Gemeenteblad van Den Helder
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Den Helder | Gemeenteblad 2022, 86029 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Den Helder | Gemeenteblad 2022, 86029 | beleidsregel |
Bodemkwaliteitskaart en Bodemfunctieklassenkaart
Lievense Milieu B.V. | WSP heeft in opdracht van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen de bodemfunctieklassenkaart en de bodemkwaliteitskaart1 voor de gemeentelijke grondgebieden opgesteld. De gemeenten hebben de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017) geactualiseerd voor de PFAS-verbindingen2 PFOA3 en PFOS4. Hiermee faciliteren de gemeenten de beoogde effecten zoals die in de nota bodembeheer worden geformuleerd. De in 2017 geactualiseerde gezamenlijke bodemfunctieklassenkaart is in 2020 niet gewijzigd.
Op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage 1) wordt de ligging van gebieden met de (toekomstige) bodemfuncties 'Industrie' en 'Wonen' aangegeven. De bodemfunctieklassenkaart wordt gebruikt voor:
Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie5. De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. In het tijdelijk handelingskader zijn voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals voorlopige toepassingswaarden in verschillende toepassingssituaties.
Op 21 november 2019 is een beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland6 in werking getreden met beleidsregels voor hergebruik van PFAS-houdende grond in de provincie Noord-Holland. In deze beleidsregel zijn provinciale achtergrondwaarden voor de PFAS-verbindingen PFOA en PFOS vastgesteld. De provinciale achtergrondwaarden worden door de provincie Noord-Holland voor haar eigen grondgebied als representatiever beoordeeld dan de (tijdelijke) landelijke achtergrondwaarden. De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen volgen hierin de provincie Noord-Holland.
In de bodemkwaliteitskaart zijn op basis van historie, gebruik en bodemkwaliteit in totaal 7 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte, 2 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf 0,5 meter tot en met 2,0 meter diepte onderscheiden en ook 2 bodemkwaliteitszones voor de PFAS-verbindingen PFOA en PFOS (bodemlagen 0-0,5 m-mv en 0,5-1,0 m-mv. De bodemkwaliteitszones zijn in tabel 0.1 zijn gespecificeerd.
Tabel 0.1 Onderscheiden bodemkwaliteitszones.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
De volgende locaties en gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
het duingebied in de gemeenten Den Helder en Schagen wordt verdacht beschouwd voor diffuus verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen als gevolg van een effect dat wordt omschreven als ‘Global Sea Spray’12;
waterbodems die in beheer zijn van Rijkswaterstaat met uitzondering van de drogere oevergebieden zoals gedefinieerd in de Waterregeling13 en waterbodems die in beheer zijn van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
Voor een actueel overzicht van deze locaties moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. Desgewenst kan bodeminformatie ook via het internet opvragen op de volgende website: https://odnhn.nazca4u.nl/Rapportage/LogIn.aspx.
Voor de uitgesloten en/of niet-gezoneerde gebieden geldt het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit zonder dat een bodemkwaliteitskaart is opgesteld. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de functie voor de ontvangende bodem die is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage 1). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. De uiteindelijke toepassingseis is afhankelijk van de strengste eis van deze dubbele toets (zie ook bijlage 1 kopje ‘Toepassingskaart’).
De bodemkwaliteitskaart is voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte opgesteld voor de stoffen die onderdeel uitmaken van het huidige standaard NEN 5740 stoffenpakket: barium14, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
Voor de (voormalige) bollenteeltpercelen (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,3 meter diepte) is de bodemkwaliteitskaart ook opgesteld voor organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
Voor de bodemkwaliteitszone ‘B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)’ voldoet het aantal analysegegevens per niet-aaneengesloten zone niet aan de minimumeisen van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten15. In de nota bodembeheer16 wordt gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor grondverzet voor deze bodemkwaliteitszone. Het gebiedsspecifiek beleid zorgt ervoor dat er geen risico’s optreden bij het grondverzet op en vanaf de (voormalige) bollenteeltpercelen. Daarom zien de gemeenten deze afwijking op de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten niet als een bezwaar.
Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte is de bodemkwaliteitskaart ook voor de PFAS-verbindingen17 PFOA18 en PFOS19 vastgesteld. Op basis van bekende PFAS-gegevens in de gemeenten nemen de gehalten aan PFAS-verbindingen af in de diepere bodemlagen. Gezien dit gegeven én de gemeten gehalten in de tussenlaag, is het de verwachting dat de bodemlaag dieper dan 1,0 meter niet verdacht is voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
Voor de tussenlaag (0,5-1,0 m-mv) en de ondergrond (1,0-2,0 m-mv) wordt de kwaliteit voor de stoffen barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie, PCB en PAK gelijk gesteld.
Op de ontgravingskaart (kaartbijlagen 3) zijn de te verwachten kwaliteitsklassen weergegeven van de te ontgraven boven- en ondergrond op voor bodemverontreiniging niet verdachte locaties. Op de toepassingskaart voor de boven- en ondergrond (kaartbijlage 4) zijn de toepassingseisen weergegeven die gelden als een partij grond wordt toegepast. In tabel 0.2 staat een totaaloverzicht van alle bodemkwaliteitszones. De kleuren in tabel 0.2 komen overeen met de gebruikte kleuren op kaartbijlage 1 (bodemfunctieklassenkaart), kaartbijlage 3 (ontgravingskaarten) en kaartbijlage 4 (toepassingskaarten).
Omdat aan bodemkwaliteitszone ‘B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0,0-0,3 m-mv)’ op perceelniveau invulling is gegeven, is deze bodemkwaliteitszone niet op de kaartbijlagen weergegeven.
In tabel 0.3 is een grondstromenmatrix weergegeven waarin de mogelijkheden voor vrij grondverzet zijn aangegeven als het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit20 wordt gevolgd. De bodemkwaliteitskaart, in combinatie met een vooronderzoek volgens de NEN 572521, mag dan als bewijsmiddel dienen voor de chemische kwaliteit van de toe te passen grond.
Voor de bodemkwaliteitszones ‘B1./O1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’, ‘B2. Oostoever en civiel havengebied (Den Helder)’, ‘B4. Nieuw Den Helder, de Schooten, Boatex, Huisduinen (Den Helder), Historische bebouwing (Hollands Kroon en Schagen)’ en ‘B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)’ is het niet altijd mogelijk om grond binnen hetzelfde gebied te hergebruiken. De verwachte ontgravingskwaliteit is slechter dan de toepassingseis. Uitzondering hierop vormen grootschalige bodemtoepassingen.
Bij toepassing van grond uit de bodemkwaliteitszones ‘B1./O1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’ zijn er bij bepaalde bodemgebruiken en/of toepassingsoppervlakten mogelijk onaanvaardbare humane en/of ecologische risico’s aanwezig. Dit vanwege de relatief hoge gehalten aan lood in de grond.
In de nota bodembeheer22 wordt gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor grondverzet voor deze bodemkwaliteitszones.
Tabel 0.2 Totaaloverzicht bodemkwaliteitszones, verwachte ontgravingsklassen, toepassingseisen bij voorkomende functies conform het generiek kader Besluit bodemkwaliteit, het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
Tabel 0.2 Totaaloverzicht bodemkwaliteitszones, verwachte ontgravingsklassen, toepassingseisen bij voorkomende functies conform het generiek kader Besluit bodemkwaliteit, het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie.
Tabel 0.3 Grondstromenmatrix met de mogelijkheden voor vrij grondverzet (gebaseerd op het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit, het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie).
Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd een vooronderzoek volgens de NEN 572525 worden uitgevoerd.
Bij al het grondverzet gelden mogelijk aanvullende voorwaarden (zie § 3.9)
Lievense Milieu B.V.|WSP heeft in opdracht van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen (zie figuur 1.1) de bodemfunctieklassenkaart en de bodemkwaliteitskaart opgesteld voor de gemeentelijke grondgebieden. Met een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart kunnen heldere en efficiënte kaders geschapen voor het toepassen van grond (en bagger) op of in de landbodem in de gemeenten.
Figuur 1.1 Gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen.
De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen hebben de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017)26 geactualiseerd voor de PFAS-verbindingen27 PFOA28 en PFOS29. Hiermee faciliteren de gemeenten de beoogde effecten zoals die in de nota bodembeheer30 worden geformuleerd. Met een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart kunnen heldere en efficiënte kaders geschapen voor het toepassen van grond (en bagger) op of in de landbodem in de gemeenten. De in 2017 geactualiseerde gezamenlijke bodemfunctieklassenkaart28 is in 2020 niet gewijzigd.
Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader inwerking getreden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie31. De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen32 inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. In het tijdelijk handelingskader zijn voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals voorlopige toepassingswaarden in verschillende toepassingssituaties.
Op 21 november 2019 is een beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland33 inwerking getreden met beleidsregels voor hergebruik van PFAS-houdende grond in de provincie Noord-Holland. In deze beleidsregel zijn provinciale achtergrondwaarden voor de PFAS-verbindingen, PFOA34 en PFOS35 vastgesteld. De provinciale achtergrondwaarden worden door de provincie Noord-Holland voor haar eigen grondgebied als representatiever beoordeeld dan de (tijdelijke) landelijke achtergrondwaarden. De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen volgen hierin de provincie Noord-Holland.
Deze bodemkwaliteitskaart vormt, samen met de gezamenlijke bodemfunctieklassenkaart de basis voor het grond- en baggerstromenbeleid dat de gemeenten onder het Besluit bodemkwaliteit36 (hierna: Besluit) willen voeren. De gemeenten hebben voor hun grondstromenbeleid gebiedsspecifiek beleid opgesteld dat wordt geformuleerd in de nota bodembeheer37.
In deze rapportage staat beschreven volgens welke werkwijze de bodemkwaliteitskaart is opgesteld en geactualiseerd en wat de resultaten zijn. Een toelichting op de in dit rapport gebruikte begrippen is opgenomen in bijlage 1.
Het doel van de gezamenlijke en in 2017 geactualiseerde bodemfunctieklassenkaart, is dat de ligging van de gebieden met de bodemfuncties 'Industrie' en 'Wonen' op de gemeentelijke grondgebieden worden weergegeven.
Het doel van de bodemkwaliteitskaart is om een actueel en dekkend beeld te krijgen van de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen.
De achterliggende doelstelling is de wens van de gemeenten om met de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart gebruik te kunnen blijven maken van de mogelijkheden die het Besluit biedt:
1.3 Herziene definitieve versie op grond van PFAS-verbindingen (november 2020)
Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie38. De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen39 inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. In het tijdelijk handelingskader zijn voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals voorlopige toepassingswaarden in verschillende toepassingssituaties.
Op 21 november 2019 is een beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland40 in werking getreden met beleidsregels voor hergebruik van PFAS-houdende grond in de provincie Noord-Holland. In deze beleidsregel zijn provinciale achtergrondwaarden voor de PFAS-verbindingen PFOA41 en PFOS42. vastgesteld. De provinciale achtergrondwaarden worden door de provincie Noord-Holland voor haar eigen grondgebied als representatiever beoordeeld dan de (tijdelijke) landelijke achtergrondwaarden. De gemeenten Den Helder Hollands Kroon en Schagen volgen hierin de provincie Noord-Holland.
Om de bodemkwaliteitskaart te actualiseren voor PFAS-verbindingen43 hebben de gemeenten aanvullend bodemonderzoek44 naar PFOA45 en PFOS46, laten uitvoeren en heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, die bodemgegevens voor de gemeenten registreert en beheert, de al beschikbare waarnemingen van PFAS-verbindingen verzameld.
Hiermee faciliteren de gemeenten de beoogde effecten zoals die in de nota bodembeheer47 worden geformuleerd.
Op de bodemfunctieklassenkaart wordt de ligging van gebieden met de (toekomstige) bodemfuncties 'Industrie' en 'Wonen' aangegeven. De bodemfunctieklassenkaart wordt gebruikt voor:
De gezamenlijke bodemfunctieklassenkaarten van de gemeente Den Helder, Hollands Kroon en Schagen is in 2017 geactualiseerd. Hieronder zijn op hoofdlijnen de aanpassingen weergegeven:
Een aantal gebieden zijn van functieklasse ‘Overig’ gewijzigd in ‘Industrie’; bijvoorbeeld: gemeente Den Helder (bedrijventerrein hoek Zuiderhaas en Schoolweg), gemeente Hollands Kroon (Agriport, gebied ten zuiden van de Oostlanderweg in Middenmeer), gemeente Schagen (nieuwe doorgaande weg in Tuitjenhoorn, nieuw industrieterrein in Warmenhuizen;
De gemeente Den Helder heeft de grotere doorgaande wegen én, op verzoek van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de wegen die in beheer zijn van het Hoogheemraadschap aangewezen en ervoor gekozen deze wegen de bodemfunctieklasse ‘Industrie’ toe te wijzen. De gemeenten Hollands Kroon en Schagen hebben dit al in de huidige bodemfunctieklassenkaart[2] gerealiseerd.
De in 2017 geactualiseerde gezamenlijke bodemfunctieklassenkaart48 is in 2020 niet gewijzigd.
Voor de wegen met onverharde wegbermen binnen de bebouwde kom hebben de gemeenten besloten dat de bodemfunctieklasse in principe aansluit bij de bodemfunctieklasse van het omliggende gebied. Dit betekent dat voor de onverharde wegbermen in een woonwijk de bodemfunctieklasse ‘Wonen’ geldt en voor de onverharde wegbermen op een industrieterrein in de bodemfunctieklasse ‘Industrie’.
Uitzondering zijn de onverharde bermen van de door de gemeenten aangewezen (toekomstige) doorgaande wegen, de provinciale wegen, rijkswegen en spoorwegen binnen de bebouwde kom. Deze hebben de bodemfunctieklasse ‘Industrie’ ongeacht of ze door een woonwijk lopen.
Van de wegen buiten de bebouwde kom vallen de onverharde bermen van de rijkswegen, de provinciale wegen en spoorwegen in de bodemfunctieklasse ‘Industrie’. De gemeenten hebben daarnaast onverharde bermen van gemeentelijke wegen en wegen van het
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in het buitengebied aangewezen die in de bodemfunctieklasse ‘Industrie’ vallen.
Onder onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,3 meter diepte, en heeft gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur 2.1):
Voor wegbermen langs dijkwegen en voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuur Netwerk Nederland (NNN, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen schone grond worden toegepast.
Figuur 2.1 Begrenzing wegbermen (bron: brief van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS‐2009/2932, 19 november 2009).
In tabel 2.1 is de indeling van gebruiksvormen gegeven die in de bodemfunctieklassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Overig’ vallen.
De eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017) is opgesteld volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten49. Er is gewerkt volgens het in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten opgenomen stappenplan. Hieronder zijn de verschillende stappen weergegeven, die in de volgende paragrafen nader zijn toegelicht. In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is aangegeven dat de stappen niet chronologisch gevolgd hoeven te worden. Wel is het noodzakelijk dat elementen van alle stappen terugkomen in de werkwijze bij het vervaardigen van de bodemkwaliteitskaart.
Stap 1: Opstellen programma van eisen.
Stap 2: Vaststellen onderscheidende gebiedskenmerken.
Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensbewerking.
Stap 4: Indelen beheergebied in deelgebieden.
Stap 5: Controle indeling van het beheergebied.
Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie.
Stap 7: Vaststellen bodemkwaliteitszones.
Stap 8: Bodemkwaliteitskaart (kaart uitgesloten locaties/gebieden, ontgravingskaart en toepassingskaart).
In de paragrafen 3.2 t/m 3.7 worden de werkwijze en resultaten verwoord hoe de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart in 2017 is opgesteld. In paragraaf 3.8 wordt ingegaan hoe de bodemkwaliteitskaart is geactualiseerd voor de PFAS-verbindingen50 PFOA51 en PFOS52.
3.1 Stap 1: Programma van eisen
Voor de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017) zijn de volgende definities vastgesteld:
De volgende locaties en gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
het duingebied in de gemeenten Den Helder en Schagen wordt verdacht beschouwd voor diffuus verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen als gevolg van een effect dat wordt omschreven als ‘Global Sea Spray’58;
waterbodems die in beheer zijn van Rijkswaterstaat met uitzondering van de drogere oevergebieden zoals gedefinieerd in de Waterregeling59 en waterbodems die in beheer zijn van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
De bodemkwaliteitskaart is voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte opgesteld voor de stoffen die onderdeel uitmaken van het huidige standaard NEN 5740 stoffenpakket: barium60, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
Voor de (voormalige) bollenteeltpercelen, tot 0,3 meter diepte, is de bodemkwaliteitskaart ook opgesteld voor organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte is de bodemkwaliteitskaart ook voor de PFAS-verbindingen PFOA61 en PFOS62 vastgesteld.
Voor de tussenlaag (0,5-1,0 m-mv) en de ondergrond (1,0-2,0 m-mv) wordt de kwaliteit voor de stoffen barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie, PCB en PAK gelijk gesteld.
De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig van representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (januari 2017), hierna aangeduid als ‘OD NHN’, die de bodeminformatie voor de gemeenten beheert. Ook is een aanvullend bodemonderzoek naar de PFAS-verbindingen PFOA en PFOS, uitgevoerd63. De resultaten van dit onderzoek zijn voor deze bodemkwaliteitskaart gebruikt.
3.2 Stappen 2 en 4: Onderscheidende gebiedskenmerken en indelen beheergebied in deelgebieden
De basis van de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017) is het identificeren van onderscheidende gebiedskenmerken. Binnen een deelgebied wordt de bodemkwaliteit homogeen verondersteld (vergelijkbare kwaliteit). Op basis van de bodemopbouw, de gebruikshistorie, de ontwikkeling van wijken of gebieden, de geomorfologie en het huidig gebruik wordt een deelgebiedenkaart gedefinieerd.
In overleg met de gemeenten en de OD NHN is voor de gebiedsindeling uitgegaan van de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaarten (2012 en 2013)64 65 .
De onderscheiden voorlopige deelgebieden zijn weergegeven in tabel 3.1. Er is een indeling gemaakt voor de bovengrond (vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) en de ondergrond (vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte).
In de bodemkwaliteitskaart wordt ook de bodemlaag (vanaf het maaiveld tot en met 0,3 meter diepte) ter plaatse van de onverharde wegbermen bij asfaltwegen (gemeenten Hollands Kroon en Schagen) en de (voormalige) bollenteeltpercelen als voorlopig deelgebied opgenomen. Omdat de (voormalige) bollenteeltpercelen zeer verspreid en niet-aaneengesloten voorkomen, is afgeweken van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voor de (voormalige) bollenteeltpercelen moeten minimaal 20 analysegegevens beschikbaar zijn en per niet-aaneengesloten gebied zijn geen 3 analysegegevens noodzakelijk. Op basis van deze uitgangspunten wordt een uitspraak gedaan over de diffuse bodemkwaliteit voor OCB. In de nota bodembeheer66 wordt gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor grondverzet vanaf en op de (voormalige) bollenteeltpercelen.
Tabel 3.1 Onderscheiden voorlopige deelgebieden.
Bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) |
|
Op basis van de bodemkwaliteitskaart Den Helder67 |
|
Op basis van de bodemkwaliteitskaart regio Kop van Noord-Holland68 |
|
Ondergrond (bodemlaag vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte) |
|
Op basis van de bodemkwaliteitskaart regio Kop van Noord-Holland67 |
|
3.3 Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensverwerking
3.3.1 Selecteren beschikbare gegevens
De gemeenten hebben hun bodemgegevens bij de OD NHN opgeslagen in het bodeminformatiesysteem Squit. In bijlage 2 staat een overzicht van de selecties die zijn uitgevoerd om tot een representatieve dataset voor de bodemkwaliteitskaart te komen. Ook is een aanvullend bodemonderzoek naar PFAS-verbindingen69 PFOA70 en PFOS71, uitgevoerd72. De resultaten van dit onderzoek zijn voor deze bodemkwaliteitskaart gebruikt.
3.3.2 Het samenvoegen van punt- en mengmonsters
De dataset voor de bodemkwaliteitskaart bestaat uit meng- en puntmonsters met analysegegevens. De landelijke IPO Werkgroep Achtergrondgehalten heeft onderzocht wat de invloed is van het meenemen van zowel punt- als mengmonsters op de berekening van percentielwaarden van de analysegegevens73. De resultaten laten zien dat percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met analysegegevens van zowel punt- als mengmonsters, vrijwel identiek zijn aan percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met analysegegevens van alléén mengmonsters. Er bestaan daarom geen praktische bezwaren tegen het berekenen van de bodemkwaliteit uit een bestand met analysegegevens, afkomstig van zowel punt- als mengmonsters. In dit project zijn de analysegegevens van de mengmonsters eenmaal meegenomen.
3.3.3 Het vervangen van waarden beneden de detectielimiet
Bij analyses komt het vaak voor dat een bepaalde stof in het grond(meng)monster aanwezig is in een concentratie beneden de detectiegrens van de gangbare analyseapparatuur. Hoewel de werkelijke waarde onbekend is (de waarde kan variëren van nul tot de detectielimiet) leveren deze monsters wel waardevolle informatie voor de gemiddelde bodemkwaliteit in een gebied. Voor deze analyseresultaten is de methode van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten gehanteerd. Deze methode houdt in dat de gerapporteerde detectielimieten worden vermenigvuldigd met een factor 0,7 om tot een rekenwaarde te komen.
De opgegeven detectielimiet van een bepaalde stof verschilt van rapport tot rapport. Verhoogde detectielimieten komen voor bij verstoringen in de grond(meng)monstermatrix. Daarnaast zijn de detectielimieten in de loop der jaren lager geworden doordat nauwkeuriger analyseapparatuur beschikbaar is gekomen.
Veelal liggen de rekenkundige waarden van PCB en individuele OCB (0,7 maal de detectiegrens) hoger dan de Achtergrondwaarde (AW2000). In de bijlage 4 zijn deze rekenkundige waarden gelijk gesteld aan de Achtergrondwaarde (AW2000). Dit voorkomt overschrijdingen van de norm door gehalten die in feite niet zo hoog gemeten zijn. Deze laatste bewerking heeft geen invloed op de kwaliteitsklasse.
3.3.4 Het opsporen van uitbijters
Ondanks dat er representatieve analysegegevens zijn geselecteerd, kan er sprake zijn van uitschieters in de dataset: extreem hoge gehalten als gevolg van bijvoorbeeld typefouten tijdens de invoer, onbetrouwbare analyses of lokale verontreinigingen door puntbronnen die niet als zodanig in het bodeminformatiesysteem zijn aangegeven. Hierbij worden vaak bij meerdere stoffen in hetzelfde monster relatief hoge gehalten aangetroffen. Per deelgebied en per stof zijn met een visuele methode (scatterplots) extreme gehalten gemarkeerd.
Als een uitschieter is veroorzaakt door een typefout tijdens de invoer, is deze gecorrigeerd en is het gehalte meegenomen in de dataset van de bodemkwaliteitskaart. Als een uitschieter tot een puntbron of meetfout is te herleiden of als niet-representatief is beoordeeld in vergelijking met de andere resultaten van dat deelgebied, is het analyseresultaat uit de dataset verwijderd. In bijlage 3 staat een overzicht van de uiteindelijk verwijderde uitbijters en gecorrigeerde gehalten.
3.4 Stap 5: Controle indeling van het beheergebied
3.4.1 Aantal en spreiding analysegegevens
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt de volgende minimale eisen aan het aantal en de spreiding van analysegegevens per deelgebied:
De (voormalige) bollenteeltpercelen komen zeer verspreid en versnipperd voor in de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen. Omdat deze percelen zeer verspreid en niet-aaneengesloten voorkomen, is afgeweken van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voor de (voormalige) bollenteeltpercelen moeten minimaal 20 analysegegevens beschikbaar zijn en per niet-aaneengesloten gebied zijn geen 3 analysegegevens noodzakelijk.
Na het samenstellen van de dataset voor de bodemkwaliteitskaart (§ 3.3.1) en de voorbewerkingen (§ 3.3.3 en § 3.3.4), blijkt dat het deelgebied ‘B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)’ afwijkt van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten maar voldoet aan aanvullend gestelde uitgangspunten van de gemeenten. Alle overige deelgebieden voldoen aan de eisen die de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt aan het aantal analysegegevens en de spreiding van de analysegegevens.
Een overzicht van het aantal analysegegevens per stof per bodemkwaliteitszone staat in bijlage 4 (kolom ‘N’).
3.4.2 Splitsen van deelgebieden
Op stofniveau is bekeken of er een ruimtelijke clustering aanwezig is van hoge of lage gehalten. Op basis van ervaringen van LievenseCSO bij andere bodemkwaliteitskaarten is de ruimtelijke clustering onderzocht wanneer zware metalen en minerale olie een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 hebben en de stofgroepen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), polychloorbifenylen (PCB) en organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) een variatiecoëfficiënt hoger dan 2. Een hoge variatiecoëfficiënt is een indicatie van een mogelijke ruimtelijke clustering.
Het overzicht van de variatiecoëfficiënten staat in bijlage 4 (kolom ‘VC’). Hieruit blijkt, dat voor meerder deelgebieden voor één en soms meerdere stoffen sprake is van een hoge variatiecoëfficiënt. Deze hoge variatiecoëfficiënten worden veroorzaakt door een beperkt aantal relatief hoge waarden. De locaties waar de relatief hoge waarden zijn vastgesteld vertonen binnen de deelgebieden zelf geen ruimtelijke clustering. De relatief hoge variatiecoëfficiënten geven daarmee geen aanleiding tot het splitsen van deelgebieden.
3.4.3 Samenvoegen van deelgebieden
Omdat de deelgebieden zijn gebaseerd op basis van twee eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaarten (2012 en 2013)74 75, zijn er relatief veel soortgelijke deelgebieden die in alle drie de gemeenten voorkomen. In overleg met de OD NHN zijn zoveel als mogelijk deelgebieden op basis van voorlopige bodemkwaliteit samengevoegd (zie tabel 3.2).
Tabel 3.2 Samenvatting samenvoeging voorlopige deelgebieden tot definitieve deelgebieden.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
Vervolg tabel 3.2 Samenvatting samenvoeging voorlopige deelgebieden tot definitieve deelgebieden.
3.5 Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie en vaststellen definitieve deelgebieden
Op basis van de uitgevoerde stappen 1 t/m 6 van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten zijn op het grondgebied van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen voor zowel de boven- als de ondergrond in totaal 9 deelgebieden gedefinieerd. Alle deelgebieden voldoen aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de waarnemingen volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten dan wel aan de aanvullende uitgangspunten voor de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017; zie § 3.2 en § 3.4.1). Daarom is stap 6 ‘Verzamelen aanvullende informatie’ niet uitgevoerd.
De definitieve deelgebieden worden de bodemkwaliteitszones van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen.
De bodemkwaliteitszones zijn weergegeven in tabel 3.3 en op kaartbijlage 2. Omdat aan de zone ‘(Voormalige) bollenteeltpercelen (0,0-0,3 m-mv)’ op perceelniveau invulling is gegeven, is deze zone niet op de kaartbijlagen weergegeven.
Tabel 3.3 Onderscheiden definitieve deelgebieden, bodemkwaliteitszones, per bodemlaag.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
3.6 Stap 7: Vaststellen en karakteriseren bodemkwaliteitszones
De gemiddelde gehalten van de bodemkwaliteitszones (zie bijlage 4, kolom 'Gem') zijn getoetst aan de normen uit de Regeling bodemkwaliteit74 hierna aangeduid als ‘de Regeling’. De bodemkwaliteitszones kunnen vallen in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden, AW2000), Wonen of Industrie. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ is voor de bodemkwaliteitsklasse minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie ook § 3.7.3 en bijlage 1 onder het kopje ‘Ontgravingskaart’). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied. Dit doet zich met name voor bij licht verontreinigde industriegebieden.
In tabel 3.6 is aangegeven in welke bodemkwaliteitsklasse iedere bodemkwaliteitszone valt. In bijlage 4 zijn de gespecificeerde beoordelingen weergegeven. De bodemkwaliteitsklasse wordt samen met de bodemfunctieklasse gebruikt voor het bepalen van de toepassingseis (zie § 3.7.4).
3.7 Stap 8: Bodemkwaliteitskaart
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat vermeld, dat voor elke bodemkwaliteitszone met een 95-percentielwaarde boven de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming een controle op het saneringscriterium nodig is. Bij een overschrijding is het niet verantwoord om zonder partijkeuring grondverzet vanuit de betreffende zone te laten plaatsvinden. Deze situatie komt voor bij twee bodemkwaliteitszones (zie tabel 3.4).
Tabel 3.4 Bodemkwaliteitszones waar de 95-percentielwaarde de interventiewaarde overschrijdt.
Conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is voor deze bodemkwaliteitszones een risicobeoordeling uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit bijlage 5 en tabel 3.5 blijkt dat bij het toepassen van grond uit de bodemlagen van bodemkwaliteitszone ‘Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’ vanwege lood er bij bepaalde bodemgebruiken onaanvaardbare humane risico’s kunnen optreden.
Bij toepassing van grond uit de twee bodemkwaliteitszones zijn er bij bepaalde bodemgebruiken en toepassingsoppervlakten mogelijk ook onaanvaardbare ecologische risico’s aanwezig.
Tabel 3.5 Onaanvaardbare humane risico’s bij aangegeven bodemgebruik.
Bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) |
|
Ondergrond (bodemlaag vanaf het maaiveld 0,5 tot en met 2 meter diepte) |
|
Ten aanzien van bijlage 5 moet nog het volgende worden opgemerkt. In de eindconclusie van de uitgevoerde risicobeoordelingen (bijlage 5A en 5B) staat aangegeven: “Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, als gevolg van: - Ernstige bodemverontreiniging” en “(Een deel van) de locatie dient met spoed gesaneerd te worden als gevolg van: - onaanvaardbare risico's voor de mens (gebaseerd op stap 2)”. Dit zijn standaardzinnen in de rapportage omdat gebruik wordt gemaakt van het rekenprogramma Sanscrit. Sanscrit wordt gebruikt om de spoedeisendheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging te berekenen. Als dit model wordt gebruikt in het kader van bodemkwaliteitskaarten voor de controle van het saneringscriterium, is deze eindconclusie niet relevant.
Naast de percentielwaarden en variantie is ook de heterogeniteit van de analysegegevens berekend, volgens de methodiek zoals beschreven onder het kopje ‘Heterogeniteit’ in bijlage 1. In de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen is in 3 van de 9 bodemkwaliteitszones sprake van sterke heterogeniteit voor één of meerdere stoffen. Wanneer de diffuse bodemkwaliteit in een bodemkwaliteitszone sterk heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de zone kleiner. De betreffende stoffen in de bodemkwaliteitszones bevatten echter ruim voldoende analysegegevens om de heterogeniteit goed te beschrijven.
Een overzicht van de heterogeniteitsindex per stof en per bodemkwaliteitszone staat in bijlage 4 (kolom 'Heterogeniteit'). In tabel 3.6 is per bodemkwaliteitszone weergegeven voor welke stof(fen) een sterke heterogeniteit is vastgesteld.
Tabel 3.6 Bodemkwaliteitsklasse en heterogeniteit per bodemkwaliteitszone en bodemlaag.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
Vervolg tabel 3.6 Bodemkwaliteitsklasse en heterogeniteit per bodemkwaliteitszone en bodemlaag.
3.7 Stap 8: Bodemkwaliteitskaart
3.7.1 Inleiding De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdkaarten.
3.7.2 Kaart met uitgesloten locaties en gebieden
In de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen is een aantal locaties en gebieden uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart (zie § 3.1). De volgende uitgesloten locaties/gebieden zijn afgebeeld op de kaartbijlagen 2 t/m 4:
het duingebied in de gemeenten Den Helder en Schagen wordt verdacht beschouwd voor diffuus verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen als gevolg van een effect dat wordt omschreven als ‘Global Sea Spray’77;
De ligging van de overige uitgesloten locaties en gebieden is vanwege het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied niet op de kaarten weergegeven.
Voor een actueel overzicht van deze locaties moet contact worden opgenomen met de OD NHN. Desgewenst kunt u de bodeminformatie ook via het internet aanvragen op de volgende website: https://odnhn.nazca4u.nl/Rapportage/LogIn.aspx.
Deze bodemkwaliteitskaart mag op de uitgesloten locaties en gebieden niet worden gebruikt als bewijsmiddel voor de grond die wordt ontgraven vanuit deze gebieden. Ook mag deze bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt om de toepassingseis te bepalen als grond op deze locaties/gebieden wordt toegepast. In de nota bodembeheer78 wordt hier nader op ingegaan.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond op een voor bodemverontreiniging niet verdachte locatie. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. In de nota bodembeheer75 wordt hier nader op ingegaan. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
De te verwachten ontgravingskwaliteit is net als de bodemkwaliteitsklasse gebaseerd op het gemiddelde gehalte van een zone (zie bijlage 4, kolom 'Gem') en getoetst aan de toetsingswaarden uit de Regeling. Om het standstill-principe voor de bodemkwaliteit op gebiedsniveau te kunnen waarborgen, is de toetsing voor van de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ voor het bepalen van de ontgravingskwaliteit strenger dan voor het bepalen van de bodemkwaliteit (zie ook § 3.6). De toetsingsmethodiek is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje Ontgravingskaart’, ter vergelijking zie ook het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’.
In tabel 3.7 is de te verwachten ontgravingsklasse per zone aangegeven. De ontgravingskaart per bodemlaag is opgenomen in de kaartbijlagen 3. De kleuren in tabel 3.7 komen overeen met de gebruikte kleuren op de kaartbijlagen.
95-percentiel is groter dan de interventiewaarde, waardoor vrij grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart (generiek beleid) niet mogelijk is. In de gezamenlijke nota bodembeheer79 wordt voor deze zones gebiedsspecifiek beleid opgesteld.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
De toepassingskaart is opgesteld aan de hand van de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en de (toekomstige) functie van de bodem (zie bijlage 1 onder het kopje ‘Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem’). In tabel 3.8 is het resultaat van deze werkwijze voor de toepassingskaart van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen samengevat.
Op kaartbijlage 4 staat per bodemlaag aangegeven welke toepassingseis er geldt. De kleuren in tabel 3.8 komen overeen met de gebruikte kleuren op kaartbijlage 1 (bodemfunctieklassenkaart) en kaartbijlagen 4 (toepassingskaarten).
Tabel 3.8 Toepassingseisen per combinatie (voorkomende) bodemfunctie- en bodemkwaliteitsklasse conform het generiek kader Besluit.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
3.8 PFAS-verbindingen PFOA en PFOS in de bodemkwaliteitskaart
3.8.1 Toepassingskaart Stappen 1, 3 en 6 (programma van eisen, gegevensverzameling en gegevensverwerking en verzamelen aanvullende informatie)
Om de bodemkwaliteitskaart te actualiseren voor PFAS-verbindingen80 hebben de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen aanvullend bodemonderzoek81 laten uitvoeren en heeft de OD NHN, die bodemgegevens voor de gemeenten registreert en beheert, de al beschikbare waarnemingen van PFAS-verbindingen, PFOA82 en PFOS83 verzameld. Bij het bodemonderzoek is rekening gehouden met de richtlijn die Bodem+84 heeft aangegeven om bodemkwaliteitskaarten te actualiseren voor PFAS-verbindingen. Ook zijn minimumeisen van de OD NHN gehanteerd: Per gemeente moeten per bodemlaag minimaal 5 analyseresultaten van PFAO en PFOS beschikbaar zijn.
De bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte is onderzocht.
3.8.2 Stappen 2 en 4 (onderscheidende gebiedskenmerken en indelen bodembeheergebied in PFAS-deelgebieden)
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek en de beschikbare gegevens bij de OD NHN kan worden gesteld dat er geen clustering van hogere of lagere PFOA- en/of PFOS-gehalten voorkomt binnen de gemeenten in de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen. Met dit inzicht is voor PFOA en PFOS in het horizontale vlak binnen de gemeenten 1 PFAS-deelgebied onderscheiden. In het verticale vlak zijn voor PFOA en PFOS 2 bodemlagen onderscheiden: (1) vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en (2) vanaf 0,5 meter tot en met 1,0 meter diepte. Deze bodemlagen zijn mogelijk verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen door atmosferische depositie, grondroering en uitspoeling van de bovengrond naar de ondergrond. Op basis van bekende PFAS-gegevens in de gemeenten nemen de gehalten aan PFAS-verbindingen af in de diepere bodemlagen. Gezien dit gegeven is het de verwachting dat de bodemlaag dieper dan 1,0 meter niet verdacht is voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
3.8.3 Stap 5 (controle indeling PFAS-deelgebieden)
Voor PFOA en PFOS zijn, verspreid over de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen en per bodemlaag, 50-84 waarnemingen beschikbaar. Hiermee voldoen de deelgebieden aan de minimumeis (≥30 waarnemingen) als gebruik wordt gemaakt van de systematiek van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten voor het uitbreiden van een bodemkwaliteitskaart met de stoffen kobalt, molybdeen en PCB. Deze systematiek mag conform het Model Beleid toepassen PFAS houdende grond85 ook voor PFAS-verbindingen worden gebruikt. Oók wordt voldaan aan de minimumeisen van de OD NHN (≥5 waarnemingen per gemeente, per bodemlaag).
Op stofniveau is bekeken of er een ruimtelijke clustering aanwezig is van hoge of lage gehalten. Op basis van ervaringen van Lievense bij andere bodemkwaliteitskaarten is de ruimtelijke clustering onderzocht wanneer PFOA86 en PFOS87 een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 hebben. Een hoge variatiecoëfficiënt is een indicatie van een mogelijke ruimtelijke clustering met hogere of lagere gehalten. Het overzicht van de variatiecoëfficiënten staat in bijlage 4C (kolom ‘VC’). Hieruit blijkt, dat in de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de tussenlaag (0,5-1,0 m-mv) voor zowel PFOA als PFOS geen sprake is van een hoge variatiecoëfficiënt. Er is daarom geen aanleiding tot het splitsen van de PFOA- en PFOS-deelgebieden.
3.8.4 Stappen 7 en 8 (vaststellen, karakteriseren bodemkwaliteitszones en de bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitszones voor PFOA en PFOS zijn net als de andere stoffen88 gekarakteriseerd op basis van de gemiddelde waarden. De gemiddelden zijn getoetst aan het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie89 90. In tabel 3.9 zijn de bodemkwaliteitszones voor PFOA en PFOS gekarakteriseerd. In bijlage 1 onder het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’ wordt hier nader op ingegaan.
Op basis van de bekende PFAS-gegevens van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen nemen de gehalten aan PFAS-verbindingen91 af in de diepere bodemlagen. Gezien dit gegeven én de gemeten gehalten in de tussenlaag, is het de verwachting dat de bodemlaag dieper dan 1,0 meter niet verdacht is voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat vermeld, dat voor elke bodemkwaliteitszone met een 95-percentielwaarde boven de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming een controle op het saneringscriterium nodig is. Bij een overschrijding is het niet verantwoord om zonder partijkeuring grondverzet vanuit de betreffende zone te laten plaatsvinden. Voor PFAS-verbindingen zijn er geen interventiewaarden beschikbaar, maar er zijn Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFOS, PFOA en GenX92 vastgesteld. De 95-percentielwaarden liggen zeer ruim onder de INEV’s (factor 100 tot 3.667). Ook liggen de 95-percentielwaarden van de PFAS-verbinding ruim onder de toepassingswaarden voor de bodemfuncties Wonen en Industrie (factor 2,7 tot 23,3).
De heterogeniteit van de analysegegevens is berekend volgens de methodiek zoals beschreven onder het kopje “Heterogeniteit” in de bijlage 1. Zowel in de bovengrond als de tussenlaag zijn voor PFOA93 en PFOS94 geen sterke heterogeniteit vastgesteld (zie bijlage 4B; kolom ‘Heterogeniteit’).
Tabel 3.9 Bodemkwaliteitszones PFOA en PFOS, verwachte bodemkwaliteit PFOA en PFOS.
De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van voor bodemverontreiniging verdachte locaties, locaties met lokale verontreinigingen, gesaneerde locaties of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Op deze locaties wordt een afwijkende (betere of juist slechtere) bodemkwaliteit dan in de omgeving verwacht. Op terreinen die ooit een leeflaag van schone grond hebben gekregen, of oudere gesaneerde locaties is bijvoorbeeld een betere kwaliteit te verwachten. Een slechtere kwaliteit valt te verwachten op terreinen die (wellicht) door een puntbron verontreinigd zijn en ter plaatse van dempingen, stortplaatsen en lokale ophooglagen.
Ook door de provincie aangewezen beschermingsgebieden vallen onder locaties met bijzondere omstandigheden voor grondverzet. Voorbeelden hiervan zijn archeologie en cultuurhistorie, Natura2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuren, aardkundig waardevolle gebieden en waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden: https://maps.noord-holland.nl. De provincie kan hier aanvullende eisen stellen. Kaarten van deze beschermingsgebieden worden opgenomen in de nota bodembeheer95.
Voorafgaand aan grondverzet moet zowel voor de ontgravingslocatie als op de toepassingslocatie worden nagegaan of er naar aanleiding van de ligging in één of meerdere beschermingsgebieden er restricties zijn ten aanzien van het grond- en baggerverzet.
3.10 Vaststellen bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart
Met het bestuurlijk vaststellen van deze voor PFAS geactualiseerde bodemkwaliteitskaart, komen de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten voor de landbodem te vervallen. De in 2017 geactualiseerde gezamenlijke bodemfunctieklassenkaart is in 2020 niet gewijzigd.
In de laatste wijziging van het Besluit bodemkwaliteit96, in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS-verbindingen, is tot 1 januari 2021 geregeld dat:
Met de wijziging van het Besluit bodemkwaliteit mogen gemeenten de reguliere procedure voor inspraak vooraf (Algemene wet bestuursrecht, Afdeling 3.4, Art. 3:10) vervangen door bezwaar achteraf. Burgemeester en wethouders stellen het besluit niet eerder vast dan een week nadat de kennisgeving is gedaan. Zo wordt de gemeenteraad actief in kennis gesteld van het voornemen van burgemeester en wethouders om een dergelijk besluit te nemen. De kennisgeving wordt openbaar bekendgemaakt, zodat ook naar buiten toe duidelijk is wie de bevoegdheid tot het vaststellen van besluiten inzake gebiedsspecifiek beleid zal gaan uitoefenen.
De in deze voor PFAS-verbindingen geactualiseerde bodemkwaliteitskaart (kaarten en statistische onderbouwing) voor de gemeente vervangen de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (kaarten en statistische onderbouwing).
4 Totaaloverzicht bodemfunctieklassen, ontgravingskwaliteit, toepassingseisen en mogelijkheden vrij grondverzet
In tabel 4.1 staat voor de onderscheiden bodemkwaliteitszones een totaaloverzicht van de voorkomende bodemfunctieklassen, verwachte ontgravingsklassen en toepassingseisen. De kleuren in tabel 4.1 komen overeen met de gebruikte kleuren op kaartbijlage 1 (bodemfunctieklassenkaart), kaartbijlage 3 (ontgravingskaarten) en kaartbijlagen 4 (toepassingskaarten).
Omdat aan bodemkwaliteitszone ‘B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0,0-0,3 m-mv)’ op perceelniveau invulling is gegeven, is deze zone niet op de kaartbijlagen weergegeven.
Voor de bodemkwaliteitszones ‘B1./O1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’, ‘B2. Oostoever en civiel havengebied (Den Helder)’, ‘B4. Nieuw Den Helder, de Schooten, Boatex, Huisduinen (Den Helder), Historische bebouwing (Hollands Kroon en Schagen)’ en ‘B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)’ is het niet altijd mogelijk om grond binnen hetzelfde gebied te hergebruiken. De verwachte ontgravingskwaliteit is slechter dan de toepassingseis. In de gezamenlijke nota bodembeheer97 worden een aantal van deze knelpunten met gebiedsspecifiek beleid opgelost.
In tabel 4.2 is een grondstromenmatrix waarin de mogelijkheden voor vrij grondverzet98 weergegeven als het generieke kader van het Besluit wordt gevolgd. Met de op te stellen gezamenlijke nota bodembeheer scheppen de gemeenten meer mogelijkheden voor vrij grondverzet. De bodemkwaliteitskaart, in combinatie met een vooronderzoek volgens de NEN 572599, mag dan als bewijsmiddel dienen voor de chemische kwaliteit van de toe te passen grond.
Tabel 4.1 Totaaloverzicht bodemkwaliteitszones, verwachte ontgravingsklassen, toepassingseisen bij voorkomende functies conform het generiek kader Besluit bodemkwaliteit, het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie.
Bodemkwaliteitszone “B6. (Voormalige) bollenteeltpercelen (0 - 0,3 m-mv)” is vanwege de ‘invulling’ op perceelniveau niet op de kaart aangegeven. Informatie of sprake is geweest van een voormalig bollenteelt moet worden achterhaald bij (voormalige) eigenaar van het betreffende perceel. Er is een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen als op het betreffende perceel in de periode 1945-1975 bollen is geteeld.
Vervolg tabel 4.1 Totaaloverzicht bodemkwaliteitszones, verwachte ontgravingsklassen, toepassingseisen bij voorkomende functies conform het generiek kader Besluit bodemkwaliteit, het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie.
Tabel 4.2 Grondstromenmatrix met de mogelijkheden voor vrij grondverzet (gebaseerd op het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit, het landelijke tijdelijke handelingskader én het provinciale beleid hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie).
Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd een vooronderzoek volgens de NEN 5725102 worden uitgevoerd.
Bij al het grondverzet gelden mogelijk aanvullende voorwaarden (zie § 3.9)
Baggerspecie is materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organisch stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.
Baggerspecie die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten. De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen hebben met gebiedsspecifiek beleid hieraan strengere eisen gesteld.
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
De ontgravingskaart (deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast). De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor de kwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’ wordt uitgegaan van een staffel voor het aantal toegestane overschrijdingen (zie onderstaand). Voor de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen is het basispakket van toepassing. Voor de gebieden waar de bodemkwaliteitskaart ook voor organochloorbestrijdingsmiddelen is vastgesteld, is het aantal gemeten stoffen ’16-26’ van toepassing.
De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ is minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie het kopje ‘Ontgravingskaart’ in deze bijlage). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied.
Tabel B1 Staffel toegestane aantal overschrijdingen. Aantal gemeten stoffen Aantal toegestane
Klasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde – AW2000):
Een deel van een beheergebied waarvoor geldt dat er sprake is van een zelfde gebiedseigen bodemkwaliteit, waarbij zowel de verwachtingswaarde als de mate van variabiliteit van belang zijn. De spreiding van gehalten binnen een bodemkwaliteitszone is relatief laag. Een bodemkwaliteitszone is begrensd in het horizontale vlak én het verticale vlak (diepte). Wanneer een bodemkwaliteitszone uit meerdere gebieden bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten bodemkwaliteitszone’.
Voor een binnen een bodemkwaliteitszone liggend gebied geldt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, als er voor dat gebied een afwijkende verwachtingswaarde geldt ten opzichte van de verwachtingswaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone. Te denken valt aan voor bodemverontreiniging verdachte locaties, onderzochte locaties, locaties waar een sanering heeft plaatsgevonden of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Ook beschermde gebieden zoals bijvoorbeeld voor de ecologie, archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie vallen onder de bijzondere omstandigheden. In gebieden met bijzondere omstandigheden kunnen vanuit andere wet- en regelgeving aanvullende eisen worden gesteld.
Deel van een beheergebied waarvoor geldt dat dit op eenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd door middel van de voor het beheergebied geldende onderscheidende gebiedskenmerken. In tegenstelling tot de bodemkwaliteitszone is er voor het deelgebied nog geen toetsing uitgevoerd of het daadwerkelijk een bodemkwaliteitszone is. Wanneer een deelgebied uit meerdere terreinen bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten deelgebieden’.
Diffuse chemische bodemkwaliteit
De diffuse chemische bodemkwaliteit in een bepaald gebied is de verdeling van gehalten van stoffen in dat gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld. Deze verdeling kan worden gekwantificeerd door statistische parameters (gemiddelde, percentielwaarden).
Onder dit begrip vallen onder andere: zand, veen, klei en löss. Het Besluit bodemkwaliteit definieert grond als volgt: ‘Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.’ Ook verontreinigde grond die is gereinigd en ontwaterde of gerijpte baggerspecie worden als grond beschouwd. Grond die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten. De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen hebben met gebiedsspecifiek beleid hieraan strengere eisen gesteld.
Wanneer de diffuse bodemverontreiniging in een zone zeer heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de zone ook kleiner. Bij zones met een hoge heterogeniteit kan de gemeente besluiten dat de bodemkwaliteitskaart in bepaalde situaties niet gebruikt mag worden als bewijsmiddel. Het vastgestelde gemiddelde gehalte heeft naar mening van de gemeente dan een te lage betrouwbaarheid. Een zekere heterogeniteit op zich hoeft overigens geen probleem te zijn zolang er geen sprake is van een gebruiksrisico. De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule:
De beoordeling van de heterogeniteitsindex is als volgt:
Wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming wordt gesproken over een sterke verontreiniging of een sterk verhoogd gehalte. De interventiewaarden zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2013.
Gebieden kunnen worden gezoneerd wanneer er voldoende analysegegevens beschikbaar zijn om te voldoen aan de eisen uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Wanneer er onvoldoende analysegegevens beschikbaar zijn, kan de actuele diffuse chemische bodemkwaliteit van het gebied niet met een voldoende onderbouwing en betrouwbaarheid worden bepaald en wordt het deelgebied niet gezoneerd. Een gebied kan ook niet worden gezoneerd als niet wordt voldaan aan de eisen voor de spreiding van de analysegegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Een niet gezoneerd gebied kan ook ontstaan als de gemeente er bewust voor kiest een gebied niet op te nemen in de bodemkwaliteitskaart (zie ook: Uitgesloten locaties en gebieden).
Voor niet-gezoneerde gebieden geldt het generieke kader van het Besluit. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage 1). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).
Niet-verdachte locatie voor bodemverontreiniging
Een locatie waar geen puntbron, bijvoorbeeld een ondergrondse huisbrandolietank of een chemische wasserij, of een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is (geweest).
Een nota bodembeheer is een beleidsdocument waarin de onderbouwing voor het gebiedsspecifiek beleid is opgenomen. In de nota bodembeheer komen de volgende aspecten aan de orde:
Daarnaast kan in een nota bodembeheer aandacht worden besteed aan de regels en procedures rondom grondstromen, wet- en regelgeving bij grondstromen, duurzaam bodembeheer en/of de (diepere) ondergrond.
Onderscheidende gebiedskenmerken
Kenmerken in een gebied waarvan verwacht wordt dat deze een verband vertonen met de bodemkwaliteit. Bijvoorbeeld: bodemtype, geomorfologie, landgebruik, historie, gebiedsontwikkeling en huidig gebruik. Bij het actualiseren van een bodemkwaliteitskaart kan de vastgestelde bodemkwaliteit in de huidige kaart ook als (aanvullend) onderscheidend gebiedskenmerk worden vastgesteld.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. De ontgravingskwaliteit is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde gehalten van een zone en getoetst aan de toetsingswaarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. De kaart doet dus alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken. De ontgravingskwaliteit kunnen vallen in één van de vier onderscheiden klassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor Landbouw/natuur wordt uitgegaan van een staffel (zie tabel B1 bij 'Bodemkwaliteitsklasse') voor het aantal toegestane overschrijdingen.
Klasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde – AW2000):
Waarde waar beneden een bepaald percentage van de analyseresultaten gelegen is. Bijvoorbeeld 90-percentiel: 90% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.
PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen
De toetsing aan de PFAS-verbindingen is een aanvullende (losse) toets ten opzichte van de toetsing op de reguliere parameters en indeling in kwaliteitsklassen. Dat betekent dat eerst de toetsing plaatsvindt op basis van de reguliere parameters en op basis daarvan een indeling in kwaliteitsklasse plaatsvindt. Vervolgens vindt de toetsing aan de toepassingswaarden uit het landelijke tijdelijke handelingskader en het provinciale beleid hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie plaats. Aan de hand van de aanvullende toetsing stel je vervolgens vast in hoeverre beperkingen aan de toepassing gelden, bijvoorbeeld een verbod op het toepassen onder grondwaterniveau of in oppervlaktewater. Voor PFAS zijn de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de Achtergrondwaarde of maximale waarde wonen niet van toepassing, omdat nog geen normen zijn opgenomen in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Ook tellen de gemeten PFAS niet mee als gemeten stoffen bij de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de achtergrondwaarde of maximale waarde wonen.
Bij de inbouw van het handelingskader in de Regeling bodemkwaliteit wordt de wijze van toetsen aan normwaarden nader ingevuld.
Daarnaast zijn hieronder twee voorbeelden uitgewerkt:
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de voorlopige toepassingswaarden uit het landelijke tijdelijke handelingskader. Dit kan leiden tot de volgende drie situaties:
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de bepalingsgrens maar alle PFAS-gehalten voldoen aan de voorlopige toepassingswaarden voor de bodemkwaliteitsklasse Wonen (7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor de andere PFAS), blijft de indeling in kwaliteitsklasse Wonen staan, maar gelden wel beperkingen aan de toepassing: toepassingen van grond op de landbodem beneden grondwaterniveau (tenzij PFAS < voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS), in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden, en in oppervlaktewater zijn dan niet altijd toegestaan.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de voorlopige toepassingswaarden van 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg voor de andere PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in de kwaliteitsklasse Wonen maar is deze niet generiek toepasbaar. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarde), dan moeten aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de provinciale achtergrondwaarden (1,7 μg/kg ds voor PFOA en 1,5 μg/kg ds voor de andere PFAS) en bij overschrijding daarvan ook toetsen aan de normen voor 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor de andere PFAS). Dit kan leiden tot de volgende vier situaties:
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de bepalingsgrens (0,1 μg/kg ds) maar beneden de provinciale achtergrondwaarden (1,7 μg/kg ds voor PFOA en 1,5 μg/kg ds voor de andere PFAS), dan blijft de indeling in kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarde) staan, maar gelden wel toepassingsvoorwaarden als het PFOA gehalte boven de 0,8 μg/kg ds is aangetoond: toepassing van grond in oppervlaktewater is dan niet toegestaan.
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de provinciale achtergrondwaarden (1,7 μg/kg ds voor PFOA en 1,5 μg/kg ds voor de andere PFAS) en onder de voorlopige toepassingswaarden van 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor de andere PFAS, dan wordt de partij ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, of in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (< Achtergrondwaarde) als een lokale maximale waarde is vastgesteld tussen de (voorlopige) landelijke achtergrondwaarde en de voorlopige toepassingswaarden van 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor de andere PFAS.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de voorlopige toepassingswaarden van 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor de andere PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in een generieke kwaliteitsklasse voor toepasbare grond. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Duidelijk aanwijsbare bron voor een eventuele bodemverontreiniging zoals bijvoorbeeld een ondergrondse tank voor de opslag van olie, een ontvettingsbad of een afleverzuil voor brandstof(fen).
Ook wel ‘standaardafwijking’ genoemd. Het geeft de mate aan voor de spreiding van analysegegevens in een dataset. De berekening hiervan is als volgt:
Hierbij is n het aantal analyseresultaten, x een individueel analyseresultaat en 𝑥 het gemiddelde van de analyseresultaten.
Toepassingseis toe te passen grond op of in de bodem
Deze kaart geeft de maximale kwaliteitseisen weer waaraan de toe te passen grond moet voldoen. Bij de toepassingskaart wordt gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld.
Om te beoordelen of het toepassen van grond is toegestaan wordt de kwaliteit van de toe te passen grond vergeleken met de toepassingseis. De kwaliteit van de toe te passen grond kan worden bepaald op basis van een bodemkwaliteitskaart, partijkeuring of een ander erkend bewijsmiddel. De toepassingseis kan worden bepaald op basis van de bodemkwaliteitskaart (gezoneerde gebieden) of bodemonderzoek van de ontvangende bodem (niet gezoneerde gebieden).
Toetsingswaarden Besluit en Regeling bodemkwaliteit, het tijdelijk handelingskader en het provinciale beleid hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie
Om een zone te karakteriseren moet een toetsing plaatsvinden aan de gestelde normen uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit, het tijdelijk handelingskader en het provinciale beleid hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie. Deze toetsingsnormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel B2 Toetsingsnormen (in mg/kg ds voor standaardbodem -lutum 25%, org.stof 10%-).
Maximale waarden Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur) |
|||
PFOA103 zonder vastgestelde gemeentelijke / regionale achtergrondwaarde |
|||
Andere PFAS-verbindingen zonder vastgestelde gemeentelijke / regionale achtergrondwaarde |
|||
PFOS104 |
|||
De normstelling in Besluit bodemkwaliteit voor barium en nikkel zijn door het voormalige Ministerie van VROM sinds 1 april 2009 gewijzigd (Staatscourant, 7 april 2009). Voor nikkel vindt voor schone grond (klasse Landbouw/natuur) geen toetsing meer plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Voor barium is besloten alle toetsingsnormen tijdelijk in te trekken als aangetoond kan worden dat er geen sprake is van een verontreiniging veroorzaakt door activiteiten van de mens. Als een verhoogd gehalte van barium is veroorzaakt door een activiteit door de mens, kan dit gehalte door het bevoegd gezag worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds.
De Toxische Druk (TD) is een maat voor de (verwachte, ‘potentiële’) effecten van een concentratie van een stof, of een mengsel van stoffen, op een verzameling van organismen (ecologie). Een grotere TD zorgt ervoor dat bij een kleiner oppervlak ecologische risico’s optreden. De TD wordt bepaald aan de hand van het mengsel van verontreinigde stoffen.
Een uitbijter is een gehalte in het gegevensbestand dat niet representatief is voor de diffuse chemische bodemkwaliteit in een deelgebied. De (potentiële) uitbijters worden met een visuele methode (scatterplots) inzichtelijk gemaakt. Het niet representatieve gehalte is het gevolg van duidelijk aantoonbare menselijke activiteiten: puntverontreinigingen, verdachte locaties, typfouten tijdens invoer.
Uitgesloten locaties en gebieden
Uitgesloten locaties en gebieden zijn terreinen die op beleidsmatige grond niet kunnen worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart of niet voldoen aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de analysegegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voorbeelden zijn onder andere terreinen waar sprake is van een sanering of verontreiniging door een lokale activiteit. Ook terreinen die in het beheer zijn van andere organisaties zoals Rijkswaterstaat (rijkswegen), de provincie (provinciale wegen) of de ProRail (spoorgebonden gronden) worden soms uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Voor de uitgesloten locaties en gebieden geldt het generieke kader van het Besluit. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage 5). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).
Mate waarin de gehalten binnen een bodemkwaliteitszone variëren.
Maat voor de spreiding in gehalten (standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde).
Van vrij grondverzet is sprake als voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de grond niet hoeft te worden vastgesteld.
Bijlage 2 Selectie dataset eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017)
Voor het maken van de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017) is het van belang om een representatieve dataset te maken, zodat de diffuse bodemkwaliteit binnen een bodemkwaliteitszones zo goed mogelijk kan worden bepaald. Aangezien het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (OD NHN) zowel zowel analysegegevens bevat van representatieve en niet-representatieve bodemrapporten voor de dataset van de bodemkwaliteitskaart, is op basis van onze ervaring een voorlopige selectie uitgevoerd om tot een voor de bodemkwaliteitskaart representatieve dataset te komen.
In overleg met de gemeenten en de OD NHN zijn de bodemrapporten geselecteerd die onderdeel uitmaken van de huidige bodemkwaliteitskaart (Den Helder periode 1-7-2006 t/m 14-9-2011; Hollands Kroon en Schagen periode 1-1-2007 t/m 19-7-2012) en zijn de nadien beschikbaar gekomen bodemrapporten toegevoegd aan de dataset. Bodemrapporten zonder ingevoerde rapportdatum zijn dus niet in de selectie meegenomen. Ook bodemrapporten zonder geografie en/of monstertraject of analysemonsters met een gemiddeld monstertraject dieper dan 2 meter beneden het maaiveld zijn niet meegenomen. Verder zijn analysegegevens afkomstig van de niet-gecertificeerde onderzoeksbureaus 'Elementair' en 'Bodemstaete' niet geselecteerd.
In de huidige bodemkwaliteitskaarten zijn een zestal onderzoeken meegenomen die op basis van de gegevens in het bodeminformatiesysteem (hierna aangeduid als ‘BIS’) nu niet meegenomen zouden worden. Het betreft twee onderzoeken die niet in het BIS staan:
Daarnaast zijn er vier onderzoeken waarvan de geografie niet in het BIS aanwezig is:
Hiervan zijn de gegevens voor zover nodig handmatig aangevuld in de dataset.
In onderstaande tabellen (B2.1 t/m B2.4) staat een overzicht van de voor de selectie gebruikte invoervelden uit het BIS en welke items per invoerveld wel/niet/misschien geschikt zijn voor de dataset van de bodemkwaliteitskaart. Het uiteindelijk wel of niet meenemen van een analysemonster is als volgt: als één of meer invoervelden op 'niet geschikt' staat, dan is het betreffende onderzoek en de onderliggende analysemonsters niet meegenomen in de dataset voor de bodemkwaliteitskaart.
Naast de bovengenoemde criteria zijn ook analysemonsters met 1 stof uit het standaard NEN 5740 stoffenpakket verwijderd uit de dataset, omdat dit wijst op een verdachte locatie en/of omdat dit een oververtegenwoordiging tot gevolg kan hebben van het aantal analysegegevens op de betreffende locatie.
Koppelen analysegegevens aan (voorlopige) deelgebieden
In het BIS van de OD NHN zijn geen boorpuntcoördinaten beschikbaar. Om de analysemonsters geografisch te kunnen koppelen aan de voorlopige deelgebieden zijn in eerste instantie de middelpunt coördinaten van de onderzoeken toegevoegd. Als de polygonen van de onderzoeken ontbraken in het BIS, zijn de middelpunt coördinaten van de locaties toegekend aan de betreffende analysemonsters.
Tabel B2.1 Selectie op ‘type onderzoek’.
Tabel B2.2 Selectie op ‘aanleiding van het onderzoek’.
Tabel B2.3 Selectie op de ‘verontreinigingsstatus’ gebaseerd op het uitgevoerde bodemonderzoek.
Verontreinigingsstatus gebaseerd op het uitgevoerde bodemonderzoek |
|
ernstig, spoed, risico's wegnemen en uiterlijk saneren voor 2015 |
|
Tabel B2.4 Selectie op de ‘vervolgactie in het kader van de Wbb’ gebaseerd op het uitgevoerde bodemonderzoek.
Op basis van deze selecties zijn drie categorieën onderscheiden: bodemrapporten die ‘geschikt’, ‘niet geschikt’ of ‘misschien geschikt’ zijn voor de bodemkwaliteitskaart. De OD NHN heeft op basis van inhoudelijke en gebiedskennis een controle uitgevoerd op de uitgevoerde selecties van de bodemrapporten.
Op basis van die controle zijn onderzoeken toegevoegd aan de dataset van de bodemkwaliteitskaart, of zijn verwijderd uit de selectie van de dataset. De onderzoeken die uiteindelijk zijn meegenomen in de dataset van de eerder vastgestelde gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (2017) zijn weergegeven in een Excel-bestand dat aan de OD NHN is opgeleverd.
Bijlage 3 Specificatie uitbijters
Bijlage 4A Statistische parameters bodemkwaliteitszones (waarden standaardbodem)
Statistische parameters, toetsing aan Besluit bodemkwaliteit
* Barium wordt niet meegenomen in de toetsing, zie bijlage 1 in de rapportage.
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule
(95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
Statistische parameters, toetsing aan Besluit bodemkwaliteit
* Barium wordt niet meegenomen in de toetsing, zie bijlage 1 in de rapportage.
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule
(95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
Statistische parameters, toetsing aan Besluit bodemkwaliteit
* Barium wordt niet meegenomen in de toetsing, zie bijlage 1 in de rapportage.
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule
(95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
Statistische parameters, toetsing aan Besluit bodemkwaliteit
* Barium wordt niet meegenomen in de toetsing, zie bijlage 1 in de rapportage.
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule
(95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
Statistische parameters, toetsing aan Besluit bodemkwaliteit
* Barium wordt niet meegenomen in de toetsing, zie bijlage 1 in de rapportage.
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule
(95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
Bijlage 4B Statistische parameters PFAS-verbindingen PFOA en PFOS (gemeten waarden)
Statistische parameters, toetsing aan de Beleidsregel PFAS Provincie Noord-Holland 2019 (provinciale achtergrondwaarden) en het landelijk tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
formule: (95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
In de bodemkwaliteitszone ‘Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’ is zowel voor de boven- als ondergrond vastgesteld dat voor de stof lood de 95-percentielwaarde de interventiewaarde overschrijdt. Conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten105 is een risicobeoordelingen uitgevoerd. Voor de boven- en ondergrond van deze zone moet worden vastgesteld of bij voorkomende bodemgebruiken sprake is van een overschrijding van het saneringscriterium. Bij het toepassen van grond uit deze bodemlagen zonder uitgevoerde partijkeuring, kunnen dan mogelijk onaanvaardbare risico's voor mens en/of ecosysteem ontstaan. De vaststelling of bij bepaalde bodemgebruiken het saneringscriterium wordt overschreden, is uitgevoerd met het rekenprogramma Sanscrit.
Het rekenprogramma Sanscrit wordt in het kader van de Wet bodembescherming gebruikt om vast te stellen of er onaanvaardbare risico's aanwezig zijn als een geval van ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld. Daarom wordt in de eindconclusie van de Sanscrit- rapportage altijd gesproken of (een deel) van de locatie al dan niet met spoed gesaneerd moet worden. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit is sprake van een andere situatie en wordt op basis van de berekende Risico-indexen gecontroleerd of zonder partijkeuring vanuit de betreffende zone ongewenst grondverzet plaatsvindt. De conclusies van deze risicobeoordeling zijn daarom gebaseerd op de Risico-indexen.
In tabel B5.1 is voor de twee bodemlagen van de bodemkwaliteitszone ‘Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’ aangegeven voor welke stoffen de 95-percentielwaarden de interventiewaarde overschrijden. Deze waarden zijn vanwege het gebruik van Sanscrit niet gebaseerd op de in bijlage 4 gepresenteerde ‘waarden voor standaardbodem’ maar op de ‘gemeten waarden’ (zie bijlage 5C).
Tabel B5.1 Bodemkwaliteitszones waar de 95-percentielwaarde de interventiewaarde overschrijdt.
Sanscrit kent een aantal bodemfuncties die zijn gekoppeld aan blootstellingsniveaus voor de mens, beschermingsniveaus voor het ecosysteem en criteria voor landbouwproducten. In tabel B5.2 is voor de voorkomende bodemfuncties aangegeven met welk bescherm- en blootstellingsniveau er in Sanscrit (standaard) wordt gerekend.
Tabel B5.2 Voorkomende bodemfuncties met bescherm- en blootstellingsniveaus in Sanscrit.
In bijlage 5A en 5B zijn de resultaten uit Sanscrit opgenomen. Voor het bepalen van de risico’s is gekeken naar de bovenstaande bodemfuncties. Als bij een bepaalde bodemfunctie onaanvaardbare risico’s zijn, dan mag grondverzet niet plaatsvinden zonder eerst een partijkeuring van de ontgraven grond uit te voeren.
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd bij de uitgevoerde Sanscrit-berekeningen:
Er is alleen een standaardbeoordeling (stap 2 beoordeling) uitgevoerd voor humane en ecologische risico’s en geen uitgebreide Sanscrit-beoordeling. Een uitgebreide beoordeling is namelijk alleen zinvol, en mag uitsluitend worden uitgevoerd, als specifieke meetgegevens of locatie-specifieke informatie bekend zijn. Zo kan meer inzicht in de ecologische risico’s worden verkregen door bijvoorbeeld een triade-onderzoek uit te voeren. De eindconclusie is daarom, conform de richtlijnen van Sanscrit, gebaseerd op de standaard stap 2 beoordeling.
Uit de resultaten van de berekeningen (bijlagen 5A en 5B) blijkt dat in alle twee de bodemlagen, gekeken naar de voorkomende bodemgebruik, onaanvaardbare humane risico’s kunnen optreden bij het bodemgebruik ‘Moestuin/Volkstuin’ (Risico-index > 1).
Tabel B5.3 Overzicht humane risico’s bij bepaald bodemgebruik.
Bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) |
||||
Ondergrond (bodemlaag vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte) |
||||
Of ecologische risico's aanwezig zijn hangt af van de stof, de ecologische waarde van het bodemgebruik (gevoeligheid) én het oppervlak van de locatie waar de grond uit de bodemkwaliteitszones wordt toegepast.
In de twee bodemlagen van zone ‘Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’ kan vanwege de relatief hoge gehalten aan lood mogelijk sprake zijn van ecologische risico’s. Omdat de aspecten ecologische waarde van het bodemgebruik (gevoeligheid) én het oppervlak van de locatie op voorhand nog niet kunnen worden ingevuld, is in tabel B5.4 weergegeven vanaf welk oppervlak ecologische risico's optreden bij de verschillende bodemfuncties.
Tabel B5.4 Overzicht ecologische risico's zones ‘B1./O1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’.
In het slechtste geval is er bij matig gevoelig bodemgebruik mogelijk een ecologisch risico bij het toepassen van grond op een oppervlakte vanaf 500 m2. Het oppervlak is echter afhankelijk van de Toxische Druk (TD); een grotere TD zorgt ervoor dat bij een kleiner oppervlak ecologische risico’s optreden. De TD wordt bepaald aan de hand van het mengsel van verontreinigde stoffen.
De TD is niet berekend omdat de kans relatief klein is dat, bij het toepassen van de ontgraven grond, deze verspreid wordt over een oppervlak van meer dan 500 m2. Daarnaast moeten voor een goede berekening van de TD alle stoffen van het standaard NEN-5740 stoffenpakket, waaronder de (som) PAK gehalten van de 10 individuele PAK’s, ingevuld worden. Deze individuele waarden zijn over het algemeen niet in het bodeminformatiesysteem van de OD NHN ingevoerd.
Uit de resultaten van de berekeningen (bijlagen 5A en 5B) blijkt dat in de twee bodemkwaliteitszones geen risico’s aanwezig zijn op het verspreiden van de verontreiniging.
Met de 95-percentielwaarden van de stoffen die de betreffende interventiewaarden overschrijden zijn Risico-indexen berekend. Hieruit blijkt dat bij het toepassen van grond vanuit de twee bodemlagen van de bodemkwaliteitszone ‘Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’, en bij bepaald bodemgebruik, onaanvaardbare humane risico’s kunnen optreden (zie tabel B5.5). Het is daarom niet verantwoord om zonder aanvullend onderzoek grond binnen de betreffende zones op locaties met de benoemde bodemgebruiken te hergebruiken.
Tabel B5.5 Onaanvaardbaar humane risico’s.
Bij het toepassen van grond uit de bodemkwaliteitszones ‘B1/O1 Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)’ op een oppervlak groter dan 500 m2 (bij een matig gevoelig bodemgebruik) of op een oppervlak groter dan 5.000 m2 (bij een relatief ongevoelig bodemgebruik), moet de Toxische Druk (TD) worden bepaald omdat er kans bestaat voor ecologische risico’s.
Bijlage 5A Risicobeoordeling zone B1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)
O1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder) mailto:bmeesen@lievensecso.com bmeesen@lievensecso.com |
|
Sanscrit 2.0 is een geautomatiseerde versie van het Saneringscriterium. Het Saneringscriterium is beschreven in de Circulaire Bodemsanering 2009 welke op 1 april 2009 in werking is getreden. De applicatie Sanscrit is ontwikkeld in opdracht van het ministerie van I&M. Met het Saneringscriterium wordt bepaald of sprake is van onaanvaardbare risico’s van bodemverontreiniging voor mens, ecosysteem of van verspreiding van verontreiniging in het grondwater. Op basis van de bepaalde risico’s wordt vastgesteld of een sanering met spoed dient te worden uitgevoerd. De sanering dient met spoed te worden uitgevoerd, tenzij op basis van de risicobeoordeling is aangetoond dat de sanering niet met spoed hoeft te worden uitgevoerd. De werkwijze van het Saneringscriterium geldt voor:
|
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
De verontreiniging bevindt zich geheel of ten dele in de bovenste meter van de onbedekte bodem en/of er is sprake van gewassen wortelend in verontreinigde bodem dieper dan één meter. |
|||
Bijlage 5B Risicobeoordeling zone O1. Binnenstad en Fort Erfprins (Den Helder)
Rapportage Sanscrit.nl |
|
Sanscrit 2.0 is een geautomatiseerde versie van het Saneringscriterium. Het Saneringscriterium is beschreven in de Circulaire Bodemsanering 2009 welke op 1 april 2009 in werking is getreden. De applicatie Sanscrit is ontwikkeld in opdracht van het ministerie van I&M. Met het Saneringscriterium wordt bepaald of sprake is van onaanvaardbare risico’s van bodemverontreiniging voor mens, ecosysteem of van verspreiding van verontreiniging in het grondwater. Op basis van de bepaalde risico’s wordt vastgesteld of een sanering met spoed dient te worden uitgevoerd. De sanering dient met spoed te worden uitgevoerd, tenzij op basis van de risicobeoordeling is aangetoond dat de sanering niet met spoed hoeft te worden uitgevoerd. De werkwijze van het Saneringscriterium geldt voor:
|
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
Consumptie van gewassen uit eigen tuin |
|||||
De verontreiniging bevindt zich geheel of ten dele in de bovenste meter van de onbedekte bodem en/of er is sprake van gewassen wortelend in verontreinigde bodem dieper dan één meter. |
|||
Bijlage 5C Statistische parameters (gemeten waarden) bodemkwaliteitszones B1 en O1
Statistische parameters, toetsing aan Besluit bodemkwaliteit
* Barium wordt niet meegenomen in de toetsing, zie bijlage 1 in de rapportage.
Heterogeniteit (mate betrouwbaarheid van de bepaald diffuse bodemkwaliteit)
De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule
(95P - 5P) / (maximale waarde industrie – achtergrondwaarde)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-86029.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.