Gemeenteblad van Apeldoorn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Apeldoorn | Gemeenteblad 2022, 580687 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Apeldoorn | Gemeenteblad 2022, 580687 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd gemeente Apeldoorn 2023
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;
gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2023 en de Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2023;
vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd gemeente Apeldoorn 2023
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd Apeldoorn 2023
De beleidsregels in dit document zijn een uitwerking van de Verordening maatschappelijke
ondersteuning Gemeente Apeldoorn en de Verordening Zorg voor Jeugd Gemeente Apeldoorn die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2023. Dit document kan in de loop der tijd verder aangevuld worden met andere onderwerpen.
De beleidsregels geven een toelichting op het beleid in het kader van de Wmo en de Jeugdwet. In de beleidsregels verduidelijkt het college van burgemeester en wethouders hoe in een concrete situatie met een bevoegdheid wordt omgegaan. Denk bijvoorbeeld aan een bepaling waarin wordt gezegd dat het college iets 'kan' doen. Burgemeester en wethouders kunnen dan in de beleidsregels aangeven wanneer dit wel of niet zal gebeuren. In de beleidsregels kunnen ook begrippen uit de verordening worden uitgelegd.
De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”. Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen.
De Wmo 2015 en de Jeugdwet leggen de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Mensen komen waar mogelijk zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een maatwerkvoorziening of individuele jeugdhulpvoorziening nodig is.
Waar een inwoner niet meer in staat is om zelf of samen met het sociale netwerk te voorzien in zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan hij of zij een beroep doen op een Wmo maatwerkvoorziening of een individuele voorziening Jeugdhulp.
Hierbij wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden van de inwoner zelf en zijn netwerk of de inzet van een vrijwilliger, de beschikbaarheid en passendheid van algemene voorzieningen voor de hulpvraag, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in de buurt, zoals het consultatiebureau, een maaltijdservice, een boodschappendienst of klussendienst of van (andere) algemene of overige voorzieningen die het college ter beschikking stelt of die al door marktpartijen zijn opgezet.
De basisgedachte van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is dat de inwoner waar mogelijk verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leven. Dit betekent dat van de inwoner kan worden verwacht dat hij zich binnen zijn eigen kracht zo goed mogelijk voorbereid op de verschillende levensfasen. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid en, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een inwoner moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase. Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een wandelstok of een rollator om zodoende, in het kader van eigen kracht, zelf in zijn hulpvraag te kunnen voorzien . Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen. Bestaat er voor een inwoner een noodzaak voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een complex mobiliteitshulpmiddel of roerende woonvoorzieningen, dan wordt een beschikbaar en functioneel advies van de behandelaar (therapeut of arts) van de inwoner zo veel mogelijk overgenomen bij de beoordeling welk hulpmiddel of welke roerende woonvoorziening passend is voor deze inwoner. Tenzij de inwoner zich hierin niet kan vinden.
Voor de leesbaarheid worden voor Wmo en Jeugd dezelfde begrippen gehanteerd. Dit betekent dat waar in de beleidsregels wordt gesproken over
2.1 Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wetten, de Verordeningen en de Algemene Wet Bestuursrecht.
2.2 In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Direct aanwezige zorg, begeleiding en toezicht, die gericht is op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, psychisch en psychosociaal beter functioneren, stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of voor anderen.
Vervoer per taxi, taxibus of bustaxi.
De prijs waarvoor een voorziening wordt ingekocht door het college.
De stapeling / optelsom van de eigen bedragen (berekend en geïnd door het CAK) kan nooit meer bedragen dan de maximum gestelde eigen bijdrage door het Rijk.
Beschermd Wonen / Wonen/Verblijf
Wonen in een accommodatie van een instelling met 24-uurs toezicht.
Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin Apeldoorn; toegang voor individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet.
Het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn.
Aaneengesloten periode van maximaal vier uren.
De maatwerkvoorziening die het goedkoopst compenserend is.
Personen die voor hun overnachting aangewezen zijn op straat, of op een kortdurend verblijf in een laagdrempelige opvangvoorziening (minimaal 10 nachten per jaar) of een tijdelijk onderkomen bij familie, vrienden of kennissen.
Partner, ouder, inwonend kind of andere huisgenoot die de normale, dagelijkse hulp biedt aan een partner, kind of andere huisgenoot.
Diensten geboden door informele of formele hulpverleners, die op grond van de Wmo of Jeugdwet als maatwerkvoorziening worden ingezet.
Inherente afwijkingsbevoegdheid
(vgl. art 4:84 Awb) Van een (bijlage bij een) beleidsregel moet worden afgeweken als de (bijlage bij een) beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zouden hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de (bijlagen bij de) beleidsregels te dienen doelen. Bij bijzondere omstandigheden gaat het om niet in dit protocol genoemde omstandigheden én waarin de strikte navolging van de regeling zou leiden tot een niet beoogde uitkomst.
Kosten voor onderhoud en reparatie van een mogelijke krachtens de wet toe te kennen individuele maatwerkvoorziening.
Inwoner in de leeftijd van 18 tot 23 jaar.
Kortdurende individuele inwonersondersteuning
De inwoner heeft kortdurende ondersteuning nodig gericht op versterking van de eigen kracht en zelfredzaamheid. De ondersteuning bevat maximaal circa 10 contactmomenten over een periode van maximaal 6 maanden
De aanschafprijs van een maatwerkvoorziening inclusief eventuele kosten van onderhoud, reparatie, verzekering en depotbeheer.
Leefomgeving waarop inwoner is aangewezen in verband met noodzakelijk samenhangende hulp. Het leefklimaat kan bestaan uit een beschermende woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of er wordt permanent toezicht geboden.
De format zorgovereenkomsten die de SVB ter beschikking stelt.
Salarisadministratie, uitgevoerd door de SVB, voor:
De SVB zorgt op verzoek van inwoner en hulpverlener voor de maandelijkse afdrachten van belastingen en premies op het loon van de hulpverlener en deze ontvangt een salarisstrook.
Onderdak en begeleiding aan personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld of kindermishandeling. Deze personen zijn niet in staat zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (artikel 1.1.1 Wmo 2015).
gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.
Een hulpmiddel om de mate van participatie in de samenleving van een inwoner en daarmee de afstand tot de arbeidsmarkt vast te stellen.
De landelijke belangenvereniging van mensen met een pgb;
Door een gecontracteerde vervoerder geleverd vervoer van inwoners van en naar een locatie voor Begeleiding Groep volgens een vaste route naar een vaste bestemming
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich dient te nemen, maar daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die anderszins niet door hem is op te lossen. Alleen dan kan, op titel van respijtzorg, de hulp die als gebruikelijke hulp moet worden beschouwd, worden meegenomen. Het gaat dan om een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Wmo of Jeugdwet als woont de inwoner zonder gebruikelijke hulpverlener.
Uitgevoerd door de SVB, als de inwoner een arbeidsovereenkomst heeft met een hulpverlener die minimaal 4 dagen per week voor de inwoner werkt waardoor de inwoner werkgever of opdrachtgever wordt. De inwoner is verplicht een salarisadministratie bij te houden. De SVB maakt maandelijks het loon voor de hulpverlener en de afdrachten aan de Belastingdienst over, verzorgt salarisstroken en de jaaropgave en doet de jaaraangifte loonheffingen namens de inwoner.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB ondersteunt inwoners en voert het trekkingsrecht uit.
De inwoner krijgt het pgb niet meer op de eigen bankrekening gestort. De SVB beheert het pgb. De SVB betaalt in opdracht van de inwoner de hulpverleners met wie een zorgovereenkomst is gesloten. Ook controleert de SVB in opdracht van de gemeente de uitgaven die worden gedaan uit het pgb.
Een vorm van laagintensief contact door een inwonersondersteuner, waarbij laag frequente ondersteuning over een wat langere periode nodig is (maximaal 15 uur ondersteuning over een periode van een jaar). Er een risico op terugval van problemen met betrekking tot zelfredzaamheid (multiprobleem) waarbij het noodzakelijk is om ondersteuning te bieden voor langere tijd om de situatie in beeld te houden.
Brengt de mate van zelfredzaamheid van inwoners eenvoudig en volledig in beeld. De ZRM toetst de zelfredzaamheid op de leefgebieden: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties, geestelijke gezondheidszorg, fysieke gezondheid, verslaving, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. Per leefgebied is aangegeven welke feitelijke omstandigheden bij welk niveau van zelfredzaamheid horen.
Wonen in een eigen (huur)woning met extramurale ondersteuning.
Een beschrijving van de betaalde hulp die de informele en formele hulpverleners bieden en de reden waarom deze ondersteuning noodzakelijk is.
Hoofdstuk 3 Toeleiding tot maatschappelijke ondersteuning en jeugd
Procedure melding, onderzoek en aanvraag
3.1 De melding (Wmo) of aanvraag (Jeugdwet) stelt het college in de gelegenheid om onderzoek te doen naar de noodzakelijkheid van hulp of ondersteuning.
3.2 Het onderzoeksverslag vormt de basis voor de aanvraag van een of meerdere maatwerkvoorzieningen.
3.3 Het college neemt een besluit op de aanvraag voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen in de vorm van een beschikking.
3.4 De inwoner ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet schriftelijk in een beschikking.
Hoofdstuk 4 Gebruikelijke Hulp
4.1. Het college gaat ervan uit dat, voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde hulp bieden, de inwoner mogelijk niet is aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo of de Jeugdwet, tenzij onderzoek anders uitwijst.
4.2 Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten naar redelijkheid geacht worden elkaar onderling te bieden.
4.3 Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het bieden van gebruikelijke hulp.
4.4 Voor kinderen geldt dat ouders voor hun kinderen doen wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt. Dit betekent o.a. dat ze de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.
4.5. Bij het beoordelen van de gebruikelijk hulp weegt het college de volgende factoren
de fysieke aanwezigheid van een huisgenoot. Is deze huisgenoot langdurig en in een aaneengesloten periode afwezig met een verplichtend karakter, bijvoorbeeld vanwege werk als internationaal vrachtwagenchauffeur, kan mogelijk geen gebruikelijke hulp worden verwacht. Uit onderzoek moet blijken in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.
4.6 Bij verblijf gaat het om een leefklimaat beschermende woonomgeving, die gelet op de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen moet worden aangemerkt.
4.7.1 kan een inwoner de huishoudelijke taken niet of ten dele uitvoeren, wordt verwacht dat deze taken door de huisgenoten worden overgenomen die hiertoe wel in staat worden geacht
4.7.2 er kan een tijdelijke indicatie voor huishoudelijke hulp worden ingezet om het sociaal netwerk te laten wennen aan de herverdeling van taken en/of de uitvoering van taken aan te leren middels samen opwerken met de hulp
4.7.3 Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren.
4.7.4 Wanneer de mantelzorger, tevens huisgenoot, overbelast blijkt te zijn door de zorg voor de inwoner, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van inwoner en mantelzorger/huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden uitgevoerd.
Een cliëntondersteuner of mantelzorgconsulent kan hierbij adviseren of ondersteuning bieden. Alleen wanneer blijkt dat, na een tijdelijke toekenning, ondanks herhaalde pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen, het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.
4.8 Het hangt af van de sociale relatie welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op een maatwerkvoorziening op basis van Wmo en Jeugdwet, bijvoorbeeld hulp van ouders aan hun minderjarige kinderen.
4.9 De invulling van gebruikelijke hulp in kortdurende en langdurige situaties is opgenomen in bijgevoegde richtlijn Gebruikelijke Hulp in bijlage 1.
Hoofdstuk 5 Medische advisering
5.1 Het college kan advies van een (para)medisch specialist inwinnen bij het verduidelijken van de hulpvraag van een inwoner en bij elke volgende stap van het onderzoek (stappenplan CRvB). Gezinsleden en overige huisgenotenmoeten hieraan meewerken, ook als hiervoor een gesprek of nader onderzoek door deze specialist nodig is, zodat tot een goede beoordeling van de hulpvraag kan worden gekomen en de passende ondersteuning kan worden ingezet.
5.2 Ook kan advisering door een externe partij worden ingezet als het gaat om de beoordeling van de draagkracht en draaglast van het gezin en overige huisgenoten. Ook hieraan moeten alle gezinsleden en overige huisgenoten meewerken.
5.3.1 inwoners, ouders, jeugdigen vanaf 16 jaar en overige huisgenoten kunnen een second opinion vragen bij een onafhankelijk arts, niet zijnde de eigen behandelaar. Zij zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en de kosten zijn voor eigen rekening. Het college kan de kosten vergoeden als dit advies tot wijziging van het besluit leidt.
5.3.2 Kan de inwoner de kosten voor een second opinion niet dragen, dan kan het college, in overleg met de inwoner, deze de mogelijkheid bieden om een schriftelijke verklaring van de eigen arts of behandelaar ter beoordeling voor te leggen aan een door het college gecontracteerd onafhankelijk medisch adviesbureau.
6.1 Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De mantelzorger is vertrouwd voor de inwoner die ondersteuning / hulp nodig heeft.
6.2 Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door de inwoner voor 1 of meer dagdelen per week gebruik te maken van Begeleiding Groep, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval wordt de mantelzorg tijdelijk overgenomen door een formele, een informele hulpverlener of een combinatie van beiden.
6.3 Onder voorwaarden kan een inwoner ook één of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de inwoner ’s nachts toezicht nodig heeft en niet alleen gelaten kan worden. In dat geval kan het overigens ook zo zijn dat de inwoner in aanmerking komt voor de Wlz.
6.4 Het college heeft oog voor de inzet van mantelzorgers. Dit wordt erkend en gewaardeerd. De inzet van mantelzorgers verdient steun en waardering. De gemeente wil de waardering vormgeven op basis van artikel 19 Verordening Wmo door aan getoetste aanvragen een geldelijke waardering toe te kennen.
Hoofdstuk 7 Persoonsgebonden budget (pgb)
7.1 Als een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en deze in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, dan geldt dat
de inwoner dan wel zijn vertegenwoordiger of de gewaarborgde regievoerder voldoende vaardig is om alle aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. De pgb-vaardigheid kan worden getoetst met behulp van de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgegeven “Checklist 10-punten PGB-vaardigheid” en bijbehorende “Handreiking voor toetsing (minimale) PGB-vaardigheid”.
7.2 Het college bepaalt of in verband met de kwaliteitsborging bepaalde hulp door een formele hulp moet worden geboden.
7.2.1. Bij Begeleiding crisis, begeleiding intensief en begeleiding perspectief is, gezien de vereiste professionaliteit de inzet van een informele hulp niet mogelijk (zie de productbeschrijvingen op https://www.zorgregiomijov.nl/aanbieders/104). Hierbij is sprake van acute en hoge intensiteit van zorg voor korte of lange duur of begeleiding gericht op ontwikkeling waarvoor een formele hulp in natura ingezet moet worden.
7.2.2. Begeleidend duurzaam kan worden geboden door een informele hulp. Het college kan de inzet van formele hulp als aanvullende voorwaarde stellen. Bij een beperkt aantal uren begeleiding duurzaam (lage intensiteit van zorg voor een lange duur), kan uitsluitend de inzet van een informele hulp passend zijn (ondersteunen bij/ overnemen van een aantal concrete taken). Gaat het echter om een aanzienlijke hoeveelheid uren en/of is er (enig) ontwikkelperspectief? Dan kan er het met oog op de vereiste ‘doelmatig’ (artikel 15 lid 1 van de Verordening) de aanvullende voorwaarde gesteld worden dat er naast een informele hulp uit pgb ook professionele inzet nodig is.
7.3 Hulpverleners kunnen geen taken van elkaar overnemen (uitruil), tenzij hierover andere afspraken door het college zijn vastgelegd. Over de omvang van de inzet van deeltijd verblijf/ logeeropvang worden altijd afspraken gemaakt.
7.4 Het gebruik van de model zorgovereenkomsten van de SVB is verplicht.
7.5 De inwoner kan met de hulpverlener een reiskostenvergoeding van € 0,19 per km afspreken. Een kilometervergoeding kan worden verstrekt als de enkele reis afstand meer dan 6 km bedraagt. De maximaal te vergoeden reisafstand is 150 km per keer (retour reis). De totale kosten van hulpverlening, inclusief vervoer, kunnen de kostprijs van Zorg in Natura, zoals genoemd in de verordening maatschappelijke ondersteuning 2023 artikel 9 en artikel 11 van de verordening Zorg voor Jeugd 2023 niet overschrijden. Met andere woorden de reiskosten maken integraal onderdeel uit van het geldende maximum uurtarief. De vergoeding van reiskosten mag niet ten koste gaan van het aantal geïndiceerde uren.
7.6 De SVB biedt gratis ondersteuning aan inwoners met een pgb, waaronder het verzorgen van de salarisadministratie en opting-in.
Hoofdstuk 8 Wijziging en handhaving
8.1 Uit de Wet maatschappelijke ondersteuning vloeit voor dat nieuwe feiten en omstandigheden die leiden tot een herziening of het herroepen of intrekken van een maatwerkvoorziening/individuele voorziening in natura en/of pgb, moeten door de inwoner worden gemeld. Zie hiervoor tevens artikel 17, lid 2 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2023 en de artikelen 18, lid 2 van de Verordening Zorg voor Jeugd 2023.
8.2 Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het pgb kan het college (thema)controles uitvoeren van de besteding van het pgb. De inwoner dient hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar te houden, zoals correspondentie met de hulpverlener/aanbieder, urenbriefjes, facturen, zorgmomentenoverzichten van de data en de tijdsduur van de geleverde ondersteuning.
8.3 Het pgb voor hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere eenmalige voorzieningen wordt door het college rechtstreeks aan de leverancier of aanbieder uitbetaald. Het pgb voor een hulpmiddel en reparatie en onderhoud hiervan wordt toegekend voor de duur van 7 jaar conform de handreiking inkoop hulpmiddelen van de VNG die is gebaseerd op een technische levensduur van 7 jaar. https://vng.nl/files/vng/publicaties/2019/inkoop-hulpmiddelen_20181214.pdf
8.4 Voor zover het een pgb voor een periodieke voorziening als hulpverlening betreft, controleert het college de besteding van het budget na afloop van een kalenderjaar of anders steekproefsgewijs.
8.5 De inwoner mag tot een door de SVB te bepalen en met de inwoner gecommuniceerde datum in het jaar volgend op het kalenderjaar waarover verantwoording moet worden afgelegd, betalingen vanuit het pgb doen die betrekking hebben op het te verantwoorden jaar;
8.6 De besteding van het pgb moet, tenzij hierover schriftelijke afwijkende afspraken zijn gemaakt, binnen 3 maanden zijn gestart. Indien dit niet het geval is, kan het pgb worden ingetrokken.
8.7 Bedragen tot € 50,- worden niet teruggevorderd of verrekend.
8.8 Indien de inwoner het terug te vorderen pgb of de restwaarde van een in natura verstrekte voorziening niet of niet volledig binnen de schriftelijk gestelde termijn terugbetaalt, kan overdracht aan de gerechtsdeurwaarder plaatsvinden. De openstaande vordering wordt in dat geval verhoogd met buitengerechtelijke en eventuele gerechtelijke kosten.
8.9 In geval van spoed, crisis en dwang treft het college direct een tijdelijke voorziening. Het college beschikt achteraf.
8.10 Wanneer nieuwe afspraken met het college leiden tot aanpassing van de zorgovereenkomst van de informele hulp, en deze door de nieuwe gemeentelijke pgb-regels er qua inkomen op achteruitgaat, kan afhankelijk van de situatie en de omvang van de inkomensdaling een overgangsperiode van minimaal 1 maand en maximaal een half jaar worden geboden.
Hoofdstuk 9 Eigen bijdrage en tegemoetkoming meerkosten Wmo
9.1 Voorziening in natura en pgb en de eigen bijdrage
Bij een voorziening in natura en pgb mag een bijdrage in de kosten worden gevraagd. In de verordening maatschappelijke ondersteuning 2023 zijn de kaders opgenomen bij welke voorzieningen een bijdrage gevraagd wordt en de hoogte van deze bijdrage. Het college kondigt schriftelijk aan dat een bijdrage opgelegd wordt. Berekening en inning zal plaats vinden door het CAK.
9.2 Voor de gevallen waarin een tegemoetkoming in de meerkosten van toepassing is, wordt verwezen naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2023.
1.1 De Verordening Zorg voor Jeugd Gemeente Apeldoorn 2023 en deze beleidsregels geven uitvoering aan de Jeugdwet. Met de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid van de gemeenten vanaf 2015 uitgebreid met de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt naar een stelsel met een voorzieningenplicht, waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen, waar nodig, tijdig bij hun situatie passende hulp. Met als beoogd doel de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
2.1 Met de stelselwijziging streven we naar een grotere inzet op preventie, (vroeg)tijdige ondersteuning en het versterken van eigen kracht van jeugdigen en hun ouders. Door gemeenten verantwoordelijk te maken voor alle taken op het gebied van de ondersteuning en hulp aan jeugd, krijgen zij de mogelijkheid om een samenhangend stelsel te realiseren. Daarbij gelden in Apeldoorn de volgende uitgangspunten:
2.2 Kernbegrippen zijn het leveren van zorg en ondersteuning op maat, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Een belangrijk uitgangspunt bij de toeleiding en toegang is het centraal stellen van de hulpvraag van de jeugdige en zijn ouders. De aanpak is vervolgens oplossingsgericht. Omdat maatwerk nodig is, vindt een gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, waaronder ook de eigen kracht en het eigen netwerk.
2.3 In deze beleidsregels wordt het proces van de toegang tot een maatwerkvoorziening vastgelegd. Jeugdigen en ouders hebben het recht op een zorgvuldige procedure. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal tot een juist besluit moeten leiden; passende zorg en ondersteuning waar deze nodig is. De verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2023 legt veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundigen in het CJG.
3 Voorliggende voorzieningen (algemene voorzieningen)
In de samenleving zijn veel voorzieningen te vinden waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met vragen en voor preventieve ondersteuning, vaak gekoppeld aan welzijn, onderwijs of vrije tijdsbesteding. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en dragen bij aan de eigen kracht. Deze zogenaamde voorliggende voorzieningen die zich richten op preventie, informatie en (vroeg)advies en signalering vallen niet onder de Jeugdwet.
Individuele voorzieningen zijn beschikbaar in de vorm van (intensieve,) specialistische ondersteuning. Deze voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk. Individuele voorzieningen jeugd zijn voorzieningen op het gebied van:
Individuele voorzieningen zijn ingekocht bij de aanbieders die een overeenkomst zijn aangegaan met de gemeente Apeldoorn voor het leveren van individuele voorzieningen jeugdhulp. Individuele voorzieningen kunnen worden ingezet als zorg in natura en via een pgb. Voor de regels met betrekking tot een pgb wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van deze beleidsregels.
Verblijf in gezinsvormen: in Apeldoorn streven we er naar kinderen op te laten groeien in een gezin. Liefst het eigen gezin. Plaatsing binnen een leefgroep is het uiterste middel als dit voor de ontwikkeling van de jeugdige de beste keus is of geen plek in een gezin gerealiseerd kan worden.
Dyslexiezorg: Een individuele voorziening op het gebied van dyslexiezorg is mogelijk na overleg met de school. De school toont met het leesdossier aan dat volgens het “protocol dyslexie” is gehandeld en dat extra begeleiding op school (minimaal 60 minuten per week gedurende minimaal 24 weken) geen gemeten effect heeft gehad (meting met genormeerde toetsen). Aanwezigheid van bijkomende stoornissen kan een contra-indicatie zijn.
Onder de Jeugdwet is ook sprake van overige voorzieningen. Dit zijn voorzieningen jeugdhulp die vrij toegankelijk zijn (artikel 2 van de Verordening Zorg voor Jeugd). De overige voorzieningen zijn:
6 Toezichthoudend ambtenaar jeugd
Op grond van hoofdstuk 9 van de Jeugdwet zijn de inspecties Jeugdzorg, Gezondheidszorg en Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de kwaliteit van de Jeugdhulp. Op grond van de Jeugdwet artikel 2.6 lid 1a. is de gemeente verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod aan jeugdhulp. In de processen contracteren, samenwerking, afstemming, facturatie en monitoring komen signalen naar voren over de kwaliteit van de te leveren/geleverde zorg. Deze signalen kan de gemeente doorspelen naar de gezamenlijke inspecties Toezicht Sociaal Domein of Samenwerkend Toezicht Jeugd. Ook heeft de gemeente een verantwoordelijkheid in het tegengaan van misbruik en fraude (artikel 2.9a Jeugdwet). Binnen deze opdrachten past het aanwijzen van een toezichthoudend ambtenaar jeugd.
Toezicht op rechtmatigheid en kwaliteit wordt vooral ingezet om inwoners de juiste kwalitatieve zorg te kunnen geven. Kwaliteit en rechtmatigheid hangen daarbij vaak samen, waar onrechtmatigheid is, is de kwaliteit van de zorg vaak ook niet goed. Toezicht is daarom een belangrijk middel om goede zorg te kunnen garanderen voor inwoners.
Het is aan de toezichthouder om vast te stellen of de criteria die we aan aanbieders stellen voor goede zorg (wenselijke zorg) overeenkomen met de praktijk van de zorg (feitelijke zorg). Dit betekent dat de toezichthouder zich voor de kwaliteit van zorg dient te richten op:
Wordt er methodisch gewerkt? Wordt de norm verantwoorde werktoedeling toegepast (bij jeugdhulp)? Zijn de professionals ingezet die het zorgproductenboek vereist? Is er een onderzoeksverslag dat samen met de inwoner is opgesteld? Worden er professionele standaarden gehanteerd? Wordt er systemisch gewerkt (1 gezin, 1 plan)? Wordt er doelmatig gewerkt, en evalueert de zorgaanbieder die doelen? Hoe is de cliënttevredenheid? Is er sprake van een uitvoeringsplan? Hoe wordt hier invulling aan gegeven? Hoe worden benodigde netwerkpartners hierbij betrokken (afschalen)?
Zijn de wachtlijsten en wachttijden transparant? Is de geboden hulp passend bij het zorgproduct (qua aard en doelen van de hulp)? Hoe ziet de functiemix per product er uit? Hoe wordt er geregistreerd? Hoe is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen verschillende professionals geregeld? Hoe is de afstemming met netwerkpartners geregeld? Wat is de groepsgrootte? Wat is het aantal professionals per inwoner (bij groepen en verblijf)? Wat is het aantal en de aard van de incidenten? Wordt er gewerkt aan deskundigheidsbevordering? Wordt de Verwijsindex gebruikt? Is de zorgaanbieder aangesloten bij beroepsverenigingen/moederorganisaties? Is de zorgaanbieder HKZ/ISO of gelijkwaardig gecertificeerd? Hoe was de laatste audit?
Met betrekking tot rechtmatigheid dient de toezichthouder te controleren of de factuur en de daadwerkelijk afgesproken en geleverde zorg met elkaar in overeenstemming zijn. Ofwel; of de zorggelden rechtmatig gebruikt zijn. Er kan hierbinnen een onderscheid gemaakt worden tussen fouten: ‘het onbedoeld overtreden van regels als gevolg van onduidelijkheid of vergissingen’ en fraude: ‘het opzettelijk en doelbewust in strijd met regels handelen, met het oog op eigen of andermans financiële gewin’.
De toezichthouder rechtmatigheid zal niet álle taken op het gebied van rechtmatigheid op zich gaan nemen. De back-offices van de gemeenten gaan over de lokale taken en verantwoordelijkheden op het gebied van rechtmatigheid. Hieronder vallen de interne controle en jaarverantwoording richting de accountants. Het toezicht op de fouten vindt daarmee plaats bij de back-offices van de verschillende gemeenten. Zij spreken aanbieders er op aan als er onregelmatigheden in de financiën zijn. Wanneer binnen deze back-offices gesignaleerd wordt dat er vaak fouten gemaakt worden of wanneer zich signalen voordoen van fraude, dan komt de regionale toezichthouder rechtmatigheid in zicht. Het is daarvoor belangrijk dat er werkafspraken gemaakt worden tussen de back-offices en de toezichthouder(s). Ook is het van belang dat ook de back-offices fraudealert zijn, zodat doorgeschakeld kan worden naar de toezichthouder indien nodig. Met de back-offices is contact geweest over de huidige mate van fraudealertheid en welke wensen zij daarin hebben. Hieruit is naar voren gekomen dat de back-offices acteren op ontvangen signalen van mogelijke fraude maar dat er bij geen van de back-offices een formele werkwijze ontwikkeld is om fraude op te sporen. Bij de meeste back-offices is er daarin wel een behoefte naar eenvoudig instrumentarium/handvatten voor een eerste check op mogelijke fraude. Daarom zal aan hen een lijst verstrekt worden met indicatoren van fraude.
VEREISTEN AAN EEN TOEZICHTHOUDER
De toezichthouder wordt aangesteld door de gemeenten. Een toezichthouder is in zijn toezicht onafhankelijk. De toezichthouder vormt een oordeel op basis van feiten. De beschrijving over wat plaatsvindt / plaatsgevonden heeft, is een feitelijke weergave. Naast deze feiten worden alle omstandigheden waarin de feitelijke situatie heeft plaatsgevonden meegewogen. Door oog te hebben voor de ‘zachte’ elementen, zoals beleving en gevoel kan tot een weloverwogen advies gekomen worden.
Toezicht op kwaliteit en toezicht op rechtmatigheid zijn twee verschillende takken van sport en vragen om verschillende competenties. Het heeft daarom de voorkeur om het toezicht in te richten met twee verschillende rollen, een toezichthouder kwaliteit en een toezichthouder rechtmatigheid. Beide rollen zullen worden verenigd in één ‘Team Toezicht’.
De gemeente heeft een taak in het beoordelen van de rechtmatigheid van de bestedingen van een individuele voorziening in natura of pgb. Voor het tegengaan van en ingrijpen bij misbruik en fraude doet de toezichthoudend ambtenaar periodiek onderzoek, al dan niet steekproefsgewijs, naar het gebruik van de individuele voorzieningen in natura of pgb. Ook treedt hij op bij signalen die wijzen op misbruik of fraude. Hij handelt daarbij volgens paragraaf 6b van de Regeling Jeugdwet.
Bij aanbieders die vallen onder de Jeugdwet worden calamiteiten en geweld bij verlening van hulp gemeld bij de Inspectie Jeugdzorg. Hieronder vallen ook voorzieningen die toeleiden naar jeugdhulp. In artikel 4.1.8, lid 1 van de Jeugdwet is opgenomen dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen melding doen bij de rijksinspectie van:
Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor een kwalitatief en kwantitatief goed aanbod, is het van belang dat zij informatie krijgt wanneer zich calamiteiten voordoen bij een aanbieder die zij heeft gecontracteerd en/of wanneer inwoners uit de gemeente bij een calamiteit betrokken zijn.
De toezichthoudend ambtenaar jeugd moet weten van calamiteiten en geweldsincidenten die zich hebben voorgedaan. De impact van een calamiteit kan lokaal en ook daarbuiten groot zijn. De gemeente moet in dit proces haar rol en taak kunnen vervullen. Daarnaast is de kans groot dat er media-aandacht en/of (dreiging) voor maatschappelijke onrust is n.a.v. de calamiteit. Omwille van eenduidigheid wordt er daarom ook bij jeugd gewerkt volgens het calamiteitenprotocol. De zorgaanbieder meldt de calamiteit of het geweldsincident bij zowel de toezichthoudend ambtenaar jeugd als de inspectie Jeugdzorg.
Hoofdstuk B. Huishoudelijke Hulp
Als ondersteuning door het college bij het schoon houden van het huis noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp toegekend. Om de totale omvang van de ondersteuning te bepalen wordt de benodigde ondersteuningstijd van verschillende resultaten vastgesteld. Deze resultaten zijn:
Het huis is schoon en leefbaar: Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Met ‘schoon’ bedoelen we: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. ‘Leefbaar’ staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken hier geen onderdeel van uit.
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019. In meerdere gevallen heeft de rechtbank en uiteindelijk ook de CRvB (10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd, beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’. Daarmee voldoet het aan de criteria die eerder door de Raad zijn gesteld en kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke hulp door een gemeente.
Onderzocht wordt of met oplossingen uit het voorliggend veld de noodzaak van ondersteuning door het college kan worden weggenomen of verminderd. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van hulpmiddelen (zoals een lichte handstofzuiger/ robotstofzuiger), het gebruik van een glazenwasser of een particuliere schoonmaakhulp, de wasservice of maaltijdondersteuning vanuit de Zvw.
Het college toetst of algemene voorzieningen, zoals de wasservice, passend zijn door in het gesprek na te gaan of:
Het normenkader gaat uit van 125 minuten per week in de ‘gemiddelde situatie’ bij volledige overname. Wanneer inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Als zij minder ondersteuning nodig hebben, dan wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp en het netwerk.
Basisuren schoon en leefbaar huis in de gemiddelde situatie
De basisuren richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair en bedden verschonen. Uit objectief, onafhankelijk onderzoek is gebleken dat er 125 minuten per week nodig is om het resultaat ‘Schoon en leefbaar huis’ te behalen in een ‘gemiddelde situatie’. Hieronder verstaan we:
Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd, inclusief de indirecte tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de inwoner en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. De activiteiten benodigd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis staan in bijlage 2. Een activiteit kan in het ene huishouden meer tijd kosten dan in het andere. De inwoner is vrij de uren naar eigen inzicht in te zetten voor het realiseren van het resultaat ‘Schoon en leefbaar huis’. De inwoner stemt zelf met de door hem/haar gekozen aanbieder af met welke taken met welke frequentie dit wordt ingevuld.
Meer en minder inzet schoon en leefbaar huis
Niet iedere inwoner past in deze omschrijving van de gemiddelde situatie. Voor inwoners waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze invloedsfactoren kunnen leiden tot ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere inwoner maatwerk gerealiseerd. De aanwezigheid van de bepaalde kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag de aan consulent of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
De volgende invloedsfactoren kunnen maken dat meer of minder ondersteuningstijd nodig is:
Mogelijkheden inwoner zelf: de fysieke mogelijkheden van de inwoner om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt de trainbaarheid en leerbaarheid van de bewoner mee.
Dit kan op twee manieren uitwerken:
Er wordt eerst onderzocht of inwoner via de eigen mogelijkheden, het eigen netwerk en de eigen kracht in combinatie met de basisuren in staat is (een deel van) het noodzakelijke hoger niveau van hygiëne of schoonmaken te realiseren. Van de inwoner wordt verwacht dat maatregelen getroffen worden om de extra inzet te beperken, zoals het inschakelen van een incontinentieverpleegkundige en/of het saneren van de woning.
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de inwoner en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij (noodzakelijkerwijs) gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke zorg). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Inrichting, bewerkelijkheid en omvang van de woning.
Extra inzet voor kenmerken van de woning worden alleen in uitzonderlijke situaties toegekend. Van de inwoner wordt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door zorg te dragen dat de woning toegankelijk, praktisch ingericht, opgeruimd en onderhouden is. Een voorbeeld hiervan is het beperken van beeldjes, fotolijstjes en andere losse accessoires op plekken die regelmatig gestoft moet worden. In extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt, kan extra (tijdelijk) inzet nodig zijn. Bijvoorbeeld tijdelijk wanneer er sprake is van hoarding, wanneer er ondersteuning is ingezet. Ook kan extra inzet nodig zijn door bouwkundige en externe factoren. Bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes. Een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken.
Schoon linnen- en beddengoed en schone kleding
Ondersteuning ten behoeve van dit resultaat wordt geboden als de inwoner een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van het linnen- en/of beddengoed en kleding. De verzorging van de was, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed.
Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Er wordt binnen dit resultaatgebied gekeken naar wat de inwoner zelf nog kan en in welke mate het netwerk ondersteuning kan bieden. Daarbij kan gedacht worden aan de vraag of de inwoner met behulp van de mensen om hem of haar heen kan zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een familielid of zijn buren bereid de was wekelijks te doen? Als sprake is van een gezonde huisgenoot valt dit resultaat vrijwel altijd onder de reikwijdte van gebruikelijke zorg en biedt het college geen ondersteuning. In de gemeente Apeldoorn is een algemene voorziening opgezet in de vorm van een wasservice. Inwoners met of zonder Wmo-indicatie kunnen hier hun was naar toe brengen of laten brengen en halen. De was wordt door de wassservice gewassen en eventueel op verzoek ook gestreken. Inwoners betalen hiervoor een bijdrage. Deze staat vermeld in de verordening. Een inwoner met een Wmo-indicatie ontvangt korting op het gebruik van de wasservice. Als door de inzet van een was- service het gewenste resultaat behaald kan worden hoeft de gemeente hierin niet te ondersteunen. Als het noodzakelijke resultaat desondanks niet wordt behaald of de inwoner de wasservice niet zelf of met hulp kan regelen en betalen, kan het nodig zijn om de wasverzorging (deels) over te nemen.
Verwacht mag worden dat de inwoner beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de inwoner. Daarnaast wordt van de inwoner verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.
Strijken wordt zonder medische noodzaak niet geïndiceerd omdat dit in de vorm van strijkvrije kleding en voorzieningen zoals de strijkservice kan worden opgelost.
Van de inwoner wordt in principe verwacht dat hij/zij met op eigen kracht, met behulp van gebruikelijke zorg/ het netwerk, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen de boodschappen doet. Verschillende supermarkten bezorgen boodschappen aan huis. Daarnaast zijn er in Apeldoorn vrijwilligers actief die kunnen ondersteunen met het doen van de boodschappen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt ondersteuning door het college bezien. Bijvoorbeeld wanneer de inwoner vanwege een medische oorzaak voor de dagelijkse levensbehoeften aangewezen is op een groot aantal verschillende winkels waardoor de bezorgkosten niet door de inwoner te dragen zijn. De taken bestaat uit het een maal per week opstellen van een boodschappenlijst, het doen van de boodschappen en het opruimen van de boodschappen.
Het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften
Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag 2 broodmaaltijden worden bereid en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. De taken bestaan uit: tafel dekken, eten en drinken eventueel opwarmen en klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen.
Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan betrokkene op eigen kracht of met hulp van de mensen om hem heen een maaltijd verzorgen? Is er een huisgenoot aanwezig of een van de buren in staat een maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Ook wordt er in het onderzoek gekeken of voorliggende of Algemene voorzieningen zoals kant en klaar maaltijden van de supermarkt, de maaltijd op een (basis)ontmoetingsplek, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering of Wet langdurige zorg. Indien dit er niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leidt, kan ondersteuning door het college worden bezien.
Zorgverzekering Kant en klaar maaltijden van de supermarkt, de maaltijd op een (basis)ontmoetingsplek, maaltijdbezorging aan huis. |
|
Thuis zorgen voor minderjarige kinderen
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat. Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Zijn er algemene, collectieve of overige voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de inwoner op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen?
De zorg voor kinderen kan bestaan uit de volgende activiteiten: wassen, aankleden, eten geven, structuur bieden, was verzorgen, kamers opruimen, eten maken, tasjes school klaarmaken, meer tijd huishoudelijke taken, brengen naar school/crèche, naar bed brengen, afstemmen met andere hulp/informele zorg, afstemming/sociaal contact.
Regie op gestructureerd huishouden
Regie bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. De hulp heeft signalerende, aansturende en regietaken. De ondersteuning bestaat uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Waaronder het opslaan en beheer van levensmiddelen. Voor de hulp geldt een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren (en doorgeven aan de gemeente) van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de inwoner. Waaronder het bewaken of het nog verantwoord is dat de inwoner zelfstandig woont. De hulp dient de inwoner zoveel mogelijk te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de inwoner.
Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Regie bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt niet ingezet wanneer de inwoner een Wmo-indicatie voor individuele begeleiding heeft. Dit omdat individuele begeleiding gericht is op de algehele zelfredzaamheid in het dagelijks leven van de inwoner, waar het huishouden onderdeel van uitmaakt.
Ondersteunen met advies, instructie en voorlichting
Een andere vorm van regie is het ondersteunen met advies, instructie en voorlichting gericht op het aanleren van praktisch vaardigheden in het huishouden. Bijvoorbeeld als een partner net is weggevallen. Soms is het dan praktisch hiervoor aan de (vaak al vertrouwde) huishoudelijke hulp voor een aantal weken extra tijd toe te kennen. Deze ondersteuning is altijd van korte duur. De taken bestaan uit het aanleren en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de wasverzorging. In uitzonderlijke situaties wordt ook ondersteuning ingezet voor het aanleren en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden.
Een inwoner komt in aanmerking voor een woonvoorziening indien de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Maar wat wordt nu verstaan onder de eigen leefomgeving? En hoe ver gaat zelfredzaamheid en participatie in de eigen leefomgeving? Hieronder wordt dit uitgewerkt.
Onder de eigen leefomgeving wordt verstaan de eigen woonruimte. Onder woonruimte wordt verstaan een woning bedoeld voor permanente zelfstandige bewoning. En een woonwagen als bedoeld in de Woningwet. Het kan zowel een koop als huurwoning betreffen. Problemen die de inwoner ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte kunnen door de verstrekking van woonvoorzieningen worden opgelost. Het streven is de problemen geheel weg te nemen of aanzienlijk te verminderen.
1.1 Bezoekbaar maken van een woning
Betreft de vraag een extra grote woning of een mantelzorgunit op het erf om mantelzorgtaken op zich te kunnen nemen, dan dient men hier zelf voor te zorgen.
Voor een inwoner met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die een uitraasruimte nodig heeft om de woning normaal te kunnen gebruiken (bijvoorbeeld veilig verblijven of spelen), kan de uitraasruimte een mogelijke voorziening zijn.
1.4 Rechtstreeks oorzakelijk verband
Een woonvoorziening kan pas worden verstrekt indien er een rechtstreeks oorzakelijk verband is tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) problemen, en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de betreffende woning. Wanneer belemmeringen voortvloeien uit de aard en gevolgen van het gebruikte materiaal of de staat van onderhoud van de woning, dan wordt een woonvoorziening niet verstrekt (bijvoorbeeld vocht en tocht of kou als gevolg van enkel glas of gebrekkige ventilatie). Indien er sprake is van onverwacht optredende meerkosten, waarvoor de inwoner niet heeft kunnen reserveren, kan wel een woonvoorziening worden verstrekt.
Aan bewoners van sloopwoningen en kraakpanden worden alleen eenvoudige, losse, opnieuw te gebruiken woonvoorzieningen verstrekt, aangezien het hier gaat om woningen, waarbij de verdere woonduur beperkt is.
1.6 Toestemming van de woningeigenaar bij bouwkundige en woontechnische aanpassingen
Op grond van artikel 2.3.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning moet de eigenaar van een woning een noodzakelijke woningaanpassing die door het college wordt aangebracht accepteren.
2 Voorzieningen in het voorliggend veld
Wanneer een inwoner aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, hoeft de gemeente geen voorziening te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de inwoner op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen.
Er worden geen woonvoorzieningen verstrekt aan personen die verblijven in een WLZ-instelling. In het geval er sprake is van deeltijdverblijf, kunnen woonvoorzieningen uit de Wmo worden verstrekt.
Wanneer een hulpmiddel uit de Zvw het probleem kan compenseren, wordt geen voorziening uit de Wmo verstrekt.
2.3 Collectieve maatwerkvoorzieningen
Als aan de hand van de inventarisatie blijkt dat een roerende woonvoorziening noodzakelijk is, en er een pool van deze voorziening in de nabije omgeving van de inwoner, dan wordt gebruik van deze voorziening als voorliggend beschouwd op een maatwerkvoorziening. Dit kan bijvoorbeeld een tillift of een douchestoel zijn die door meerdere inwoners of bewoners gebruikt kan worden.
3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
3.1 Specifiek op inwoners met een beperking en ouderen gerichte gebouwen
Dit geldt ook voor gebouwen die niet specifiek bestemd zijn voor een bepaalde groep bewoners, maar die in de praktijk wel grotendeels door ouderen of inwoners met een beperking worden bewoond. Bijvoorbeeld een woongebouw waar vooral ouderen wonen die loophulpmiddelen (gaan) gebruiken en waarvoor elektrische dooropeners worden gevraagd voor de centrale toegang of algemene ruimtes.
3.2 Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd
Ingeval van renovatie of aanpassing van een woning aan de eisen van de tijd, zal beoordeeld moeten worden of deze voor de inwoner als algemeen gebruikelijk kan worden beoordeeld.
Er hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt, indien de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud, dan wel het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de op dat gebied geldende wettelijke voorschriften.
Indien er maatwerkvoorzieningen worden getroffen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.
In geval van nieuwbouw wordt geen woonvoorziening toegekend indien deze zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.
Indien de kosten van de verhuizing niet als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd, kan het college een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken aan:
4.2 Noodzaak tot verhuizen bij belemmeringen in normaal gebruik van de woning
Wanneer er belemmeringen zijn in het normale gebruik van een woning waardoor er een acute noodzaak tot verhuizen bestaat, kan hiervoor een tegemoetkoming in de kosten in de verhuis- en herinrichtingskosten worden verstrekt.
Indien er een noodzaak tot verhuizen bestaat vanwege een andere reden dan het ondervinden van belemmeringen in het normale gebruik van de woning, kan per situatie beoordeeld worden of er een indicatie bestaat voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
4.3 Beperkingen voorzienbaar bij betrekken woning
Een woonvoorziening wordt geweigerd indien ten tijde van het betrekken van de woonruimte door een inwoner te voorzien was dat in deze woonruimte beperkingen bij het normale gebruik van de woonruimte worden ondervonden.
Bij een verhuizing naar een inadequate woning kan de inwoner in aanmerking komen voor een woningaanpassing in het geval er geen adequate woning beschikbaar is en hierover vòòr de acceptatie of aankoop van de woning afstemming is geweest met het college.
4.4 Aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten van een wooncomplex
5.1 Toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de woning
Er wordt slechts 1 toegang van de woning geschikt gemaakt.
5.2 Stallingsruimte of berging
Indien het noodzakelijk is een stalling aan te passen, kan hiervoor een voorziening worden verstrekt.
5.3 Sanering van vloerbedekking, gordijnen en bankstel in geval van chronische luchtwegaandoeningen
6.1 Aanbouw of uitbreiding van woonruimte
Bij een aanbouw of uitbreiding van ruimten wordt het minimaal noodzakelijk aantal m2 verleend. Bijvoorbeeld op basis van het handboek van toegankelijkheid.
Indien een inwoner een woonwagen bewoont, kan het college een woonvoorziening verstrekken indien:
Een zorgunit kan in bruikleen of in de vorm van een pgb worden verstrekt.
Voor het bepalen van de kostprijs van een herplaatsbare losse zorgunit bij een woning wordt 3/25e deel van de waarde van deze voorziening inclusief omzetbelasting (btw) aangehouden, plus de volledige kosten van de plaatsing.
De looptijd van de eigen bijdrage van zorgunits bedraagt 10 jaar.
7 Onderhoud, keuring en reparatie
7.1. Het college verleent een tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie indien:
7.2. Het bedrag voor onderhoud, keuring en reparatie wordt vastgesteld op het niveau van de door het college geaccepteerde kosten.
8 Tijdelijke huisvesting, huurderving en het verwijderen van woonvoorzieningen
In de Verordening zijn de kaders opgenomen voor de beoordeling van de aanvraag voor:
Hoofdstuk D. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Het college moet de inwoner in staat stellen maatschappelijk te participeren. Hieronder wordt verstaan dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Dit noemen we verplaatsingen in het leven van alledag.
1.2 Aanvaardbare maatschappelijke participatie
Het gaat er niet om hoe vaak een inwoner een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen.
Vervoer naar sport en recreatie kunnen behoren tot het maatschappelijke leven van een inwoner.
Een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand van ongeveer 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar, acht het college in beginsel toereikend om iemand in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
Voor bovenlokaal vervoer via eigen auto of derde, bedraagt de tegemoetkoming in de meerkosten € 0,38 per kilometer. De tegemoetkoming in de meerkosten wordt in maandelijkse termijnen en bij vooruitbetaling uitgekeerd. Zie hiervoor bijlage 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2023 voor de geldende tarieven.
Het openbaar vervoer kan als een passende voorliggende voorziening worden gehanteerd, wanneer een inwoner het openbaar vervoer kan bereiken en gebruiken.
Gebruik van Valys is voorliggend voor vervoer naar bestemmingen verder dan 25 kilometer van het woonadres.
Het gebruik van een OV-begeleiderskaart kan voorliggend zijn op het inzetten van maatwerk.
3.4 Vervoer naar basis en voortgezet (speciaal) onderwijs
Voor vervoer naar basis en voortgezet (speciaal) onderwijs kan een beroep gedaan worden op Leerlingenvervoer. Dit is voorliggend op maatwerk vanuit de Wmo.
3.5 Vervoer naar beroepsonderwijs
Als een inwoner gebruik kan maken van een vervoersvoorziening op grond van de WIA, dan hoeft er geen voorziening op grond van de Wmo te worden verstrekt.
Als een inwoner gebruik kan maken van een vervoersvoorziening op grond van de WIA, dan hoeft er geen voorziening op grond van de Wmo te worden verstrekt.
3.7 Vervoer naar dagbehandeling Jeugdwet
Voor jeugdigen tot 18 jaar kan voor vervoer naar dagbehandeling een beroep gedaan worden op de Jeugdwet.
3.8 Vervoer naar dagbesteding Jeugdwet
Voor jeugdigen tot 18 jaar kan voor vervoer naar dagbesteding geïndiceerd vanuit de Jeugdwet een beroep gedaan worden op deze Jeugdwet.
3.9 Vervoer vanuit school naar buitenschoolse opvang/dagbehandeling
Voor vervoer naar buitenschoolse opvang/ dagbehandeling vanuit school kan een beroep gedaan worden op Leerlingenvervoer of Jeugdwet.
3.10 Vervoer naar dagbehandeling 18+/volwassenen
3.11 Vervoer naar een ziekenhuis
Indien de inwoner gebruik kan maken van medisch vervoer op grond van de Zvw, dan hoeft er geen voorziening op grond van de Wmo te worden verstrekt voor dit doel.
Indien de inwoner geen aanspraak kan maken, dan valt het medisch vervoer onder de compensatieplicht.
3.12 Maatschappelijke participatie mensen met een Wlz indicatie
Indien via bovenwettelijk begunstigend beleid via de Bijzondere Bijstand een vergoeding kan worden verleend, is dit voorliggend op maatwerk vanuit de Wmo.
4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het college hoeft geen maatwerkvoorziening te verstrekken wanneer de voorziening algemeen gebruikelijk is. Vervoerskosten, ook voor de hieronder vermelde algemene voorzieningen, behoren tot de algemene kosten van bestaan en moeten in principe uit het inkomen op bijstandsniveau worden betaald.
Een voorziening kan echter nooit zonder meer algemeen gebruikelijk worden genoemd. Er moet steeds beoordeeld worden of de specifieke voorziening ook voor de inwoner in het concrete geval algemeen gebruikelijk is. Behoort de voorziening naar geldende maatschappelijke opvattingen ook tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als belanghebbende?
Autoaanpassingen die de fabrikant kan treffen voor levering worden niet vergoed;
Indien dergelijke aanpassingen nodig zijn bij een aangepaste bruikleenbus/auto, kunnen deze, indien noodzakelijk, worden gecompenseerd.
4.2 Beschikbaarheid eigen auto
Een maatwerkvoorziening kan een voorziening zijn of een aanpassing aan een voorziening. Deze kan verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
De Wmo geeft gemeenten tevens de bevoegdheid om burgers financieel tegemoet te komen als zij als gevolg van een chronische ziekte of een beperking aannemelijke meerkosten moeten maken. Dan kan een tegemoetkoming in de meerkosten worden verstrekt.
5.1 Primaat collectief vervoer
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2023 is opgenomen dat het collectief vervoer via PlusOV voorliggend is op het verstrekken van individuele maatwerk vervoersvoorzieningen.
5.2 Collectief vraagafhankelijk vervoer via PlusOV
De opties e t/m h zijn kostenverhogend en zijn alleen mogelijk als hiervoor een medische noodzaak is vastgesteld.
6.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer niet mogelijk
Als het collectief Vraagafhankelijk Vervoer geen oplossing biedt, kan een andere maatwerkvoorziening worden verstrekt.
6.2 Individueel (rolstoel)taxivervoer via Plus OV
Is samen reizen om medische redenen niet mogelijk, dan kan het college individueel (rolstoel)taxivervoer toekennen.
6.3 Kilometerbudget ten behoeve van een (rolstoel)taxi
Indien collectief vraagafhankelijk vervoer of individueel (rolstoel)taxivervoer via PlusOV niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een taxi-kilometerbudget of rolstoel taxi-kilometerbudget verstrekken indien het vervoer betreft anders dan naar maatwerkvoorziening begeleiding groep of Apeldoorn Werkt Mee.
6.4 Vervoer van en naar maatwerkvoorziening Begeleiding Groep
6.5 Vervoer van en naar dagbesteding algemene voorziening
6.6 Gebruik van eigen auto of vervoer door derden (voor lokale verplaatsingen)
6.7 Afkoop collectief vraagafhankelijk vervoer voor autoaanpassing
Een (tegemoetkoming in de kosten van een) autoaanpassing kan worden verstrekt indien:
6.9 Aangepast autozitje voor een kind
Indien een kind geen plaats kan nemen in een regulier autozitje, kan het noodzakelijk zijn een aangepaste autozitje in bruikleen te verstrekken.
6.10 Meerkosten aangepaste auto of bus
6.11 Bruikleenauto/bruikleenbus
Indien een auto voor een inwoner niet algemeen gebruikelijk kan worden geacht maar wel noodzakelijk wordt bevonden door het college, dan kan hij in aanmerking worden gebracht voor een bruikleenauto.
6.12 Europese gehandicaptenparkeerkaart
Op grond van Artikel 49 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) kan het college een Europese gehandicaptenparkeerkaart verstrekken.
6.13 Gemeentelijke gehandicaptenparkeerkaart
Op grond van de “Uitvoeringsvoorschriften gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken gemeente Apeldoorn” kan het college een gemeentelijke gehandicaptenparkeerkaart verstrekken.
6.14 Gehandicaptenparkeerkaart op kenteken
Het college kan een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken toekennen (Verkeersbesluit) indien de inwoner voldoet aan de criteria die daarvoor zijn opgenomen In de “Uitvoeringsvoorschriften gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken gemeente Apeldoorn”.
6.15 Combinatie van maatwerkvoorzieningen voor verplaatsingen korte, middellange en lange afstanden
6.16 Haalbaarheidstoets, instructie en gewenningslessen
Standaard wordt door de leverancier in ieder geval bij een eerste uitlevering een haalbaarheidstoets, instructie en gewenningsles gegeven.
6.17 Stalling van hulpmiddelen
6.18 Onderhoud en reparatie vervoersvoorzieningen
Het college kan een vergoeding voor onderhoud en reparatie verstrekken.
Hoofdstuk E. Verplaatsen over korte en middellange afstand
Wanneer iemand beperkt is in de mobiliteit over de korte afstand (loopafstand) kunnen voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning gebruikt worden. Richtlijn is dat de inwoner in staat gesteld moet worden om zich binnenshuis en buitenshuis in een straal van 100 meter om de woning zelfstandig moet kunnen voortbewegen.
Niet uitsluitend voor verplaatsingen in en om de woning kan compensatie worden aangeboden. Ook wanneer iemand zich dagelijks over middellange afstanden (fietsafstand) moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening noodzakelijk zijn. Wanneer iemand niet in staat is al dan niet met andere hulpmiddelen een afstand van zo’n 1.000 meter binnen een half uur af te kunnen leggen.
Ter compensatie van de beperkingen kan gedacht worden aan rolstoelen voor dagelijks zittend verplaatsen, zowel door lichaamskracht als elektrisch voort te bewegen. Ook een buggy voor kinderen valt hieronder.
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel of vergelijkbare voorziening.
3 Voorzieningen in het voorliggend veld
Een inwoner kan voor loophulpmiddelen mogelijk aanspraak maken op de Zorgverzekeringswet.
Rolstoelen voor incidenteel gebruik zijn niet bedoeld voor dagelijks zittend verplaatsen. Deze voorzieningen vallen daarom onder mogelijkheden anderen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan.
Voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning worden verstrekt aan cliënten met een zelfstandige woonruimte.
Als er noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening voor dagelijks gebruik in de vorm van een hulpmiddel voor verplaatsingen, kan door het college een programma van eisen worden opgesteld. Het college kan hiervoor een ergonomisch of medisch advies inwinnen bij een daartoe gecontracteerde adviesinstantie.
Mantelzorgtaken die vallen onder de compensatieplicht van de Wmo
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er duwondersteuning op de rolstoel verschaft kan worden. In eerste instantie is echter de zelfredzaamheid van de inwoner het uitgangspunt. Wanneer deze inwoner aangeeft ondersteuning nodig te hebben van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de vaste mantelzorger onderzocht.
Hoofdstuk F. Rolstoel en sportvoorziening
Het is belangrijk voor mensen om de mogelijkheid te hebben om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te kunnen gaan, dat wil zeggen lokaal en in het leven van alledag.
Een vervoers- of verplaatsingshulpmiddel is veelal nodig om andere locaties waar activiteiten plaatsvinden te bereiken.
Gebruik van een voorziening via de uitleen of via een pool kan als voorliggend worden beschouwd op een maatwerkvoorziening.
Rolstoel en scootmobiel voor incidenteel gebruik
Indien een inwoner voor incidenteel gebruik een voorziening nodig heeft om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan, wordt onderzocht in hoeverre deze gebruik kan maken van een voorziening via de uitleen of een pool. Een rolstoel die slechts tijdelijk of incidenteel wordt gebruikt, kan geleend worden via de Zorgverzekeringswet-uitleen. Hier kunnen voorzieningen kosteloos 26 weken geleend worden, en daarna gehuurd worden tegen betaling. Bij het bezoek aan openbare gebouwen, pretparken etc. kan vaak gebruik worden gemaakt van een ter plekke beschikbaar gestelde leenrolstoel. Scootmobielen kunnen geleend worden via de scootmobielpool
Heeft de inwoner de sport van zijn keuze nog niet eerder beoefend of wil hij een andere sport beoefenen dan hij deed, dan kan Uniek Sporten adviseren bij het zoeken van een passende sport en biedt de mogelijkheid om sporthulpmiddelen voor maximaal 6 maanden kosteloos te lenen om te proberen of de betreffende sport ook daadwerkelijk passend is. Dit onderzoek dient vooraf te gaan aan het toekennen van een financiële tegemoetkoming voor een sporthulpmiddel. Zie de website www.unieksporten/nl
Heeft de inwoner een keuze gemaakt voor een sport, dan onderzoekt het college vervolgens of de sport beoefend kan worden middels het gebruiken van een (sport)hulpmiddel dat is verstrekt aan of beschikbaar is bij een lokale sportvereniging. Denk bijvoorbeeld aan een racetandem voor inwoners met een visuele beperking. Is gebruik hiervan niet mogelijk of niet beschikbaar dan kan er een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor een individueel sporthulpmiddel.
Hoofdstuk G. Begeleiding Individueel
1. Afbakening Begeleiding individueel
1.1 Het product Begeleiding Individueel wordt ingezet voor ondersteuningsbehoeften in de thuissituatie gericht op zelfredzaamheid en participatie, behalve ondersteuning gericht op het werk en/of structurele daginvulling op trede 3 t/m 6 (zie hoofdstuk H Begeleiding Groep). Inwoners op trede 1 of 2 die zich niet verder kunnen ontwikkelen vallen voor het toeleiden naar structurele daginvulling mogelijk wel onder het product Begeleiding Individueel. Zie hoofdstuk H Begeleiding Groep en Werkt Mee.
1.2 Als een inwoner zowel de producten Begeleiding Individueel en Hulp in het huishouden heeft of toegekend krijgt, waarbij de organisatie van het huishouden overgenomen moet worden (regie bij het organiseren van huishoudelijke taken), valt deze overname onder het product Begeleiding Individueel en wordt het product ‘regie op gestructureerd huishouden’ niet ingezet maar schoon huis. Individuele begeleiding is gericht is op de algehele zelfredzaamheid in het dagelijks leven van de inwoner, waarvan het huishouden onderdeel uitmaakt.
2. Cliëntprofielen en producten Begeleiding Individueel
2.1 De productkeuze vanuit Begeleiding Individueel wordt bepaald op basis van de genoemde cliëntprofielen vanuit het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV https://www.zorgregiomijov.nl/aanbieders/104-documenten-en-downloads
2.2 Vanuit het zorgproductenboek is ook bepaald welke producten onder welke cliënttypen vallen.
2.3 Begeleiding Individueel Basis
De inwoner heeft regie maar de vraag gaat veelal om het vasthouden of vergroten van de regie. Er is ondersteuning nodig bij het leren (h)erkennen van en leren omgaan met zijn of haar psychosociale problematiek. De inwoner heeft ondersteuning nodig om tot actie over te gaan en overzicht te krijgen.
2.4 Begeleiding Individueel complex
De inwoner ervaart regieverlies, weet niet meer wat te doen, is het overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen. De situatie is instabiel, er is een reëel risico op het ontstaan van een crisis. Regie moet (deels) overgenomen worden. De inwoner zit met het denken en handelen vast in bepaalde patronen en heeft ondersteuning nodig om deze te doorbreken. Inwoner heeft onvoldoende inzicht in eigen problematiek. De cliënt en/of zijn systeem heeft begeleiding nodig bij het (h)erkennen vanen leren omgaan met zijn of haar psychosociale problematiek.
Er is sprake van meervoudige en complexe problematiek op meerdere leefgebieden bij de inwoner en/of cliëntsysteem.
Bij het stellen van de indicatie is niet de complexiteit van de problematiek van de inwoner leidend voor het vaststellen of begeleiding basis of complex nodig is maar de benodigde hulp om zelfredzaam te kunnen zijn en in de woning te kunnen blijven wonen.
Hoofdstuk H. Begeleiding Groep
De ontwikkeling van inwoners brengen we in beeld met de participatieladder. De participatieladder kent zes treden van geïsoleerd werk (trede 1) tot en met betaald werk (trede 6). In dit hoofdstuk behandelen we ondersteuning gericht op ontmoeten (trede 2), ondersteuning gericht op een ‘bijdrage leveren’ (trede 3) en ‘onbetaald werk’ (trede 4) verrichten. We stimuleren inwoners zo mogelijk om stappen te zetten op de participatieladder (naar trede 3, 4 en 5 ‘betaald werk met ondersteuning’). In dit hoofdstuk behandelen we eerst ontmoeten (trede 2 van de participatieladder).
Daarna gaan we dieper in op Werkt Mee-producten (naar of op trede 3 en 4, en naar trede 5 van de participatieladder). Werkt Mee-producten zetten we in voor inwoners van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd met een grote afstand (meer dan 1 jaar) tot de arbeidsmarkt. Werkleerbedrijf Lucrato richt zich op inwoners die binnen 1 jaar zicht hebben op betaald werk.
1.2. Participatieladder trede 2 ontmoeten
Binnen de gemeente Apeldoorn zijn er vele activiteiten en locaties gericht op dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. Voor mensen die daarbij ondersteuning nodig hebben zijn activiteiten zowel vormgegeven binnen de algemene voorzieningen als binnen maatwerkvoorzieningen1.
1.3. Algemene voorzieningen ontmoeten, Begeleiding Groep en ondersteuning
Het uitgangspunt is dat ontmoeten in de eerste plaats door inwoners zelf vorm en inhoud wordt gegeven. Bijvoorbeeld op (sport)clubs, in kerken, thuis, in horecagelegenheden en in buurthuizen.
Onder ontmoeten binnen de algemene voorzieningen verstaan we de activiteiten die de Basisontmoetingsplekken bieden voor zowel volwassenen als de jeugd. Ook inwonersondersteuners en vrijwilligers dragen er aan bij dat inwoners kunnen participeren.
De gemeente Apeldoorn kent een goede basisinfrastructuur van Algemene voorzieningen, die de gemeente subsidieert. Deze infrastructuur biedt ook ondersteuning aan mensen die dit nodig hebben. Binnen de algemene voorzieningen gaat het in essentie om de lichtere vormen van ondersteuning dat geboden wordt op de Basisontmoetingsplekken, door de vele vrijwilligers in Apeldoorn of door inwonersondersteuners. Het jongerenwerk valt ook onder de Algemene voorzieningen.
De Algemene voorziening ontmoeten kan gebruikt worden door alle inwoners. Voor de algemene voorzieningen en collectieve- en individuele ondersteuning geldt een lichte toets. Voorbeeld van een collectieve ondersteuning zijn de basisontmoetingsplekken en de inwonersondersteuning. Vanuit de ondersteuningsbehoeften van de inwoner kan hij gebruik maken een inwonersondersteuner voor bijvoorbeeld informatie en advies, onafhankelijke inwonersondersteuning, kortdurende individuele inwonersondersteuning of een vorm van collectieve ondersteuning en/of waakvlamcontact.
De lichte toets voor algemene voorzieningen houdt in:
Op een Basisontmoetingsplek onderscheiden we de volgende activiteiten:
Dit aanbod is te vinden op www.ontmoetelkaarinapeldoorn.nl
Binnen de algemene voorzieningen Inwonersondersteuning onderscheiden we de volgende onderdelen:
1.4 Maatwerkvoorzieningen begeleiding groep
Bij deze vorm van participatie gaat het om het laagdrempelig meedoen in de samenleving met ondersteuning.
De maatwerkvoorzieningen begeleiding groep richt zich op doelgroepen veelal dicht tegen de Wlz (Wet langdurige zorg) bijvoorbeeld ernstige dementie.
1.4. Clientprofielen producten Begeleiding Groep
De productkeuze vanuit Begeleiding Groep wordt bepaald op basis van de genoemde cliëntprofielen vanuit het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV https://www.zorgregiomijov.nl/aanbieders/104-documenten-en-downloads
1.4.1. Omvang Begeleiding Groep
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Als er meer ondersteuning nodig is dan 9 dagdelen per week, dan moet er onderzocht worden of er zorg in nabijheid nodig is en/of een inwoner aanspraak kan maken op de Wet langdurige zorg (Wlz).
Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
2. Participatieladder naar trede 3, op trede 3 of 4 en naar trede 5
Werkt Mee heeft als doel het ondersteunen van inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, die behoren tot de leeftijdscategorie van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die actief een bijdrage willen leveren aan de samenleving, die willen werken en hierbij ondersteuning nodig hebben. Er wordt zoveel mogelijk reguliere vormen van werk met ondersteuning ingezet zodat een inwoner kan participeren zodat hij of zij een bijdrage kan leveren aan de inclusieve samenleving. Er wordt waar mogelijk ingezet op ontwikkeling en doorstroom naar een volgende stap op de participatieladder.
Voor deze inwoners wordt passend werk georganiseerd, zo lokaal en regulier mogelijk en gericht op ontwikkeling. Door deze inwoners zoveel mogelijk in reguliere vormen van werk met ondersteuning te laten participeren wordt een bijdrage geleverd aan een inclusieve samenleving. Er wordt zoveel mogelijk ingezet op ontwikkeling en op doorstroom naar een volgende stap op de participatieladder.
De Werkt Mee-werkplekken bestaan uit het aanbieden van passende werkzaamheden inclusief de bijbehorende begeleiding, waardoor inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Het gaat om werkplekken op trede 3 (bijdrage leveren) en trede 4 (onbetaald werk) van de participatieladder. Wanneer de cliënt zich kan ontwikkelen naar een volgende trede op de participatieladder omvat ‘Werkt Mee’ ook de begeleiding van het traject dat de cliënt hiervoor moet doorlopen. De mate van begeleiding is afhankelijk van de vraag van de cliënt. De positie van de cliënt op de participatieladder hangt hiermee samen, namelijk naar trede 3,4 of 5. Bij de keuze van passende werkzaamheden wordt uitgegaan van de kracht en de kwaliteiten van de cliënt en het werk dat daarbij past, in plaats van de belemmeringen en de zorg die nodig is.
Het aanbod is te vinden op www.apeldoornwerktmee.nl
Wet langdurige zorg i.r.t. producten Werkt Mee
Wanneer een inwoner een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft, dan komt deze inwoner niet in aanmerking voor een toewijzing Apeldoorn Werkt Mee, tenzij:
Het college wil met dit product bereiken dat met name jongeren met een Wlz-indicatie zo veel mogelijk een betaalde baan krijgen.
Aanvullend op de producten van ‘Werkt Mee’ biedt de gemeente Apeldoorn ook een oriëntatiefase aan. Dit traject is erop gericht om cliënten die zich op trede 2 t/m 4 van de participatieladder bevinden inzicht te geven in de wensen, mogelijkheden en perspectief ten aanzien van werk. Het traject wordt afgesloten met een schriftelijk advies over een passende werkplek en/of werkveld, opleidingsmogelijkheden en de te nemen vervolgstappen.
Het oriëntatietraject wordt door het Centrum Apeldoorn Werkt uitgevoerd en duurt maximaal 3 maanden. In het Centrum Apeldoorn werkt zijn de verschillende ketenpartners (gemeente, onderwijs, (sociale) ondernemingen, werkbedrijf en zorg) vertegenwoordigd. Dit Centrum Apeldoorn werkt krijgt ook een advies- en informatiefunctie en gaat een rol spelen in de verdere ontwikkeling van Werkt Mee.
2.3 Maatwerkvoorzieningen Werkt Mee
Werkt Mee wordt voor 36 uur per week afgegeven. Hierbij sluiten we aan bij de in Nederland gebruikelijke 36-jarige werkweek.
De ‘Werkt Mee’ maatwerkvoorzieningen bestaan uit: werkplekken op trede 3 en trede 4 en ontwikkeltrajecten naar trede 3, 4 of 5.
Er zijn hierbinnen twee producten:
Cliëntprofiel werkplek trede 3:
Cliëntprofiel werkplek trede 4:
II Ontwikkeling naar trede 3,4 of 5
Er zijn binnen Werkt Mee ontwikkeling 3 producten. Vaak vindt de toewijzing hiervan plaats in combinatie met een toewijzing ‘Werkt Mee op trede 3’ of ‘Werkt Mee op trede 4.
Cliëntprofiel Ontwikkeling naar trede 3:
Cliëntprofiel Ontwikkeling naar trede 4:
Cliëntprofiel Ontwikkeling naar trede 5:
Bij een combinatie van ‘Werkt Mee ontwikkeling’ en ‘Werkt Mee op trede’ kan de begeleiding van het traject en de begeleiding op de werkplek door verschillende organisaties uitgevoerd worden. Beide organisaties kunnen hiervoor een toewijzing ontvangen.
Vanaf 1 januari 2015 zijn de Maatschappelijke Opvang en het Beschermd Wonen (hierna: MO/BW) voor mensen met psychische of psychosociale problemen een verantwoordelijkheid van elke gemeente. Dit is conform de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In de regio Oost-Veluwe wordt deze verantwoordelijkheid gezamenlijk gedragen door de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Hattem en Voorst en is er sprake van een regionale samenwerking welke is vastgelegd in een convenant. Met de invoering van een woonplaatsbeginsel en het daarmee samenhangend nieuw verdeelmodel, gepland voor 1 januari 2024, wordt de doordecentralisatie van beschermd wonen voortgezet en wordt daarmee de centrumgemeente constructie voor Beschermd Wonen losgelaten. Middels een ingroeipad van tien jaar wordt het historisch budget wat centrumgemeentes ontvangen afgebouwd en krijgen alle individuele gemeenten een eigen budget voor beschermd wonen overgemaakt op basis van een nieuw objectief verdeelmodel. Voor wat betreft Maatschappelijke Opvang is er sprake van voortzetting van de centrumgemeente constructie.
De gemeenten in de regio Oost-Veluwe hebben zich uitgesproken over blijvende financiële solidariteit en regionale samenwerking op het gebied van MO/BW. Daartoe wordt een regionaal budget gevormd waarbij elke individuele gemeente op basis van een jaarlijks bij te stellen percentage een deel van het eigen individuele budget voor Beschermd Wonen overhevelt naar een regionaal budget. Het budgethouderschap hiervan is belegd bij de gemeente Apeldoorn.
Via de verlening van het mandaat bieden de regiogemeenten de budgethouder het juridisch kader om de betreffende taken daadwerkelijk uit te voeren. De taken die de budgethouder uitvoert voor de gemeenten in de regio Oost-Veluwe zijn vastgelegd in een DVO.
Wanneer gemeenten spreken over beschermd thuis, dan bedoelen zij daarmee beschermd wonen zoals bedoeld in de wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar ook over beschermd wonen in een tussenvorm of zelfstandig in de wijk.
2. Overgangsjaar 2023 voor beschermd thuis
In 2021 zijn gemeenten in de regio Oost-Veluwe gestart met de implementatie van het Regionaal Ontwerp Beschermd Thuis 2030 welke specifiek gericht is op de transformatie van beschermd wonen naar een beschermd thuis voor mensen met een psychische kwetsbaarheid in de regio Oost-Veluwe. Een onderdeel hiervan is een nieuwe regionale inkoop voor beschermd wonen naar beschermd thuis. De geplande ingangsdatum van het nieuwe inkoopcontract voor beschermd thuis is 1 januari 2024. Dit komt overeen met de datum van invoering van het woonplaatsbeginsel en het nieuw verdeelmodel voor beschermd wonen. Gemeenten gaan nieuwe producten, zogeheten ‘integrale hersteltrajecten, inkopen welke uitvoering moeten geven aan de uitgangspunten van het regionaal ontwerp beschermd thuis 2030. In het overgangsjaar 2023 wordt er nog gewerkt met de producten zoals wij die sinds 2019 kennen voor het domein MO/BW, de zogeheten Wonen/Verblijf producten. Vanaf 2024 gaan gemeenten werken met nieuwe producten. In 2023 worden de beleidsregels van een update voorzien met nieuwe productbeschrijvingen. De criteria zoals die in de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2023 zijn opgenomen zijn zowel van toepassing op de huidige producten als op de nieuw in te kopen producten. In beide gevallen gaat het om producten uit het domein MO/BW, vanaf 2024 Beschermd Thuis, waarvoor het college een inwoner in aanmerking kan laten komen wanneer deze voldoet aan de criteria zoals die zijn opgenomen in de verordening.
Het college van de gemeente Apeldoorn heeft in 2017 de volgende convenanten ondertekend:
Convenant ‘Landelijke toegankelijkheid Beschermd Wonen’ en de daarbij behorende handreiking en beleidsregels ‘Landelijke toegang Beschermd Wonen’. De colleges hebben tevens het besluit genomen om de bij deze convenanten behorende beleidsregels ook ongewijzigd vast te stellen als beleidsregels van de desbetreffende gemeenten.
De beschikbare maatwerkvoorzieningen staan in de productcodelijst weergegeven.
3.1. Afbakening maatwerkvoorzieningen beschermd thuis in 2023
Als het college heeft bepaald een inwoner in aanmerking te laten komen voor een maatwerkvoorziening dan zijn er verschillende producten te kiezen. De productkeuze voor een maatwerkvoorziening beschermd thuis, in 2023 de producten Wonen/Verblijf, wordt door het college bepaald op basis van cliëntprofielen uit het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV.
In het zorgproductenboek is bepaald dat de producten Wonen/Verblijf Crisis Basis en Wonen/Verblijf Crisis Hoog vallen onder het cliëntprofiel ‘Crisis’. Het product Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Intensief onder het cliëntprofiel ‘Intensief’, de producten Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Perspectief en Wonen/Verblijf Individueel met begeleiding Perspectief onder het cliëntprofiel ‘Perspectief’ en tot slot het product Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Duurzaam onder het cliëntprofiel ‘Duurzaam’. De producten Partnerplaats, Opslag kindplaats, Time-Out Voorziening, Vervoer en Zorgcoördinatie vallen onder meerdere cliëntprofielen en zullen hier niet verder beschreven worden. Voor deze en andere productbeschrijvingen wordt verwezen naar het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV.
De producten Wonen/Verblijf met een omschrijving van het type cliënt staan beschreven in het zorgproductenboek.
Bijlage 1: Richtlijn Gebruikelijke Hulp
Kortdurende en langdurige situaties
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
Bij de inwoner met een complexe hulpvraag kan het noodzakelijk zijn dat deze door twee hulpverleners geleverd wordt. Is er sprake van gebruikelijke hulp, dan wordt dit toegepast op de te leveren hulp door de eerste persoon. Voor de door de tweede persoon te leveren hulp wordt de (gemiddelde) tijd volledig toegekend.
Voor de aanwezigheid van een tweede hulpverlener ter ondersteuning van bijvoorbeeld een fysiotherapeut is de inwoner niet aangewezen op ondersteuning vanuit de Wmo of Jeugdwet, de verantwoordelijkheid voor de adequate hulpverlening ligt bij de therapeut zelf.
Algemeen beoordelingskader bij kinderen
Het onderzoek door het CJG naar de aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet in relatie tot gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen richt zich allereerst op het bepalen van de stoornissen en beperkingen die voortkomen uit een aandoening.
Er wordt vanuit gegaan dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden. Om vast te stellen op welke hulp het kind redelijkerwijs is aangewezen, wordt door het CJG, gelet op de omstandigheden van het betrokken kind, beoordeeld welke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en hulpverlening uitgaat boven de hulp die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij die beoordeling dienen de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd te worden betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd. Tevens wordt beoordeeld of sprake is van een of meer uitzonderingen die van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die situaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke hulp van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de hulp die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de hulp die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.
B. Aard van de zorghandelingen
Op zorghandelingen die het kind zelfstandig kan uitvoeren, is dat kind redelijkerwijs niet aangewezen op een individuele voorziening.
Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Bij gebruikelijke hulp gaat het om handelingen, zoals omschreven in de hoofdstukken persoonlijke verzorging en hulpverlening.
Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen, kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
C. Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.
Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking.
Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een ouder kind. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
D. Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.
Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.
Zo kan bij een kind van een bepaalde leeftijd dat is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde kinderen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke hulp vanwege de (extra) tijd die met deze zorghandelingen gemoeid gaat.
Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp.
Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.
Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen die zijn opgenomen in dit protocol.
Het uitgangspunt van de richtlijn is de hulp die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan.
Het resultaat van stap 2 laat de aard en de omvang van de hulp zien waar het kind vanuit de Jeugdwet op is aangewezen. In de respectievelijke stappen 3, 4 en 5 van het onderzoek wordt gekeken naar de invloed van het compenserend vermogen van de mantelzorger in relatie tot het uiteindelijke besluit.
Partners onderling, in kortdurende situaties
Persoonlijke verzorging van de volwassen inwoner door zijn partner is alleen gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Wmo daarna niet langer is aangewezen.
Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Van partners wordt in die situatie verwacht dat zij elkaar alle persoonlijke verzorging bieden. De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie en overname bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening. Bijvoorbeeld als de partner een been breekt. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.
Partners onderling, in langdurige situaties
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat deze een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens een individuele maatwerkvoorziening kan worden toegekend.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle persoonlijke verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat een Individuele voorziening op grond van de Jeugdwet daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind is aangewezen op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot kinderen zonder een chronische hulpvraag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.
Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er een aanspraak op een individuele voorziening zijn.
Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op een individuele voorziening, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.
Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke hulpverlener de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke hulpverlener niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke hulpverlener verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Naast de algemene uitzonderingen die zijn beschreven aan het begin van dit protocol, geldt voor kinderen daarnaast:
Voor zover een partner of ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
Wanneer er voor de partner of ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van hulpverlening in het kader van een maatwerkvoorziening, dient men die overbelasting op te heffen door deze hulp door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging voor op die maatschappelijke activiteiten.
Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs niet plegen te bieden, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten.
Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp.
Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg, zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging en verpleging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Voorbeeld: een baby krijgt bij de kinderopvang drie keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg, zoals kinderopvang die biedt, dat is dus geen hulpverlening die onder de Jeugdwet valt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer.
De minuten meer tijd komen voort uit aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. De extra tijd die het kost om het flesje te geven, valt wel onder de Jeugdwet, dus: drie keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang hulpverlening die valt onder de Jeugdwet. Het geven van sondevoeding valt niet onder hulp zoals instanties voor kinderopvang die bieden. Om deze reden kan het geven van sondevoeding gedurende de kinderopvang volledig worden toegekend.
Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen maatwerkvoorziening worden ingezet.
Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke hulp op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een maatwerkvoorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de inwoner door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat een maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:
Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden of het uitvoeren van huishoudelijke (schoonmaak)taken zoals schoonmaak. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte inwoner werd uitgevoerd.
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat een individuele maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties Een kind is aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden.
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de inwoner is gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van hulpverlening of een andere individuele maatwerkvoorziening, dient men die overbelasting op te heffen door deze hulp door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.
Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.
Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat. Hiervoor is geen individuele voorziening mogelijk. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de (over)belasting van ouders voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.
Begeleiding naar zwemles: hiervoor is geen individuele voorziening mogelijk. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.
Begeleiding tijdens kinderopvang
Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden toegekend.
Beschermende woonomgeving en kinderen
Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. In de bijlage bij dit onderdeel zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.
Daarnaast kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak zijn op verblijf op grond van de Wet Langdurige zorg als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
Het bieden van een beschermende woonomgeving waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden, is gebruikelijk tot een leeftijd van 18 jaar. Dit betekent dat kinderen (tot 18 jaar) alleen in aanmerking komen voor Verblijf als er een noodzaak is voor een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
Er zijn geen uitzonderingen ten aanzien van het bieden van een beschermende woonomgeving aan kinderen.
Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. Soms blijkt een individuele maatwerkvoorziening niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke hulp opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd besluit. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt, doordat er iets met de gebruikelijke hulpverlener zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.
Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke hulpverlener noodzakelijk is. Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.
Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot individuele maatwerk-voorzieningen op grond van Wmo en Jeugdwet.
Bijlage 2: Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis
Bijlage 3: Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM)
Deze matrix kan worden toegepast bij de beoordeling van een hulpvraag op grond van het 5 stappenplan van de CRvB. Met deze matrix wordt de situatie van de inwoner op verschillende levensdomeinen in kaart gebracht.
Score 5: volledig zelfredzaam,
Score 4: voldoende zelfredzaam,
Score 1: acute problematiek (crisis).
Een minimale score van 2 op het gebied van Geestelijke gezondheid is leidend. Score 1, acute problematiek, komt daarom ook niet voor in bovenstaande tabel. Score 1 bij geestelijke gezondheid is een acute fase, waarbij intramurale behandeling in een instelling nodig is. Score 1 in de andere levensdomeinen is ook een contra-indicatie voor Beschermd Wonen. Score 1 impliceert acute problematiek en deze heeft prioriteit. De crisis moet eerst voorbij zijn. Er moet enige stabiliteit op alle levensdomeinen zijn, pas dan is Beschermd Wonen passend.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-580687.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.