten gehore brengen van muziek, zang, het vertonen van dans of andersoortige voorstellingen.

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

4. Het verbod uit het eerste lid van dit artikel geldt niet op Koningsdag en 5 mei (Bevrijdingsdag).

5. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

1.Het is verboden om een straatoptreden te verzorgen op een openbare plaats, het openbaar water daaronder begrepen, in een daartoe door de burgemeester aangewezen gebied.

2. Onder straatoptreden wordt verstaan het ten gehore brengen van muziek, zang, het vertonen van dans of andersoortige voorstellingen.

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

4. Het verbod uit het eerste lid van dit artikel geldt niet op Koningsdag en 5 mei (Bevrijdingsdag).

5. Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

N.

Het opschrift van hoofdstuk 2 afdeling 5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

 

O

Het opschrift van Hoofdstuk 2 afdeling 6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

 

P

Artikel 2:15 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

 

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

 

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Q

Het opschrift van Hoofdstuk 2 afdeling 7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 7 Evenementen

Afdeling 2 Evenementen

 

R

Artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:24 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als

bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie of themamarkt;

c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een kermis;

f. een vechtsportevenement zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten.

3. Onder klein evenement wordt verstaan: een evenement dat een (buurt)barbecue, straatfeest of een daarmee gelijk te stellen evenement in de openlucht betreft, dat op één dag plaatsvindt waarbij niet meer dan 150 personen worden verwacht.

Artikel 2:24 Definities

2. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop- en theatervoorstellingen, voor zover die plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening.

g. sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie of themamarkt;

c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een kermis;

f. een vechtsportevenement zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten.

3. Onder klein evenement wordt verstaan: een evenement dat een (buurt)barbecue, straatfeest of een daarmee gelijk te stellen evenement in de openlucht betreft, dat op één dag plaatsvindt waarbij niet meer dan 150 personen worden verwacht.

 

S

Artikel 2:25 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:25 Evenement

1.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2.

Een evenementenvergunning wordt verleend aan een organisator en bevat een beschrijving van het gebied waarbinnen het evenement plaatsvindt, het tijdstip en de duur van het evenement, alsmede een beschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement mogen plaatsvinden.

3.

Activiteiten die deel uitmaken van een evenementenvergunning zijn niet afzonderlijk vergunningplichtig op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening, tenzij het planologische voorschriften betreft.

4.

Wanneer een evenement wordt gehouden, wordt tijdens het evenement in het gebied waar het evenement plaatsvindt, geen vergunning verleend aan derden voor op zichzelf staande activiteiten en handelingen op of aan een openbare plaats of het openbaar water.

5.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een evenementenvergunning weigeren indien:

  • a.

    onevenredig veel beslag wordt gelegd op de hulpdiensten;

  • b.

    de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement;

  • c.

    in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in het tiende lid al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd, locatie of in de nabijheid daarvan; of

  • d.

    de aanvraag minder dan 12 weken voor de datum van het evenement wordt ingediend en een redelijke beoordeling niet meer mogelijk is.

6.

Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.

Een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, wordt aangevraagd door degene die voornemens is een evenement te organiseren, door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

8.

De burgemeester kan in nadere regels indieningsvereisten stellen voor een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid.

9.

De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 december een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 oktober verzoeken een evenement te plaatsen op de evenementenkalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Aan de plaatsing van een evenement op de evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in het vijfde lid, onder c.

10.

Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25 Evenement

1.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2.

Een evenementenvergunning wordt verleend aan een organisator en bevat een beschrijving van het gebied waarbinnen het evenement plaatsvindt, het tijdstip en de duur van het evenement, alsmede een beschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement mogen plaatsvinden.

3.

Activiteiten die deel uitmaken van een evenementenvergunning zijn niet afzonderlijk vergunningplichtig op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening, tenzij het planologische voorschriften betreft.

4.

Wanneer een evenement wordt gehouden, wordt tijdens het evenement in het gebied waar het evenement plaatsvindt, geen vergunning verleend aan derden voor op zichzelf staande activiteiten en handelingen op of aan een openbare plaats of het openbaar water.

5.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een evenementenvergunning weigeren indien:

  • a.

    onevenredig veel beslag wordt gelegd op de hulpdiensten;

  • b.

    de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement;

  • c.

    de aanvrager van een vergunning voor/de organisator van een vechtsportevenement in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d.

    in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in het negende lid al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd, locatie of in de nabijheid daarvan; of

  • e.

    de aanvraag minder dan 12 weken voor de datum van het evenement wordt ingediend en een redelijke beoordeling niet meer mogelijk is.

6.

Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.

Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd door degene die voornemens is een evenement te organiseren, door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

8.

De burgemeester kan in nadere regels indieningsvereisten stellen voor een aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

9.

De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 december een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 oktober verzoeken een evenement te plaatsen op de evenementenkalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Aan de plaatsing van een evenement op de evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in het vijfde lid, onder d.

10.

Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

T

Artikel 2:25a wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:25a Klein evenement

1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, is niet vereist voor een klein evenement, indien:

a. het evenement tussen 7.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

b. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 7.00 uur en na 23.00 uur;

c. er slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

d. het evenement geen ernstige belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

e. er een organisator is;

f. de organisator de burgemeester ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan het kleine evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

2. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding als bedoeld in het eerste lid, onder f, besluiten het organiseren van het kleine evenement te verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt of in de Evenementenkalender als bedoeld in artikel 2:25, negende lid, al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie.

Artikel 2:25a Klein evenement

1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, is niet vereist voor een klein evenement, indien:

a. het evenement tussen 7.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

b. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 7.00 uur en na 23.00 uur;

c. er slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object;

d. het evenement geen ernstige belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

e. er een organisator is;

f. de organisator de burgemeester ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan het kleine evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

2. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding als bedoeld in het eerste lid, onder f, besluiten het organiseren van het kleine evenement te verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt of in de Evenementenkalender als bedoeld in artikel 2:25, negende lid, al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie.

 

U

Het opschrift van hoofdstuk 2 afdeling 8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Afdeling 3 Toezicht op horecabedrijven

 

V

Artikel 2:27 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:27 Begripsbepalingen 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid of rookwaar voor directe consumptie wordt verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden; 

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van horecabedrijf liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:27 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van horecabedrijf liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

     

    exploitant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

  • d.

     

    leidinggevende(n):

    • de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd;

    • de natuurlijke persoon, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een horecabedrijf.

  • 3.

    bezoeker: eenieder die zich in een horecabedrijf bevindt, met uitzondering van:

    • leidinggevende(n) als bedoeld in sub d;

    • personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

 

W

Artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door indiening van een door de burgemeester vastgesteld formulier met bijbehorende voorgeschreven documenten.

  • 3.

    De burgemeester stelt nadere regels voor de bij de aanvraag van een vergunning te overleggen documenten.

  • 4.

    De burgemeester kan in nadere regels bepalen, dat het gestelde in lid 1 niet geldt voor een of meer aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gebieden van de gemeente.

  • 5.

    Aan horecabedrijven zonder een afgesloten lokaliteit, zoals muurverkoop, kunnen nadere eisen worden gesteld.

  • 6.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf 

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door indiening van een door de burgemeester vastgesteld formulier met bijbehorende voorgeschreven documenten.

  • 3.

    De burgemeester stelt nadere regels voor de bij de aanvraag van een vergunning te overleggen documenten.

  • 4.

    De burgemeester kan in nadere regels bepalen, dat het gestelde in lid 1 niet geldt voor een of meer aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gebieden van de gemeente.

  • 5.

    Aan horecabedrijven zonder een afgesloten lokaliteit, zoals muurverkoop, kunnen nadere eisen worden gesteld.

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

X

Artikel 2:28a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28a Weigeringsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldend bestemmingsplan;

    • b.

      de aanvrager binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, gesloten is geweest.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 dienen de houder, dan wel indien de houder een rechtspersoon is, degenen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefenen in het horecabedrijf, aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      zij mogen niet onder curatele staan, dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn;

    • b.

      zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • c.

      zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

  • 4.

    De burgemeester kan van de in het derde lid, onder c, genoemde leeftijdseis ontheffing verlenen, met dien verstande dat de leeftijd van betrokkene niet lager mag zijn dan achttien jaar.

Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een exploitatievergunning moeten leidinggevenden aan de volgende eisen voldoen:

    • a.

      zij mogen niet onder curatele staan;

    • b.

      zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • c.

      zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

  • 2.

    De burgemeester kan van de in het eerste lid, onder c, genoemde leeftijdseis ontheffing verlenen, met dien verstande dat de leeftijd van betrokkene niet lager mag zijn dan achttien jaar.

  • 3.

    Een leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Alcoholwet dan wel op grond van artikel 2:29a, eerste lid, onder c van deze verordening of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

 

Y

Na artikel 2:28a wordt een nieuw artikel 2:28b ingevoegd luidend:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28b Weigeringsgronden

1. De burgemeester weigert de exploitatievergunning als:

  • a.

    de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldend bestemmingsplan, een ter inzage gelegd bestemmingsplan, een voorbereidingsbesluit, een beheersverordening of een daarmee gelijk te stellen regeling;

  • b.

    niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:28a;

  • c.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

3. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

  • a.

    het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

  • b.

    de aard van het horecabedrijf;

  • c.

    de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

  • d.

    de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende.

 

Z

Na artikel 2:28b wordt een nieuw artikel 2:28c ingevoegd luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28c inhoud exploitatievergunning

  • 1.

    De exploitatievergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant.

  • 2.

    De exploitatievergunning is niet overdraagbaar.

  • 3.

    Het adres, de aard en de lokaliteiten van het horecabedrijf worden op de exploitatievergunning vermeld.

  • 4.

    De namen van de leidinggevenden worden vermeld op het aanhangsel bij de exploitatievergunning, tenzij voor het horecabedrijf reeds een vergunning op grond van de Alcoholwet is verstrekt. In dat geval worden de namen vermeld op het aanhangsel behorende bij die vergunning.

 

AA

Na artikel 2:28c wordt een nieuw artikel 2:28d ingevoegd luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28d Bijschrijven leidinggevenden

1. De exploitant meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven op het aanhangsel bij de exploitatievergunning. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

2. De burgemeester bevestigt schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de melding. Direct na bevestiging van ontvangst van de melding mag de leidinggevende als zodanig werkzaam zijn.

3. De burgemeester weigert de aanvraag tot wijziging van het aanhangsel indien niet voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:28a.

 

AB

Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:29 Beëindiging exploitatie 

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 2:28 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Van beëindiging van het exploiteren van het horecabedrijf is sprake indien:

  • a.

    het horecabedrijf blijkens de registers van de Kamer van Koophandel niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd;

  • b.

    op grond van andere informatie blijkt, dat het horecabedrijf niet meer voor rekening van de exploitant op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd.

3. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 2:29 Vervallen exploitatievergunning

De exploitatievergunning vervalt wanneer:

  • a.

    de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) is overgedragen;

  • b.

    zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze exploitatievergunning gebruik is gemaakt;

  • c.

    gedurende één jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

 

AC

Na artikel 2:29 wordt een nieuw artikel 2:29a ingevoegd luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:29a Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken indien:

  • a.

    niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:28a gestelde eisen;

  • b.

    er een persoon leidinggevende is geworden en deze niet op grond van artikel 2:28d is gemeld;

  • c.

    zich in of vanuit het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

  • d.

    de openbare orde, veiligheid of de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat bedrijf;

  • e.

    de aard van het horecabedrijf is gewijzigd zonder daartoe strekkende vergunning;

  • f.

    de exploitant in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 2:28d om bijschrijving van een leidinggevende op het aanhangsel bij de exploitatievergunning heeft verzocht, en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28d.

 

AD

Artikel 2:30 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:30 Sluitingstijden 

  • 1.

    Horecabedrijven waarvoor krachtens nadere regels zoals genoemd in artikel 2:28, vierde lid, geen vergunning is vereist, zijn in ieder geval gesloten op alle dagen tussen 24.00 uur en 6.00 uur.

  • 2.

    Voor de in het eerste lid genoemde horecabedrijven kan de burgemeester in nadere regels afwijkende sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Voor horecabedrijven en de daarbij behorende terrassen waarvoor op grond van artikel 2:28 een vergunning vereist is, zijn de sluitingstijden opgenomen in de vergunning.

  • 4.

    De burgemeester kan voor een bij een horecabedrijf behorend terras andere sluitingstijden vaststellen door het verbinden van voorschriften aan de vergunning.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijden.

  • 6.

    Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn bij of krachtens artikel 2:30 of op grond van een besluit krachtens artikel 2:31.

  • 7.

    Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 8.

    Op de ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Openings- en sluitingstijden 

  • 1.

    Horecabedrijven waarvoor krachtens nadere regels zoals genoemd in artikel 2:28, vierde lid, geen vergunning is vereist, zijn in ieder geval gesloten op alle dagen tussen 24.00 uur en 6.00 uur.

  • 2.

    Voor de in het eerste lid genoemde horecabedrijven kan de burgemeester in nadere regels afwijkende sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Voor horecabedrijven en de daarbij behorende terrassen waarvoor op grond van artikel 2:28 een vergunning vereist is, zijn de sluitingstijden opgenomen in de vergunning.

  • 4.

    De burgemeester kan voor een bij een horecabedrijf behorend terras andere sluitingstijden vaststellen door het verbinden van voorschriften aan de vergunning.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijden.

  • 6.

    Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn bij of krachtens artikel 2:30 of op grond van een besluit krachtens artikel 2:31.

  • 7.

    Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 8.

    Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

AE

Artikel 2:32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:32 Verboden gedragingen

Het is verboden in een horecabedrijf

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn bij of krachtens artikel 2:30 of op grond van een besluit krachtens artikel 2:31.

Artikel 2:32 Verboden gedragingen 

Het is verboden in een horecabedrijf:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich als bezoeker te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn bij of krachtens artikel 2:30 of op grond van een besluit krachtens artikel 2:31.

 

AF

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Afdeling 4 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

 

AG

Artikel 2:34a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34a Begripsbepalingen 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- alcoholhoudende drank,

- paracommerciële rechtspersoon,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34a Definities 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- alcohol,

- alcoholhoudende drank,

- paracommerciële rechtspersoon,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

 

AH

Artikel 2:35 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:35 Definitie 

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

 

AI

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 9 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Afdeling 5 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

AJ

Artikel 2:38 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

AK

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Afdeling 6 Toezicht op speelgelegenheden

 

AL

Na artikel 2:38 wordt een nieuw artikel 2:38a ingevoegd luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:38a Definities

1.

In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2.

In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

 

AK

Artikel 2:39 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening Speelautomatenhallen Amersfoort 2012.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

b. de exploitatie van de

speelgelegenheid in strijd is met een

geldend bestemmingsplan.

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

AL

Artikel 2:40 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Wet: de Wet op de kansspelen ;

b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet ;

5. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

AM

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en

baldadigheid

Afdeling 7 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

 

AN

Artikel 2:41 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester kan van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod een ontheffing verlenen.

5. Op de ontheffingen bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester kan van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod een ontheffing verlenen.

 

AO

Na artikel 2:41a wordt een nieuw artikel 2:41b ingevoegd luidende;

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. exploitant: natuurlijke persoon of personen of de rechtspersoon, dan wel de bestuurder(s) van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. beheerder: de exploitant en iedere andere natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de bedrijfsmatige activiteiten;

 

2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw, dan wel in dat gebied de leefbaarheid, de openbare orde en/of veiligheid onder druk staat of ernstige vrees hiertoe bestaat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

 

3. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen :

a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester in het aanwijzingsbesluit benoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. in het belang van het voorkomen van strafbare feiten;

b. indien de leefbaarheid in het gebied nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

e. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

f. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

 

5. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

a. de persoonsgegevens en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden of zullen worden uitgeoefend;

c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

d. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

 

6. In het aanwijzingsbesluit als bedoeld in lid 2 kan de burgemeester nadere indieningsvereisten stellen voor een aanvraag van een vergunning als bedoeld in lid 3.

 

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

a. door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

c. gehandeld wordt in strijd met het bij of krachtens dit artikel bepaalde; of

d. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

e. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

g. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

h. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

i. de vestiging of de exploitatie van het bedrijf in strijd is met het geldend bestemmingsplan, een ter inzage gelegd bestemmingsplan, een voorbereidingsbesluit, een beheersverordening of daarmee gelijk te stellen regeling.

 

8.De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

 

9. De vergunning vervalt wanneer:

a. de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) is overgedragen;

b. zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze exploitatievergunning gebruik is gemaakt;

c. gedurende één jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

 

10. In geval van beëindiging of overdracht van het horecabedrijf, is de exploitant verplicht dit direct schriftelijk aan de burgemeester mee te delen.

 

11. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is.

 

12. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

 

13. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van de inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

 

AP

Artikel 2:42 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.

6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3.Het verbod bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4.De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

5.Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

6.  Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

 

AQ

Artikel 2:44 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1.

Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2.

Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

3.

Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels gedurende de openingstijden daarvan, voorwerpen, waaronder in ieder geval begrepen kleding en tassen, te vervoeren of aanwezig te hebben die er kennelijk toe uitgerust zijn om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

4.

Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de genoemde voorwerpen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handeling.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1.

Het is verboden op een openbare plaats een werktuig, gereedschap of andere zaak te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2.

Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels gedurende de openingstijden daarvan, voorwerpen, waaronder in ieder geval begrepen kleding en tassen, te vervoeren of aanwezig te hebben die er kennelijk toe uitgerust zijn om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

3.

De verboden gelden niet als aanstonds aannemelijk is dat de in het eerste en tweede lid genoemde voorwerpen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

 

AR

Artikel 2:47 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

AS

Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht om de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

 

AT

Na artikel 2:59 wordt een nieuw artikel 2:59a ingevoegd luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen voor zover de burgemeester dit heeft bepaald in het aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht; en

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

AU

Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

3. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Toelichting:

Lid 3 vervalt, de lex silencio positivo is niet van toepassing op deze aanvragen om ontheffing. In gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV, is over de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niets bepaald. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Met deze wijziging wordt de APV in overeenstemming met de modelverordening van de VNG gebracht zoals benoemd in VNG Ledenbrief 18/047

Zie artikel 1 onderdeel A onder (Verdere) toelichting

 

AV

Artikel 2:63 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:63 Duiven

1.De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

4.Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AW

Artikel 2:64 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Utrecht.

5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

6. Op de ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;

b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Utrecht.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AX

Artikel 2:65 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken.

 

AY

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Afdeling 8 Bestrijding van heling van goederen

Toelichting:

Zie artikel 1 onderdeel E onder Toelichting

Zie artikel 1 onderdeel A onder (Verdere) toelichting

 

AZ

Artikel 2:66 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:66 Definitie 

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

BA

Artikel 2:67 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

BB

Het opschrift van Hoofdstuk 2 afdeling 13 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 13 Vuurwerk

Afdeling 9 Consumentenvuurwerk 

 

BC

Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder

a. carbid schieten: het in een (melk)bus, container of opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas, afkomsting van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, waarbij een busdeksel of ander projectiel wordt afgeschoten;

b. consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:71 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder

a. carbid schieten: het in een (melk)bus, container of opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas, afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, waarbij een busdeksel of ander projectiel wordt afgeschoten;

b. consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

 

BD

Artikel 2:72 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

1 . Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het

college.

2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

BE

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 14 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 14 Drugsoverlast 

Afdeling 10 Drugsoverlast

 

BF

Artikel 2:74 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:74 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder harddrugs: de middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst.

Artikel 2:74 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder harddrugs: de middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst.

 

BG

Het opschrift van Hoofdstuk 2 Afdeling 15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding,

veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Afdeling 11 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

 

BH

Artikel 3:1 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

f exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

h bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

 

a. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

b. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1. de exploitant;

de beheerder;

de prostituee;

het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

c. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

d. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

e. klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

f. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

g. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

h. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

i. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

 

BI

Artikel 3:15 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder a, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

 

BJ

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

b. geluidsgevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

c. geluidsgevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer

d. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 en 4:3 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

g. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

BK

Artikel 4:2 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Het equivalente geluidsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. De collectieve festiviteit moet ten minste 2 uur eerder worden beëindigd dan dat de inrichting geopend mag zijn op basis van de horeca-exploitatievergunning of de in artikel 2:30, tweede lid genoemde nadere regels.

9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 6.1 Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Het equivalente geluidsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. De collectieve festiviteit moet ten minste 2 uur eerder worden beëindigd dan dat de inrichting geopend mag zijn op basis van de horeca-exploitatievergunning of de in artikel 2:30, tweede lid genoemde nadere regels.

9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

BL

Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten, en voor zover de inrichting een sportvereniging betreft maximaal 6 incidentele festiviteiten, per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Het equivalente geluidsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidswaarde als genoemd in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

10. De incidentele festiviteit moet ten minste 2 uur eerder worden beëindigd dan dat de inrichting geopend mag zijn op basis van de horeca-exploitatievergunning of de in artikel 2:30, tweede lid, genoemde nadere regels.

11. Een incidentele festiviteit als bedoeld in lid 1 die in de buitenlucht plaatsvindt mag van maandag tot met zaterdag niet starten voor 9.00 uur en op zondagen niet voor 13.00 uur. De incidentele festiviteit die in de buitenlucht plaatsvindt, mag maximaal 5 uur duren en moet uiterlijk stoppen om 21.00 uur en op zondagen om 19.00 uur.

12. Voor een incidentele festiviteit die deels in de buitenlucht en deels in het bebouwde deel de inrichting plaatst vind, gelden de in lid 11 genoemde tijden ook voor het deel van de festiviteit dat in de buitenlucht plaatsvindt.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 3 dagen per kalenderjaar, en voor zover het een sportvereniging betreft op maximaal 6 dagen per kalenderjaar, incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 6:1 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

4. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Het equivalente geluidsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidsnorm als genoemd in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

10. De incidentele festiviteit moet ten minste 2 uur eerder worden beëindigd dan dat de inrichting geopend mag zijn op basis van de horeca exploitatievergunning of de in artikel 2:30, tweede lid genoemde nadere regels.

11. Een incidentele festiviteit als bedoeld in lid 1 die in de buitenlucht plaatsvindt mag van maandag tot met zaterdag niet starten voor 9.00 uur en op zondagen niet voor 13.00 uur. De incidentele festiviteit die in de buitenlucht plaatsvindt, mag maximaal 5 uur duren en moet uiterlijk stoppen om 21.00 uur en op zondagen om 19.00 uur.

12. Voor een incidentele festiviteit die deels in de buitenlucht en deels in het bebouwde deel de inrichting plaatsvindt, gelden de in lid 11 genoemde tijden ook voor het deel van de festiviteit dat in de buitenlucht plaatsvindt.

 

BM

Artikel 4:17 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:17 Begripsbepaling 

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:17 Definitie 

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

BN

Artikel 4:18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a. de bescherming van natuur en landschap; of

b. de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

a. natuur en landschap; of

b. een stadsgezicht.

 

BO

Artikel 5:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

b. aanhangwagens: aanhangwagens als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

c. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:1 Vervallen

Toelichting:

Dit artikel vervalt omdat de definities verplaatst zijn naar het algemene artikel met definities (artikel 1:1). De APV wordt in overeen stemming gebracht met het model van de VNG conform VNG Ledenbrief 18/047

Zie artikel 1 onderdeel A onder (Verdere) toelichting

 

BP

Artikel 5:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:2 Op de weg plaatsen of hebben van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren wordt in dit artikel mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te plaatsen of te hebben binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:2 Op de weg plaatsen of hebben van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren wordt in dit artikel mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon; 

c. voertuigen die worden geplaatst overeenkomstig een vergunning als bedoeld in artikel 2.8

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te plaatsen of te hebben binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

BQ

Artikel 5:3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1

Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.

Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

3.

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1

Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3.

Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

BR

Artikel 5:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

BS

Artikel 5:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

1.

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2.

Het is verboden om op de op grond van het eerste lid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten te plaatsen of te laten staan.

3.

Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

4.

Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar het verboden is om langer dan eenentwintig dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking van de voor het stallen van fietsen of bromfietsen bestemde voorzieningen gebruik te maken.

5.

Het is verboden om op in het vierde lid aangewezen plaatsen langer dan eenentwintig dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking van de voor het stallen van fietsen of bromfietsen bestemde voorzieningen gebruik te maken.

Artikel 5:12 Parkeren van fietsen en bromfietsen

1.

Het college kan in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van hinder en/of overlast een gebied, wegen of weggedeelten aanwijzen waarin fietsen of bromfietsen uitsluitend in een daarvoor bestemde voorziening mogen worden geparkeerd.

2.

Het is verboden een fiets of een bromfiets in een gebied als bedoeld in het eerste lid buiten een voor parkeren bestemde voorziening te plaatsen.

3.

Het is verboden een fiets of bromfiets langer dan een door het college te bepalen periode te parkeren in door het college daarvoor aangewezen gebieden, wegen of weggedeelten en/of in de voor het stallen van fietsen of bromfietsen bestemde voorzieningen, zonder wezenlijke tijdsonderbreking.

4.

Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg te laten staan.

5.

Het is verboden een fiets of bromfiets te parkeren als daardoor:

a. op de weg de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

b. de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt belemmerd;

c. schade ontstaat of

d. voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets of bromfiets staat geparkeerd, de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd. 

 

BT

Artikel 5:14 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:14 Begripsbepaling 

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:14 Definitie 

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 3.1 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort.

 

BU

Artikel 5:22 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:22 Begripsbepaling 

1. In deze afdeling wordt verstaan onder

snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet ;

b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:22 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder

Snuffelmarkt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet ;

b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

BV

Artikel 5:23 “Organiseren van een snuffelmarkt” wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

 

BW

Artikel 5:23 “begripsbepaling” wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:23 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbaar water: alle wateren binnen de gemeente Amersfoort die voor het publiek toegankelijk of bevaarbaar zijn;

b. rondvaartboot: een vaartuig dat bestemd is om personen vanuit een vertrekpunt in de binnenstad tegen betaling te varen langs een toeristisch route waarbij het rondvaartschip weer naar het vertrekpunt terugkeert:

c. vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen, daaronder mede verstaan woonboten (zowel woonschepen als woonarken);

d. recreatievaartuig: een vaartuig dat in hoofdzaak wordt gebruikt of bestemd is voor recreatief gebruik, zoals het beoefenen van watersport of het spelevaren door kinderen;

e. binnenstad: de begrenzing van de binnenstad van Amersfoort wordt gevormd door de Stadsring, de spoorlijn, de Schimmelpennickkade, de Scheltussingel en de Flierbeeksingel;

f. ligplaats: plaats in het water die bij verblijf door een vaartuig wordt ingenomen;

g. onderhoudsstrook: langs het water gelegen groen- of verharde strook ten behoeve van het onderhoud van de watergang;

h. beroepsvaart: schepen bedoeld voor vrachtvervoer, charter- en passagiersvaart;

i. (open) bijboot: bootje, zonder kajuit of andere opbouw, bedoeld voor onderhoudswerkzaamheden;

j. dubbel liggen: langszij een ander schip afgemeerd liggen;

k. verwaarloosde boot (boot in verwaarloosde toestand): een vaartuig welke niet in goede conditie verkeert of (deels) is gezonken.

Artikel 5:24 Definities 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. beroepsvaart: schepen bedoeld voor vrachtvervoer, charter- en passagiersvaart;

b. binnenstad: de begrenzing van de binnenstad van Amersfoort wordt gevormd door de Stadsring, de spoorlijn, de Schimmelpennickkade, de Scheltussingel en de Flierbeeksingel;

c. (open) bijboot: bootje, zonder kajuit of andere opbouw, bedoeld voor onderhoudswerkzaamheden;

d. dubbel liggen: langszij een ander schip afgemeerd liggen;

e. ligplaats: plaats in het water die bij verblijf door een vaartuig wordt ingenomen;

f. onderhoudsstrook: langs het water gelegen groen- of verharde strook ten behoeve van het onderhoud van de watergang;

g. recreatievaartuig: een vaartuig dat in hoofdzaak wordt gebruikt of bestemd is voor recreatief gebruik, zoals het beoefenen van watersport of het spelevaren door kinderen;

h. rondvaartboot: een vaartuig dat bestemd is om personen vanuit een vertrekpunt in de binnenstad tegen betaling te varen langs een toeristisch route waarbij het rondvaartschip weer naar het vertrekpunt terugkeert;

i. vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen, daaronder mede verstaan woonboten (zowel woonschepen als woonarken);

j. verwaarloosd vaartuig (boot in verwaarloosde toestand): een vaartuig waarvan casco en/of opbouw zodanig onvoldoende zijn beschermd tegen water- en weersinvloeden, dat de instandhouding van het vaartuig in gevaar komt. Onder een verwaarloosd vaartuig moet ook worden verstaan een vaartuig dat geheel of gedeeltelijk is gezonken.

 

BX

Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:24 Gebruik van openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale waterverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Provinciale waterverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

BY

Artikel 5:25 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

1. Het is verboden om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen met uitzondering van:

a. ligplaatsen in de binnenstad ten behoeve van rondvaartboten;

b. ligplaatsen voor woonboten aan de Havenweg en de Schans zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan waarbij per woonboot maximaal één open bijboot is toegestaan van maximaal 5 meter welke overdwars tussen de woonboten dient te zijn gelegen;

c. ligplaatsen in de Eem, Eemhaven en Insteekhaven zoals op de ‘Kaart ligplaatsen Eem’ is aangegeven;

d. het college kan bij afzonderlijk besluit de ‘Kaart ligplaatsen Eem’ aanpassen;

e. ligplaatsen voor woonboten in de Laak zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan waarbij per woonboot maximaal één open bijboot van maximaal 5 meter is toegestaan welke overdwars tussen de woonboten dient te zijn gelegen;

f. ligplaatsen voor recreatievaartuigen in woonwijk de Laak-Vathorst:

- het hele jaar door langs oevers gelegen aan particuliere tuinen, mits het water ter plaatse breed genoeg is (als er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft);

- in de periode van 1 april tot 1 november langs openbare oevers en ligplaatsen die als zodanig zijn ingericht door de gemeente met o.a. ringen, afmeerpalen en andere voorzieningen;

g. ligplaats voor recreatievaartuigen in de overige wateren in Amersfoort:

- het hele jaar door langs oevers gelegen langs particuliere tuinen, mits het water ter plaatse breed genoeg is (als er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft);

- in de periode van 1 april tot 1 november langs openbare oevers, voor zover hier geen natuurlijke oevers of onderhoudstroken zijn;

2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

3. Het college kan een uitzondering maken op het verbod zoals genoemd in het eerste lid, met inachtneming van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne, het aanzien van de gemeente, recreatieve belangen, het beheer van nabijgelegen openbare ruimte en bescherming van ecologische, monumentale en stedenbouwkundige waarden.

4. Het college kan een maximaal aantal vaartuigen vaststellen dat in het openbaar water mag worden geëxploiteerd;

5. Vaartuigen ten behoeve van het onderhoud van de watergangen en oevers zijn gedurende werkzaamheden uitgezonderd van het verbod.

6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale waterverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuig

1. Het is verboden met een vaartuig te ankeren of anderszins een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen met uitzondering van:

a. ligplaatsen in de binnenstad ten behoeve van rondvaartboten;

b. ligplaatsen voor woonboten aan de Havenweg en de Schans-Bernard de Roijstraat zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan waarbij per woonboot maximaal één open bijboot is toegestaan van maximaal 5 meter welke overdwars tussen de woonboten dient te zijn gelegen;

c. ligplaatsen in de Eem, Eemhaven en Insteekhaven zoals op de ‘Kaart ligplaatsen Eem’ is aangegeven;

d. het college kan bij afzonderlijk besluit de ‘Kaart ligplaatsen Eem’ aanpassen;

e. ligplaatsen voor woonboten in de Laak zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan waarbij per woonboot maximaal één open bijboot van maximaal 5 meter is toegestaan welke overdwars tussen de woonboten dient te zijn gelegen;

f. ligplaatsen voor recreatievaartuigen in woonwijk de Laak-Vathorst:

- het hele jaar door langs oevers gelegen langs particuliere tuinen, mits het water ter plaatse breed genoeg is waarbij er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft;

- in de periode van 1 april tot 1 november langs openbare oevers en ligplaatsen die als zodanig zijn ingericht door de gemeente met o.a. ringen, afmeerpalen en andere voorzieningen;

g. ligplaats voor recreatievaartuigen in de overige wateren in Amersfoort:

- het hele jaar door langs oevers gelegen langs particuliere tuinen, mits het water ter plaatse breed genoeg is waarbij er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft;

- in de periode van 1 april tot 1 november langs openbare oevers, voor zover hier geen natuurlijke oevers of onderhoudstroken zijn;

h. het wachten op brugbediening.

2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water: 

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort en

aantal vaartuigen.

3. Het college kan een uitzondering maken op het verbod, met inachtneming van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne, het uiterlijk aanzien van de gemeente, recreatieve belangen, het beheer van nabijgelegen openbare ruimte en bescherming van ecologische, monumentale en stedenbouwkundige waarden.

4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale waterverordening of de Provinciale landschapsverordening.

5. Vaartuigen ten behoeve van het onderhoud van de watergangen en oevers zijn gedurende werkzaamheden uitgezonderd van het verbod.

6. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

7. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

 

BZ

Artikel 5:26 vervalt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het aanzien van de gemeente.

2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van het openbaar water op te volgen.

3. Het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale waterverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

(Vervallen)

 

CA

Artikel 5:27 vervalt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:25 en artikel 5:26 bepaalde.

(Vervallen)

 

CB

Artikel 5:28 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:28 Verbod varen met vaartuig

1.

Het is verboden met een vaartuig:

a. sneller te varen dan 6 km/u;

b. te varen met een verbrandingsmotor of met een elektromotor groter dan 3 kW. Dit verbod gaat in op 1 januari 2020

2.

Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

a. beheer –en onderhoudsvaartuigen;

b. de Eem en Eemhavens;

c. rondvaartboten zowel in de Binnenstad als op de Heiligenbergerbeek.

3.

Het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 5:28 Verbod varen met vaartuig

1.

a. Het is verboden met een vaartuig sneller te varen dan 6 km/u;

b. te varen met een verbrandingsmotor.

2.

Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

a. beheer –en onderhoudsvaartuigen;

b. de Eem en Eemhavens;

c. rondvaartboten zowel in de Binnenstad als op de Heiligenbergerbeek

3.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.

 

CC

Artikel 5:32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1,onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover inhet daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, er voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemenebepalingen omgevingsrecht, het Besluitomgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

CD

Artikel 5:33 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of met een fiets of een paard.

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen van overlast;

b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a. op wegen;

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

6. Op de ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of met een fiets of een paard.

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen van overlast;

b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a. op wegen;

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

CE

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

 

CF

Artikel 5:38 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:38 begripsbepaling

 

In deze afdeling (en de daarop berustende bepalingen) wordt verstaan onder:

 

a. Adres: door het college aan een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats.

 

b. Afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.

 

c. Convenant: het tussen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Koninklijke TPG Post BV gesloten Kader Convenant en Nader Convenant inzake postcodes.

 

d. Ligplaats: door het college als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die is bestemd voor het permanent afmeren van een voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig.

 

e. Nummeraanduiding: door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie.

 

f. Openbare ruimte: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.

 

g. Pand: kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

h. Rechthebbende: een ieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is om in die zaak te handelen zoals in de verordening is voorgeschreven, alsmede de beheerder.

 

i. Standplaats: door het college als zodanig aangewezen terrein of een gedeelte daarvan dat is bestemd voor het permanent plaatsen van een niet direct en duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.

 

j. Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering (adressen).

 

k. Verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.

 

l. Wijk- en buurtindeling: een indeling van de gemeente in wijken en buurten conform de eisen die het CBS aan deze indeling verbindt.

 

m. Woonplaats: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorzien gedeelte van het grondgebied van de gemeente.

 

n. De Wet: Wet basisregistraties adressen en gebouwen.

Artikel 5:38 Definities

 

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

a. adres: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

b . A fgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.

 

c. Convenant: het tussen de Minister van Infrastructuur en Milieu en Koninklijke PostNL B.V. Convenant inzake postcodes.

 

d. Ligplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

e. Nummeraanduiding: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met dien verstande dat deze bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- of cijfercombinatie. 

 

f. Openbare ruimte: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

g. Pand: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

h. Standplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

i. Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering (adressen).

 

j. Verblijfsobject: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

k. Wijk- en buurtindeling: een indeling van de gemeente in wijken en buurten, mede conform de eisen die het CBS aan deze indeling verbindt.

 

l. Woonplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

m. De Wet: Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

 

CG

Artikel 5:40 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:40 Nummering en afbakening

1.

Het college stelt de ligplaatsen en standplaatsen vast.

2.

Het college kent binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen.

3.

Het college bepaalt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.

4.

De toekenning of afbakening, zoals bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, zijnde niet verblijfsobjecten of op afgebakende terreinen worden toegepast, indien dat naar oordeel van het college noodzakelijk is.

5.

Onder vaststellen, toekennen en bepalen, zoals bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 5:40 Nummering objecten

1.

Het college stelt de lig- en standplaatsen vast.

2.

Zij bepaalt de afbakening van panden en verblijfsobjecten.

3.

Het college kent nummeraanduidingen toe aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.

4.

De toekenning of afbakening, bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, niet zijnde verblijfsobjecten, dan wel op afgebakende terreinen worden toegepast.

5.

Onder vaststellen, toekennen en bepalen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

 

CH

Artikel 5:41 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:41 Aanbrengen namen en nummers

1.

De door het college toegekende namen, zoals vervat in artikel 5:39, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

2.

Aan objecten, zoals aangegeven in artikel 5:40, waarvoor een nummer is vastgesteld moet dat nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

3.

Het is eenieder die daartoe niet is bevoegd is, verboden namen aan de openbare ruimte en woonplaatsen, wijken en buurten toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

4.

Het is een ieder die daartoe niet is bevoegd, verboden aan een pand of verblijfsobject, stand- of ligplaats of afgebakend terrein nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Artikel 5:41 Aanbrengen namen en nummers

1.

De door het college aan de openbare ruimte of een gedeelte daarvan toegekende namen, bedoeld in artikel 5:39, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

2.

Aan objecten, zoals aangegeven in artikel 5:40, waarvoor een nummer is vastgesteld moet dat nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

3.

Het is eenieder die daartoe niet bevoegd is verboden namen aan de openbare ruimte of delen daarvan, dan wel nummers aan een pand of verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein, toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

 

CI

Artikel 5:42 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:42 Gedoogplicht naamborden

1.

Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met namen van de openbare ruimte, naamverwijsborden, nummerborden, nummerverzamelborden en andere (verwijs)aanduidingen aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.

Indien het college het noodzakelijk acht om een naambord, waarop de vervallen naam is doorgehaald, tijdelijk naast het naambord met de nieuwe naam te handhaven zal de rechthebbende dit toelaten als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.

3.

De rechthebbende zorgt er voor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde borden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 5:42 Gedoogplicht naamaanduiding

1.

Als het college het nodig oordeelt dat de door hen toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 5:41, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.

Als het college het nodig oordeelt een naamaanduiding, waarop de vervallen naam is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de naamaanduiding met de nieuwe naam te handhaven laat de rechthebbende dit toe.

3.

De rechthebbende draagt er zorg voor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde aanduidingen vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

 

CJ

Artikel 5:43 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:43 Verplichting tot aanbrengen van nummerborden

1.

Tenzij het college anders heeft besloten, zorgt de rechthebbende van een object er voor dat de nummers, zoals bedoeld in artikel 5:40, tweede lid, worden aangebracht op een wijze zoals krachtens artikel 5:44 is bepaald.

2.

De rechthebbende draagt er zorg voor dat de in het eerste lid genoemde nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college zijn aangebracht.

3.

Indien een verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen of afgebakend terrein nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

4.

Indien het college heeft besloten om een nummerbord, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, naast het nummerbord met het nieuwe nummer te handhaven zal de rechthebbende dit toelaten of daar uitvoering aan geven als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.

5.

Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 5:43 Aanbrengplicht nummeraanduiding

1.

Tenzij het college anders heeft besloten, draagt de rechthebbende van een object er zorg voor dat de nummers, bedoeld in artikel 5:40, tweede lid, worden aangebracht overeenkomstig het krachtens artikel 5:44 bepaalde.

2. 

De rechthebbende draagt er zorg voor dat de nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college zijn aangebracht.

3.

Als een verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein nog niet gereed is gekomen, wordt het nummer binnen vier weken na het gereedkomen daarvan aangebracht.

4.

Als het college het nodig oordeelt een nummeraanduiding, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de nummeraanduiding met het nieuwe nummer te handhaven laat de rechthebbende dit toe of geeft de rechthebbende daaraan uitvoering.

5.

Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen.

 

CK

Artikel 5:44 wordt als volgt gewijzigd

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:44 Uitvoeringsvoorschriften

1.

Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen betreffende het proces en de wijze van:

  • a.

    naamgeving en van begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;

  • b.

    naamgeving en begrenzing van de openbare ruimte;

  • c.

    nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen en afgebakende terreinen;

  • d.

    opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.

2.

De uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met het convenant inzake postcodes.

Artikel 5:44 Uitvoeringsvoorschriften

1.

Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen over het proces en de wijze van:

  • a.

    naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;

  • b.

    naamgeving en begrenzing van de openbare ruimte;

  • c.

    nummering van verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen en afgebakende terreinen;

  • d.

    opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.

2.

De uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met het Convenant inzake postcodes.

 

CL

Het opschrift van Hoofdstuk 6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

 

CM

Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:1 Strafbepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. 2. In afwijking van het eerste lid, is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2:11, tweede lid en 4:11, eerste lid.

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1.

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2.

In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

 

Artikel 2 citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening heet “wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening Amersfoort 2022”

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 februari 2022

de voorzitter,

de griffier,

Naar boven