Gemeenteblad van Ridderkerk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2022, 6564 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2022, 6564 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
wijkteam: een team van professionals die zijn opgenomen in een beroepsregister. Er zijn enerzijds professionals in het kader van indicatiestellen gemandateerd om namens het college besluiten te nemen voor het toekennen of weigeren van individuele voorzieningen, en er zijn anderzijds professionals die in het kader van hulpverlenen de vraag verhelderen en/of hulp en ondersteuning aan jeugdige en hun ouder(s) bieden die (tijdelijk) problemen ondervinden met opvoeden, opgroeien, hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;
Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.2 Individuele voorzieningen
De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
Het college stelt dyslexiezorg beschikbaar, bestaande uit:
Hoofdstuk 3 Toeleiding naar jeugdhulp anders dan via de gemeente
Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.
Hoofdstuk 4 Toegang jeugdhulp via gemeente
Artikel 4.3 Aanvraag jeugdhulpvoorziening
In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding in de zin van artikel 4.1 lid 1 of een aanvraag in de zin van artikel 4.3 lid 2 onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
Artikel 4.4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Hoofstuk 6 Individuele voorzieningen jeugdhulp
Artikel 6.1 Verlenen individuele voorziening
Het college kan daarnaast zorgdragen voor een individuele voorziening in de vorm van een vervoersvoorziening voor het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, indien deze voorziening noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid.
Artikel 6.2 Criteria individuele voorziening
Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt voorafgaand aan de aanvraag, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken vanaf de datum van de aanvraag indien:
Op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptie gerelateerde problemen, waarvoor hulp is ingezet; en
Artikel 6.5 Vervoersvoorziening
Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden. De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:
De adressen en tijden, die door de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden aangegeven tijdens het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4.4 van de verordening ten behoeve van het vervoer worden gebruikt voor de planning van het vervoer. Incidentele wijzigingen van deze adressen en tijden zijn in principe niet mogelijk, onder incidentele wijzigingen worden verstaan: eenmalig vervoer van of naar een andere locatie of eenmalig andere vervoerstijden; in deze gevallen zorgt de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf voor een andere oplossing.
Hoofdstuk 7 persoonsgebonden budget (pgb)
Een pgb is niet mogelijk voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college en de bestemming noodzakelijk is om gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
Artikel 7.2 Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als het aantoonbaar is dat de jeugdige professionele jeugdhulp nodig heeft en deze hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
Personen die werkzaam zijn bij een hulpverlenende instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren hulpverlenende taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het handelsregister (conform artikel 5 handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
Indien de hulp wordt verleend door iemand uit het sociale netwerk, niet zijnde een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is alleen sprake van formele hulp indien wordt voldaan aan de onder de in het tweede lid, onder c genoemde voorwaarden en deze hulp leidt tot de benodigde jeugdhulp welke effectief en doelmatig is.
De hoogte van het pgb wordt berekend aan de hand van het onderscheid tussen formele en informele hulp, en het aantal uren, dagdelen of etmalen dat de individuele voorziening nodig is vermenigvuldigd met een vast tarief per zorgvorm. De tarieven op basis waarvan de hoogte van het pgb berekend wordt staan in een bij nadere regeling door het college vast te stellen tarievenlijst.
Hoofdstuk 8 Opschorten, herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 8.1 Opschorten betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste van dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4 eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet.
Artikel 8.2 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.
Artikel 8.3 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoording over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Hoofdstuk 9 Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 9.2 Afstemming gezondheidszorg
Het college draagt zorg dat het besluit voldoet aan de eisen die gesteld worden door de zorgverzekeraars indien een besluit wordt genomen over de inzet van zorg die vanaf de achttiende verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de achttiende verjaardag van de jeugdige door zal lopen.
Artikel 9.4 Afstemming voorschoolse voorziening en onderwijs
Het college stemt de samenwerking van onderwijs en door gemeenten gefinancierde jeugdhulp af met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in wettelijke verplichte op overeenstemming gericht overleg (OOGO’s). De Jeugdwet en de Wet op passend onderwijs verplicht gemeentebestuurders binnen een regio minimaal eenmaal per vier jaar een OOGO te voeren. In het OOGO passend onderwijs bespreekt het samenwerkingsverband zijn ondersteuningsplan met de gemeente. In het OOGO jeugd bespreekt de gemeente haar jeugdplannen met de samenwerkingsverbanden. Deze overleggen kunnen ook worden gecombineerd.
Artikel 9.6 Afstemming werk en inkomen
Het college draagt zorg dat het wijkteam, de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig de jeugdige en/of zijn ouder(s) helpen met de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, armoedevoorzieningen, en het kindpakket – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Hoofdstuk 10 Kwaliteit jeugdhulpaanbieders
Artikel 10.2 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van jeugdhulp korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldering en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering bezoldering topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Hoofdstuk 11 klachten, inspraak en medezeggenschap
Artikel 11.2 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Het college stelt de jeugdige en/of zijn ouder(s), waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordening en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Hoofdstuk 12 Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 12.3 Overgangsbepaling
De rechten en verplichtingen die bij op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een individuele voorziening waarvoor reeds een besluit of verwijzing is afgegeven, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit dan wel tot het moment dat op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte een nieuw besluit wordt afgegeven.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Ridderkerk in de openbare vergadering van 16 december 2021.
De griffier,
mr. J.G. van Straalen
De voorzitter,
mw. A. Attema
Verordening als verplichting op grond van de Jeugdwet
Op grond van de Jeugdwet is de gemeenteraad verplicht een verordening vast te stellen. De inhoud van de gemeentelijke verordening is vooral vastgelegd in artikel 2.9 van de Jeugdwet:
“De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
Daarnaast is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen over de beleidsparticipatie (artikel 2.10 van de Jeugdwet) en over het waarborgen van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Verder kan de gemeenteraad bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk (artikel 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet).
De herziening van de verordening is ingegeven door de door de gemeenteraad vastgestelde nota ‘Integraal Beleid Sociaal Domein’, de herziende werkwijze van de wijkteams, de motie herindicatie en jurisprudentie.
Het Integraal Beleid Sociaal Domein vormt de basis voor de (outcome)sturing door gemeente en maatschappelijke partners op een vijftal maatschappelijke effecten die bijdragen aan de transformatie van de lokale samenleving. Deze vijf maatschappelijke effecten zijn:
Deze gemeentelijke verordening gaat enkel over de algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Het jeugdbeschermings- en reclasseringsaanbod betreffen volgens de Jeugdwet geen jeugdhulpvoorzieningen en zijn daarom niet geregeld in deze verordening. Hetzelfde geldt voor de toegang door de gecertificeerde instellingen richting de specialistische jeugdhulp. Op grond van artikel 3.5 van de Jeugdwet hebben de gecertificeerde instellingen hierin een eigen bevoegdheid, hoewel zij wel verplicht zijn om hierover te overleggen met het college. In deze verordening zijn zaken die al in de Jeugdwet of andere landelijke regelgeving zijn geregeld niet opgenomen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Lid 1 onderdeel a: algemene voorziening
De term ‘algemene voorziening’ komt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (wmo 2015). In de Jeugdwet wordt enkel in artikel 2.9 over ‘overige voorziening’ gesproken. Deze laatste term kan verwarrend zijn en doet geen recht aan de belangrijke positie van de vrij toegankelijke voorzieningen in het jeugdstelsel. Zij zijn geen restcategorie, waardoor in deze regeling de term uit de wmo 2015 wordt gebruikt. Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen of slechts een beperkte toegangsbeoordeling plaats. Dit houdt in dat geen (diepgaand) onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s).
Lid 1 onderdeel b: andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar bijvoorbeeld op grond van de wmo 2015, de wet passend onderwijs, de participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Lid 1 onderdeel d: budgethouder
De budgethouder is degene aan wie een persoonsgebonden budget (pgb) wordt toegekend op grond van de Jeugdwet om daarmee jeugdhulp te kunnen inkopen.
Lid 1 onderdeel f: jeugdige en/of zijn ouder(s)
Zowel jeugdigen als ouders kunnen jeugdhulp krijgen (artikel 1.1 Jeugdwet).
Daar waar college in deze verordening staat vermeld kan ook worden bedoeld de persoon of organisatie die namens het college bepaalde taken uitoefent op grond van deze verordening.
Lid 1 onderdeel h: gebruikelijke hulp
Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (artikel 2.3 Jeugdwet). Dit wordt ook wel ‘eigen kracht’ genoemd. Ter invulling hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp (zie de bijlage bij de beleidsregels, uit: Beleidsregels indicatiestelling AWBZ, bijlage 3; Gebruikelijke zorg, 2014). Uit de jurisprudentie van de CRvB volgt dat ook bovengebruikelijke hulp onder ‘eigen kracht’ kan vallen en van ouders kan worden verlangd. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen.
Lid 1 onderdeel k: individuele voorziening
De term individuele voorziening wordt in de Jeugdwet niet gedefinieerd, vandaar dat in de verordening een begripsbepaling is toegevoegd. Bij een individuele voorziening gaat het niet enkel om individueel geboden hulp, maar ook om groepsaanbod.
In de verordening wordt in de regel gesproken van ‘de jeugdige en/of zijn ouder(s)’. De hier opgenomen definitie is overgenomen uit de begripsbepaling van de Jeugdwet zelf, met dien verstande dat de inperking ‘niet zijnde pleegouder’ hier is weggelaten. Bij de definitie van ‘jeugdige’ wordt de Jeugdwet gevolgd (zie ook toelichting artikel 1.2).
Lid 1 onderdeel r: sociaal netwerk
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging, school etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.
De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich melden met een hulpvraag. Het komt in dat verband ook aan de orde bij de vaststelling van ‘eigen kracht’. Daarnaast komt het begrip ook voor in de bepaling over het pgb (artikel 8.1.1 van de Jeugdwet).
Lid 1 onderdeel s: spoedeisende- en crisishulp
Hulp waarbij door een onverwachte en ingrijpende gebeurtenis onmiddellijk spoedeisende- en crisishulp geboden moet worden. In artikel 2.6 lid 1 sub b van Jeugdwet is opgenomen dat indien sprake is van een situatie waarin onmiddellijke uitvoering van taken geboden is, jeugdhulp te alle tijden bereikbaar en beschikbaar moet zijn.
Hoofdstuk 2 vormen van jeugdhulp
Algemene en individuele voorzieningen
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst door het college beoordeeld moeten worden of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.
Artikel 2.1 Algemene voorziening
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s).
Artikel 2.2 Individuele voorziening
In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. Ter uitwerking van deze verplichting is een kader gegeven.
Het wijkteam bestaat uit gekwalificeerde professionals die opgenomen zijn in een beroepsregister (BIG-registratie, Kwaliteitsregister Jeugd of een vergelijkbaar beroepsregister). Er zijn enerzijds professionals in het kader van indicatiestellen die besluiten te nemen voor het toekennen of weigeren van individuele voorzieningen. Anderzijds zijn er professionals die in het kader van hulpverlenen de vraag verhelderen en/of hulp en ondersteuning aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) bieden die (tijdelijk) problemen ondervinden met opvoeden, opgroeien, hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
Hoofdstuk 3 toeleiding naar jeugdhulp anders dan via de gemeente
De toeleiding naar jeugdhulp in het kader van een individuele voorziening kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan binnenkomen bij het wijkteam. Het wijkteam zal onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van jeugdhulp nodig is, maar enkel verwijzen naar één van de jeugd-hulpaanbieders waar de gemeente jeugdhulp heeft ingekocht. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts kiezen voor een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente geen contract- of subsidierelatie heeft (en de gemeente soortgelijke jeugdhulp wel kan laten leveren door een jeugdaanbieder waarmee zij wel een contract of subsidierelatie heeft), hoeft de gemeente deze hulp niet te vergoeden. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten de kosten van deze jeugdhulp dan zelf betalen (MvT bij art. 2.6 lid 1 aanhef en onder g). Als de door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwezen jeugdhulp noodzakelijk is en er geen alternatieve zorg in natura is, geeft de gemeente een PGB of een individueel maatcontract. Voordat een pgb wordt verstrekt, moeten de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb worden getoetst (zie hoofdstuk 7).
Na de verwijzing beoordeelt de jeugdhulpaanbieder welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang de hulp moet duren (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.
Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat en welke jeugdhulp nodig is (op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.
De gemeente is verantwoordelijk dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hiervoor geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.
Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medische specialist of jeugdarts
In artikel 2.6 lid 1 onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder.
In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die op basis van de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn. Hij baseert zijn oordeel mede op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).
Hoofdstuk 4 toegang jeugdhulp via gemeente
De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen een melding doen bij het college, waarbij zij aangeven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp (artikel 4.1 lid 1 ). Naar aanleiding van deze melding geeft het college informatie en advies over de vormen van jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 2. Vervolgens verwijst het college naar ofwel het wijkteam voor verkennen of verhelderen van de hulpvraag (artikel 4.1 lid 2) ofwel een aanvraag jeugdhulpvoorziening (artikel 4.3 lid 1 en 2) ofwel een andere voorziening die buiten de Jeugdwet valt. Dit laat onverlet dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook zonder een melding te doen direct een aanvraag jeugdhulpverlening kunnen indienen. Hiervoor moeten de jeugdige en/of zijn ouder(s) in beginsel een aanvraagformulier invullen, welke door het college is vastgesteld (artikel 4.3 lid 2).
Lid 1: De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen een melding bij het college doen, waarbij zij aangeven dat zij behoefte aan jeugdhulp hebben. Naar aanleiding van deze melding geeft het college informatie en advies over de vormen van jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 2.
Lid 2: In het kader van hulpverlenen kan het wijkteam de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteunen bij het verkennen of verhelderen van de hulpvraag door een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s). De informatie die volgt uit deze gesprekken wordt opgenomen in het ondersteuningsplan zoals bedoeld in artikel 4.2.
Artikel 4.2 Ondersteuningsplan
Lid 2: Indien uit het ondersteuningsplan volgt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een algemene voorziening, wordt door het wijkteam deze laagdrempelige hulpverlening geboden. Een voorwaarde voordat de jeugdhulp kan worden geboden is dat de jeugdige en/of de ouder(s) het ondersteuningsplan dienen te bekrachtigen door het ondertekenen van het ondersteuningsplan.
Artikel 4.3 Aanvraag jeugdhulpvoorziening
Lid 1: Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. In titel 4.1 van de Awb zijn een aantal vormvoorschriften van de aanvraag opgenomen die ook van toepassing zijn op de Jeugdwet.
lid 4: Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 4 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.
lid 5: Deze bepaling regelt dat van een jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verwacht dat ze binnen 3 maanden hun indicatie ‘verzilveren’ door zich te melden bij de jeugdhulpaanbieder. Of, als het bijvoorbeeld gaat om hulp uit het sociale netwerk, het pgb binnen 3 maanden gaan inzetten voor de aangewezen jeugdhulp. De achterliggende gedachte hiervan is het voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig is gewijzigd dat een nieuwe indicatie nodig is. Wanneer de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet binnen drie maanden zich bij de jeugdhulpaanbieder melden of de aangewezen jeugdhulp inzetten kan indien er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de individuele voorziening de aanspraak op de jeugdhulpvoorziening mogelijk worden ingetrokken.
Artikel 4.4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Lid 3: Voor het zorgvuldig nemen van een besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het belangrijk dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de situatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s) te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
Lid 5 sub b: Het college moet jeugdigen en/of ouder(s) informeren over de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Ouder(s)/gezinnen krijgen de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen samen met familie, vrienden en anderen uit de sociale omgeving van de jeugdige. In het familiegroepsplan dient opgenomen te worden welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, welke hulp nodig is en wie die hulp geeft.
Lid 1: De uitkomst van het onderzoek na de aanvraag wordt vastgelegd in een onderzoeksrapport. Uit het rapport moet blijken welke doelen er zijn gesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht worden. Ook de onderzoeksvragen moeten terugkomen in het onderzoeksrapport.
Artikel 5.1 Inhoud beschikking
Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag als bedoeld in artikel 4.3 bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk is.
Lid 4: De inhoud van het onderzoeksrapport dient als basis voor de beschikking. Dit houdt in dat een deel van de in dit artikel aangegeven inhoud van de beschikking (ook) kan zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.
Hoofdstuk 6 Individuele voorzieningen jeugdhulp
Artikel 6.1 Verlenen individuele voorzieningen
In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit hoofdstuk is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.
Artikel 6.2 Criteria individuele voorziening
Lid 1: Bij het beoordelen van de problematiek van de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag (onderdeel b I). Voor zover gebruikelijk hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening ingezet te worden. Ter uitwerking van gebruikelijke hulp kan het college een objectief afwegingskader vaststellen om te beoordelen of, en zo ja in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp. Indien er richtlijnen in gemeentelijk beleid zijn opgenomen dan is toetsing aan die richtlijnen verplicht om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20-7-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4538).
Naast gebruikelijke hulp wordt ook een aanvullende verzekering gezien als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen (onderdeel b II). Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige en/of zijn ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, mag van hen verwacht worden dat zij die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college dit aanvullen op grond van de jeugdhulpplicht.
Het college hoeft evenmin een individuele voorziening te verstrekken als jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld wmo 2015 of Wlz). Het college hoeft ook geen individuele voorziening te verstrekken als een algemene voorziening beschikbaar is die volledig tegemoetkomt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of de ouder(s) (onderdeel c). Dit houdt in dat een algemene voorziening voorrang heeft boven een individuele voorziening.
Lid 3: In deze bepaling zijn regels opgenomen voor de situatie dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) reeds zelf jeugdhulp ingeschakeld hebben en daarna een aanvraag indienen bij het college voor de betreffende hulp. Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om tijdig een aanvraag in te dienen bij de gemeente. Onder omstandigheden kan het college indien jeugdhulp wordt geboden voor de aanvraag een voorziening verstrekken vanaf de datum van de aanvraag. Hiervoor dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) op het moment van de aanvraag nog steeds tot de doelgroep van de Jeugdwet behoren. Dit betekent dat ook nog steeds sprake zijn van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Indien dat niet het geval is, heeft het college geen jeugdhulpplicht.
Bovendien moet het college in staat zijn de noodzaak en het passend zijn van de ingeschakelde hulp te beoordelen. Indien niet aan deze toets wordt voldaan, hoeft het college geen voorziening te verstrekken. Dat houdt in dat indien het college na het onderzoek concludeert dat andere hulp meer op zijn plek was geweest, het college geen voorziening hoeft te verstrekken. Tenslotte dient het college te kunnen beoordelen wat de gemaakte kosten zijn.
Lid 4: In dit lid is een uitzondering opgenomen voor de situatie dat de ingezette ondersteuning tot stand is gekomen door een verwijzing zoals bedoeld in hoofdstuk 3. Als in dat geval er geen alternatieve zorg in natura is, geeft de gemeente een pgb of een individueel maatcontract. Indien het college een pgb verstrekt, dienen zij de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb te toetsen (zie hoofdstuk 7).
Artikel 6.3 Gebruikelijke hulp
Voor zover het gebruikelijk is dat ouders hun inwonende kinderen bepaalde zorg bieden, is de jeugdige in beginsel niet aangewezen op jeugdhulp. Uit de rechtspraak volgt dat ouders hun tot het gezin behorende minderjarige kinderen dienen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden. Dit geldt ook indien er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.
Artikel 6.4 Toegang dyslexiezorg
Lid 1: Voor het toekennen van dyslexiezorg kan het college een voorziening verlenen. Hierbij wordt gewerkt volgens de landelijke, professionele standaard voor dyslexiezorg.
Lid 2: Gelet op de specialistische aard van de toekenning, krijgt het college de bevoegdheid om de uitvoering van het onderzoek en de toekenning te mandateren aan een poortwachter die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college.
Artikel 6.5 Vervoersvoorziening
Het is mogelijk dat de gemeente op grond van de Jeugdwet vervoer moet inzetten voor een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt gegeven (artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet). De vervoersvoorziening is niet bedoeld voor het vervoer van de ouder(s) van de jeugdige, en ook niet voor het vervoer van en naar voorschoolse voorzieningen, school en/of buitenschoolse opvang. Een vervoersvoorziening wordt alleen ingezet in combinatie met een andere individuele voorziening. De vervoersvoorziening is een individuele voorziening en dient dus altijd in een beschikking te worden vastgelegd.
Lid 1: Een voorziening voor vervoer is enkel mogelijk voor jeugdigen. Ouders kunnen niet in aanmerking komen voor vervoer op grond voor de Jeugdwet.
Lid 3: Het college moet in elke individuele situatie beoordelen of een jeugdige in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij onderzoekt het college de eigen kracht van de jeugdige en/of zijn ouder(s).
Lid 4: Het college kan een voorziening voor vervoer treffen als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen van en naar de jeugdhulplocatie, vanwege:
Bij jeugdigen jonger dan 12 jaar wordt in het algemeen verondersteld dat zij niet over voldoende zelfredzaamheid beschikken om zelfstandig te reizen.
Lid 5: Het college kan beoordelen of een vervoersvoorziening noodzakelijk is voor een jeugdige. De gecertificeerde instelling is enkel bevoegd om de noodzaak van een vervoersvoorziening vast te stellen bij een jeugdhulpvoorziening in het kader van de jeugdreclassering of een jeugdbeschermingsmaatregel.
Lid 7: De looptijd van de vervoersvoorziening wordt gelijkgesteld aan de looptijd van de individuele voorziening waarop deze betrekking heeft.
Lid 2: Bij de berekening van de tarieflijst is aansluiting gezocht op het regionaal gebruikelijke tarief.
Lid 3: Als een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking willen komen voor een pgb, moet hij een zorg- en budgetplan opstellen. In lid 2 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in het zorg- en budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, waardoor het college kan toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Het zorg- en budgetplan vormt een aanvulling op het onderzoeksrapport, maar vervangt deze niet.
Lid 4: Het pgb is enkel bedoeld voor financiering van noodzakelijke jeugdhulp. In deze bepaling zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden.
Lid 5: Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 2). Eén van deze criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college gewaarborgd is.
In artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet heeft de wetgever de mogelijkheid opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de jeugdhulp van een persoon die behoort tot het sociale netwerk kan worden betrokken bij de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huishoudelijke kring en anderen personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging, school etc. Het college dient te beoordelen of de benodigde hulp door het sociale netwerk geboden kan worden. Hierbij is het belangrijk dat de veiligheid van de jeugdige altijd is gewaarborgd en dat de kwaliteit van goede kwaliteit is (sub a). Bij deze beoordeling dient een goede afweging te worden gemaakt of de inzet van het sociale netwerk voldoende is of dat daarnaast nog professionele externe begeleiding/behandeling nodig is. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociaal netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit is dan immers niet geborgd.
Een andere voorwaarde is dat voorkomen moet worden dat de jeugdhulp tot overbelasting leidt bij de persoon uit het sociaal netwerk die deze hulp verleent (sub b).
Het college kan specialistische begeleiding en/of specialistische behandeling uitsluiten dat door personen uit het sociale netwerk wordt geboden (sub e).
Lid 8: Voor een pgb geldt dat maximaal € 300,- van het zorgbudget verantwoordingsvrij is. Dit gaat om een bedrag per kalenderjaar. Voor een pgb dat in de loop van een kalenderjaar wordt afgegeven wordt het bedrag naar rato omgerekend. De pgb budgethouder kan het vrij besteedbare bedrag aanvragen bij de Sociale Verzekeringsbank, nadat van het pgb gebruik is gemaakt.
Lid 9: Het college dient vooraf expliciet toestemming te verlenen voor het bestendigen van een pgb in het buitenland. Daarnaast dient de bestemming noodzakelijk te zijn om gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
Artikel 7.2 Onderscheid formele en informele hulp
Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Een voorwaarden voor toekennen van een pgb is dat de hulpverlening die ingekocht wordt van goede kwaliteit is. Hiervoor gelden de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Eén van deze eisen is de verplichte registratie (artikel 4.1.6 lid 5 Jeugdwet en paragraaf 5.1 Besluit Jeugdwet). Professionals die hulp verlenen (ook via een pgb) moeten in beginsel geregisterd zijn in het SKJ of BIG. De inspectie controleert de kwaliteit van de jeugdhulpverleners, ook als het gaat om hulpverleners die ingekocht worden met een pgb.
In bijzondere situaties kan de hulp verleend worden door anderen dan een geregisterde professional. De gemeente mag de hulp alleen door deze niet-geregistreerde professional laten uitvoeren indien aannemelijk gemaakt kan worden dat de kwaliteit van de uit te voeren daardoor niet nadelig wordt beïnvloed en het noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak (artikel 5.1.1 lid 2 Besluit Jeugdwet). Let op: het gaat hier om een uitzondering op de hoofdregel dat de professional geregistreerd moet zijn.
Lid 2: Van formele hulp is sprake indien de jeugdhulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep en volgens professionele standaarden. Dat houdt in dat de hulp wordt verleend door een hulpaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er) (sub a en b). Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG- of SKJ-registratie heeft (sub c).
Lid 4: Er is altijd sprake van informele jeugdhulp als de hulpverlener een bloed-of aanverwant is in de 1e of 2e graad van de budgethouder. Dit geldt eveneens indien het gaat om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling, ook dan is sprake van informele hulp. De reden hiervan is dat bloed-of aanverwanten in de 1e of 2e graad met de budgethouder met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder.
Bloedverwantschap ontstaat door:
Lid 5: Bij een persoon uit het sociaal netwerk, niet zijnde een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad met de budgethouder is enkel sprake van formele hulp indien deze persoon SKJ of BIG geregistreerd is en de hulp leidt tot de benodigde jeugdhulp die effectief en doelmatig is.
Lid 6: Iedere professional moet een verklaring omtrent gedrag (VOG) hebben (artikel 4.1.6 Jeugdwet). Dat houdt in dat in beginsel elke formele en informele hulpverlener een VOG aan het college moet overleggen. Hierbij zijn twee uitzonderingen, te weten:
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Dit geldt eveneens indien de hulp wordt betrokken van het sociale netwerk.
De essentialia van het voorzieningenpakket moeten in de verordening worden vastgelegd. Dit volgt onder meer uit CRvB 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803). Deze uitspraak betrof weliswaar de wmo 2015, maar hetgeen in rechtsoverweging 4.5 is van gelijke toepassing op de Jeugdwet (zie ECLI:RBNNL:2018:1092).
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een formeel en informeel tarief. Daarbij is het van belang dat de persoon die een formele hulpverlener is op grond van artikel 7.2, niet in alle gevallen een formeel tarief krijgt. Dit is geregeld in het zesde lid. Andersom geldt ook dat de persoon die een informele hulpverlener is op grond van artikel 7.2, niet in alle gevallen een informeel tarief krijgt. Dit volgt uit artikel 7.2 lid 5.
De formele en informele tarieven zijn opgenomen in het door het college in de nadere regeling vast te stellen tarievenlijst. Deze tarievenlijst is gebaseerd op regionaal gebruikelijke tarieven voor zorg in natura.
Lid 1: De jeugdige en/of zijn ouder(s) worden gevraagd met het college een inschatting te maken van de benodigde inzet, uitgedrukt in aantal uren, dagdelen of etmalen (afhankelijk van de aard van de zorg). Het college maakt vervolgens een inschatting of het gevraagde aantal uren, dagdelen of etmalen en tarief reëel is en neemt hierover een besluit.
Lid 2: De tarieven zijn gebaseerd op 90% van de regionaal gebruikelijke tarieven voor zorg in natura. Uit de rechtspraak volgt dat het uurtarief voor een pgb voor professionele ondersteuning (formele zorgverlener) op een lager bedrag mag worden vastgesteld dan het tarief voor door de gemeente gecontracteerde zorg, mits het een toereikend tarief is voor de inkoop van professionele ondersteuning. Uit de rechtspraak volgt dat het hanteren van een pgb-tarief dat 10% lager ligt dan vergelijkbare zorg in natura, voor de inkoop van professionele ondersteuning in beginsel redelijk is.
Lid 4: Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Het college moet in ieder individueel geval toetsen of met het vastgesteld tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte voor het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één jeugdhulpaanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de Jeugdwet geldt (zie CRvB 19 september 2012, nr. 10/3482 Wmo en Rechtbank Overijssel 20 februari 2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).
Lid 6: De ondergrens voor het informele tarief is het minimum uurloon. Het tarief voor hulp geboden door een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder is gebaseerd op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag (sub a). De grondslag hiervan is neergelegd in de Wet minimumloon.
Het tarief voor een formele hulpverlener zoals opgenomen in artikel 7.1 lid 2 sub a en b of een informele hulpverlener (niet zijnde een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder) is gebaseerd op het door het college vast te stellen tarievenlijst (sub b).
Lid 7: Per 1 mei 2019 heeft de wetgever op grond van artikel 8ab regeling Jeugdwet de mogelijkheid gecreëerd om met een verklaring, niet zijnde een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, een pgb te ontvangen. De budgethouder heeft de keuze tussen een pgb waarmee tenminste het wettelijk minimumloon dient te worden betaald aan een hulp uit een sociaal netwerk of een pgb waaruit een tegemoetkoming wordt betaald (als er geen sprake is van een dienstbetrekking).
Hoofdstuk 8 Opschorten, herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 8.1 Opschorten betaling uit pgb
Lid 1: In bepaalde situaties kan een betaling uit het pgb (tijdelijke) worden opgeschort. Het college kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om over te gaan tot opschorting. Het college dient het verzoek te motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de Sociale verzekeringsbank van voldoende informatie te voorzien op grond waarvan de Sociale verzekeringsbank kan overgaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting van de betaling. Er kan voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.Met opschorting wordt ruimte geboden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.
Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht dan wel met hulp uit het sociale netwerk de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de individuele voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingezet.
Lid 2: In het geval er sprake is van een (tijdelijke) opname in het kader van de Wet langdurige zorg kan het college de Sociale verzekeringsbank verzoeken om betalingen uit het pgb gedeeltelijk of geheel op te schorten.
Lid 3: De budgethouder wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van het verzoek om geheel of gedeeltelijk opschorting van betalingen uit het pgb op basis van lid 1 of lid 2.
Artikel 8.2 Nieuwe feiten en omstandigheden herziening, intrekking en terugvordering
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of pgb. De tekst van dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 8.1.2 t/m 8.1.4 van de Jeugdwet rondom bestrijding van misbruik in het kader van het verstrekken van pgb. Met toepassing van dit artikel in de verordening worden deze regels verbreed naar voorzieningen in natura.
Ten slotte, het intrekken of herzien van een besluit kan ook relevant zijn in gevallen waar geen sprake is van misbruik, maar van een gewijzigde (inschatting van de) situatie.
Lid 1: Van de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verlangd dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken aan het college, zodat zij in staat worden gesteld te beoordelen of terecht een beroep op de voorzieningen wordt of is gedaan. Indien sprake is van een gewijzigde (inschatting van de) situatie dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) hiervan melding te doen bij het college. Deze bepaling berust op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura.
Lid 2: De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Onder intrekken wordt verstaan het stoppen van een voorziening of een pgb met terugwerkende kracht en onder herzien wordt verstaan het veranderen van een voorziening of pgb met terugwerkende kracht.
Lid 2 sub e: Deze bepaling betreft een uitbreiding ten opzichte van artikel 8.1.4 eerste lid van de Jeugdwet, zowel wat betreft individuele voorzieningen (in natura) als pgb. Op grond hiervan kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan een 12 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wlz of de Zvw. Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken, als de verzekerde langer dan – in dat geval – twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zvw.
Lid 3: In artikel 8.1.4 lid 3 van de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als het pgb is herzien of is ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige en/of zijn ouder(s). Alvorens het college tot invordering kan overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet, waardoor deze grondslag opgenomen is in de verordening.Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.
Artikel 8.3 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.
Lid 1: Het is van belang dat jeugdigen en/of zijn ouder(s) zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Het college moet de jeugdige en/of zijn ouder(s) hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
Lid 2 en 3: In deze bepalingen is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezighoudt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders.
Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie hoofdstuk 9 van de Jeugdwet).
Lid 4: Het college kan nadere regels stellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder (zie ook artikel 5:14 Awb). De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
Lid 5: Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.
Hoofdstuk 9 Afstemming met andere voorzieningen
Op basis van artikel 2.9 van de Jeugdwet zijn gemeenten verplicht in hun verordening op te nemen hoe de afstemming met andere voorzieningen is geregeld.
Artikel 9.1 Overgang naar volwassenheid
Lid 3: Vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige zijn andere wettelijke kaders voorliggend ten opzichte van de verlengde Jeugdwet. Het college dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) erop te wijzen dat er mogelijk een andere voorziening benodigd is vanaf het achttiende jaar. In deze bepaling is een inspanningsverplichting opgenomen voor de zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat het college niet beslist over de inzet van de andere voorziening.
Artikel 9.2 Afstemming gezondheidszorg
Lid 1: In dit lid wordt gedoeld op de specialistische jeugdhulp die voorheen viel onder de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Deze zorg valt vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars stellen aan zorgaanbieders eisen met betrekking tot de toegang. Zo moet er een rechtmatige verwijzer zijn in de vorm van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist.
Lid 2: Vanaf de achttiende zijn jeugdigen niet meer automatisch meeverzekerd met hun ouder(s). Zij dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten, waarbij ook vanaf die leeftijd een eigen risico geldt. Het wijkteam heeft een inspanningsplicht voor de zorgcontinuïteit.
Artikel 9.3 Afstemming langdurige zorg
Lid 1: Wanneer jeugdigen levenslang en levensbrede zorg nodig hebben vallen zij onder de Wet langdurige zorg. Bij kinderen is dit niet altijd makkelijk vast te stellen, omdat zij nog volop in ontwikkeling zijn. Het college ondersteunt de jeugdige en/of zijn ouder(s), zo nodig, bij de aanvraag bij het centraal indicatieorgaan zorg, die over de toegang tot de langdurige zorg gaat.
Lid 2: Dit lid is gebaseerd op artikel 1.2 lid 1 onderdeel c van de Jeugdwet. Hierbij zal altijd het belang van het kind voorop staan. De jeugdige mag geen slachtoffer worden van onwillige ouders.
Artikel 9.4 Afstemming voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht
Lid 1: Dit lid is gebaseerd op artikel 2.7 van de Jeugdwet, waarin is opgenomen dat het college bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg gaat met het bevoegd gezag van een school waar de jeugdige schoolgaande is als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van der Wet educatie en beroepsonderwijs. Aan elke school is een schoolcontactpersoon vanuit het wijkteam verbonden, die deelneemt aan het schoolondersteuningsteam/ zorgadviesteam. In overleg met de jeugdige en/of de ouder(s) wordt gekeken welke ondersteuning nodig is, zowel binnen de school als in de thuis- en gezinssituatie. Het wijkteam besluit of en welke ondersteuning noodzakelijk is.
Lid 2: De gemeente en de samenwerkingsverbanden van het basisonderwijs en het voorgezet onderwijs hebben een overlegplicht op grond van artikel 2.2 lid 3 van de Jeugdwet, artikel 18a Wet op het premieronderwijs en artikel 17a Wet op het voorgezet onderwijs. Op grond van deze bepalingen moeten de samenwerkingsverbanden in een OOGO het ondersteuningsplan passend onderwijs bespreken met de gemeente. Het overleg gaat volgens een procedure die het college en de samenwerkingsverbanden samen vaststellen.
Artikel 9.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning
Bepaalde voorzieningen vallen na het achttiende jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar de wmo 2015. De jeugdige wordt begeleid en voorbereid op de veranderingen na het achttiende jaar, met als beoogd resultaat continuïteit van de zorg.
Artikel 9.6 Afstemming werk en inkomen
Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben ook armoede- en schuldenproblematiek. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierbij een actieve houding verwacht.
Hoofdstuk 10 Kwaliteit jeugdhulpaanbieders
Artikel 10.2 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Lid 1: Op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet dient de gemeente bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en die eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
In deze bepaling zijn een aantal andere aspecten opgenomen waarmee het college bij het vaststellen van tarieven naast de prijs rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.
Hoofdstuk 11 klachten, inspraak en medezeggenschap
Lid 1: De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld.
Lid 2: De gemeente moet erop toezien dat deze aanbieders van ondersteuning, die werken onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, een klachtenregeling hebben die voldoet aan de wettelijke eisen. De klachtmogelijkheid tegen aanbieders is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.
Lid 3: Als een klager niet tevreden is over de klachtbehandeling van een zorgaanbieder, kan deze klager bij de gemeente met zijn klacht terecht.
Artikel 11.2 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en/of zijn ouder(s), worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
Lid 1: Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Hoofdstuk 12 Slot- en overgangsbepalingen
Deze bepaling maakt het voor het college mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op de verordening en de nadere regels te indexeren. Welke index daarvoor wordt gebruikt, kan per tarief en voorziening door het college worden bepaald.
Artikel 12.2 Hardheidsclausule
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de Jeugdwet opgenomen bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of zijn ouder(s).
Verder is met nadruk vermeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.
Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
De hardheidsclausule is van toepassing voor zowel de verordening als de nadere regels jeugdhulp.
Het opnemen van een hardheidsclausule in een regeling opent de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om, in gevallen waarin toepassing van de regeling - gegeven de doelstelling en de strekking van de regeling - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van de regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken (aanw. 5.25, aanwijzing voor de regelgeving).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-6564.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.