Verordening Riool- en Waterzorgheffing

 

De raad van de gemeente Brummen,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2022, nr. D392157;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van Riool- en Waterzorgheffing Brummen 2023 (Verordening Riool- en Waterzorgheffing Brummen 2023)

Artikel 1. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a, de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
  • 1.

    De belasting wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van: de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

 

  • 2.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

a. gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

b. gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;

d. onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van water, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.

Artikel 3. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

 

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    a. de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    b. de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

    c. een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    e. het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

     

Artikel 4. Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:

a. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

b. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

c. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

d. objecten die geen zelfstandige watermeter of geen zgn. tussenwatermeter of geen pompinstallatie hebben

 

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

  • 2.

    De belasting voor het gebruikersdeel wordt geheven naar:

    A. naar een vast bedrag per perceel;

    B. onverminderd het bepaalde in artikel 5 lid 2A wordt de belasting als bedoeld in artikel 2 tevens geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend

  • 4.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enig andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd OF Als de belastingplichtige aantoont dat meer dan 30% van de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water niet is afgevoerd, wordt de niet afgevoerde hoeveelheid op de berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water in mindering gebracht.

     

  • 6.

    Als de gegevens bedoeld in het derde lid voor een perceel niet bekend zijn, wordt het aantal kubieke meters water voor dat perceel door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het watergebruik van vergelijkbare percelen

Artikel 6. Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief conform artikel 5 lid 2A van het gebruikersdeel bedraagt:

    € 39,46

    2.

    Het tarief conform artikel 5 lid 2B van het gebruikersdeel bedraagt:

     

    a.

    voor elke volle eenheid van 1 kubieke meter water:

    € 2,25

     

     

     

     

    [maar per perceel bedraagt het gebruikersdeel niet meer dan

    € 69.000

Artikel 7. Belastingjaar

  • 1.

    Het belastingjaar is in de gevallen waarin de heffing plaatsvindt door middel van de afrekennota van het waterbedrijf de verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige voor het desbetreffend perceel geldt.

  • 2.

    In andere gevallen dan in het eerste lid bedoeld is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Deze kan worden gesteld op de afrekening van de waterleidingmaatschappij. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekening. Als kennisgeving van voorlopig gevorderde bedragen wordt aangemerkt de voorschotnota van de waterleidingmaatschappij of de kennisgeving op andere wijze van betaling van de voorschotbedragen.

  • 2.

    In alle overige gevallen wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Deze kan worden gesteld op de afrekening van de waterleidingmaatschappij. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekening. Als kennisgeving van voorlopig gevorderde bedragen wordt aangemerkt de voorschotnota van de waterleidingmaatschappij of de kennisgeving op andere wijze van betaling van de voorschotbedragen.

     

  • 2.

    De belasting wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Deze kan worden gesteld op de afrekening van de waterleidingmaatschappij. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekening. Als kennisgeving van voorlopig gevorderde bedragen wordt aangemerkt de voorschotnota van de waterleidingmaatschappij of de kennisgeving op andere wijze van betaling van de voorschotbedragen.

     

  • 3.

    Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 50.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    De voorlopig gevorderde bedragen en het definitief gevorderde bedrag op grond van artikel 2 lid 1 die worden geheven op basis van artikel 8 lid1 , moeten worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota’s en de eindafrekeningsnota van de waterleidingmaatschappij moeten worden betaald.

  • 2.

    De door de gemeente rechtstreeks opgelegde aanslagen moeten, in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, worden betaald in een termijn waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 11. Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffing wordt geen kwijtschelding verleend

Artikel 12. Overgangsrecht

De Verordening Rioolheffing 2009 van 25 september 2008, voor het laatst gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 2021, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 12, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, maar zij blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

 

Artikel 13. Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

     

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Riool- en Waterzorgheffing Brummen 2023.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2022.

de voorzitter,

de griffier,

Naar boven