Gemeenteblad van Putten
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Putten | Gemeenteblad 2022, 579248 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Putten | Gemeenteblad 2022, 579248 | beleidsregel |
Beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Putten 2023
De gemeente Putten vindt het belangrijk dat inwoners mee kunnen doen in de samenleving. Mogelijk met hulp van een ander of hulpmiddelen. Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. Op basis van de landelijke regels en de verordeningen op grond van de Jeugdwet, Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeente Putten heeft de gemeente aanvullende beleidsregels opgesteld voor de situatie in Putten. Het streven hierbij is dat wij uitgaan van de vragen van de inwoners maar ook van de eigen kracht van de inwoner en het sociaal netwerk. Dit is ook zo vastgelegd in het Meerjarenplan Samenleving welke door de gemeenteraad in mei 2019 is vastgesteld. Het document dat u leest beschrijft de beleidsregels en de manier waarop de gemeente Putten werkt.
Deze beleidsregels geven gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
In Putten vinden we het belangrijk dat inwoners, eventueel met hulp van hun naasten en voorzieningen kunnen meedoen in de samenleving. Dat betekent het volgende:
Om dit te bereiken is het belangrijk dat:
De wetgever heeft wetten gemaakt om deze doelen te bereiken.
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners te helpen deze doelen te bereiken.
De verordeningen op grond van de Jeugdwet, Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. De beleidsregels zijn een aanvulling op deze verordeningen.
De regels in deze beleidsregels zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
5. kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;
Bij het toepassen van de beleidsregels houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
In het begin van elk hoofdstuk staat welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 10.
2.1. Algemeen beoordelingskader Toegang
De gemeente beoordeelt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of pgb met de volgende vragen:
Als de hulpvraag met eigen kracht, het netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg, voorliggende voorzieningen, of algemeen gebruikelijke voorzieningen kan worden opgelost verstrekt de gemeente geen maatwerkvoorziening of pgb.
Een persoon is inwoner van de gemeente Putten als hij/zij feitelijk de meeste tijd van de week in Putten verblijft. Of deze persoon staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) is niet doorslaggevend om te bepalen of hij/zij inwoner is van Putten.
Eigen kracht is de mogelijkheid die inwoners hebben om hun eigen leven zelf vorm te geven en om hun problemen op te lossen. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hoe ze hun leven inrichten. Als het niet goed lukt om mee te doen in de samenleving, kijkt de gemeente eerst naar wat iemand nog zelf kan. De gemeente kijkt naar wat inwoners zelf kunnen doen om hun problemen te voorkomen en op te lossen.
Binnen de Jeugdwet mag van ouders richting hun minderjarige kinderen meer worden verwacht. Ook bovengebruikelijke hulp van ouders aan hun minderjarige kinderen kan binnen de Jeugdwet onder de eigen kracht vallen. Ook kunnen financiën van de ouders een rol spelen. De mogelijkheid van het inkomen is van belang bij de vraag of er sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen.
Binnen de Wmo mag niet gekeken worden naar het inkomen. Maar wel naar de gebruikelijke hulp van kinderen (zie 2.7).
De gemeente Putten gaat er van uit dat de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen. Zeker als er sprake is van een huisgenoot (echtgenoten, partners, kinderen en ouders, andere huisgenoten) met een beperking. Gebruikelijke hulp is de normale hulp die huisgenoten elkaar onderling bieden. Zij zijn samen verantwoordelijk voor het eigen huishouden, de eigen en elkaars gezondheid, de levensstijl en de manier waarop het huishouden wordt gevoerd. Er wordt daarom verwacht dat huisgenoten de taken overnemen, die de inwoner zelf niet (meer) uit kan voeren. Dat is de gebruikelijke hulp. Er wordt geen maatwerkvoorziening of pgb geboden als er sprake is van gebruikelijke hulp.
Soms kan een partner, ouder, volwassen kind of een andere volwassen huisgenoot geen gebruikelijke hulp bieden. Bijvoorbeeld vanwege een beperking. Of als iemand niet de juiste kennis en vaardigheden heeft en deze ook niet kan aanleren. In dat geval wordt geen gebruikelijke hulp verwacht.
2.7. Gebruikelijke hulp door kinderen
Als er in huishouden één of meer kinderen zijn dan gaat de gemeente er van uit dat zij mee helpen in het huishouden. Hoeveel zij mee kunnen helpen is afhankelijk van hun leeftijd en functioneren. De gemeente kijkt hierbij altijd naar de eigen mogelijkheden van de kinderen. Er mag nooit zo veel bij kinderen belegd worden dat dit ten koste gaat van hun welbevinden en ontwikkeling.
2.7.1. Taken van kinderen binnen het huishouden
Tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding
Tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke taken als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen.
Vanaf 13 jaar naast bovengenoemde taken kunnen zij hun eigen kamer op orde houden, bijvoorbeeld door de rommel op te ruimen, te stofzuigen en het bed te verschonen.
2.7.2. Gebruikelijke hulp Hulp bij het huishouden
Gebruikelijke hulp is de hulp die in het algemeen mag worden verwacht van uw echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder gebruikelijke hulp kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar geven binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden. Is iemand binnen het huishouden door een probleem of gebrek niet in staat huishoudelijke taken te doen? Dan mag de gemeente van de andere personen in uw huishouden verwachten dat zij (een deel van) de taken gaan doen. De gemeente mag zelf bepalen van welke personen dat wordt verwacht. De gemeente kan bijvoorbeeld bepalen dat van kinderen beneden een bepaalde leeftijd niet kan worden verwacht dat ze bepaalde taken overnemen.
2.7.3. Taken van een 18-23 jarige
Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de ouder/verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren, zoals in een studentenhuis.
De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:
Koken, de was doen en boodschappen doen in een meerpersoonshuishouden kosten ongeveer net zoveel tijd als in een eenpersoonshuishouden. Van een 18-23 jarige wordt dus verwacht dat hij deze taken kan uitvoeren, ongeacht de grootte van het huishouden. Er wordt niet van de 18-23 jarige verwacht dat hij alle overige huishoudelijke taken op zich neemt.
2.7.4. Gebruikelijke hulp van ouders binnen de Jeugdwet
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Voor minderjarige kinderen (tot 18 jaar) geldt dat ouders hen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Om deze reden worden handelingen die vallen onder gebruikelijke zorg in principe niet vergoed.
Niet iedereen krijgt genoeg hulp uit eigen kracht of met gebruikelijke hulp. Het kan voorkomen dat er meer hulp nodig is dan verwacht kan worden van personen in het huishouden (de gebruikelijke hulp). Als deze hulp geboden wordt door iemand uit het sociale netwerk en deze hulp regelmatig en langdurig is, heet dat mantelzorg. Mantelzorg kan intensief zijn. De hulp bestaat soms uit verzorging maar kan ook hulp zijn bij noodzakelijke dagelijkse activiteiten. Als er mantelzorg aanwezig is, wordt voor dat onderdeel geen maatwerkvoorziening of pgb vanuit de Wmo toegekend. Mantelzorg kan niet worden afgedwongen, deze is op vrijwillige basis.
De verzorging die een ouder aan een jeugdige verleent valt onder het recht en plicht van de ouder en valt niet onder mantelzorg.
2.9. (Dreigende) overbelasting
Mantelzorgers leveren een grote bijdrage aan de doelen van de Wmo. Daarom is het belangrijk dat mantelzorgers zo lang mogelijk in staat zijn hun zorg te leveren. In het geval van (dreigende) overbelasting kan een maatwerkvoorziening of pgb worden ingezet om de mantelzorger langdurig in staat te stellen de zorg uit te voeren. Met de vragenlijst Ervaren Druk door Informele Zorg (EDIZ) kan de gemeente een globale indruk krijgen of mantelzorgers overbelast (dreigen te) raken. Zie bijlage 3 voor de vragenlijst.
2.11. Voorzieningen die voorgaan
Soms kan een inwoner gebruik maken van hulp uit andere wetten of voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Dit zijn voorzieningen die voorgaan. ls er aanspraak mogelijk een voorziening die voorgaat dan wordt in principe geen maatwerkvoorziening verstrekt. Dit geldt onder andere voor:
Hulp uit een andere wet is voorliggend wanneer dit een passende oplossing biedt voor de vraag van de inwoner. In elke situatie wordt beoordeeld of er sprake is van een voorliggende voorziening en of die voorliggende voorziening een passende oplossing biedt. Alleen wanneer dat niet zo is, kan de inwoner een maatwerkvoorziening of pgb vanuit de gemeente krijgen.
Dit is ook bevestigd in diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.
2.11.1. Inwoners die vermoedelijk recht hebben op een voorziening die voorgaan
Als uit het onderzoek blijkt dat een inwoner in de ogen van de gemeente voor een voorziening die voorgaat in aanmerking lijkt te komen, zal allereerst gevraagd worden deze voorziening aan te vragen. Als een inwoner hierover niet dezelfde mening heeft als de gemeente dan zal zo nodig een onafhankelijk deskundig advies opgevraagd worden. Deze deskundige zal gevraagd worden of inwoner naar zijn mening in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat.
Blijkt uit het deskundig advies dat de inwoner niet in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat dan wordt de aanvraag om een maatwerkvoorziening voortgezet. Blijkt uit het deskundig advies dat iemand voor een voorziening die voorgaat wel in aanmerking kan komen, dan zal aan de inwoner een termijn van 3 maanden worden gegeven om de voorziening die voorgaat alsnog aan te vragen. Vraagt de inwoner de voorziening die voorgaat niet aan dan kan de bestaande voorziening van de gemeente worden ingetrokken. Als het gaat om een aanvraag voor een Participatiewet uitkering dan wordt in dergelijke gevallen geen voorziening door de gemeente verstrekt of als dit tijdelijk wel noodzakelijk is dan wordt deze verhaalbaar verstrekt.
2.12. Melding van de hulpvraag
Inwoners kunnen een hulpvraag melden bij de gemeente, dit is een melding op het gebied van advies, hulp en ondersteuning. Dit gebeurt schriftelijk, kan ook digitaal. De gemeente wijst de inwoner op de mogelijkheid gebruik te maken van de onafhankelijke inwonerondersteuner. De gemeente pakt deze melding binnen 2 werkdagen op en bevestigt dit aan de inwoner. Wij streven naar een afspraak met de inwoner binnen een week.
Op het meldingsformulier wordt gevraagd naar de volgende gegevens:
Is er sprake van een verlengingsvraag dan zijn minder gegevens noodzakelijk.
Voorafgaand aan het gesprek verzamelt de gemeente alle noodzakelijke gegevens over de inwoner en zijn/haar situatie. Als de gemeente de gegevens niet zelf kan inzien of opzoeken, wordt de inwoner gevraagd deze gegevens zo snel mogelijk inleveren.
In de uitnodiging voor het gesprek staat welke gegevens dat zijn en wanneer deze gegevens ingeleverd moeten worden. Daarnaast vraagt de gemeente aan de inwoner om na te denken over een oplossing van de hulpvraag. Hiervoor wordt aan de inwoner gevraagd om een persoonlijk plan op te stellen en mee te nemen bij het gesprek. In dit persoonlijk plan wordt het volgende gevraagd:
De gemeente controleert of de gegevens die de inwoner heeft aangeleverd, juist en volledig zijn en betrekt dit persoonlijk plan bij het gesprek. De gemeente gebruikt voor het controleren van de gegevens de hulpmiddelen die nodig zijn en kan extra informatie bij de inwoner opvragen. Tijdens het gesprek met inwoners kunnen zij gewezen worden op de mogelijkheid om de voorziening zelf te betalen of een goede aanvullende zorgverzekering af te sluiten.
Als er sprake is van een crisis-, of spoedsituatie kan de maatwerkvoorziening of pgb worden ingezet na overleg met de gemeente zonder dat er al een formeel besluit is verstuurd. Achteraf wordt een onderzoek gedaan waarop een besluit wordt genomen en verstuurd.
2.14. Opstellen onderzoeksverslag
De gemeente gaat met de inwoner in gesprek. In het gesprek wordt de hulpvraag verhelderd. Voorafgaand en tijdens het gesprek kan de inwoner ondersteuning krijgen van de onafhankelijke inwonerondersteuner. Het gesprek leidt tot een onderzoeksverslag. Dit verslag is een weergave van het gesprek en aanvullende onderzoek dat wellicht heeft plaats gevonden. Vanuit de integrale benadering streven wij naar de werkwijze ‘één gezin, één plan en één aanspreekpunt’.
Het onderzoek wordt zo snel mogelijk uitgevoerd maar wel uiterlijk binnen zes weken na de melding van de hulpvraag.
In overleg met de inwoner kan deze termijn worden verlengd. Het onderzoeksverslag is akkoord als de inwoner dat heeft bevestigd.
Met betrekking tot de Wmo is een ondertekend onderzoeksverslag het aanvraagformulier. In de andere gevallen is de melding de aanvraag en kan naar aanleiding van dit verslag een aanvraag ingetrokken worden wanneer de inwoner een andere oplossing heeft gevonden.
Het volgende wordt besproken in het gesprek en opgenomen in het onderzoeksverslag:
Met het onderzoeksverslag wordt ook bedoeld het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) als genoemd in artikel 15 van de Wet Inburgering 2021.
2.15. Aanvraag maatwerkvoorziening of pgb
Tijdens het onderzoek wordt voorlichting gegeven de mogelijkheid van het pgb of Zin. Maar of iemand een voorziening kan krijgen kan pas beoordeeld worden als vast staat dat iemand niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg het probleem rond zelfredzaamheid en/of participatie niet kan oplossen en een maatwerkvoorziening verstrekt moet worden. Pas dan gaat de vraag spelen of dit in natura of in de vorm van een pgb zal gaan gebeuren.
Als verstrekking van een voorziening door de gemeente noodzakelijk is wordt het onderzoek afgerond met het vullen van het afwegingskader. Hierin staat:
De inwoner krijgt het onderzoeksverslag thuis gestuurd. Wanneer het gaat om een Wmo voorziening moet deze ondertekend terug worden gestuurd, dat geldt dan als een aanvraag. Voor de andere wetten geldt dit niet, wij willen wij het onderzoeksverslag ondertekend terug omdat de inwoner de inhoud dan tot zich heeft genomen.
Als een maatwerkvoorziening nodig is dan is deze voldoende in inzet en van kwaliteit, zodat de inwoner het gewenste resultaat kan bereiken. De maatwerkvoorziening is niet duurder dan nodig en duurt niet langer dan nodig. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen.
De gemeente heeft met betrekking tot de Wmo daarna 2 weken om de aanvraag te beoordelen en af te handelen. Na de beslissing van de gemeente krijgt de inwoner een besluit (beschikking).
Om de inwoner zo snel mogelijk het gewenste resultaat te laten bereiken:
Moet er samenhang zijn tussen de maatwerkvoorzieningen als blijkt dat er een maatwerkvoorziening (nodig) is uit meerdere domeinen. Dit kan er in individuele gevallen toe leiden dat de resultaten die passen bij een maatwerkvoorziening uit een domein pas later gehaald kunnen worden omdat de te behalen resultaten uit een ander domein in die situatie urgenter zijn.
Als er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid vindt er altijd afstemming plaats tussen de consulenten van de domeinen over de maatwerkvoorziening(en) en met de inwoner. Hierbij wordt vastgelegd welke maatwerkvoorziening het goedkoopst passend is, welke resultaten worden beoogd en wanneer en in welke volgorde deze moeten worden behaald.
2.17. Maximale doorloopperiode
De maximale periode van melding tot en met het gemeentelijk besluit is 8 weken. In bijzondere gevallen kan deze termijn worden verlengd. Hierbij worden de termijnen gevolgd zoals vastgesteld in paragraaf 4.1.3.1 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
Vanaf het moment van de melding moet de inwoner alles wat van belang is melden aan de gemeente. De gemeente dient aan de inwoner heldere informatie te verstrekken over welke voorwaarden en verplichtingen gelden. Deze voorwaarden en verplichtingen worden ook in het besluit meegedeeld. Als de inwoner hierover vragen heeft kan hij deze altijd stellen aan de gemeente. De gemeente zal de inwoner zo helder mogelijk antwoorden. Als de maatwerkvoorziening of pgb eerder stopt dan in het besluit of de verwijzing staat, moet dit worden gemeld aan de gemeente zodat het besluit kan worden aangepast. Dit geldt ook voor andere wijzigingen die van belang zijn. Als de inwoner hierover vragen heeft kan hij hiervoor terecht bij de gemeente.
Voor een maatwerkvoorziening of pgb is een geldig besluit nodig. Dit is een beschikking van de gemeente. Op grond van de Jeugdwet kan dit ook een verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts of een bepaling van de rechter of gecertificeerde instelling zijn. De datum die in het besluit staat is de datum wanneer de een maatwerkvoorziening of pgb kan starten. Als er geen geldig besluit is afgegeven, zal de gemeente de maatwerkvoorziening of pgb niet vergoeden. Ook zal de gemeente de hulp niet vergoeden als de maatwerkvoorziening of pgb wordt gegeven buiten de start- en einddatum die in het besluit is vermeld.
In crisis-, en spoedsituaties wordt er een uitzondering gemaakt. In deze gevallen kan een maatwerkvoorziening of pgb starten zonder besluit. Een voorwaarde is wel dat er afstemming heeft plaatsgevonden met de gemeente, gecertificeerde instelling, huisarts of medisch specialist, die erkent dat de maatwerkvoorziening of pgb met spoed dient te worden ingezet.
De duur van de indicatie zoals genoemd in het besluit hangt af van de te behalen resultaten en doelen. Een indicatie voor een inwoner waar stabiliteit verwacht wordt hoeft minder vaak getoetst te worden dan een indicatie gericht op groei en ontwikkeling. De verwachting is dat de situatie minder snel verandert. Op basis van de ontwikkeldoelen wordt onderscheid gemaakt met betrekking tot de lengte van de indicaties.
De gemeente Putten maakt onderdeel uit van de Arbeidsmarktregio Stedendriehoek en Noordwest Veluwe. In deze arbeidsmarktregio is afgesproken dat we re-integratieactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afstemmen. Op de Noordwest Veluwe is dit inmiddels gebeurd.
Voor de eigen bijdrage wordt alleen een vergoeding verstrekt als de kinderopvang nodig is voor een re-integratietraject en/of inburgering van de inwoner. Hierbij sluiten we aan bij het maximale uurtarief van de Belastingdienst.
3.1.4. Niet-uitkeringsgerechtigden en inwoners met een Anw- uitkering
Als de inwoner niet heeft aangetoond dat hij de Nederlandse taal beheerst wordt toch geen taaltoets afgenomen als:
de inwoner een ontheffing heeft van de arbeidsplicht vanwege psychische, fysieke of sociale problemen, waarbij de oorzaak van de beperking tot gevolg heeft dat het leren van de Nederlandse taal niet haalbaar is. De ontheffing voor de taaltoets geldt zolang er om deze reden ook ontheffing van de arbeidsplicht is; of
Deze beleidsregels zijn het kader voor het toewijzen en verstrekken van een maatwerkvoorziening of pgb (jeugdhulpvoorziening). Het stellen van kaders zorgt voor een eenduidige beoordeling en toewijzing.
De jeugdige of zijn vertegenwoordiger kan samen met zijn of haar sociale netwerk een familiegroepsplan opstellen. De jeugdige kan in het plan aangeven hoe hij/zij zelf de opvoed- en opgroeisituatie wil verbeteren.
De gemeente vraagt altijd of de jeugdige een familiegroepsplan wil opstellen. Het familiegroepsplan kan gebruikt worden als plan van aanpak of een onderdeel van het plan van aanpak dat de gemeente samen met de jeugdige opstelt (zie bijlage 5).
4.1.2. Het hulpverleningsplan en plan van aanpak
Dit hulpverleningsplan heeft betrekking op de verlening van jeugdhulp aan de jeugdige. Het plan van aanpak wordt opgesteld door de gecertificeerde instelling in het kader van een ondertoezichtstelling.
4.1.3 Het ondersteuningsplan (ondersteuningsverslag)
Dit plan is niet in de jeugdwet geregeld maar in de gemeentelijke verordening. Het plan behelst het onderzoek dat het college heeft verricht na een door een jeugdige of zijn ouders gestelde vraag om jeugdhulp. In deze beleidsregels wordt met het ondersteuningsplan het onderzoeksverslag bedoeld.
4.2. Verlengde (jeugdhulp) maatwerkvoorziening of pgb
Inwoners die 18 jaar of ouder zijn en een maatwerkvoorziening of pgb (jeugdhulp) willen ontvangen op grond van de Jeugdwet, moeten voldoen aan de doelgroep als beschreven in paragraaf 2.3.
Een besluit verlengde jeugdhulp wordt afgegeven wanneer uit het algemeen beoordelingskader blijkt dat de voortzetting van deze hulp noodzakelijk is en deze hulp alleen vanuit de Jeugdwet geboden wordt. Een voorbeeld van een maatwerkvoorziening die alleen wordt geboden vanuit de Jeugdwet is pleegzorg.
In de meeste gevallen zal wanneer de jeugdige 18 jaar wordt de maatwerkvoorziening of pgb door een andere wet geboden worden (Wmo, Wlz of Zvw). De maatwerkvoorziening of pgb stopt en wordt opnieuw aangevraagd op grond van een andere wet als dat nodig is. Voorbeelden van een maatwerkvoorziening of pgb vanuit een andere wet zijn behandeling (GGZ), begeleiding, persoonlijke verzorging.
Wanneer er een overgang van een maatwerkvoorziening of pgb (jeugdhulp) naar een maatwerkvoorziening of pgb (volwassenenhulp) nodig is, wordt afgesproken welke hulp nodig is en wie wat gaat doen.
Wanneer na beoordeling een maatwerkvoorziening aan de orde is, worden onderstaande richtlijnen toegepast met betrekking tot de toeleiding naar een passende vorm van ondersteuning.
Centraal staat dat wordt ingezet naar zo licht mogelijke hulp wanneer mogelijk en naar zwaardere of intensievere hulp wanneer nodig.
Behandeling wordt ingezet als er sprake is van opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen. De jeugdige en/of ouders zijn leerbaar, de ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van ondersteuning zoals begeleiding.
Voor behandeling in het kader van de Jeugdwet gelden de volgende criteria:
De te geven behandeling moet goed omschreven, onderbouwd en bij voorkeur bewezen effectief zijn volgens de databank van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). Zorg die niet voldoet aan de eis van de wetenschap en praktijk en interventies die niet bewezen effectief zijn kunnen niet als doelmatige zorgverlening gelden;
Begeleiding wordt ingezet als er sprake is van problemen bij zelfredzaamheid en/of deelname aan de samenleving.
Begeleiding is gericht op ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders om:
De gemeente bepaalt de omvang van begeleiding en de resultaten die met begeleiding moeten worden behaald. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden gegeven.
Wat in ieder geval niet onder begeleiding individueel valt, is onder andere vrij toegankelijke ondersteuning zoals begeleiding bij vrijetijdsactiviteiten, huiswerkbegeleiding, jongerencoaching, mantelzorgondersteuning en begeleide omgangsregeling.
Begeleiding groep bestaat uit ondersteuning in een groep die gericht is op zinvolle dag invulling door niet loonvormende activiteiten. Begeleiding groep is gericht op:
4.3.2.3 Begeleiding binnen onderwijs
Kinderen met leer- of gedragsproblemen kunnen extra zorg op school nodig hebben. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat leerlingen een zo passend mogelijke onderwijsplek krijgen. Ook als die leerlingen extra ondersteuning nodig hebben. Dat wordt passend onderwijs genoemd. Samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal onderwijs) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van passend onderwijs.
Wanneer de extra ondersteuning voor de leerling primair gericht is op het leerproces, is de school verantwoordelijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. Dit geldt bijvoorbeeld voor huiswerkbegeleiding. Wanneer er extra ondersteuning nodig is bij de uitvoer of aanleren van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL taken) kan dit worden aangeboden vanuit de Jeugdwet. De inzet van de begeleiding vanuit de Jeugdwet in het onderwijs richt zich op het bevorderen van zelfredzaamheid.
4.3.3. Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging houdt in dat een jeugdige ondersteuning krijgt bij dagelijkse handelingen op het gebied van verzorging. Daarnaast wordt de jeugdige gestimuleerd en aangeleerd om de handelingen zelf te doen. De dagelijkse handelingen kunnen ook worden overgenomen.
Persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop' valt onder de Zorgverzekeringswet. Om vast te kunnen stellen of er ondersteuning nodig is bij persoonlijke verzorging kunnen de factsheets (opgenomen in de bijlagen) worden gevolgd.
4.4. Afwegingskader gebruikelijke hulp in de Jeugdwet
In de Verordening Jeugdhulp Gemeente Putten 2018 wordt gebruikelijke hulp als volgt gedefinieerd: ‘hulp en zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders’
Hieronder een afwegingskader om objectief te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp.
Bij toekenning van jeugdhulp wordt gekeken naar de gemiddelde tijdsbesteding die bij die activiteit bij een jeugdige met een normale ontwikkeling van dezelfde leeftijd gebruikelijk is.
Permanent toezicht is onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor men op tijd kan ingrijpen als dat nodig is. Na het derde levensjaar is permanent toezicht geen gebruikelijke hulp meer (zie tabel).
Hier volgen algemene richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijdscategorie. Deze kunnen worden gebruikt voor het beoordelen of jeugdhulp nodig is.
Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar
Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar
Jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar
Afwegingskader gebruikelijke hulp bij chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking bij kind.
Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd.
Bij gebruikelijke hulp gaat het om de hulp die ouders aan hun kind kunnen bieden. Uit de jurisprudentie volgt ook dat bovengebruikelijke hulp onder omstandigheden van ouders mag worden verwacht
Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat bovengebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden ook van ouders kan worden verwacht en dus onder 'eigen kracht' kan vallen. Om dat vast te stellen moet college goed onderzoeken of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de CRvB volgen de volgende stappen:
Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de vraag of dat zo is, moeten de volgende vragen worden onderzocht:
Afwegingskader Persoonlijke Verzorging bij ADL taken
4.5. Kortdurend verblijf in de jeugdwet
Kortdurend verblijf (ook wel genoemd respijtzorg) is een voorziening die ouders moet ontlasten in de gebruikelijke zorg of mantelzorg die zij hun kind bieden. Waardoor die ouders in staat gesteld worden hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen. Maar respijtzorg hoeft niet altijd te betekenen dat de jeugdige uit de thuissituatie weggaat. Het kan bijvoorbeeld ook door de ouders een weekend weg te laten gaan of de inzet van informele zorg thuis.
Uit de Jeugdwet volgt dat de voorziening ter ontlasting van ouders alleen kan worden getroffen ten aanzien van de jeugdige die:
Met permanent toezicht wordt gedoeld op 'bovengebruikelijk' toezicht. Het is geen 'gewoon' ouderlijk toezicht of gebruikelijke ouderlijke zorg. Er zijn verschillende oorzaken denkbaar waarom permanent toezicht nodig zou zijn. Het kan gaan om het verlenen van zorg op ongeregelde tijden bij jeugdigen met zware fysieke beperkingen door een lichamelijke handicap, bij wie continu hulp en begeleiding bij alle dagelijkse activiteiten nodig is. Ook kan het gaan om de noodzaak in te kunnen grijpen bij gedragsproblemen, veroorzaakt door een psychiatrische beperking of een verstandelijke handicap
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Dit onderdeel van de beleidsregels gaat vooral over de Wmo. Wmo sluit aan bij de wil van mensen om zolang mogelijk, en zoveel mogelijk, regie te nemen en te houden over hun eigen situatie. Hierdoor kunnen inwoners, ondanks hun beperkingen, zo lang mogelijk in de eigen bekende woonomgeving wonen en meedoen.
De Wmo is een kaderwet. Dat betekent dat gemeenten veel zelf mogen bepalen. Op basis van de situatie van individuele inwoners wordt bepaald of, en welke, ondersteuning nodig is. De situatie van geen enkele inwoner is gelijk. Om er voor te zorgen dat al deze verschillende situaties welk gelijkwaardig worden beoordeeld, zijn er een aantal afspraken gemaakt. Die afspraken staan in deze beleidsregels beschreven. Door deze afspraken is voor iedereen, gemeente en inwoner, duidelijk waar zij recht op hebben.
Tegelijkertijd blijft de Wmo maatwerk. Dat betekent dat er in het geval van een individuele inwoner kan worden afgeweken van deze beleidsregels.
Steeds meer producten en diensten zijn toegankelijk voor iedereen. Deze voorzieningen kunnen zo vaak voorkomen dat ze worden gezien als algemeen gebruikelijk. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als:
De voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Altijd wordt gekeken of de voorziening in het geval van de specifieke inwoner ook algemeen gebruikelijk is. Dat kan namelijk van persoon tot persoon verschillen. Er zijn verschillende voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Als een voorziening algemeen gebruikelijk is wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke producten:
Hierbij is het altijd van belang dat wordt nagegaan of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
5.2. Afwegingskader huishoudelijke hulp
Als een inwoner vanwege een beperking zijn eigen huishouden niet meer goed kan doen, kan de gemeente een maatwerkvoorziening of pgb bieden in de vorm van huishoudelijke hulp. In dit hoofdstuk staat welke afweging de gemeente maakt om te bepalen hoeveel huishoudelijke hulp iemand krijgt.
Zie bijlage 1 voor een overzichtelijke weergave van het afwegingskader.
Er is één basisnorm. Deze basisnorm bedraagt 108 uur huishoudelijke hulp per jaar. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM-normenkader. Dit normenkader gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader: Wanneer inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.
5.2.1.1 Uitvoering van het normenkader huishoudelijke hulp
Bij toepassing van het normenkader wordt een optelsom gemaakt van de resultaatgebieden waarbij de inwoner ondersteuning nodig heeft. Zo nodig wordt ‘meer inzet’ opgeteld en ‘minder inzet’ afgetrokken.
Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:
De professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde uren in de tijd, uiteraard in overleg met de inwoner. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd). In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd.
In het normenkader is naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de inwoner en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.
De totale tijd die conform het normenkader beschikbaar wordt gesteld, zien wij als het jaarlijks aantal uren dat is te besteden ten behoeve van de te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde inwonersituatie. Voorwaarde hiervoor is daarom dat goed onderzoek is gedaan naar de individuele situatie van de inwoner (keukentafelgesprek).
Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van inwoners of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is dan het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele inwoners en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.
5.2.1.2 Geen maatwerkvoorziening of pgb
Voor de volgende zaken biedt de gemeente Putten geen maatwerkvoorziening of pgb:
In het algemeen wordt geen maatwerkvoorziening of pgb toegekend wegens de verzorging van huisdieren.
5.2.1.3 Gemiddelde inwonersituatie huishoudelijke hulp
Het normenkader is gebaseerd op een gemiddelde inwonersituatie.
Niet iedere inwoner past in deze omschrijving van de gemiddelde inwonersituatie. Voor inwoners waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere inwoner maatwerk gerealiseerd.
De aanwezigheid van deze kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
Aanvullende hulp wordt toegekend wanneer de basisnorm voor een inwoner onvoldoende is.
5.3. Afwegingskader begeleiding
Begeleiding kan worden ingezet wanneer een inwoner beperkingen heeft op één of meer van de volgende gebieden:
Er zijn twee vormen van begeleiding: begeleiding individueel en begeleiding groep. Begeleiding individueel gaat meestal over ondersteuning thuis, bij activiteiten die nodig zijn voor het meedoen aan de samenleving. Begeleiding groep is altijd externe begeleiding, met name gericht op ontmoeten, dagstructuur en het hebben van een zinvolle dagbesteding. Zie bijlage 6 voor een overzichtelijke weergave van het afwegingskader.
Begeleiding is altijd gericht op het behalen van een vooraf omschreven resultaat. Dit resultaat wordt tijdens het gesprek door de inwoner zelf beschreven op basis van zijn eigen persoonlijke doelen. Er zijn vijf hoofdresultaten:
Deze hoofdresultaatgebieden worden verder uitgesplitst naar subresultaten. Wanneer een indicatie begeleiding wordt verstrekt is dit ter bevordering van één of meerdere subresultaten.
Resultaat 1: Het vermogen om zelfstandig te leven Subresultaten:
Resultaat 2: Het deelnemen aan het maatschappelijk leven Subresultaten:
Resultaat 3: Het hebben van dagstructuur Subresultaten:
Resultaat 4: Het voeren van regie (altijd in combinatie met andere sub-resultaten) Subresultate n:
Resultaat 5: Het ontlasten van de mantelzorger Subresultaten:
Iedere inwoner is anders. Het subresultaat “de inwoner kan sociale contacten onderhouden” is voor inwoner A bijvoorbeeld makkelijker of beter te bereiken dan voor inwoners B en C. Voor inwoner A is het realistisch om te groeien, om een echte verbetering te bereiken. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met leerbaarheid, leeftijd en met de ernst van zijn beperking. Voor inwoner B is het niet realistisch om een groei te verwachten. Als in zijn situatie achteruitgang kan worden voorkomen dankzij de hulp van de begeleider is dat het ontwikkelingsdoel: Stabilisatie. Voor inwoner C, waarmee het vanwege een progressieve aandoening steeds slechter gaat, is zelfs stabilisatie buiten bereik. De situatie van inwoner C gaat verslechteren. Het ontwikkelingsdoel is dan om de achteruitgang onder controle te houden en de problemen rondom de achteruitgang zo veel mogelijk te beperken. Omdat de situatie per inwoner kan verschillen wordt gewerkt met drie verschillende ontwikkeldoelen.
Als een inwoner op meer dan één subresultaat begeleiding nodig heeft wordt per subresultaat gekeken wat het ontwikkeldoel is.
Er zijn verschillende typen activiteiten die een aanbieder kan uitvoeren om de doelen en resultaten te bereiken. De gemeente bepaalt met inwoner welke vorm van ondersteuning nodig is, het wat. De aanbieder is op basis van zijn professionaliteit aan zet om samen met de inwoner het hoe in te vullen.
5.3.4. Omvang, frequentie en duur Indicatie
De omvang van de indicatie, de frequentie van de activiteiten en de lengte van de indicatie (de duur) worden op basis van maatwerk per individuele inwoner bepaald. In het geval van begeleiding groep is de omvang maximaal zes dagdelen per week.
De gemeente doet een voorstel op basis van de aanwezige expertise. Samen met de inwoner wordt, met andere woorden, het wat bepaald:
De aanbieder gaat op basis van deze opdracht samen met de inwoner concreet invulling geven aan de activiteiten. Het behalen van de resultaten en subresultaten op basis van de ontwikkeldoelen staat hierbij centraal: Indicaties worden verstrekt omdat de inwoner ondersteuning nodig heeft bij een bepaald resultaat. Na afloop van een indicatie wordt beoordeeld in hoeverre het beoogde resultaat gehaald is.
5.4.1. Zelfstandig in de eigen woning
Inwoners moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Dat betekent dat de inwoner normaal gebruik van zijn of haar woning moet kunnen maken. Het gaat daarbij om de elementaire woonfuncties, zoals door- en toegankelijkheid van de woning, elementaire huishoudelijke activiteiten, toiletgang, lichaamsreiniging etc.
5.4.2. Maatwerkvoorziening eigen woning
Aan een inwoner die aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening of pgb voor het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening of pgb worden verleend in de vorm van:
Woningaanpassingen kunnen bouwkundig of woontechnisch van aard zijn.
Bij bouwkundige aanpassingen gaat het om aanpassingen aan de woning zelf, dus aan de structuur. Bijvoorbeeld een aanbouw of het maken van een doorgang. Dergelijke aanpassingen worden eigendom van de eigenaar van de woning.
Woontechnische aanpassingen zijn meestal onroerend, zoals plaatsing van een herbruikbare traplift of woonunit.
De eigenaar moet noodzakelijke woningaanpassing die door de gemeente of de inwoner wordt aangebracht op grond van de Wmo 2015 accepteren. De eigenaar moet wel gehoord worden
(zie 5.4.4 derde belanghebbende). Dit geeft de eigenaar de gelegenheid om bij uitvoeringskwesties betrokken te zijn. De woningaanpassing hoeft bij het vertrek van de inwoner niet te worden verwijderd.
De woningeigenaar kan derde-belanghebbende zijn bij het toekennen van een woningaanpassing. Bijvoorbeeld als het college of de inwoner een woningaanpassing of woonvoorziening aanbrengt die in strijd is met bijvoorbeeld het Bouwbesluit.
Bij een verzoek om woningaanpassing, wordt een afweging gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en het verhuizen, inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woning, anderzijds. Bij die afweging kunnen meespelen:
5.4.5.1 Afwegingsfactoren primaat van verhuizing
Elke situatie is anders en moet individueel beoordeeld worden. Er is een aantal zwaarwegende redenen waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Onder meer:
De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning maakt het niet acceptabel dat de inwoner verhuist. Bijvoorbeeld omdat de mantelzorg wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud van de zelfredzaamheid van de inwoner. Dat is het geval als de mantelzorg zorg op grond van de Zvw of ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend; of
De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend of het verplaatsen van het bedrijf onredelijke kosten met zich meebrengt. Deze kosten kunnen voor de ondernemer in kwestie mogelijk wel aftrekbaar zijn op diens aangifte Inkomstenbelasting. Hierbij kan het gaan om de inwoner zelf maar ook zijn partner; of
Er is een substantiële stijging van woonlasten verbonden aan een nieuwe woning. De huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Als het gaat om een koopwoning wordt gekeken naar de hypotheeklasten. Het primaat van verhuizing is niet toegestaan als de inwoner en/of eventuele mede-eigenaren een aanzienlijke restschuld overhouden na de verkoop van de woning. Dit betekent niet dat het hebben van erg lage woonlasten zonder meer betekent dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast.
Hulpmiddelen kunnen divers van aard zijn. Het gaat om onroerende zaken, die- mits passend – voorliggend zijn op een woningaanpassing.
Ze kunnen in eigendom, in bruikleen of in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verleend.
5.5. Wmo voorziening voor Wlz-geindiceerde in een instelling verblijft
De inwoner met een Wlz-indicatie die in een instelling verblijft komt in aanmerking voor de volgende voorzieningen:
het sociaal vervoer, een rolstoel, eventuele vervoermiddelen, een noodzakelijke (beperkte) woningaanpassing en losse woonvoorzieningen of hulpmiddelen voor de inwoner die in zijn eigen huis is blijven wonen en daar een pgb, een VPT of een MPT hebben of in verband met een VPT zijn verhuisd naar een geschikte zelfstandige woning (b.v. een aanleunwoning) meer in de nabijheid van een instelling.
Als de inwoner aangeeft een indicatie nodig te hebben voor begeleiding (bij vervoer) voor participatie zal dit onderzocht moeten worden. Wanneer blijkt dat het gevraagde niet onder de Wlz valt kan deze maatwerkvoorziening via de Wmo worden aangevraagd (ECLI:NL:CRVB:2018:3933).
Maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd. Dit is gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis.
5.6.1. Melding en (eerste) opvang
Als het college niet direct maatschappelijke opvang kan bieden, maar dit wel direct noodzakelijk is, regelt het college op een andere wijze of in een andere gemeente of regio tijdig een maatwerkvoorziening of pgb van de inwoner.
De gemeente stelt met de inwoner vast wat de woonplaats was van de inwoner voor het ontstaan van dakloosheid. Woonde de inwoner voor het ontstaan van dakloosheid, in een andere gemeente of regio en is er overeenstemming met die gemeente of regio, dan kan het onderzoek overgelaten worden aan die gemeente of regio.
Om te bepalen welke hulp nodig is, stelt de gemeente de vervoersbehoefte van de inwoner vast. Hierbij bekijkt de gemeente:
de beperkingen van de inwoner en de reden van de aanvraag. Welke vervoersbehoefte heeft de inwoner en waarom? Om de vervoersbehoefte van een inwoner te bepalen gaat het er niet om hoe vaak een inwoner een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen om voldoende te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Als er sprake is van medisch vervoer en er wordt verzocht om een vervoersvoorziening wordt onderzocht of het bezoek berust op een indicatiebesluit, of belanghebbende aangewezen is op bezoeken van juist deze instelling en of ten behoeve van de vervoerskosten in verband met het bezoeken van deze instelling een voorliggende voorziening aanwezig is. Indien de inwoner geen aanspraak kan maken op medisch vervoer op grond van de Zvw, dan valt dit vervoer onder de compensatieplicht.
Een maatwerkvoorziening of pgb voor vervoer kan worden ingevuld door middel van een vervoersvoorziening. Het vervoer wordt ingezet voor verplaatsingen naar bestemmingen waar afspraken over gemaakt kunnen worden met anderen: Sociaal recreatief. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sociale contacten. In de meeste gevallen is het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening. Daarom heeft dit voorrang boven andere maatwerkvoorzieningen, op voorwaarde dat het passend is.
6.1.3. Bijzondere indicaties vervoer
Bijzondere vervoersindicaties zijn diensten in aanvulling op het reguliere vervoer. Als een inwoner van de gemeente toestemming krijgt om gebruik te maken van het sociaal recreatief Wmo-vervoer of een pasje krijgt voor het vraagafhankelijk vervoer van de gecontracteerde vervoerder dan heeft de gemeente ook de mogelijkheid om een aantal bijzondere indicaties toe te kennen. Deze bijzondere indicaties worden alleen toegekend als ze medisch noodzakelijk zijn. Of dat zo is kan worden bepaald door onafhankelijk medisch onderzoek.
Deze indicatie kan worden afgegeven als de reiziger niet in staat is om de opstap te maken in een bus. Er wordt speciaal voor deze rit een personenauto aangestuurd, ook als deze niet in de buurt is. Daardoor worden meer kilometers met de voertuigen gemaakt en zijn er meer voertuigen nodig.
Deze indicatie kan worden afgegeven als de reiziger niet in staat is om in en uit de lage zit in een gewone personenauto te komen. Er wordt speciaal voor deze rit een bus aangestuurd, ook als deze niet in de buurt is. Daardoor worden meer kilometers met de voertuigen gemaakt en zijn er meer voertuigen nodig.
6.1.3.4 Rolstoel (duwrolstoel, elektrisch, opvouwbaar) of met scootmobiel
Er wordt speciaal voor deze rit een rolstoelbus of een Caddy aangestuurd met ruimte voor de rolstoel of de scootmobiel, ook als deze niet in de buurt is. Daardoor worden meer kilometers met de voertuigen gemaakt en zijn er meer voertuigen nodig. Daarnaast zijn de kosten van rolstoelvoertuigen op zichzelf ook hoger dan van gewone auto’s vanwege de specifieke installatie en opleiding voor chauffeurs.
Bij de indicatie kamer-tot-kamer vervoer wordt de Wmo-reiziger opgehaald en teruggebracht in de woning of kamer in plaats van bij de voordeur. De chauffeur helpt indien gewenst bij het aantrekken van jas en helpt om de woning veilig achter te laten. De chauffeur begeleidt de Wmo-reiziger van en naar het voertuig. De extra werkzaamheden van de chauffeur kosten extra tijd.
Met deze indicatie wordt de zitplaats naast de chauffeur gereserveerd voor deze reiziger.
Doordat er geen andere passagiers met dezelfde indicatie gelijktijdig mee kunnen reizen tijdens deze rit kan het zijn dat er meer voertuigen worden ingezet waardoor sprake is meer kosten in de totale exploitatie van de gecontracteerde vervoerder.
Sommige reizigers kunnen niet (altijd) zelfstandig reizen. Als om die reden sprake is van meereizen, dan spreken we van begeleiding. Er bestaan verschillende vormen van begeleiding:
Verplichte/medische begeleiding - Medische begeleiding betreft begeleiding op indicatie van de gemeente vanwege medische redenen. Het wordt ook verplichte begeleiding genoemd. De Wmo-reiziger mag dan niet alleen reizen. Een medische begeleider betaalt zelf geen bijdrage aan het vervoer. Voor een medisch begeleider wordt een zitplaats in het voertuig gereserveerd. Doordat deze zitplaats op dat moment niet door een andere reiziger kan worden gebruikt is sprake van (geringe) meerkosten.
Medereiziger - De Wmo-reiziger mag maximaal één medereiziger meenemen. Voor deze reiziger geldt een ander reizigerstarief, namelijk driemaal het geldende tarief voor de Wmo-geïndiceerde reiziger. De tarieven zijn geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Putten en die worden jaarlijks vastgesteld.
Gezinsleden van de Wmo-reiziger, zoals kinderen, mogen bij deze indicatie meereizen. De gemeente bepaalt hoeveel gezinsleden er mee mogen reizen. De gezinsleden betalen zelf geen bijdrage aan het vervoer.
Voor het gezin wordt het voertuig als geheel gereserveerd. Doordat er geen andere passagiers gelijktijdig mee kunnen reizen tijdens deze rit moeten er meer voertuigen worden ingezet waardoor sprake is meer kosten. Deze kosten zijn nog hoger wanneer er een bus moet worden ingezet.
6.1.3.9 Hulphond, visuele handicap, rollator en slechthorend
Deze indicaties hebben geen invloed op de kosten. De aangekruiste informatie wordt slechts doorgegeven aan de chauffeur zodat die rekening kan houden met de beperking van de reiziger.
Collectief vervoer is bijna altijd de goedkoopst compenserende vervoersoplossing. Kinderen tot
18 jaar moeten echter mee kunnen reizen met het gezin. In de gevallen dat het noodzakelijk is voor het kind, kan de gemeente een auto-aanpassing verstrekken. Een auto-aanpassing wordt aangebracht op een door de inwoner zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt gekeken naar de leeftijd en technische staat van de auto. Is een auto ouder dan 7 jaar, dan verstrekt de gemeente geen auto-aanpassing meer. Auto-aanpassingen zijn bijvoorbeeld:
Een plateaulift wordt pas verstrekt nadat uit een extern advies is gebleken dat de specifieke aanpassing aan de personenbus noodzakelijk is om het kind te vervoeren.
Het aanschaffen van stuur- en rembekrachtiging, een automatische versnelling of hoge instap is in de meeste gevallen een algemeen gebruikelijke voorziening. De gemeente bekijkt altijd de individuele situatie van de inwoner om te beoordelen of een aanpassing algemeen gebruikelijk is.
Een auto-aanpassing wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
Bij het bepalen of een vervoersvoorziening naar een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid die het reizen in het openbaar vervoer onmogelijk maakt, hanteert de gemeente het volgende criteria:
Wanneer bovenstaande van toepassing is en contractueel is vastgelegd dat de zorgaanbieder niet het vervoer verzorgt, kan er door de gemeente een vervoersindicatie worden afgegeven.
7.1. Persoonsgebonden budget (pgb)
De gemeente kan besluiten om een pgb toe te kennen aan de inwoner om de gewenste hulp in te kopen. Als de aanvrager de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst, vraagt de gemeente de aanvrager om een budgetplan op te stellen. In het plan geeft de aanvrager dan aan op welke wijze deze het budget wenst in te zetten, wie de hulpverleners zijn die ze willen inschakelen, hoe de resultaten behaald gaan worden enz. Hierbij worden dezelfde kwaliteitscriteria gehanteerd als bij Zorg in natura. Het budgetplan is voor het college dan de toets of een inwoner voldoende pgb-vaardig is. De hoogte van het pgb is opgenomen in de verordening en is 75% van het Zorg in natura tarief. Als de passende hulp alleen in te kopen is tegen een hoger tarief dan het maximumtarief voor de desbetreffende zorg volgens het gemeentelijk beleid dan betaalt de gemeente dit hogere tarief. Dit tarief is in die gevallen maximaal 100% van het tarief voor gecontracteerde zorg vergoed.
Om een pgb te ontvangen moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In beginsel is het toegestaan dat de inwoner zich bij het beheer van zijn pgb laat vertegenwoordigen door een familielid in de eerste of tweede graad, dat tevens (een deel van) de ondersteuning levert, tenzij er sprake is van ongewenste belangenverstrengeling. De dubbelrol van informele zorgverlener en pgb-beheerder mag niet ten koste gaan van het bereiken van de gewenste resultaten.
De gemeente controleert of een inwoner of zijn vertegenwoordiger aan de voorwaarden van een pgb voldoet. Ook controleert de gemeente of de inwoner of zijn vertegenwoordiger met een pgb kan omgaan. Dat heet pgb-vaardigheid. Daarmee willen we voorkomen dat inwoners in de problemen komen. Bijvoorbeeld omdat iemand niet weet welke zorg hij of zij nodig heeft. Of hoe je goede afspraken maakt met een zorgverlener. Iemand is pgb-vaardig als hij de volgende dingen kan:
Een goed overzicht van de eigen situatie houden. Dit houdt in dat de inwoner weet welke zorg hij of zij nodig heeft. Of welke zorg de persoon voor wie het budget is nodig heeft. De inwoner moet zelf kunnen vertellen welke zorg hij of zij nodig heeft. Als ze dat niet kunnen, kunnen ze ook zorg in natura ontvangen.
Communiceren met zorgverleners en de gemeente. Inwoners moeten zelfstandig en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de gemeente beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met zorgverleners. En als er iets verandert, moet hij of zij dat zelf (kunnen) aangeven.
Zelf afspraken maken, deze afspraken bijhouden en zich hier aan houden. Inwoners moeten tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de zorgverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet de inwoner zelf kunnen laten zien dat hij of zij de zorg inkoopt waarvoor hij of zij het geld gekregen heeft.
Beoordelen of de zorg uit het pgb bij de inwoner past en of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als de inwoner de zorg niet goed vindt, moet hij of zij kunnen uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet hij of zij zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgverlener op te bellen en uit te leggen wat er niet goed gaat.
Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners. En dat zo regelen dat er altijd zorg is. Ook als de zorgverlener ziek is of op vakantie gaat. De inwoner moet zelf zorgverleners kiezen die goed bij zijn of haar situatie passen. En de inwoner moet zelf opletten of de zorgverleners hun werk goed doen. Als de zorgverlener ziek is, moet de inwoner zelf vervanging regelen.
Zorgen dat de zorgverleners die voor de inwoner werken weten wat ze moeten doen. En de inwoner durft een gesprek te beginnen als zorgverleners hun werk niet goed doen. Als de inwoner de zorgverlener betaalt, dan is de inwoner zijn werkgever of opdrachtgever. Hij of zij moet dan goed kunnen vertellen wat de zorgverleners moeten doen.
De inwoner weet wat hij of zij moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener. Het is niet erg als inwoners sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kennen. Bijvoorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar hij of zij moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.
7.1.2. Inzet van het sociaal netwerk bij een persoonsgebonden budget
Vaak wordt een pgb ingezet voor professionele hulp. In sommige gevallen kan hulp ingezet worden vanuit het sociale netwerk. Deze hulp kan worden gefinancierd met een pgb als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
Een auto wordt meegeteld bij het vermogen. Dit doen we niet wanneer:
Een auto wordt ook niet meegeteld bij het vermogen wanneer deze noodzakelijk is vanwege bijzondere omstandigheden.
8.1.2. Opname in een inrichting
Wanneer de inwoner opgenomen is in een inrichting, wordt de bijstandsnorm aangepast vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een volle maand opgenomen is in de inrichting.
8.1.3. Giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade
Giften zijn inkomsten als die het bestedingsniveau wezenlijk verhogen. Giften, voor zover het bedrag genoemd in lid 1 van dit artikel op jaarbasis niet wordt overstegen, hoeven niet gemeld te worden. Ze vallen niet onder de inlichtingenplicht voor zover dit onder het bedrag blijft als bedoeld in lid 1.
Er is sprake van een commerciële huurprijs als de huurprijs minimaal de basishuur is. Bij een lagere huurprijs dan de basishuur wordt beoordeeld of het bedrag gebruikelijk is voor de ruimte die gehuurd wordt. Wanneer het om woonkosten gaat, waarin water- en energielasten zijn begrepen, is er sprake van een commerciële huurprijs als 60% van de totale huurprijs gelijk is aan de basishuur.
8.3.2. Aanvraag is op tijd gedaan
De inwoner moet bijzondere bijstand voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen aanvragen voordat hij deze kosten heeft gemaakt. Andere vergoedingen die in deze beleidsregels worden genoemd moeten binnen een jaar worden aangevraagd nadat de kosten zijn gemaakt tenzij anders aangegeven. De vergoedingen worden per kalenderjaar toegekend. Deze vergoeding geldt tot uiterlijk 1 januari van het volgende jaar.
Paragraaf 8.3 A: Bijzondere kosten
8.3.5. Gerechtelijke procedures
Voor de eigen bijdrage en griffiekosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt, als de inwoner een advocaat toegewezen heeft gekregen volgens de Wet op de rechtsbijstand.
Paragraaf 8.3 B: Algemene kosten
8.3.9. Leenbijstand en declaratie
Wanneer er voor de zelfstandige geen boekhouding aanwezig is als gevolg van de financiële problemen kan de gemeente bijstand in de vorm van een lening verstrekken om de administratie alsnog op te stellen of om schuldsanering mogelijk te maken. Dit kan worden omgezet naar bijstand om niet als het tot Bbz komt.
8.3.10. Taxatie voor bepaling van de overwaarde van de woning
Voor een taxatie die nodig is voor de bepaling van de overwaarde van de woning kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
8.3.13. Noodzakelijke verhuizing
8.3.15. Duurzame gebruiksgoederen niet als lening
8.3.18. Toeslag levensonderhoud 18-21 jaar
Als een inwoner bijzondere bijstand krijgt volgens artikel 12 van de Participatiewet berekenen we de hoogte hiervan op de volgende manier: ‘de bijstandsnorm voor iemand van 21 jaar of ouder in een vergelijkbare situatie’ min ‘de voor deze inwoner geldende bijstandsnorm’. Beide normen zonder vakantietoeslag.
8.4.2. Bijdrage Maatschappelijke activiteiten
Voor paren met kinderen (volgens artikel 4 lid 1 onder c en artikel 3 van de participatiewet) waarbij de inkomsten in de 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag hoger waren dan 110% van de geldende bijstandsnorm en niet hoger waren dan 130% van de geldende bijstandsnorm is de bijdrage maximaal € 100,- per kalenderjaar per persoon. Waarbij er voor sportkleding een maximum van € 75,-- wordt vergoed.
De bijdrage is bedoeld voor leermiddelen die nodig zijn vanwege een studie op de middelbare school. De inwoner heeft geen recht op een bijdrage als hij voor deze kosten een tegemoetkoming van het Rijk ontvangt. De gemeente vergoedt een bedrag van maximaal € 250 per inwoner per jaar.
8.4.4. Bijdrage Pc regeling kind
De bijdrage is bedoeld voor de inwoner waarvan een kind in groep 7 of 8 van het lager onderwijs zit of voortgezet onderwijs volgt. De bijdrage is eenmalig en is voor de kosten van een computer/laptop/tablet met printer.
8.5.2. Uitzicht op inkomensverbetering
Wanneer een inwoner in het jaar waarin bijstand ontvangen wordt, recht heeft op de ouderenkorting van de Belastingdienst, wordt deze niet teruggevorderd.
Tenminste een keer per 24 maanden onderzoekt de gemeente de rechtmatigheid van de toegekende periodieke uitkeringen en de behoefte aan ondersteuning van de inwoner. In het geval van een uitkering voor het Bbz onderzoekt de gemeente de levensvatbaarheid van het bedrijf.
8.8. Vrijlating van inkomen 8.8.1. Definities vrijlating inkomen
8.8.2. Recht op inkomstenvrijlating
Om grote schulden te voorkomen, krijgt de gemeente signalen over betalingsachterstanden. Het betreft signalen over: gas, water, licht, warmte, zorgverzekering en huur.
Bij deze signalen neemt de gemeente contact op met de inwoner. De hoogte en de tijdsduur van de schulden bepalen de manier waarop de gemeente contact opneemt met de inwoner. Dit kan per brief, telefonisch of via een huisbezoek. Indien hier aanleiding voor is nodigt de gemeente de inwoner uit voor een intakegesprek schulddienstverlening.
9. Herziening, afstemming en terugvordering
9.1. Herzien en afstemmen verlaging Nederlandse taal
De gemeente stemt de opgelegde verlaging op grond van artikel 18b lid 7 van de
Participatiewet af op de omstandigheden van de inwoner, op de wijze die is opgenomen onder a tot en met e.
Als de bepaling genoemd onder a. van toepassing is, dan stopt de verlaging vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum dat de inwoner zich heeft gemeld om aan te geven dat hij wederom gestart is met zichzelf in te spannen en hij dit ook heeft kunnen aantonen. Dit wordt bekrachtigd door middel van het taalplan.
De afstemming gebeurt conform artikel 18b lid 9, 10 of 11 van de wet, met dien verstande dat voor de hoogte/het percentage van de afstemming wordt aangesloten bij het aantal maanden waarover reeds een afstemming voor deze gedraging is toegepast op de uitkering, in plaats van het aantal maanden dat is verstreken tussen de bereidverklaring
en de gedraging. De afstemming wordt dus pas verhoogd als de afstemming over in totaal 6 dan wel 12 maanden heeft plaatsgevonden.
9.2.1. Bevoegdheid tot terugvordering
De gemeente gebruikt de bevoegdheid om een uitkering te herzien, in te trekken en de bijstand terug te vorderen die onterecht is verstrekt. De gemeente volgt daarbij de artikelen 58 lid 2 tot en met 60 van de Participatiewet en 25 lid 2 van de Ioaw en Ioaz. Dit geldt ook voor artikel 12, tweede lid, onderdeel c Bbz 2004 artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz 2004, artikel 39, tweede lid Bbz 2004, artikel 41, vierde lid en vijfde lid Bbz 2004, artikel 43, derde lid Bbz 2004. Voordat toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid als bedoeld in dit lid vindt altijd een individuele afweging plaats.
9.2.5. Kruimelbedragen terugvordering
Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing als de vorderingen ontstaan zijn door schending van de inlichtingenplicht (als staat in artikel 17 lid 1 Participatiewet,38 Bbz artikel 13 Ioaw of Ioaz).
9.2.7. Hoogte van de aflossing bij leenbijstand
De maandelijkse aflossing wordt vastgesteld op 5% van de geldende bijstandsnorm.
9.2.13. Meewerken aan schuldsaneringen bij fraude
Is er sprake van fraude dan kan de gemeente meewerken aan een schuldsaneringsvoorstel als er sprake is van:
9.2.14. Afzien na het voldoen van de betalingsverplichting
9.3. Intrekking tegemoetkoming kinderopvang sociaal medische indicatie (Smi)
De tegemoetkoming kan eerder worden ingetrokken als:
Wanneer de inburgeringsplichtige een uitkering op grond van de Participatiewet of de IOAW ontvangt en één van de verplichtingen niet nakomt
wordt er een boete opgelegd als er een verplichting niet wordt nagekomen als deze verplichting afkomstig is van de Wet inburgering. Dit is in ieder geval aan de orde wanneer de inburgeraar niet verschijnt of meewerkt aan de leerbaarheidstoets, de brede intake, het participatieverklaringstraject. Ook wanneer de leerroute niet binnen de gestelde termijn succesvol is afgerond wordt er een boete opgelegd.
Wordt er een maatregel toegepast als deze gedraging een activiteit betreft die ook te maken heeft met het nakomen van een verplichting in het kader van de re-integratie het accent van deze verplichting ligt op de wordt de uitkering verlaagd conform de bepalingen van de op dat moment geldende afstemmingsverordening (artikel 27 Wet Inburgering 2021). Er wordt dan geen boete opgelegd. Dit is in ieder geval het geval wanneer er niet of niet voldoende mee wordt gewerkt aan de module arbeidsmarkt en participatie of een andere activiteit gericht op het meedoen in de samenleving zoals vrijwilligerswerk, het opdoen van werkervaring en het verkrijgen van werknemersvaardigheden.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke beleidsregels vervangen worden door deze beleidsregels en wanneer deze beleidsregels ingaan. Hier is ook opgenomen wat de officiële naam is van deze beleidsregels en dat de gemeente van deze beleidsregels kan afwijken als dit echt nodig is.
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
een schriftelijke beslissing van de gemeente Putten. In deze brief staan de rechten of plichten van de inwoner over de hulp. Een inwoner kan alleen een maatwerkvoorziening of pgb krijgen als daar een beschikking/besluit voor is. Voor de Jeugdwet kan dit ook een verwijzing van de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of een functionaris in justitieel kader zijn.
het gedeelte dat een inwoner zelf kan bijdragen aan de kosten in het kader van de bijzondere bijstand volgens deze beleidsregels.
de mogelijkheid die inwoners hebben om hun eigen leven zelf vorm te geven en om hun problemen op te lossen. Het inschakelen van hun sociale netwerk hoort daar bij.
hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de inwoner behoren.
de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Met ouders worden ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Een gecertificeerde instelling is een instelling die mag verwijzen naar een maatwerkvoorziening of pgb als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclasseringsmaatregel door de kinderrechter is uitgesproken.
het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad van de gemeente Putten.
Geschikte zelfstandige woning:
dit is een woning met een eigen ingang, een woonkamer, minimaal één slaapkamer een volledige keuken(hoek), een toilet en een badkamer. Dat geldt voor de meeste aanleunwoningen bij instellingen.
een op de inwoner afgestemde voorziening.
Als er sprake is van een zit-slaapkamer, een badkamer met een gezamenlijke woonkamer (en keuken) is er sprake van een niet zelfstandige woonruimte. In die situatie is sprake van wonen in een instelling. Ook Wlz-instellingen hebben tegenwoordig appartementen die lijken op een zelfstandige woning. In die situatie wordt nog steeds van instelling gesproken. Een woonsituatie die niet aan dit criterium zelfstandige woning voldoet moet daarom als niet zelfstandig en vanwege de gemeenschappelijke woonruimte als instelling worden gekenschetst. Daar doet scheiding van wonen en zorg niet aan af.
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat hierbij niet om personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid door huiselijk geweld;
is het bericht (al dan niet schriftelijk) waarin door de inwoner of de wettelijke vertegenwoordigers een hulpvraag wordt geuit.
een plan waarin staat welke hulp er nodig is, welke voorziening het beste ingezet kan worden en wat het systeem zelf kan betekenen met betrekking tot de hulpvraag die gesteld is. Plan van aanpak wordt ook wel ondersteuningsplan genoemd.
Voor maatschappelijke opvang is dit een regionaal samenwerkingsverband van gemeenten die samen de maatschappelijke opvang in onze regio verzorgen. Deze bestaat uit de gemeenten Oldebroek, Elburg, Nunspeet, Harderwijk, Ermelo en Putten.
Voor de arbeidsmarkt is dit de regio Apeldoorn (Arbeidsmarktregio).
huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
de toets zoals bedoeld in artikel 18b lid 2 van de Participatiewet.
De bijstandsuitkering, Bbz uitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Vrij toegankelijke voorzieningen:
deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en dragen bij aan de eigen kracht. Preventie, informatie, advies en (vroeg)signalering vallen hieronder. Deze voorzieningen vallen niet onder de Jeugdwet. Daarnaast hebben deze voorziening niet alleen betrekking op vragen en ondersteuning voor opvoed- en ontwikkelingsproblematiek, maar ook voor preventieve ondersteuning gekoppeld aan welzijn, onderwijs of vrije tijdsbesteding.
De wettelijke vertegenwoordiger mag officiële handelingen uitvoeren namens de inwoner. Ouders met gezag zijn wettelijk vertegenwoordigers van hun kind. Als de inwoner geen ouders heeft met gezag, dan is er een voogd die de wettelijke vertegenwoordiger is. De wettelijke vertegenwoordiger moet voor de inwoner onder de 16 jaar toestemming geven voor een maatwerkvoorziening of pgb.
de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet;
de gemeente waar de inwoner het jaar voor de melding hoofdzakelijk heeft verbleven;
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Alle andere begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die hierboven niet zijn omschreven betekenen hetzelfde als dezelfde begrippen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet participatiebudget, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-579248.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.