Gemeenteblad van Alkmaar
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Alkmaar | Gemeenteblad 2022, 85429 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Alkmaar | Gemeenteblad 2022, 85429 | beleidsregel |
Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022
Op 27 januari 2015 heeft het college van Alkmaar de ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Alkmaar’ vastgesteld. Door wijzigingen in de landelijke regelgeving is de uitvoering van deze taak en daarmee ook de handhaving kinderopvang aan verandering onderhevig. Kinderen in de kinderopvang zijn kwetsbaar. De Rijksoverheid zet zich in om de veiligheid in de kinderopvang te verbeteren. De kinderopvangvoorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, voorziening voor gastouderopvang of gastouderbureau) zijn daarom volop in beweging. Door de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en de aanzienlijke wijzigingen in de wet- en regelgeving is het noodzakelijk om deze nieuwe beleidsregels op te stellen. De beleidsregels uit 2015 zijn niet meer actueel.
De Wet kinderopvang (Wko) bepaalt dat gemeenten in dit kader een toezicht- en handhavingstaak hebben en de Inspectie van het Onderwijs controleert jaarlijks of gemeenten hun wettelijke taken op het gebied van kinderopvang goed uitvoeren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: college) is op grond van de Wet kinderopvang het bevoegd gezag voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder. Het college heeft de GGD Hollands Noorden aangewezen om de kwaliteit van alle kinderopvanglocaties in de gemeente te inspecteren. De GGD controleert in opdracht van het college of kinderopvangorganisaties voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. De toezichthouder kinderopvang van de GGD (hierna: de toezichthouder) legt haar bevindingen vast in een rapport en adviseert het college naar aanleiding van deze onderzoeken en brengt een (handhavings)advies uit. Op deze wijze werken de gemeente Alkmaar en de GGD Hollands Noorden samen aan kwalitatief goede kinderopvang.
In het kader van de beginselplicht tot handhaven moeten gemeenten in beginsel handhavend optreden als een kinderopvangorganisatie/-locatie niet voldoet aan de eisen. Het advies van de GGD is hierin van cruciaal belang. Afhankelijk van de geconstateerde overtreding(en) en het advies van de GGD is het aan het college om wel of niet handhavend op te treden. De ‘beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang’ verschaffen duidelijkheid over de wijze van handhaven en de handhavingsinstrumenten waarover het college beschikt.
Het afwegingsmodel is de basis voor het handhavingsbeleid en is gebaseerd op het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. In bijlage 1 is het ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang VNG’ opgenomen. Dit model heeft betrekking op de verschillende vormen van kinderopvang die de wet onderscheidt en die bij het handhavingsbeleid worden toegepast: buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf, gastouders en gastouderbureau. Per inspectie-item is opgenomen hoe om te gaan met overtredingen van de kinderopvanghouders en welke prioriteit een overtreding moet hebben. Het afwegingsmodel wordt bij landelijke en wettelijke ontwikkelingen door de VNG geactualiseerd. De gemeente Alkmaar neemt in principe het geactualiseerde afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG over. Handhaving is echter maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daarom kan de gemeente waar nodig gemotiveerd afwijken van het model.
In de beleidsregels Handhaving Wet kinderopvang is opgenomen welk handhavingsmiddel in welke situatie of bij welke overtreding gebruikt wordt. Er is enige beleidsvrijheid in deze keuze. Zo legt niet elk college bij elke overtreding een bestuurlijke boete op. Op deze wijze levert de gemeente maatwerk met het inzetten van de instrumenten uit de Wko en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is mede afhankelijk van het gevoerde beleid, het doel dat het college wil bereiken en op welke wijze.
Binnen de gemeente Alkmaar is inzet van handhaving erop gericht om de houder de gelegenheid te geven om geconstateerde gebreken te herstellen. Maar het is niet vrijblijvend: het dient de houder van begin af aan duidelijk te zijn dat geconstateerde gebreken opgeheven moeten worden en dat de gemeente dit eventueel zal afdwingen. Om ervoor te zorgen dat de geconstateerde gebreken worden hersteld, heeft de gemeente Alkmaar de voorkeur om als bestuurlijke maatregel zoveel mogelijk de last onder dwangsom/last onder bestuursdwang in te zetten. Een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang is immers gericht op het herstellen van de overtreding.
Het treffen van zo’n bestuurlijke maatregel is een ingewikkeld bestuursrechtelijk traject dat zorgvuldig moet worden voorbereid. Het doel van het handhavingsbeleid is om kwalitatief goede kinderopvang in stand te houden en overtredingen zo spoedig mogelijk te laten opheffen.
Dit heeft als gevolg dat in de beleidsregels er niet voor gekozen is om altijd direct een bestuurlijke boete op te leggen bij de overtredingen met de prioriteit ‘hoog’. Een bestuurlijke boete heeft immers een bestraffend karakter en een dergelijke boete betekent niet dat de overtreding daarmee ook wordt opgeheven.
Uiteraard kunnen er situaties zijn waarbij het opleggen van een bestuurlijke boete beter passend is dan het opleggen van een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang. Ook kunnen er situaties zijn waarbij het passend is om een bestuurlijke boete op te leggen naast het opleggen van een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang. Dit moet dan blijken uit de juridische en bestuurlijke afweging in het specifieke geval.
Bij overtredingen met de prioriteit ‘hoog’ kan het college dus in plaats van of naast een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang een bestuurlijke boete opleggen.
De handhavingsbevoegdheden van het college ten aanzien van de regels bij of krachtens de Wet kinderopvang zijn gemandateerd aan de unitmanager.
Op 1 januari 2018 zijn de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) en de laatste fase van de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in werking getreden. Hierdoor en door andere ontwikkelingen waarop wij hieronder ingaan, is het noodzakelijk om nieuwe beleidsregels voor de handhaving van de Wet kinderopvang vast te stellen. Het is onmogelijk om alle ontwikkelingen binnen de kinderopvang van de afgelopen jaren in deze ontwikkelingen op te nemen.
Hieronder een weergave van de ontwikkelingen die de meeste invloed hebben (gehad) op de kinderopvanghouders en de gemeente:
Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang
De Wet IKK legt de hoofdpunten van de wijzigingen vast. De nieuwe kwaliteitseisen zijn uitgewerkt in een besluit (Besluit kwaliteit kinderopvang van 23 augustus 2017 tot het stellen van eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk, geldend vanaf 1 januari 2018) en een ministeriële regeling. Sommige onderdelen van de nieuwe kwaliteitseisen zijn in 2019 van kracht geworden, andere onderdelen worden vanaf 2025 ingevoerd.
Het Besluit gaat over de meeste wijzigingen in de kwaliteitseisen, zoals het pedagogisch beleidsplan, veiligheid- en gezondheidsbeleid, het mentorschap en de pedagogische beleidsmedewerker. Ook de beroepskracht-kind-ratio (BKR) wordt geregeld in het besluit. De pedagogische kwaliteit is versterkt door een aantal maatregelen, zoals structurele scholing van de pedagogische medewerkers, een betere mix van mbo- en hbo-functies op de werkvloer met o.a. inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker. De opvang van baby’s is verbeterd door meer tijd en aandacht per baby.
Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
De regelgeving van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk was al voor een groot deel geharmoniseerd met behulp van eerdere wetten en regelingen. Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is het laatste deel van de harmonisatie vormgegeven. De tot dan toe nog bestaande verschillen tussen de kwaliteitskaders zijn opgeheven bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2018. Dit heeft tot gevolg dat er vanaf 2018 één nieuw kwaliteitskader geldt voor zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang. Per 1 januari 2018 zijn de peuterspeelzalen omgevormd tot kinderdagverblijven en moeten zij hierdoor vanaf dat moment voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor kindercentra (dagopvang, buitenschoolse opvang).
Publicatie handhavingsbesluiten
De gemeente is vanaf 1 januari 2016 wettelijk verplicht om opgelegde sanctie(s) te publiceren. Dit gebeurt in het Landelijk Register Kinderopvang op het moment dat het besluit tot het opleggen van een sanctie onherroepelijk is. Dit blijft tot drie jaar na datum van publicatie voor eenieder zichtbaar.
Vanaf januari 2018 is de gemeente Alkmaar samen met de GGD Hollands Noorden gestart met de werkwijze Streng aan de Poort. Voor de houder van een kindercentrum of gastouderbureau betekent dit dat er wat is veranderd. Het gaat om situaties waarin er een aanvraag gedaan wordt voor een houderwisseling, een nieuw gastouderbureau, een nieuw kindercentrum of een verhuizing van een kindercentrum.
Streng aan de poort houdt in dat een houder vanaf het moment dat het kindercentrum of gastouderbureau geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang, meteen moet voldoen aan alle kwaliteitseisen. Het college vraagt daarom de GGD om intensief onderzoek te doen, waarbij ook gekeken wordt naar (eventuele) eerdere of andere locaties die de houder heeft en hoe daar aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Als uit het GGD-onderzoek blijkt dat te verwachten is dat een houder, dan wel de locatie - zelfs met hersteltermijnen - niet direct vanaf de start redelijkerwijs aan alle kwaliteitseisen kan voldoen, dan geeft de GGD een negatief advies. Het college zal dan besluiten de locatie niet te registreren en dus kan de locatie niet starten.
Naast de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang, is de houder er verantwoordelijk voor dat alle noodzakelijke vergunningen in orde zijn. Bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor brandveiligheid. Deze stappen moet de houder nemen vóórdat er een aanvraag tot registratie in het Landelijk Register Kinderopvang gedaan wordt. Zodra bekend is dat een houder een nieuwe locatie wil starten, informeert het college de houder over de benodigde vergunningen. Het aanvragen en verkrijgen van de diverse vergunningen blijft de verantwoordelijkheid van de houder.
Met de invoering van deze werkwijze verandert er niets aan de beslistermijn en/of de procedure voor het beslissen op een aanvraag.
Sinds 1 maart 2013 werden vaste medewerkers in de kinderopvang, gastouders en hun huisgenoten al continu gescreend. Met de invoering van het personenregister Kinderopvang is dit uitgebreid naar álle personen in de kinderopvang die een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) nodig hebben, dus inclusief de uitzendkrachten, stagiairs, vrijwilligers en zelfstandigen.
Iedereen die werkt of woont op een locatie waar kinderen worden opgevangen, moeten zich vanaf 1 maart 2018 inschrijven in het personenregister kinderopvang. Op die manier worden alle medewerkers in de kinderopvang continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend zijn voor het werken met kinderen.
Met het personenregister worden medewerkers continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het werken met kinderen. Het personenregister kinderopvang draagt in combinatie met maatregelen als het vierogen-principe voor kinderdagverblijven bij aan meer veiligheid in de kinderopvang.
Naast een toename van de veiligheid in de kinderopvang levert het personenregister administratieve voordelen op voor de professionals. Zo is er geen nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig bij wisseling van werkgever. Medewerkers hebben alleen bij inschrijving in het personenregister een geldige VOG nodig, daarna niet meer. De werkgever hoeft de VOG niet meer zelf te controleren omdat het register hierin voorziet.
Vanaf 2019 wordt er gewerkt met de methode ‘herstelaanbod’. Herstelaanbod is een eerste stap in het bevorderen van de naleving. Het is echter geen handhavingsmiddel en het valt ook niet onder ‘lichte handhaving’. Het betreft een informele methode zonder juridische status en is niet opgenomen in wet- en regelgeving. Herstelaanbod kan als werkwijze ingezet worden na onderlinge afstemming hierover tussen gemeente en GGD. We hebben met de GGD Hollands Noorden afspraken gemaakt over het invoeren van deze werkwijze per 1 januari 2019.
Bij het herstelaanbod maakt de toezichthouder met de houder afspraken dat binnen een termijn (maximaal 4 weken) de overtredingen zijn hersteld. De afspraak wordt per mail vastgelegd door de toezichthouder. Na afloop van de termijn volgt een nieuwe inspectie. Als de overtredingen hersteld zijn, volgt er geen handhaving. Als er nog steeds overtredingen zijn, volgt wel handhaving.
Het uitgangspunt is om het herstelaanbod toe te passen bij alle overtredingen, met uitzondering van:
Het college gaat uit van vertrouwen. Het herstelaanbod is daarop gericht. Met deze vorm van toezicht kunnen houders overtredingen sneller en efficiënter ongedaan maken en voorkomen dat handhaving nodig is, hetgeen in ieders belang is. Tevens komt dit ten goede van de kinderen in de opvang. Want uiteindelijk hebben wij allemaal hetzelfde doel: een gezonde en veilige omgeving voor onze kinderen. Deze werkwijze kan hieraan bijdragen.
Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht,
Gelet op de artikelen 1.61 eerste lid, 1.65 eerste lid en vierde lid, 1.66 en 1.72 eerste lid Wet kinder-opvang,
de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022 vast te stellen.
Artikel 2 Vormen van handhaving
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum (kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang), een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Artikel 7 Intrekking beschikking en verwijderen registratie uit het LRK
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wko voor wat betreft de te registreren voorzieningen (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking als bedoeld artikel 1.46 vijfde en zesde lid Wko. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het LRK.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 8 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen bij:
Alvorens een bestuurlijke boete op te leggen, stuurt het college eerst een voornemen, waarbij de houder in gelegenheid gesteld wordt een zienswijze te geven.
Artikel 10 Herhaalde overtredingen (recidive)
Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:
Op overtredingen die hebben plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Alkmaar 2015 van toepassing.
Alkmaar, 15 februari 2022
Het college van burgemeesters en wethouders van Alkmaar,
Burgemeester
secretaris
Onder kinderopvang wordt verstaan (artikel 1.1, eerste lid, van de Wko): het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Tot kinderopvang wordt niet gerekend volgens artikel 1.1, tweede lid, van de Wko:
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wko voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte inspectierapporten.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Artikel 4 Informeel herstellend
Het kan zijn dat de beschouwing van de toezichthouder of de zienswijze van de houder in het inspectierapport er aanleiding toe geven om niet meteen een aanwijzing op te leggen. In dat geval kan aan er een informeel herstellend traject gestart worden.
Informeel herstellend is geen formeel handhavingsinstrument.
Bij overleg en overreding gaat het college in gesprek met de houder om de situatie te bespreken. Dit type handhavingsmaatregel kan bijvoorbeeld ingezet worden als het college inschat dat het helpt om in een gesprek meer duidelijkheid te krijgen, waardoor de overtreding snel en efficiënt opgelost kan worden. De afspraken uit het overleg en overreding moeten schriftelijk bevestigd worden. Deze brief moet dezelfde onderdelen bevatten als de aanwijzing. De gemaakte afspraken worden hierin duidelijk verwoord.
De schriftelijke waarschuwing moet dezelfde onderdelen bevatten als een schriftelijke aanwijzing. Deze handhavingsmaatregel kan ingezet worden als de overtredingen al zijn opgelost, maar het college het wel belangrijk vindt dat deze overtreding niet meer voorkomen.
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid van de Wko)
De aanwijzing wordt door het college doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, is deze hersteltermijn korter of langer.
Na afloop van de hersteltermijn kan het college de GGD de opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.
De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. Bij een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan is de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn moet de overtreding beëindigd zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen en/of de toezichthouder van de GGD opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb (Algemene Wet Bestuursrecht). Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding. De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Als een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten. Alvorens een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom op te leggen, stuurt het college eerst een voornemen, waarbij de houder wordt uitgenodigd een zienswijze te geven.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
In een last onder dwangsom wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen moeten worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden. Een last wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Ook wordt in de last onder dwangsom aangekondigd welke boete zal worden opgelegd op het moment dat er een overtreding op de betreffende punten wordt geconstateerd in de periode dat de last geldt. De hoogte van de boete is net als de hersteltermijn afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In de last onder dwangsom wordt een plafond aangegeven van het totaal bedrag dat aan boetes kan worden opgelegd. Het totaal van boetes kan in de last onder dwangsom niet meer dan € 45.000,- bedragen.
Een last onder dwangsom wordt beëindigd:
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 Wko)
Bij een exploitatieverbod verbiedt het college de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.
Het college kan een houder in de volgende gevallen een exploitatie verbod op leggen:
Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Dit is geen hersteltermijn zoals eerder in artikel 12 is beschreven.
Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Het college kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.
Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en de verwijdering uit het landelijk register kinderopvang (LRK) (artikel 1.46, vijfde en zesde lid, artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het LRK kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete (zie hiervoor het afwegingsoverzicht in de bijlage onder ‘overige overtredingen’) en/of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Als de houder de exploitatie wil voortzetten, moet hij een nieuwe aanvraag voor opname in het LRK doen. De aanvraag wordt beoordeeld en het college besluit op basis van een inspectie door de toezichthouder van de GGD opnieuw over al dan niet registreren in het LRK. Zo lang de locatie niet opnieuw in het LRK is opgenomen, mag de houder de opvang niet exploiteren.
Artikel 6 Hoogte last onder dwangsom
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 7 Intrekking beschikking en verwijderen registratie uit het LRK
Als een geregistreerde voorziening (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat in de wet is bepaald dat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen, moeten worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet als herstel niet aan de orde is.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid van de Wko).
Artikel 8 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.
Het college legt in beginsel een boete op bij de volgende overtredingen:
In het afwegingsoverzicht in de bijlage is beschreven welke boete er voor welke overtreding is bepaald.
Bij overtredingen die door de toezichthouder worden geconstateerd bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 van de in de Wko gestelde eisen, waaraan het college in verband met de naleving ervan een hoge prioriteit heeft toegekend, kan het college een boete opleggen bij de eerste keer dat deze overtreding wordt geconstateerd. Of het college dit doet, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding.
Ook voor de overige overtredingen blijft het college bevoegd een boete op te leggen. Bij overtredingen die door de toezichthouder worden geconstateerd bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 van de in de Wko gestelde eisen, waaraan het college in verband met de naleving ervan een gemiddelde of lage prioriteit heeft toegekend, kan het college een boete opleggen als er al eerder handhavende sancties zijn opgelegd voor overtredingen in hetzelfde domein. Of het college dit doet, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding.
Het college stuurt de houder een brief met een voornemen van het opleggen van een bestuurlijke boete. In deze brief krijgt de houder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. De termijn waarbinnen de zienswijze moet worden ingediend, moet redelijk zijn en wordt vermeld in de brief waarin het voornemen wordt aangekondigd. Afhankelijk van de inhoud van de zienswijze besluit het college de boete al dan niet op te leggen. Hierover stuurt het college een beschikking aan de houder.
Artikel 9 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wko neergelegde boetemaximum leidt dit tot de volgende verdeling:
Bij overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen. Deze boetes zijn te vinden in de categorie ‘overige overtredingen’ in het afwegingsoverzicht.
Overtreding van artikel 5:20 Awb (medewerkingsplicht) is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie. Deze boete is te vinden in de categorie ‘overige overtredingen’ in het afwegingsoverzicht.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete aan te passen (zie afwegingsoverzicht). Als het bedrag voor gastouders niet expliciet in het afwegingsoverzicht wordt vermeld, geldt dat het bedrag voor gastouders gehalveerd wordt.
Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Artikel 10 Herhaalde overtredingen (recidive)
Bij recidive (terugval/herhaling) treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring. Als de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding, verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 14: Intrekking en inwer kingtreding
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Bijlage: 1: afwegingsmodel kinderopvangvoorzieningen
Last onder dwangsom / bestuursdwang per constatering1 |
|||
Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau. |
N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde. |
||
Start exploitatie voor ontvangst toestemming college2 of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen. |
€ 22.5003 |
||
Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging. |
|||
Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder. |
|||
Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko. |
|||
Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs. |
De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang4. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen m.b.t de VOG’s en het personenregister kinderopvang. |
|||
De houder voldoet niet aan de eis m.b.t. de voertaal, taal eis VE en de taal eis BSO. |
|||
De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht. |
|||
De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en/of de verplicht gestelde gesprekken niet uit. |
|||
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-85429.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.