Gemeenteblad van Zoeterwoude
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoeterwoude | Gemeenteblad 2022, 577984 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoeterwoude | Gemeenteblad 2022, 577984 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2023
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Algemene inleiding
De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:18 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.2. Definities en begrippen
Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wet), het Uitvoeringsbesluit, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 (kortweg Verordening) en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en zijn daarmee bindend voor deze beleidsregels.
Ter aanvulling wordt verder verstaan onder:
Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag
In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor een inwoner met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel hoeven uit te maken van de toegangsprocedure heeft het college wel de algemene verplichting een inwoner te informeren over deze onderdelen van de toegangsprocedure. De in dit hoofdstuk benoemde termijnen zijn maximale termijnen.
Een melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Zoeterwoude, dan wel een vertegenwoordiger daarvan, het verzoek om een onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. Een melding kan worden gedaan bij het loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude van de gemeente. Dit kan telefonisch, per e-mail of schriftelijk. Een informatie- of adviesvraag wordt niet als een melding aangemerkt.
Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de inwoner. In dit eerste contact komen de procedureregels en de mogelijkheden van cliëntondersteuning aan de orde. Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek, bij voorkeur bij de inwoner thuis.
In afwijking het hierboven vermelde, geldt voor feitelijk en residentieel daklozen en voor slachtoffers van huiselijk geweld dat de door de gemeente aangewezen organisaties voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang zelf, volgens landelijke criteria, toetsen op toegang en opvang. De vrouwenopvang toetst aan de hand van toelatingscriteria zoals beschreven in het beleidskader ‘landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang’ (verder: Beleidskader crisisopvang).
Artikel 2.3. Cliëntondersteuning
Informatieplicht over cliëntondersteuning
Het college wijst voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Het gaat om ondersteuning via informatie en advies over maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan.
Inwoners uit Zoeterwoude kunnen kosteloos een beroep doen op cliëntondersteuning geleverd door onder andere Stichting MEE. Het staat inwoners echter vrij om gebruik te maken van andere vormen van cliëntondersteuning. Indien dit gepaard gaat met kosten komen deze niet in aanmerking voor vergoeding door de gemeente.
Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt tijdens het onderzoek volledig onafhankelijk is van het besluit dat het college uiteindelijk neemt ten aanzien van het ondersteuningsplan. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het uitgangspunt het belang van de inwoner is.
Artikel 2.4. Onderzoek en gesprek
De onderzoeksfase is een waarborg voor de melder om gehoord te worden en gezamenlijk tot een kwalitatief plan van aanpak te komen.
De zorgconsulent welke de melding in behandeling neemt, bespreekt samen met de inwoner en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger(s) wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) verstaan.
Ook de mate van zelfredzaamheid van de inwoner en de oplossingen vanuit de eigen kracht worden besproken. Dit gesprek is het gesprek zoals bedoeld in artikel 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020.
De inwoner of zijn vertegenwoordiger moet alle informatie aan het college verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het college of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die ook van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De inwoner heeft de mogelijkheid om tot 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen. Het persoonlijk plan is een plan waarin een inwoner de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar diens mening het meest is aangewezen c.q. het beste past bij diens persoonlijke situatie.
Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten zoals opgenomen in artikel 5 van de Verordening onderdeel van een onderzoek zijn. Bijvoorbeeld als blijkt dat aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.
Artikel 2.5. Verslag en ondersteuningsplan
Het college verstrekt de inwoner of diens vertegenwoordiger op verzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Indien de inwoner het niet eens is met de weergave van het onderzoek kunnen opmerkingen worden toegevoegd. Deze opmerkingen zullen binnen enkele dagen met de melder worden besproken. De resultaten van dit (vervolg)gesprek kunnen worden verwerkt in het verslag. Indien de inwoner het uiteindelijk niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijke bezwaarmogelijkheid open.
De inwoner kan wel alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Indien op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening negatief beschikt wordt, kan daartegen bezwaar worden gemaakt.
Het verslag dient binnen maximaal zes weken gereed te zijn na ontvangst van de melding. Lukt dit niet dan kan de beslistermijn worden opgeschort.
Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van diens melding, de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.
Artikel 2.6. Aanvraag maatwerkvoorziening
Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning of een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere voorliggende voorzieningen, worden deze aanspraken opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of hij de aanvraag voor deze voorzieningen zelf doet of dat iemand uit zijn omgeving dan wel de onafhankelijk cliëntondersteuner of zorgconsulent dit doet.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan, na afhandeling van het onderzoek, worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). Indien een inwoner direct een aanvraag wenst te doen voor een maatwerkvoorziening wordt de behandelingstermijn gehanteerd zoals deze is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Deze termijn bedraagt acht weken.
Een aanvraag kan in principe pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking te geven.
Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het afronden van het onderzoek en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner opnieuw uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. De aanvraag zal in die gevallen worden behandeld als een (nieuwe) melding.
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen, kan het ondertekende verslag/ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt.
Uit de Wet vloeit de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de Wet).
In het kader van de uitvoering kan het nodig zijn om een (medisch) advies in te winnen van een (medisch) deskundige en/of een deskundige die bekend is met de problematiek van de inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten.
Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.
Artikel 2.8. Keuze persoonsgebonden budget of zorg in natura
Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor zorg in natura of een persoonsgebonden budget.
Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Besluit Wmo is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.
Artikel 2.9. Spoedeisende situaties
Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie zal het college, na de melding, zo snel mogelijk een vorm van noodzakelijk ondersteuning (onder andere een maatwerkvoorziening) aanbieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk.
Van een spoedeisende situatie kan sprake zijn bij een terminaal en/of progressief ziektebeeld of een situatie waarbij er sprake is van kinderen in de thuissituatie van de inwoner.
Hoofdstuk 3. Resultaten, afwegingskader, algemene voorzieningen en criteria
Wanneer een inwoner beperkingen heeft op een of meerdere leefgebied(en) wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Dit resulteert in een plan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in resultaten.
De resultaten die bereikt moeten worden bij het toekennen van maatwerkvoorzieningen zijn:
Artikel 3.3. Mate van de beperkingen
In bijlage 6 worden de beperkingen op de resultaatgebieden in het kader van de maatwerkarrangementen (sociaal en persoonlijk functioneren, daginvulling, zelfzorg, geldzaken, sociaal beheer en veiligheid) in een tabel weergegeven.
Artikel 3.4. Ondersteuningsterreinen
In bijlage 4 worden de beperkingen op de resultaatgebieden in het kader van de maatwerkarrangementen (sociaal en persoonlijk functioneren, daginvulling, zelfzorg, geldzaken, sociaal beheer en veiligheid) in een tabel weergegeven.
Artikel 3.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:
Het hangt van de specifieke situatie van de inwoner af of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Dit dient dan ook in elke situatie opnieuw te worden afgewogen. In bijlage 1 is een lijst met voorzieningen opgenomen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Deze lijst is niet limitatief.
Niet relevant is of een inwoner gebruik wil maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Hierbij wordt tijdens het onderzoek meegenomen of een inwoner redelijkerwijs had kunnen sparen voor deze kosten.
Artikel 3.6. Algemene voorzieningen
Het college treft algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.
Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen, toegankelijk. Hieronder vallen in ieder geval de algemene voorziening voor vervoer. Voorbeelden zijn verder openbaar vervoer, boodschappenservice, maaltijdenservice, buurthuizen, klussendienst, formulierenhulp, ouderenadviseurs, consultatiebureau, huisarts, kinderopvang en het opnemen van zorgverlof.
Artikel 3.7. Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)
Er is sprake van een afbakening van de Wlz ten opzichte van de Wmo. Sinds 1 januari 2020 worden alle vervoershulpmiddelen en roerende voorzieningen voor Wlz-cliënten die in een Wlz-instelling wonen vanuit de Wlz gefinancierd. Onder vervoershulpmiddelen worden rolstoelen, scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen verstaan. Roerende voorzieningen zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn. Hierbij moet gedacht worden aan een tillift of een hoog-laagbed.
De gemeente blijft (ook na 2020) verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het hulpmiddel vervangen wordt. Indien een inwoner (na 1 januari 2020) naar een zorginstelling in een andere gemeente, verhuist, maakt de gemeente van wie de inwoner het hulpmiddel heeft ontvangen met het zorgkantoor afspraken over de overname van het middel.
Artikel 3.8. Algemeen afwegingskader
Het college hanteert voor het opstellen van de resultaten in het ondersteuningsplan het volgende algemeen afwegingskader:
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie;
Tenslotte beoordeelt het college de mogelijkheid om met inzet van individuele maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 3.9. Algemene criteria individuele maatwerkvoorziening
Indien het onderzoek leidt tot de aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening hanteert het college de volgende algemene criteria:
Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en van de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten. Dit al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet zelf kan verminderen door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel als de cliënt deze problemen niet zelf kan verminderen met gebruikmaking van algemene voorzieningen;
Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:
Het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen.
Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp en mantelzorg
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigt daarmee aanspraak op geïndiceerde zorg. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet.
Artikel 4.2. Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van belanghebbende behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Het college houdt bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp in geval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Mantelzorg is zorg die wordt gegeven aan een zorgvrager door iemand uit diens directe, sociale omgeving. Het gaat dan om onbetaalde ondersteuning die huisgenoten, familie, vrienden, kennissen, collega’s en buren verlenen en die voortkomt uit onderlinge relaties.
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden geleverd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren.
Denk bijvoorbeeld aan situaties een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de melder speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp. afdwingen.
Artikel 4.5. Fysieke afwezigheid gebruikelijke hulp
Indien er sprake is van een huisgenoot maar deze huisgenoot is vanwege zijn/haar werk fysiek afwezig kan hiermee rekening worden gehouden bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. De afwezigheid moet dan om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaan, een verplicht zijn door de werkgever en inherent zijn aan het werk van de huisgenoot. Daarbij kan gedacht worden aan werk in het buitenland, werk offshore of werkzaam zijn in het internationaal vrachtvervoer.
Als een huisgenoot de aaneengesloten perioden niet aanwezig kan zijn, is er feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan geen gebruikelijke hulp geleverd worden.
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij gebruikelijke hulp biedt, overbelast is (geraakt) en niet meer in staat is dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar bijlage 3 van deze beleidsregels.
Het verlenen van gebruikelijke hulp gaat voor op het ondernemen van maatschappelijke activiteiten. Dat wil zeggen dat indien (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten die al dan niet in combinatie met een fulltime (werk- en/of school)week ondernomen worden, het uitvoeren van deze maatschappelijke activiteiten de ouder, partner of huisgenoot niet ontslaat van het leveren van gebruikelijke hulp.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden, is van invloed op de belastbaarheid van de degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
Om gemotiveerde redenen kan door het college afgeweken worden van de regel dat gebruikelijke hulp afdwingbaar is.
Het college beoordeelt tijdens het gesprek of er mantelzorg aanwezig is en of er maatregelen genomen moeten worden om (dreigende) overbelasting te voorkomen of de mantelzorger te ondersteunen bij het uitvoeren van zijn taken. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen een oordeel te vormen. Zie daarvoor ook bijlage 2.
Artikel 4.7. Mantelzorgondersteuning
Mantelondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens ondersteuning aan de zorgvrager. Het gaat hierbij onder andere om ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies, respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties en de Dag van de Mantelzorg.
Tijdens het gesprek zal naast de mantelzorgondersteuning die geboden wordt vanuit bestaande inkoop- of subsidieafspraken onderzocht worden welke mogelijkheden de (eventuele) aanvullende zorgverzekering kan bieden op het gebied van mantelzorgondersteuning.
Respijtzorg is de ondersteuning die aan de inwoner wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is ondersteuning te bieden. Dit wordt onderscheiden van:
Artikel 4.8. Afgeleide aanspraak
Als er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt om de mantelzorger te ontlasten of hem in staat te stellen de mantelzorg te leveren, gebeurt dat altijd als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze maatwerkvoorziening kan niet - als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger zelf worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.
Artikel 4.9. Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een inwoner, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling. Hierdoor wordt degene die thuis die inwoner verzorgd, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de inwoner. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het betreft maximaal 52 etmalen per jaar.
Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.
Voorwaarden Kortdurend Verblijf
Een inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:
Varianten maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.
De basiszorg wordt geleverd zoals thuis. Er is sprake van toezicht, maar geen permanent toezicht. Ruimtes worden niet afgesloten voor de inwoner. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.
Bij deze maatwerkvoorziening is dezelfde zorg beschikbaar als bij Kortdurend Verblijf basis, aangevuld met lijfgebonden ondersteuning en wassen. Persoonlijke verzorging valt hier niet onder.
Kortdurend Verblijf speciaal plus
Bij deze maatwerkvoorziening is dezelfde zorg beschikbaar als bij kortdurend verblijf speciaal, aangevuld met individuele begeleiding.
Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet met als doel het realiseren van een schone situatie in en om de woning.
Artikel 5.2. Eigen verantwoordelijkheid
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die de problemen kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, horen dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.
Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Dit betekent ook dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop de inwoner zelf invloed kan uitoefenen en een keuze in kan maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (met uitzondering van hulphonden/hulpdieren).
De gevolgen van de keuzes op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoren in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend.
Is men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren dan leidt het optreden van beperkingen bij het schoonhouden van de woning in principe niet tot een toewijzing van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Het voortzetten van het voor eigen rekening inhuren van een schoonmaakhulp valt dan onder eigen kracht. Bij de beoordeling van een aanvraag moet wel Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van de beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of de ondersteuning door de zelf ingehuurde schoonmaakhulp niet meer toereikend is. dreigt.
Huishoudelijke ondersteuning heeft als doel het realiseren van een schoon en leefbaar huis.
Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basis hygiëne-eisen. Hiermee worden vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
Het schoon en leefbaar huis kan bereikt worden door het inzetten van licht en zwaar huishoudelijk werk. Licht huishoudelijk werk kan bijvoorbeeld bestaan uit opruimen of stof afnemen. Zwaar huishoudelijk werk is bijvoorbeeld stofzuigen, dweilen of het sanitair reinigen.
Als een inwoner regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Bij sommige inwoners zijn er aanvullende activiteiten benodigd om een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te voeren. Dit betreft:
Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Wasverzorging kan bestaan uit: het sorteren van de was, eventueel behandelen van vlekken, machinaal wassen, laten drogen, opvouwen en opbergen van kleding en linnen- en beddengoed.
Voor de inzet van het resultaat wasverzorging wordt verwacht dat de inwoner:
Regievoeren over het huishouden
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer belanghebbende niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, en/of ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van belanghebbende verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.
Specifiek gaat het om het plannen van en overzicht houden op de huishoudelijke activiteiten en eventueel afstemmen met het netwerk van de cliënt hierover, advies over het kopen van levensmiddelen en/of het beheer van de levensmiddelenvoorraad en producten voor het uitvoeren van de huishoudelijke ondersteuning. Het opstellen van een boodschappenlijstje valt daar ook onder, maar het daadwerkelijk doen van de boodschappen is géén onderdeel van de huishoudelijke ondersteuning.
Artikel 5.4. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen de intensiteiten Midden en Zwaar. De benodigde intensiteit wordt bepaald aan de hand van de ondersteuningsbehoefte van een inwoner. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt gebruikgemaakt van het landelijk normenkader (bijlage 3). In dit normenkader wordt onderscheid gemaakt tussen basis en incidentele werkzaamheden.
Het college bepaald niet vooraf hoeveel uur hulp een inwoner krijgt. Samen met de aanbieder kijkt de inwoner hoe het resultaat 'Schoon en leefbaar huis' het beste bereikt kan worden. Er wordt daarbij rekening gehouden met wat iemand zelf kan doen of wat een huisgenoot kan uitvoeren in het huishouden (zie daarvoor ook artikel 4.2 Gebruikelijke hulp en bijlage X). Dit wordt in de beschikking en in de afspraken met de aanbieder opgenomen.
Huishoudelijke ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociaal netwerk). Afspraken hierover leggen de inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een plan/overeenkomst kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.
Huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen de intensiteiten Midden en Zwaar.
Huishoudelijke ondersteuning Midden
De te behalen resultaten bij het inzetten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Huishoudelijke ondersteuning Zwaar
De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden. Inwoners hebben door eigen beperkingen of door de samenstelling van het huishouden daarnaast een veel grotere ondersteuningsbehoefte. Er is sprake van verzwarende omstandigheden die leiden tot extra vervuiling of die vragen om een hoger hygiëneniveau, waardoor meer inzet nodig is. Ook de inzet van wasverzorging kan intensiever zijn dan bij het product Midden.
Voorbeelden van verzwarende omstandigheden kunnen zijn (niet limitatief):
Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen (zie ook artikel 5.2). Het kan daarbij gaan om roken door cliënt of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren. Als de aanwezigheid van huisdieren tot vervuiling van de woning leidt zal de zorgconsulent daarover het gesprek met de inwoner aangaan. De huishoudelijke hulp heeft de taak alert te zijn op verwaarlozing van huisdieren. In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden. Per situatie zal echter beoordeeld worden of er in dat specifiek geval sprake is van verzwarende omstandigheden en daarmee een toekenning voor de intensiteit Zwaar nodig is.
Artikel 5.5. Veranderde situatie
De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld doordat de gezondheid van de inwoner verandert of doordat de ondersteuning vanuit het sociaal netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzigen. Door korte lijnen tussen de zorgaanbieder/hulpverlener en de inwoner is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Als de zorgaanbieder van mening is dat het gewenste resultaat van de ondersteuning niet bereikt kan worden met de verstrekte voorziening zal of de zorgaanbieder of de inwoner daarover contact moeten opnemen met het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude.
Artikel 5.6. Eenmalige schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Bij sommige cliënten moet er vanwege een ernstig vervuild huis een eenmalige schoonmaak worden ingezet om een huis weer bewoonbaar te kunnen maken. Het product wordt ingezet voor cliënten die niet op eigen kracht of met hulp van het netwerk het huis weer bewoonbaar kunnen maken of waarbij er geen oplossing in het voorliggend veld kan worden gevonden. Door de woning eenmalig volledig op te ruimen en schoon te maken, wordt (samen met de inwoner) de situatie tot een beheersbaar niveau teruggebracht , zodat de inwoner kan beschikken over een leefbare woning.
De incidentele werkzaamheden die behoren bij een zogenoemde grote schoonmaak/voorjaarsschoonmaak vallen niet onder dit product, maar horen bij het resultaat Schoon en leefbaar huis. Ook een ontruiming van de woning valt niet onder eenmalige schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling.
Artikel 5.7. Afgeleide aanspraak mantelzorgers
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden. In een tweetal situaties kan dit mogelijk leiden tot toekenning van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
De mantelzorger komt aantoonbaar niet toe aan het realiseren van een schoon en leefbaar huis van degene waarbij hij/zij mantelzorger is. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van degene waaraan mantelzorg wordt geboden huishoudelijke ondersteuning verstrekt worden.
Artikel 5.8. Maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening
Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden. Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden of om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron of bij inwoners waarbij toezicht nodig is op het nuttigen van de maaltijd. Wanneer toezicht aan de orde is, ziet de medewerker van de zorgaanbieder er op toe dat de inwoner het eten en drinken daadwerkelijk tot zich neemt. Hieronder wordt niet het toedienen van maaltijd verstaan (deze zorg valt niet onder de Wmo).
De benodigde ondersteuning wordt bepaald aan de hand van de onderstaande activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met maximaal drie maaltijden per dag:
Voor de normtijden voor het klaarzetten en opwarmen van de maaltijden wordt gebruikgemaakt van het landelijk normenkader.
Indien de inwoner naast de maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening ook wijkverpleegkundige zorg ontvangt kan het college besluiten de zorg niet te laten leveren door de voor de dienstverlening gecontracteerde zorgaanbieder, maar door de aanbieder van de wijkverpleging.
Hoofdstuk 6. Maatwerkvoorzieningen Ambulante ondersteuning en Wonen met ondersteuning
De maatwerkvoorzieningen ambulante ondersteuning en wonen met ondersteuning zijn gericht op afgesproken doelen op verschillende resultaatgebieden / leefgebieden. De doelen hebben betrekking op stabilisatie en herstel dan wel op voorkomen van verdere achteruitgang.
Aan welke doelstellingen wordt gewerkt en met welk intensiteit dit plaatsvindt, hangt af van de situatie van de inwoner.
Om de integraliteit van de ondersteuning op alle resultaatgebieden te borgen, wordt de ondersteuning in de vorm van een (maatwerk)arrangement verstrekt. Een arrangement bestaat uit een op de inwoner afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebied(en).
Artikel 6.2. Eigen verantwoordelijkheid
Het college wijst in eerste instantie een inwoner op de eigen verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen. De vraag doet zich dan ook voor of een inwoner de activiteiten kan leren zelf te doen. Of de vraag kan zijn of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan doen. Is dat mogelijk, dan hoeft voor dat onderdeel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden.
Dat geldt ook als men in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten die georganiseerd worden.
Artikel 6.3. Gebruikelijke hulp
Zijn er geen mogelijkheden dat een inwoner de dagelijkse activiteiten zelf kan doen of zelf in staat is een voor daginvulling te zorgen, dan wordt beoordeeld of er is sprake is van gebruikelijke hulp. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is op die momenten de ondersteuning die nodig is te krijgen van de aanwezige huisgenoot of huisgenoten. Dit moet concreet worden geïnventariseerd.
Er mag van uitgegaan worden dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten, maar niet met een ingevulde dag. Als deze activiteiten kortdurende ondersteuningsvragen zijn, hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten. Zo nodig zal beoordeeld moeten worden wat wel en wat niet in redelijkheid van huisgenoten gevraagd kan worden. Voor de criteria met betrekking tot gebruikelijke hulp wordt verder verwezen naar bijlage 3.
Artikel 6.4. Voorliggende voorzieningen
Als er een indicatie is voor de Wet langdurige zorg is er in die situaties geen aanleiding voor het treffen van een maatwerkvoorziening, de Wlz is voorliggend. De Zorgverzekeringswet, die verantwoordelijk is voor persoonlijke verzorging, is eveneens een voorliggende voorziening. Er dient wel beoordeeld te worden wat vanuit de Zorgverzekeringswet mogelijk is. Wat buiten die momenten valt, blijft een verantwoordelijkheid vanuit de Wmo.
Niet wettelijk voorliggende voorzieningen kunnen zijn budgetbeheer, budgetbegeleiding, vrijwillige schuldhulp en/of vrijwillige schuldhulpverlening en zogenaamde formulierenbrigades, hulp via vakverenigingen en ouderenorganisaties et cetera.
Artikel 6.5. Maatwerkarrangementen
Er zijn meerdere maatwerkarrangementen beschikbaar.
Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is tevens er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning vindt veelal plaats op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning door individuele ondersteuning vindt plaats op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders op de groepswonenlocatie op bepaalde tijden van de dag. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er minimaal sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht, eventueel aangevuld met aanwezigheid op de woonlocatie in de nacht in het weekend.
Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning plaatsvindt door individuele ondersteuning op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders gedurende (bijna) de (hele) dag op de groepswonenlocatie. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er sprake van aanwezigheid in de nacht op de groepswonenlocatie.
In de regel (en bij persoonsgebonden budget altijd) gaat de gemeente bij de bovenstaande drie vormen van Wonen met ondersteuning uit van scheiden wonen en zorg. Dat betekent dat de inwoner/cliënt zelf de huur betaalt en het maatwerkarrangement alleen de ondersteuning en de 24/7 bereikbaarheid omvat. Indien er sprake is van scheiden wonen en zorg, betaalt de cliënt als eigen bijdrage het abonnementstarief.
In sommige situaties is het zelf betalen van de huur (tijdelijk nog) geen optie, dan is een zogenoemde intramurale indicatie een mogelijkheid. De cliënt betaalt bij een intramurale indicatie geen huur, maar wel een hoge eigen bijdrage tot aan zak- en kleedgeldnorm.
Op dit moment heeft nog ongeveer de helft van de bestaande cliënten met zorg in natura een intramurale indicatie. Gemeenten gaan met de aanbieders van Wonen met ondersteuning in overleg om een deel van het intramuraal wonen in de komende jaren om te zetten in scheiden van wonen en zorg.
Artikel 6.6. Resultaatgebieden
Het arrangementenmodel Leidse regio bestaat uit zeven resultaatgebieden. De resultaatgebieden zijn op te delen in drie hoofdonderdelen. Een schematische weergave is opgenomen in bijlage 4.
Ad A. Individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling
Sociaal en persoonlijk functioneren
Het primaire resultaatgebied is sociaal en persoonlijk functioneren. Dit resultaatgebied richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.
Bij dit resultaatgebied gelden vijf Intensiteiten. Indien er relatief veel begeleidingsinzet gaat naar indirecte uren zal een hogere Intensiteit worden afgegeven.
Extra ondersteuning op zelfzorg en gezondheid
Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn/haar gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan. Voor dit resultaatgebied bestaan twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied maakt deel uit van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied zelfzorg zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt en/of specifieke expertise gevraagd wordt. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.
Extra ondersteuning op geldzaken
Dit resultaatgebied draagt er aan bij dat de inwoner een geordende en gebalanceerde financiële huishouding krijgt en/of behoudt. Voor resultaatgebied extra ondersteuning op geldzaken bestaan er ook twee Intensiteiten. Net als bij het resultaatgebied zelfzorg geldt hier ook dat een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied deel uitmaakt van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied geldzaken zal alleen worden geïndiceerd als extra expertise nodig is. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.
Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de inwoner op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning. Voor resultaatgebied daginvulling gelden vijf Intensiteiten. De laagste Intensiteit (0-2 dagdelen per week) geldt in de regel alleen bij de opstartfase. Bij daginvulling wordt onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus, de laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat deze in kleine groepen plaatsvindt.
Ad B. Aanvullende resultaatgebieden voor maatwerkarrangementen ambulant plus en wonen met ondersteuning
In geval van ambulant plus en wonen met ondersteuning wordt het pakket uitgebreid met twee extra resultaatgebieden
Dit resultaatgebied bestaat uit ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning en, indien er sprake is van beschut of beschermd wonen, tevens de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep bij de woonlocatie. Dit is ondersteuning bovenop de ondersteuning op de resultaatgebieden onder a), b) en c) van dit lid, ten behoeve van gezamenlijke momenten met medebewoners en/of het reguleren van het sociaal verkeer tussen bewoners.
Ad C. Uitzonderingssituaties maatwerkarrangementen wonen met ondersteuning
Indien het in uitzonderingssituaties voor een cliënt van Wonen met Ondersteuning niet mogelijk is om zelf de huur en bijkomende kosten te voldoen, kan afgeweken worden van het standaard beleid van scheiden wonen en zorg, en kan het pakket worden aangevuld met:
De resultaatgebieden 1 t/m 7 uit artikel 6.6 bestaan uit verschillende intensiteiten, zoals genoemd in bijlage 4. De intensiteit staat voor de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner en zorgzwaarte die daarbij noodzakelijk is.
Het college kan na beëindiging van een toegekend maatwerkarrangement ondersteuning in de vorm van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren de intensiteit waakvlam toekennen. Hierbij wordt de inwoner nog enige tijd gemonitord..
Er worden meerdere cliëntengroepen onderscheiden. Voor de maatwerkarrangementen is van belang te kunnen bepalen onder welke cliëntgroep deze valt. Enerzijds is dat van belang om te kunnen bepalen op welk soort ondersteuning een cliënt aanspraak kan maken. Anderzijds is dit van belang om vast te kunnen stellen welke aanbieder deze ondersteuning kan leveren.
Bij de maatwerkarrangementen Ambulante Ondersteuning worden de volgende cliëntgroepen onderscheiden:
Bij de maatwerkarrangementen Wonen met Ondersteuning worden de volgende cliëntgroepen onderscheiden:
Artikel 6.9. Maatwerkvoorziening kindverzorging
Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij (kwetsbare) inwoners die tijdelijk de zorg voor een minderjarig kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de tijdelijke beperking van de ouders moet worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen.
De Wmo heeft hier vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat er ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken; acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Artikel 6.10. Maatwerkvoorziening Lijfgebonden Ondersteuning
Lijfgebonden Ondersteuning is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner zodat deze zolang mogelijk in zijn/haar eigen leefomgeving kan blijven. Bij Lijfgebonden Ondersteuning gaat het om inwoners met een beperking bij het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor Lijfgebonden Ondersteuning indien “aansporing” bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet voldoende is en de verzorgende handelingen om tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen te komen feitelijk voor langere tijd overgenomen moeten worden. Daarbij is geen aanspraak op Persoonlijke Verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet mogelijk gebleken, omdat er onder meer geen sprake van “geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. Zie hiervoor bijlage 5 van de beleidsregels.
Artikel 6.11. Specialistische begeleiding bij personen met een zintuiglijke beperking
Bij de ondersteuning aan inwoners met een zintuiglijke beperking gaat het om specialistische ondersteuning. Het gaat om ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal inwoners gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is.
Landelijke inkoop specialistische begeleiding
De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders. Het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld.
Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoopafspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een tolk Nederlandse gebarentaal bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.
Artikel 6.12. Afgeleide aanspraak mantelzorgers
Het resultaatgebied mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning betreft een afgeleide aanspraak op begeleiding. Het kan daarbij specifiek gaan om het omgaan met de beperkingen van de persoon waar de mantelzorg geleverd wordt. Een maatwerkvoorziening daarvoor wordt afgegeven op naam van de persoon die de mantelzorg ontvangt.
Hoofdstuk 7. Specialistische voorzieningen wonen met ondersteuning
Wonen met ondersteuning wordt zo veel mogelijk lokaal georganiseerd. Een uitzondering zijn de voorzieningen voor inwoners met meervoudig complexe problematiek die aangewezen zijn op specialistische ondersteuning met wonen. Vanwege de complexe zorgbehoefte, het kleine aantal inwoners dat hierop aangewezen is en de benodigde specialistische inzet zijn deze voorzieningen niet zelfstandig lokaal te organiseren. Deze voorzieningen worden als specialistische voorzieningen wonen met ondersteuning regionaal ingekocht en toegewezen1.
Aanmelding voor specialistisch Wonen met ondersteuning kan op dezelfde wijze als bij lokaal Wonen met ondersteuning bij het Sociaal team Zoeterwoude (zie hoofdstuk 2). Indien een inwoner mogelijk in aanmerking komt voor specialistisch Wonen met ondersteuning, wordt de aanvraag voorgelegd aan het regionaal team Maatschappelijke Zorg dat de aanvraag verder behandelt.
Artikel 7.3. Specialistische voorzieningen
Er zijn verschillende specialistische ondersteuningsvormen te onderscheiden:
Ad 1. Specialistische voorzieningen
Een inwoner komt in aanmerking voor een specialistische woonvoorziening als:
Inwoners die aangewezen zijn op specialistische woonvoorzieningen verblijven hier naar verwachting 1 jaar of meerdere jaren. Daarna stromen zij uit naar een lichtere vorm van wonen met ondersteuning of naar ambulante ondersteuning op lokaal niveau of naar Ondersteuning met wonen op basis van een Wet langdurige zorg GGZ-indicatie.
Specialistische woonvoorzieningen kunnen zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
Woonvoorzieningen voor éénouder gezinnen, waarbij bij de ouder sprake is van GGZ-problematiek al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, vallen ook onder de specialistische woonvoorzieningen.
Ad 2. Traject woonbegeleiding ouder-kind
Het traject woonbegeleiding ouder-kind omvat kortdurende trajectondersteuning met wonen aan (jong)volwassen die zwanger zijn of jonge kinderen hebben en bij wie sprake is van problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking en die vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn zelfstandig te wonen. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte is 24-uurs oproepbare of 24-uurs aanwezige ondersteuning.
Traject woonbegeleiding ouder-kind heeft een duur van minimaal drie maanden en maximaal anderhalf jaar, waarna uitstroom naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding of naar een meer langdurige vorm van wonen met ondersteuning (specialistische of subregionaal/ lokaal) mogelijk is.
Traject woonbegeleiding ouder kind kan zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
Ad 3. Traject woonbegeleiding nar verslavingsbehandeling
Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling omvat kortdurende trajectbegeleiding aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject in een verslavingskliniek, niet in staat zijn zelfstandig te gaan wonen met ambulante begeleiding. Zij zijn aangewezen op een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op het omgaan met hun verslavingsgevoeligheid. Er is altijd sprake van meer problematiek dan enkel verslaving.
Cliënten verblijven in dit type woonvoorziening met het doel weer zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Zij stromen uit naar zelfstandig wonen of een reguliere vorm van wonen met ondersteuning. Na een half jaar vind er een evaluatie plaats, onder andere om te bespreken of er al is nagedacht over vervolghuisvesting.
Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling wordt primair in de vorm van scheiden wonen en zorg bekostigd
Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling is altijd tijdelijk (bij voorkeur niet langer dan 1 jaar). De noodzakelijke indicatieduur wordt door het regionaal team Maatschappelijke Zorg vastgesteld. Indicaties voor dit traject worden niet met terugwerkende kracht verstrekt.
Ad 4. Specialistisch wonen thuis
Een klein aantal (bestaande) cliënten vult Specialistisch wonen thuis in. Er is 24-uurs zorg nodig, maar dat wordt in de thuissituatie ingezet. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om Specialistisch wonen thuis in te zetten:
Indicaties voor Specialistisch wonen thuis worden voor één jaar afgegeven. Daarna moet er een herindicatie worden aangevraagd. Uitgangspunt blijft altijd dat iemand op een wachtlijst voor een reguliere Wonen met ondersteuning-voorziening komt. Er dienen dan ook doelen te worden opgesteld om te werken aan de mogelijkheid om in een reguliere Wonen met ondersteuning-voorziening te kunnen functioneren. Na zes maanden vindt er een evaluatie van deze doelen plaats. Verder zijn de reguliere voorwaarden van Wonen met ondersteuning van toepassing bij het indicatieproces.
De zorg wordt geleverd vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). Dit moet door meerdere professionals worden uitgevoerd. In sommige situaties is het noodzakelijk dat een deel van de zorg door een non-professional wordt uitgevoerd. Dit wordt per cliënt bekeken en beoordeeld. In dit geval dient minimaal 10% van de zorg te worden geleverd door een professional.
De ondersteuning rondom de cliënt dient gecoördineerd te worden door een professional uit de hulpverlening. Deze coördinator zorgt dat de ondersteuning die de cliënt ontvangt op elkaar is afgestemd en is een aanspreekpunt voor de consulenten en andere hulp/zorgverleners. De cliënt kan zelf een coördinator aandragen of de consulent kan een coördinator zoeken. Een externe coördinator die geen actieve rol heeft in de zorg van de cliënt is ook een mogelijkheid, maar deze zal moeten worden betaald vanuit het beschikbare budget.
Artikel 7.5. Aanvullende criteria vrouwenopvang
De gemeente Leiden is namens regio Holland Rijnland de centrumgemeente voor de vrouwenopvang. In aanvulling op criteria gesteld in artikel 3.9 kan een inwoner in aanmerking komen voor vrouwenopvang:
Artikel 7.6. Persoonsgebonden budget specialistisch Wonen met ondersteuning
Een inwoner kan gebruikmaken van een persoonsgebonden budget voor Wonen met ondersteuning. Een persoonsgebonden budget Wonen met ondersteuning kan alleen worden ingezet als de inwoner woont in een wooninitiatief. De inwoner moet kunnen motiveren waarom een persoonsgebonden budget een passende vorm van ondersteuning is. De inwoner kan het persoonsgebonden budget inzetten als het een wooninitiatief binnen de grenzen van de Leidse regio is, of voor specialistische voorzieningen, binnen de regio Holland Rijnland. De inwoner moet formeel wonen bij het wooninitiatief (basis registratie personen).
Wanneer een organisatie de is gecontracteerd voor Wonen met Ondersteuning (Zorg in natura), kan de organisatie niet diezelfde ondersteuning via een persoonsgebonden budget leveren.
Hoofdstuk 8. Maatwerkvoorziening woonvoorziening
Het te bereiken resultaat ”wonen in een geschikte woning” omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich gelijkvloers en tussen etages verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Er wordt geen rekening gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.
Artikel 8.2. Eigen verantwoordelijkheid
Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Als de problemen een gevolg zijn van een verhuizing naar een niet geschikte woning (al dan niet vanuit een geschikte woning) en er geen belangrijke redenen, zoals een medische noodzaak of de nabijheid van mantelzorg of sociale problematiek, zijn voor de verhuizing is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een oplossing voor deze problemen. Wanneer de ondervonden problemen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woning is het oplossen van deze problemen de verantwoordelijkheid van de inwoner.
Artikel 8.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor het resultaat “wonen in een geschikte woning” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf, en eventuele montage van deze voorzieningen, tenzij tijdens het onderzoek is gebleken dat een inwoner daar niet toe in staat kan worden geacht.
Artikel 8.4. Plotselinge noodzaak
Bij plotselinge noodzaak gaat het om problemen met de geschiktheid van de woning die onverwacht zijn ontstaan, doordat een inwoner op een bepaald moment, zonder dat dit op basis van leeftijd of aandoening te verwachten is, geconfronteerd wordt met een beperking met consequenties voor de geschiktheid van de woning.
Artikel 8.5. Zelfstandige woonruimte
Een zelfstandige woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Voor woonwagens met een vaste standplaats, voor woonschepen met een officiële ligplaats en voor het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde voorwaarden als voor zelfstandige woningen.
Artikel 8.6. Primaat van verhuizen
Als blijkt uit het onderzoek dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om het probleem op te lossen beoordeelt het college eerst of het resultaat “wonen in een geschikte woning” ook te bereiken is via een verhuizing. Dit gebeurt in ieder geval indien de individuele maatwerkvoorziening het bedrag van € 10.000,- overstijgt.
Hierbij zullen tenminste de volgende aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een nieuwe woning beschikbaar komt (in verband met de medisch en sociaal verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de inwoner en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij kunnen de volgende aspecten aan de orde komen:
Tijdelijke maatwerkvoorzieningen
Het aanbrengen van eenvoudige, tijdelijke maatwerkvoorzieningen is mogelijk als de situatie in de huidige woning zodanig is, dat er per direct enige aanpassingen noodzakelijk zijn.
Indien er direct grote aanpassingen nodig zijn en de verwachting is dat een nieuwe woning niet direct beschikbaar komt, dan dient opnieuw een afweging tussen aanpassen en verhuizen plaats te vinden.
Tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten
Als het primaat van verhuizen van toepassing is, kan het college, zonder aparte aanvraag, een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken. Bij beoordeling van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was.
De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing. In beginsel komen alleen verhuiskosten (verhuiswagen en kosten voor de inzet van verhuizers) en stofferingskosten (onroerende zaken als tapijt, behang en schilderwerk) in aanmerking voor de vergoeding. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op het gemiddelde van de geldende verhuis- en inrichtingstarieven voor een standaardwoning.
Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost. Meestal gaat het om belemmeringen van fysieke aard, maar in voorkomende gevallen kan het ook gaan om psycho-sociale problematiek. Bij psycho-sociale problematiek moet er sprake zijn van beperkingen in de zin van de Wmo van de inwoner in combinatie met de specifieke woning van de inwoner. Wanneer omgevingsfactoren (gedragingen van anderen) de belangrijkste belemmering zijn, is een tegemoetkoming vanuit de Wmo niet aan de orde.
Er wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning of niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner. Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.
Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.
Artikel 8.7. Maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning
De maatwerkvoorziening moet er voor zorgdragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden zodat normaal, of in ieder geval acceptabel, functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Bij het normale gebruik van de woning horen ook verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon. Wat het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van het balkon is de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. In principe worden aanpassingen aan de zolder niet als noodzakelijke maatwerkvoorziening aangemerkt. In beginsel wordt in een woning niet meer dan één traplift aangebracht.
Specifieke criteria ten aanzien van een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning
Als het gaat om het wonen in een geschikte woning kan het college zowel bouwkundige als niet-bouwkundige, evenals losse en nagelvaste, maatwerkvoorzieningen verstrekken. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen.
De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn.
Bouwkundige en niet bouwkundige maatwerkvoorzieningen
Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform het gemeentelijk inkoopbeleid.
Artikel 8.8. Eigenaar maatwerkvoorziening
De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De beschikking wordt verstuurd aan de inwoner aan wie de maatwerkvoorziening wordt verstrekt, met een afschrift aan de eigenaar. Bij huurwoningen kan, in overleg met de woningcorporatie, hiervan worden afgeweken.
Artikel 8.9. Bezoekbaar / logeerbaar maken van de woning voor inwoners van een instelling
De situatie waarbij de inwoner in een instelling verblijft en er een maatwerkvoorziening aangevraagd wordt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of van de partner is een uitzonderingssituatie. Er is dan weliswaar sprake van één hoofdverblijf, namelijk de instelling, maar er wordt ook één woning zeer regelmatig bezocht, namelijk de woning van ouders of van de partner. De ondersteuningsplicht gaat hier in beginsel niet verder dan dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer, een slaapvoorziening (kan bed in woonkamer zijn) en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken.
Artikel 8.10. Onderhoud, keuring en reparatie maatwerkvoorzieningen voor wonen in een geschikte woning
Indien het college wettelijk verplicht is een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning te onderhouden en te repareren kunnen deze vergoed worden. Dat deze kosten onderdeel uitmaken van de maatwerkvoorziening wordt vermeld in de beschikking. Het gaat daarbij alleen om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden, zoals een traplift of plafondlift. Bij het bepalen van de hoogte van de maatwerkvoorziening kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud en reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt ook de afweging gemaakt of het verwijtbare/te voorkomen kosten betreft. De kosten worden op declaratiebasis, indien het incidentele kosten betreft met toestemming van het college vooraf, toegekend.
Indien een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud en/of reparatie in het persoonsgebonden budget als instandhoudingskosten meegenomen.
Artikel 8.11. Verwijderen maatwerkvoorzieningen
Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, die op grond van de Wmo is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.
Er kan éénmalig een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning in de vorm van een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden wel een aantal voorwaarden.
Artikel 8.13. Belang mantelzorgers
Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Als sprake is van een voornemen tot realisatie van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Het uitgangspunt is dat de uitgaven (denk aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen) die de verzorgde had bij het wonen in de oude situatie, nu aan het wonen in de mantelzorgwoning besteed moeten worden. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor de plaatsingskosten van de mantelzorgwoning wordt geen subsidie verleend.
Hoofdstuk 9. Maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om een inwoner in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat een inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.
De verstrekte rolstoelvoorziening kan nieuw of gebruikt zijn.
Artikel 9.2. Aanvullende criteria rolstoelvoorziening
In aanvulling op de onder artikel 3.9. genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor rolstoelen nog een aantal specifieke criteria.
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.
Artikel 9.3. Incidenteel rolstoelgebruik
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een inwoner zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om inwoners die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, pretparken).
Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de inwoner is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. Deze dient bij te dragen aan de participatie in de maatschappij. Uitgangspunt is dat iedereen met een beperking moet kunnen sporten in de sport van hun keuze. Bij de toekenning moet worden gekeken of de deelname aan de sport bijdraagt aan de participatie. In beginsel is deelname aan één sport dan ook voldoende. Toekenning van een sportrolstoel kan alleen maar wanneer de rolstoel noodzakelijk is voor de beoefening van deze sport en wanneer aangetoond is dat de sport daadwerkelijk beoefend gaat worden (bijvoorbeeld door een lidmaatschap). Bij de aanvraag dienen 2 offertes overlegd te worden. Wanneer men de sport professioneel gaat beoefenen zijn de sportvereniging, bond en fondsen voorliggend.
Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden, wordt gezien als meerkosten ten opzichten van een persoon zonder beperkingen die sport beoefent. Betaling vindt plaats aan de inwoner zelf of rechtstreeks aan de leverancier van de sportrolstoel na overlegging van de definitieve nota.
Indien de kosten van de gekozen rolstoel de gemaximeerde vergoeding overschrijden, dient de inwoner de meerkosten zelf te betalen.
Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportrolstoel, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportrolstoel.
Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe gemaximeerde vergoeding.
Artikel 9.5. Persoonsgebonden budget
Indien voor een persoonsgebonden budget wordt gekozen om de noodzakelijke rolstoelvoorziening aan te schaffen, geldt het volgende:
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen;
De gemeente hanteert een gebruiksduur van zeven jaar voor een rolstoel. Voor een sportrolstoel geldt een gebruiksduur van drie jaar.
De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het geldende Financieel besluit opgenomen bedragen voor de aanschaf. Dit is inclusief standaardfabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering;
Artikel 9.6. Restwaarde rolstoel
Indien vaststaat dat de inwoner de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de inwoner binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de inwoner.
Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.
Indien de inwoner aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt. De restwaarde van de rolstoel wordt bepaald op basis van een in het geldende Financieel besluit opgenomen percentage.
Hoofdstuk 10. Maatwerkvoorziening vervoersvoorziening
Een maatwerkvoorziening vervoer is bedoeld om een inwoner in staat te stellen tot aanvaardbare maatschappelijke participatie en zal ingezet worden wanneer een inwoner geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer en het aanvullend openbaar vervoer in de directe woon- en leefomgeving dan wel van
Aanvaardbare maatschappelijke participatie wil zeggen dat een inwoner, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen moet kunnen ontmoeten, contacten moet kunnen onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten moet kunnen deelnemen. Een voorziening die overwegend bedoeld is om te recreëren of te sporten, hoeft in beginsel niet te worden verstrekt.
Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie. Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan een scootmobiel, driewielfiets en de Regiotaxi. Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie.
Artikel 10.2. Aard van de verplaatsingen
Het verplaatsen en vervoeren in de directe woon- of leefomgeving betreft een breed scala van verplaatsingen. Het heeft betrekking op verplaatsingen, die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek. Verder kan het gaan om verplaatsingen om bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. De (extra) vervoersbehoefte of vervoerskosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor vervoer.
Tijdens het onderzoek is het noodzakelijk de vervoersbehoefte van de inwoner vast te stellen. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken:
Artikel 10.3. Gemiddelde vervoersbehoefte
Met een vervoersvoorziening moet de inwoner in staat gesteld worden om zich per jaar minimaal 1500 kilometer te verplaatsen. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of er een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische situatie van de inwoner.
Aanpassing omvang bij grotere vervoersbehoefte
Een verhoging van het aantal beschikbaar gestelde kilometer kan aan de orde zijn in situaties dat frequenter vervoer noodzakelijk is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij intensieve medische behandeling (waarbij het vervoer niet vergoed wordt door de zorgverzekeraar) of bij een partner die in een verpleeghuis verblijft, waardoor de beschikbaar gestelde vervoersvoorziening bijna volledig door dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende vervoersvoorziening verstrekt worden.
Aanpassing omvang bij combinatie met andere vervoersvoorziening(en)
Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte vervoersvoorziening zoals een scootmobiel of driewielfiets of als gebruik wordt gemaakt van een eigen vervoersmiddel kan een aanpassing plaatsvinden in het aantal verstrekte kilometers. Het aantal kilometers kan worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin de andere vervoersvoorziening/het andere vervoersmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.
Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de vervoersvoorziening, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.
Tenslotte kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening indien het gaat om een vervoersvoorziening voor kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.
Artikel 10.4. Directe leefomgeving
Als leefomgeving in het kader van het vervoeren en verplaatsen wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt. Wel is het zo dat de inwoner een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken.
Bij dreigend sociaal isolement kan de vervoersvoorziening worden afgegeven voor reizen buiten de directe woon- en leefomgeving, indien de Valysregeling (zie artikel 10.6) daar niet in kan voorzien.
Artikel 10.5. Voorliggende voorzieningen
Het college houdt tijdens het gesprek en het onderzoek rekening met de mogelijkheden om de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op het gebied van vervoeren en verplaatsen met voorliggende voorzieningen te compenseren.
Vervoer in het kader van betaalde arbeid
Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid en regulier onderwijs. Heeft men voor dit vervoer een aparte vervoersvoorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan kan deze voorziening vergoed worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de WIA of via de werkgever.
Vervoer in het kader van onderwijs
Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap. In het kader van de Wet passend onderwijs worden scholen (waarschijnlijk) verantwoordelijk voor het vervoer.
Vervoer in het kader van dagbesteding
Vervoer naar en van een dagbestedingslocatie is, indien nodig, onderdeel van de maatwerkvoorziening gericht op daginvulling.
Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet
In sommige gevallen vergoedt de zorgverzekeraar uit de Zorgverzekeringswet het vervoer naar en van een ziekenhuis, zorgverlener of instelling. Dat hangt onder meer af van de ziekte die iemand heeft. Het vervoer kan per ambulance plaatsvinden of met (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer. Als begeleiding nodig is, kan de zorgverzekeraar de kosten van vervoer van een begeleider ook vergoeden. Bij vervoer geldt een eigen bijdrage per kalenderjaar en is het eigen risico van toepassing.
De zorgverzekeraar vergoedt alleen kosten voor het gebruik van de (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer als een verzekerde:
Vergoeding van ziekenvervoer is beperkt tot bovengenoemde categorieën. Wanneer een verzekerde niet tot de genoemde categorieën behoren, kan soms toch een vergoeding van vervoerskosten plaatsvinden. De verzekerde kan daarover contact opnemen met de zorgverzekeraar.
Vervoer in het kader van ontspanning en recreatie
Het college heeft geen ondersteuningsplicht als de ondersteuningsbehoefte uitsluitend bestaat uit verplaatsingen en vervoer gericht op recreatie en ontspanning..
Artikel 10.6. Beoordelingscriteria
Tijdens het onderzoek zal beoordeeld moeten worden of de inwoner in overwegende mate en langdurig geen gebruik kan maken van het regulier vervoer dan wel het aanvullend openbaar vervoer. Tevens zal beoordeeld moeten worden welke andere vervoersvoorzieningen de inwoner tot zijn beschikking heeft.
Met langdurig wordt over het algemeen verstaan dat de situatie langer duurt dan zes maanden.
Als een inwoner, al dan niet met gebruik van hulpmiddelen, in redelijk tempo in staat is zelfstandig 800 meter af te leggen, wordt de inwoner geacht het openbaar vervoer te kunnen gebruiken. Kan de inwoner deze afstand afleggen, maar is het onmogelijk om het openbaar vervoer in te komen, kan de inwoner in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening vervoer.
Tevens moet beoordeeld worden of de inwoner zonder de verstrekking van een vervoersvoorziening in staat geacht kan worden om sociale contacten te onderhouden en kan deelnemen aan het ‘leven van alledag’.
Andere aspecten waar bij het onderzoek naar gekeken wordt, zijn:
Organisatie en begeleiding van de reis
Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi
Artikel 10.7. Vervoersvoorziening in de vorm van Collectief vraagafhankelijk vervoer: Regiotaxi
Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een noodzaak om een vervoersprobleem bij het verplaatsen in de directe woonomgeving te compenseren, ligt het primaat altijd bij het collectief vraagafhankelijk vervoer: de Regiotaxi.
In de Leidse regio is het collectief vraagafhankelijk vervoer beschikbaar via Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. De taxi rijdt van deur tot deur. Net als bij het normaal openbaar vervoer wordt de ritprijs bepaald door het aantal kilometers dat de reiziger zich verplaatst met de taxi. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor iedereen die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan 25 kilometer) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief.
Inwoners met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.
Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 25 kilometer vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 25 kilometer vanaf het woonadres van de pashouder.
Standaardverstrekking Regiotaxi vanuit de Wmo
De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi waarmee de inwoner minimaal 1500 kilometer in de directe leefomgeving kan reizen. Het maximaal aantal kilometers dat wordt verstrekt, wordt jaarlijks opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke zorg Zoeterwoude. De inwoner met een Wmo-vervoersvoorziening heeft een Wmo-vervoerspas en betaalt in de Regiotaxi een tariefsbijdrage per kilometer.
Begeleiding bij het gebruik van de Regiotaxi
Inwoners kunnen voor hun verplaatsingen met de Regiotaxi aangewezen zijn op begeleiding. Die noodzaak van begeleiding kan verschillende achtergronden hebben. Meereizen van de begeleider is dan verplicht.
Medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg
De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de inwoner de regie kwijt kan raken. In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan er niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie) of psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.
Indien sprake is van medische noodzaak van begeleiding of toezicht kan dit geleverd worden door één begeleider. Deze begeleider kan zonder extra kosten meereizen met de Regiotaxi.
Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 25 kilometer openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 25 kilometer openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor zelf een pas moeten aanvragen.
Artikel 10.9. Vervoersvoorziening in de vorm van tegemoetkoming eigen auto of vervoer door derden
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een vervoersvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een individuele (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken. Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde inwoners geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:
Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt.
De tegemoetkoming voor vervoer door derden kan alleen verstrekt worden indien er zowel sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van collectief vraagafhankelijke vervoer (Regiotaxi) als voor individueel taxivervoer. De aanwezigheid van contra-indicaties dient aangetoond te zijn door daarvoor bevoegde deskundigen. Onder bevoegde deskundigen worden bijvoorbeeld orthopedagogen, gedragspsychologen of instellingsartsen verstaan. Dit vervoer door derden heeft veelal betrekking op bewoners van zorginstelling Swetterhage waarbij sprake is van (ernstige) gedragsproblematiek.
Artikel 10.10. Duur van de verstrekking
De beschikking wordt voor onbepaalde tijd afgegeven. Bij wijzigingen in het soort vervoer, in de hoogte van tegemoetkomingen, de gezinssituatie of het inkomen moet een nieuwe beschikking worden afgegeven.
De voorziening gaat in per de eerste van de maand waarin de voorziening is aangevraagd en eindigt per de eerste van de maand volgend op de datum waarop het recht op de voorziening eindigt. In geval van overlijden is de einddatum de datum van overlijden.
Er kan soms toekenning van een vergoeding voor een tijdelijke periode plaatsvinden. Dit is het geval als in het medisch advies een herkeuring wordt aangegeven. In dat geval vindt er een nieuw medisch onderzoek plaats om te kijken of de vergoeding verlengd kan worden..
Artikel 10.11. Vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel of driewielfiets
Bij een maatwerkvoorziening voor verplaatsen moet, naast het collectief vraagafhankelijk vervoer, worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen en driewielfietsen die, al dan niet in combinatie met de Regiotaxi, voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie zorgen.
Tijdens het onderzoek zal beoordeeld moeten worden welke andere vervoersvoorzieningen de inwoner tot zijn beschikking heeft. Met andere vervoersvoorzieningen die de inwoner tot zijn beschikking heeft, worden bijvoorbeeld een auto, fiets of (elektrische) rolstoel bedoeld. Is de inwoner in staat om met gebruik van de andere vervoersmiddelen op de plaats van bestemming te komen, komt de inwoner in principe niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.
Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vraagafhankelijk vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de korte afstand. Een dergelijke individuele maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt indien de inwoner verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien er geen stalling aanwezig is, kan het college het realiseren van een stalling opnemen in de maatwerkvoorziening. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende maatwerkvoorziening..
Artikel 10.12. Vervoersvoorziening in de vorm van aanpassing eigen auto
Indien inwoners een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of indien mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing. Deze aanpassing kan betrekking hebben op:
Voorwaarden aanpassing eigen auto
De tegemoetkoming voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor een zelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. De auto moet:
Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Kosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.
Hoofdstuk 11. Beschikking maatwerkvoorziening
De beschikking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst (bijvoorbeeld Huishoudelijke ondersteuning) wordt voor maximaal vijf jaar afgegeven. Voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van hulpmiddelen en woonvoorzieningen kan hier van worden afgeweken.
Rekening houdend met de beperkingen van de inwoner en de mogelijkheid dat de beperkingen kunnen wijzigen binnen de periode van vijf jaar bestaat de mogelijkheid om een kortere geldigheidsduur vast te stellen.
Artikel 11.2. Beschikking bij maatwerkvoorziening in natura
In artikel 10 lid 2 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een voorziening in natura, in ieder geval dient te worden vastgelegd in de beschikking. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd welke zorgaanbieder de maatwerkvoorziening zal leveren.
In afwijking van bovenstaande is de vrouwenopvang voor onbepaalde tijd gemandateerd tot het afgeven van beschikkingen. Dit is het gevolg van de landelijke afspraken over toetsingscriteria en eventuele plaatsing in een andere regio indien dat vanwege veiligheid noodzakelijk is, zoals beschreven in het Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang.
Artikel 11.3. Beschikking bij maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget
Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In artikel 10 lid 3 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget, in ieder geval dient te worden vastgelegd. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd:
In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan, en toereikend moet zijn om, tijdig het resultaat, doel of de activiteit te verwerven waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.
Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de inwoner met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de inwoner met beperkingen zelf verantwoordelijk.
In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener.
Voor Wonen met ondersteuning gelden een aantal kwaliteitseisen die in de beschikking worden opgenomen:
Indien het gaat om dienstverlening door één zorgverlener moet belanghebbende aantonen op welke manier de zorg gewaarborgd kan worden als de zorgverlener uitvalt.
Hoofdstuk 12. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
De Wmo 2015 geeft gemeenten de verplichting en de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd worden.
De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de inwoner te zijn. Gemeenten zorgen ervoor dat de inwoner (en bij minderjarigen ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.
Voor de Wmo geldt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstig, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd zijn deze voorwaarden geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.
Artikel 12.2. Beheer persoonsgebonden budget
Bij een persoonsgebonden budget hoort ook het beheren van het budget. Er moet een scheiding aanwezig zijn tussen de budgetbeheerder en de uitvoerende zorgverlener. De zorginstelling of uitvoerende zorgverlener mag niet de financiën rond het persoonsgebonden budget beheren om belangenverstrengeling te voorkomen. De budgethouder, of als er een budgetbeheerder is die de persoonsgebonden budget zaken regelt, is financieel verantwoordelijk.
Bij het toekennen van een persoonsgebonden budget dient onderzocht te worden of het beheer ervan in goede handen is. Om een persoonsgebonden budget te kunnen beheren moet de inwoner onder andere in staat zijn een administratie te voeren, de zorgverlener aan te sturen, te evalueren en verantwoordelijkheid te nemen en verantwoordelijkheid af te leggen.
Wanneer de budgethouder zelf niet in staat wordt geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren, kan het beheer bij een bekwaam ander persoon (bijvoorbeeld via het sociaal netwerk dan wel via een bewindvoerder, mentor of gemachtigde), worden ondergebracht. Er is dan sprake van een budgetbeheerder.
De budgethouder of budgetbeheerder heeft een grote verantwoordelijkheid en moet vaardig genoeg zijn om de volgende taken te kunnen uitvoeren:
Artikel 12.3. Overwegende bezwaren tegen verstrekken persoonsgebonden budget
In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget.
In onderstaande opsomming wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Het betreft een toekenning voor het collectief vervoer.
Het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Deze zwaarwegende bezwaren bestaan volgens het college uit de verwachting dat een substantieel deel van de pashouders, dat nu niet of nauwelijks gebruik maakt van de Regiotaxi, gebruik zal maken van een persoonsgebonden budget, indien er sprake is van een keuzemogelijkheid tussen de Regiotaxi en een persoonsgebonden budget.
Het is voorzienbaar dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet.
De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een, door een cliënt met een persoonsgebonden budget gekocht middel, zeer complex is, ontstaan hoge extra kosten.
Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’.
Het betreft een toekenning voor een maatwerkvoorziening die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan.
De uitsluiting van een aanpassing aan een reeds in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een reeds verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.
De inwoner niet in staat wordt geacht om de regie over het persoonsgebonden budget te voeren. Hierbij wordt ook gerekend het beheren van het persoonsgebonden budget via het sociale netwerk dan wel via een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve en/of psychische problemen, maar kan ook personen betreffen waarbij sprake is van bijvoorbeeld schuldenproblematiek of verslaving.
Indien het persoonsgebonden budget wordt aangewend voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk of non-professionele/informele ondersteuning, tenzij wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden zoals vermeld in artikel 12.4.
De producten begeleiding individueel en begeleiding groep speciaal worden veelal verstrekt aan inwoners met complexe problematiek en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie gevoerd kan worden. Het betreft bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te verkrijgen zijn. Daarnaast dient de uitvoerder van deze zorgproducten specifieke competenties te bezitten om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen of het motiveren van de inwoner om mee te helpen.
Indien het persoonsgebonden budget niet is aangewend volgens de eisen zoals gesteld in de beschikking.
Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud aan en verzekering van de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.
Artikel 12.4. Omvang persoonsgebonden budget in relatie tot tarieven maatwerkvoorziening in natura
Per 1 januari 2023 wordt voor de nieuwe maatwerkarrangementen begeleiding en wonen met ondersteuning, de nieuwe producten Huishoudelijke ondersteuning de volgende gedifferentieerde tariefstelling gehanteerd. Het persoonsgebonden budget dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met een voorziening in natura.
Het budget wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente Zoeterwoude. Uitzondering hierop is een verblijf langer dan drie maanden op camping Zoeterwoude (Westeindseweg 23). Bij inlevering van een aangifteformulier verhuizing, toestemmingsformulier tot inwoning, kopie legitimatiebewijs en melding inschrijving in de gemeente kan er een aanvraag worden gedaan. Bij een verblijf langer dan drie maanden in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.
Huishoudelijke ondersteuning en maatwerkarrangementen begeleiding en wonen met ondersteuning
Voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en maatwerkarrangementen begeleiding en wonen met ondersteuning is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Financieel besluit. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien deze onderdeel uitmaken van het resultaattarief.
Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen
Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.
De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en worden zoveel mogelijk opgenomen in het Financieel besluit.
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten dan worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte. Indien het een tweedehands voorziening betreft, kan het college de hoogte van het persoonsgebonden budget daar op aanpassen, mits de inwoner met dit budget de voorziening daadwerkelijk kan aanschaffen.
Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor onderhoud een budget vastgesteld dat afhangt van de voorziening zelf, deze bedragen worden opgenomen in het Financieel besluit. Voor de verzekering wordt een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.
Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals bijvoorbeeld de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.
Artikel 12.5. Omvang van het persoonsgebonden budget in relatie tot het hulpverlener die de zorg levert
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief voor non-professionele/informele hulp (niet beroepsmatige hulp), een tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een ter zake kundig gediplomeerde zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of eenmansbedrijf en een tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een zorginstelling.
Tarief non-professionele zorg:
De zorg wordt verleend door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen. Inwoners die een PGB aanvragen voor de ondersteuning van iemand in dezelfde leefeenheid worden altijd als een non-professional beschouwd. Hetzelfde geldt voor ouders die voor kinderen zorgen en kinderen die voor ouders zorgen (familie in eerste of tweede graad).
Tarief professionele zorg geleverd door zzp-er:
De zorg wordt geleverd door een ter zake kundig persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning en bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer. Dit kan aangetoond worden door een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg. Professionele hulp als ZZP-er kan niet geleverd worden door familie (in de eerste of tweede graad), echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de budgethouder, met name vanwege het ontbreken van professionele afstand. In die gevallen dat de professionele hulp door een van bovenvermelde personen wordt geleverd, wordt de zorgverlening als non-professioneel (informeel) gezien.
Tarief professionele zorg geleverd door zorginstelling:
De zorg wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling, waarbij de bij de sector behorende cao nageleefd wordt. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling.
Dit kan aangetoond worden door het overleggen van een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg en een kopie van een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst waaruit blijkt welke voor de betreffende sector relevante cao wordt toegepast.
Artikel 12.6. Voorwaarden gebruik persoonsgebonden budget voor niet-professionele/informele hulp
Het persoonsgebonden budget kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand uit het sociaal netwerk van de aanvrager zijn. Er dient altijd rekening gehouden te worden met mogelijke gebruikelijke hulp. Het betalen van ondersteuning die anders geleverd zou worden uit het sociaal netwerk van de inwoner komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn.
Voor beoordeling van deze situaties worden de volgende criteria gehanteerd:
Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt.
Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociaal netwerk geleverd wordt.
De inzet van het sociaal netwerk is (aantoonbaar beter, en) flexibeler dan professionele ondersteuning.
Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de cliënt staat hierbij centraal. Factoren die daarbij een rol spelen zijn:
De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.
Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek. Vanwege het specialistische karakter van de zorg bij de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel speciaal en begeleiding groep speciaal is inzet van niet-professionele/informele hulpverleners in principe niet passend.
Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.
De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de hulp dan geleverd?
Geen persoonsgebonden budget bij dreigende overbelasting.
Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, kan geen persoonsgebonden budget worden ingezet, voor de overbelaste persoon. Het is aan de consulent van het loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude om dit te beoordelen.
Artikel 12.7. Vrij besteedbaar bedrag
Het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Ambulante ondersteuning en Wonen met ondersteuning mag niet worden aangewend voor een feestdagenuitkering, eenmalige uitkeringen, bemiddelingskosten en/of aparte reiskosten.
Bovenstaande betalingen kunnen worden gedaan uit het vrij besteedbaar bedrag. De hoogte van het vrij besteedbaar bedrag wordt vastgelegd in het Financieel besluit.
Artikel 12.8. Kwaliteit van geleverde ondersteuning
De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.
Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1-op-1 worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
De inwoner dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:
Artikel 12.9. Betaling van het persoonsgebonden budget: trekkingsrecht
In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget ten behoeve van een dienst (bijvoorbeeld Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding) niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
De budgethouder sluit een zorgovereenkomst af met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:
De zorgovereenkomst wordt door de SVB arbeidsrechtelijke getoetst en moet door de gemeente worden goedgekeurd alvorens een budget betaalbaar kan worden gesteld. De gemeente controleert of met de overeengekomen prijs de noodzakelijk geachte ondersteuning geleverd kan worden. Indien naar mening van de gemeente een te hoog tarief is afgesproken met de zorgverlener zal de gemeente de budgethouder daarvan op de hoogte brengen. De budgethouder mag wel duurdere zorg inkopen, maar de eventueel daar uit voortkomende meerkosten dienen door de budgethouder zelf betaald te worden. Het verstrekte budget wordt door de gemeente niet verhoogd.
Na ontvangst van de gegevens en de goedgekeurde zorgovereenkomst zal de SVB op basis van declaratie tot betaling overgaan. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.
Het niet volledig bestede persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget kan niet worden overgeschreven naar een volgende budgetperiode.
Artikel 12.10. Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Ten aanzien van Huishoudelijke ondersteuning en Begeleiding vindt in principe controle van het persoonsgebonden budget plaats via de SVB. De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de budgethouder.
Voor andere voorzieningen voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):
De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren.
Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald.
Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.
Artikel 12.11. Uitruil van budget tussen maatwerkvoorzieningen
Per verstrekte maatwerkvoorziening/arrangementen wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende maatwerkvoorzieningen/arrangementen is niet toegestaan.
Artikel 12.12. Beëindiging van het persoonsgebonden budget
Bij intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd dient de aangeschafte voorziening tegen de restwaarde te worden overgenomen door cliënt of (bij overlijden) de nabestaanden.
In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.
Artikel 12.13. Eenmalige uitkering voor materiële voorzieningen
Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de inwoner met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente.
De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs. De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.
Er wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Financieel besluit). Indien de kosten van de voorziening hoger zijn, kan de ontvanger van het persoonsgebonden budget de extra kosten zelf bijbetalen.
Artikel 12.14. Terugvordering en verrekening
In de wet is één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van personen die medewerking hebben verleend aan het “misbruik” van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.
Hoofdstuk 13. Bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening
In artikel 12 en artikel 13 van de Verordening zijn de regels neergelegd over de bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten.
Artikel 13.2. Bijdrage in kosten van algemene voorzieningen
Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.
De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming van een vergoeding middels de Bijzondere bijstand of bijvoorbeeld een korting op de bijdrage.
Artikel 13.3. Bijdrage in kosten van maatwerkvoorzieningen
Voor de eigen bijdrage voor diensten wordt aangesloten op het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hierin is een aparte eigen bijdrage systematiek voor wonen met ondersteuning opgenomen. Voor de eigen bijdrage voor de overige maatwerkvoorzieningen geldt vanaf 2019 het landelijke abonnementstarief. Dat wil zeggen dat een inwoner maximaal € 19,- per maand als eigen bijdrage krijgt opgelegd en dat het CAK deze int. De eigen bijdrage wordt opgelegd tot 100% van de kostprijs is bereikt behalve voor de bij Verordening uitgezonderde voorzieningen.
Eigen bijdrage in geval van opvang
De eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang wordt vastgesteld en geïnd door de betreffende zorgorganisatie. Voor de centrale maatschappelijke opvang geldt een eigen bijdrage per nacht. De eigen bijdrage voor de vrouwenopvang betreft de wooncomponent van de voorziening. Het uitgangspunt is dat voor de cliënt in ieder geval de norm voor zak- en kleedgeld, zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, beschikbaar blijft. Vanwege persoonlijke financiële omstandigheden bestaat de mogelijkheid om van het standaard bedrag af te wijken.
Artikel 13.4. Start en einde eigen bijdrage
De eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).
De gemeente meldt aan het CAK vanaf welke datum de inning van de eigen bijdrage moet gaan plaatsvinden:
De gemeente meldt aan het CAK vanaf welke datum de inning van de eigen bijdrage beëindigd moet worden:
Pauzeren (tijdelijk opschorten) eigen bijdrage
De inwoner aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt kan alleen bij de gemeente een verzoek tot pauzeren (tijdelijk opschorten) van de eigen bijdrage doen.
Een verzoek tot pauzeren van de eigen bijdrage:
is alleen van toepassing op een verstrekte maatwerkvoorziening (Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en/of Maaltijdvoorziening) dan wel een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en/of Maaltijdvoorziening;
Hoofdstuk 14. Kwaliteit en rechtmatigheid
Artikel 14.1. Gemeentelijk toezicht
Het college voert zowel toezicht op kwaliteit als op rechtmatigheid uit. Het toezicht op kwaliteit is belegd bij GGD Hollands Midden. Voor het toezicht op rechtmatigheid wordt gebruikgemaakt van door de gemeente Leiden aangestelde toezichthouders rechtmatigheid.
Artikel 14.2. Toezicht op kwaliteit
De toezichthouder kwaliteit moet er op toezien dat de uitvoering van de taken door aanbieders aan de kwaliteitsvereisten voldoet. Het betreft zowel controleren als monitoren en in gesprek zijn over de kwaliteit. Het betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast behoort ook calamiteitentoezicht tot de taken. Aanbieders zijn verplicht een opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder kan onderzoek doen naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit.
Onder kwaliteitsinstrumenten worden begrippen verstaan als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor de melder te optimaliseren. In de Wet wordt aandacht besteed aan de kwaliteit (artikel 3.1 tot en met artikel 3.4).
Artikel 14.3. Toezicht op rechtmatigheid
De toezichthouders rechtmatigheid moeten er op toezien dat de beschikte zorg (zowel zorg in natura als zorg vanuit een persoonsgebonden budget) rechtmatig besteed wordt. Met rechtmatigheid wordt bedoeld dat het uitvoeren van de gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten plaatsvindt.
Onrechtmatigheid (ook wel misbruik) kan zowel onbewust als bewust zijn. Als een inwoner onbewust in strijd met de geldende regels handelt, wordt dit een fout genoemd. Dit kan het gevolg zijn van onduidelijkheid, vergissingen of onoplettendheid. Hieronder valt ook ondoelmatig en/of ongepast gebruik: indien de geleverde ondersteuning niet noodzakelijk en/of effectief is en er sprake is van overbehandeling (verspilling) of onderbehandeling.
Bewust in strijd met de geldende regels handelen, wordt fraude genoemd. Onder fraude wordt het opzettelijk en doelbewust in strijd met de regels handelen met het doel om eigen of andermans financieel voordeel te verkrijgen, verstaan. De toezichthouders kunnen zowel proactief / risicogestuurd (op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten of thema's) als reactief / signaalgestuurd (naar aanleiding van een melding van vermoedelijke fouten of fraude) optreden.
Een melding kan door iedereen gedaan worden, zowel intern als extern (door instanties, professionals en/of inwoners).
Artikel 14.4. Verplichting tot medewerking
Het toezicht op zowel rechtmatigheid als kwaliteit is onderdeel van de uitvoering van gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten. Er is een verplichting voor zowel zorgaanbieders, cliënten, budgethouders en andere betrokkenen bij de verstrekking van zorg in natura of een pgb tot volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de Gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken.
Artikel 14.5. Cliëntervaringsonderzoek
Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.
Artikel 14.6. Contractmanagement Wmo
De gemeente Zoeterwoude heeft het contractbeheer van de Wmo uitbesteed aan Contractmanagement Sociaal domein van de gemeente Leiden. Zij bewaken namens de Leidse regio de uitnutting van de contracten en zien toe op het nakomen van de contractafspraken door de leveranciers en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Contractmanagement Sociaal domein werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractmanagement Sociaal domein werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initiëren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.
Hoofdstuk 15. Ondersteuning 16-27 jarigen
De Leidse regio gemeenten voeren een speciale aanpak voor jongvolwassenen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die kampen met problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk. Daarbij voeren de gemeenten van Leidse regio geen harde kalenderleeftijd voor zowel de ondersteuning die het toegangsteam (in Zoeterwoude het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude) of Jeugdteams zelf biedt als voor de specialistische Jeugdhulp of Wmo maatwerkvoorziening..
Artikel 15.2. Zorgcontinuïteit
Er wordt in de gemeenten van de Leidse regio geen harde leeftijdsgrens gehanteerd bij ondersteuning die direct door het lokaal toegangsteam of het Jeugdteam geboden wordt. Dit kan betekenen dat een jongere ouder dan 18 jaar door het Jeugdteam ondersteund wordt, maar ook dat het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude een 17-jarige ondersteunt (omdat de vraag niets met jeugdhulp te maken heeft). Vaak hebben jongeren in een kwetsbare positie problemen binnen verschillende leefdomeinen. Korte lijnen met medewerkers van project JA, onderwijs, specialistische aanbieders, het team Maatschappelijke Zorg, het Jeugdteam Leidse regio zijn dan ook cruciaal. Het gebruik van het Perspectiefplan is ook bij de algemeen toegankelijke voorzieningen helpend. Jongeren krijgen met dit toekomstplan op een gestructureerde wijze inzicht in wat er nodig is op welk leefgebied en wordt gericht toegewerkt naar het opbouwen van zelfredzaamheid. Het professioneel oordeel van de teams (Jeugdteam en Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude) en de inhoudelijke vraag zijn leidend in het bepalen van door wie een jongere begeleid wordt.
Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig en geleidelijk voorbereid op de 18e verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland zijn verplicht om uiterlijk bij 17,5 jaar, samen met de jongere en betrokken vervolgaanbieders een Perspectiefplan opgesteld te hebben. In dit Plan zijn alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit Plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden. Iedere jongere die uitstroomt uit jeugdhulp is dus in het bezit van een Perspectiefplan, waar aanbieders Wmo en maatschappelijke zorg bij betrokken dienen te worden. Bij een goed en volledig gebruik van het Perspectiefplan, d.w.z. waarbij relevante vervolgpartijen zoals Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude, Wmo aanbieders Leidse regio en regionaal team Maatschappelijke zorg van meet af aan betrokken zijn, vervangt dit het opnieuw maken van een Plan van Aanpak door de lokale of regionale Toegang. Dit voorkomt een extra loket, het opnieuw vertellen van het verhaal en het risico dat een jongere afhaakt en zorg gaat mijden. Tevens werkt dit efficiënter en kost minder tijd en administratieve handelingen door aanbieders.
Overzetten Persoonsgebonden budget jeugd naar persoonsgebonden budget Wmo
Jeugdteams geven beschikkingen van een persoonsgebonden budget af tot en met het 18e jaar. Soms is het wenselijk dat ondersteuning nog doorloopt. Afspraken over overgang naar ondersteuning volwassenen (Wmo) zullen gemaakt moeten worden, zodra passende ondersteuning vanuit Wmo aan de jeugdige geboden kan worden. Afstemming tussen belanghebbende, het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude en het Jeugdteam is dan ook van belang. Er zijn afspraken gemaakt zodat voor betrokken partijen in de uitvoering helder is wat te doen als een jongere achttien wordt:
Als de zorg al bekend is bij het Jeugdteam, voert het Jeugdteam het gesprek met de jongere/de ouders, samen, afgestemd met het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude. Indien het een nieuwe zorgvraag betreft, behandelt het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude de aanvraag. Indien nodig consulteren zij het Jeugdteam.
Artikel 15.3. Verlengde jeugdhulp
Het gaat hier om ondersteuning die niet op grond van de Zorgverzekeringswet, Wmo of Wet langdurige zorg geboden kan worden. Dit dient dan ook eerst door aanbieders uitgesloten te worden. Verlengde jeugdhulp kan bijvoorbeeld gaan om pleegzorg, opvoedondersteuning of pedagogische gezinsbegeleiding. Deze hulp kan maximaal doorlopen tot een jongere 23 jaar is. Verlengde jeugdhulp wordt geboden binnen het met Holland Rijnland afgesproken budgetplafond van gecontracteerde specialistische jeugdhulpaanbieders en kan plaatsvinden in de volgende drie gevallen:
De jongere kreeg voor zijn 18e jaar nog geen hulp, maar het Jeugdteam heeft samen met belanghebbende en aanbieder voor de 18e verjaardag bepaald dat dit vanaf het 18e jaar nodig is en het (specialistische of complexe) opvoed- en ouderproblematiek betreft. De eventuele benodigde behandeling valt na het 18e jaar onder de Zorgverzekeringswet;
Indien een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder buiten het vastgestelde budgetplafond verlengde jeugdhulp in wenst te zetten, dan dient daarvoor een verzoek te worden ingediend bij de Service Organisatie Zorg (SOZ) Holland Rijnland.
Hoofdstuk 16. Overige bepalingen
Artikel 16.1. Meldcode huiselijk geweld
De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.
Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Inwoners die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens. Uitwisseling van gegevens vindt altijd met medeweten van de belanghebbende plaats. Het uitwisselen van informatie over burgers is immers een middel en geen doel op zich. De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de inwoner. Voor het werken met persoonsgegevens zijn drie stappen van belang.
De eerste vraag die elke medewerker zich moet stellen voor hij of zij gegevens verwerkt is: welke persoonsgegevens zijn noodzakelijk om het doel te bereiken? Het maken van die afweging kan het beste gebeuren aan het begin en eind van elke fase in het werkproces. Dat is een natuurlijk moment om met de belanghebbende te concluderen wat de vervolgstappen zullen zijn en welke gegevens daarvoor noodzakelijk zijn om op te vragen. Het is daarbij van belang om gegevens die opgevraagd moeten worden bij professionals met een (medisch) beroepsgeheim, apart te vermelden en te motiveren. In alle gevallen geldt het uitgangspunt, dat als met minder gegevens, of minder diepgaande gegevens kan worden volstaan, dat altijd de voorkeur heeft.
Dit houdt het informeren van de belanghebbende welke gegevens voor welk doel worden verwerkt. Als helder is welke gegevens noodzakelijk zijn voor de volgende stap in het proces, kan de medewerker dit met de belanghebbende bespreken. De waarborgen en rechten van de belanghebbende ten aanzien van gegevensverwerking door de gemeente, worden ook besproken. Bijvoorbeeld waar een belanghebbende terecht kan om te controleren welke gegevens er werkelijk worden verwerkt, hoe lang ze worden bewaard, en hoe ze eventueel kunnen worden gecorrigeerd.
Wanneer de bovenstaande stappen zijn doorlopen is schriftelijke toestemming over het algemeen niet nodig. Het is wel van belang dat in het verslag van het gesprek met de belanghebbende wordt opgenomen wat de conclusies en vervolgstappen zijn, welke gegevens voor die vervolgstappen worden opgevraagd en met welk doel.
Soms is het noodzakelijk dat professionals persoonsgegevens met elkaar uitwisselen, bijvoorbeeld om verschillende vormen van zorg op elkaar af te stemmen of als de veiligheid van betrokkenen of omgeving in het geding is. Als uitwisseling van persoonsgegevens écht noodzakelijk is, dan kan dat in bijzondere gevallen ook zónder toestemming van de betrokken persoon.
Het laatste betekent een zware inperking van de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende, omdat er een hoger algemeen en wettelijk geregeld belang is dat het persoonlijke belang overstijgt. Een stap die dan ook alleen na zeer zorgvuldige afweging gezet mag worden.
Artikel 17.1. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 17.2. Overgangsbepaling persoonsgebonden budget
Cliënten met een lopende indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen behouden hun bestaand budget tot en met uiterlijk 31 december 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 31 december 2023, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum.
Cliënten met een lopende indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen waarvan de indicatie afloopt in 2023 én waarbij bij de herindicatie blijkt dat het nieuwe persoonsgebonden budget, op basis van artikel 12.4 en op basis van de van toepassing zijnde artikelen uit het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zoeterwoude 2023, lager is dan het persoonsgebonden budget dat de cliënt tot aan de herindicatie ontving, geldt dat het verschil tussen het vorige toegekende persoonsgebonden budget en het nieuw vastgestelde persoonsgebonden budget gedurende een periode van maximaal drie maanden wordt gecompenseerd. Na deze periode van maximaal drie maanden geldt het nieuwe budget op basis van artikel 12.4 voor de resterende looptijd van de indicatie.
Bij cliënten met een indicatie voor een persoonsgebonden budget Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen waarvan de indicatie afloopt in 2024 of later vindt vóór 1 oktober 2023 een herindicatie plaats. Deze cliënten ontvangen per 1 januari 2024 een nieuwe indicatie en een aangepast bijhorend budget op basis van artikel 12.4.
Artikel 17.3. Overgangsbepaling zorg in natura
Cliënten met een lopende indicatie voor Begeleiding, Dagbesteding en Beschermd Wonen houden deze tot en met uiterlijk 30 juni 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 31 december 2024, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum. Na 31 december 2024 ontvangt de cliënt een nieuwe indicatie volgens het arrangementenmodel.
Cliënten met een lopende indicatie voor Thuisondersteuning houden deze tot en met uiterlijk 31 december 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 31 december 2024, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum. Na 31 december 2023 ontvangt de cliënt een nieuwe indicatie voor een maatwerkvoorziening.
Cliënten met een lopende indicatie voor Huishoudelijke Ondersteuning bij aanbieders die vanaf 1 januari 2023 geen contract hebben, houden deze tot de daarbij geldende einddatum maar uiterlijk tot en met 31 december 2023. Daarna moeten ze zijn geherindiceerd volgens de nieuwe producten maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning bij een gecontracteerde aanbieder.
Bijlage 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen in het kader van de Wmo
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)
Woonvoorzieningen / woningaanpassingen
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)
Bijlage 2. Gebruikelijke zorg en mantelzorg
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid. Ook uitwonende kinderen vallen niet onder deze leefeenheid.
Bij mantelzorg wordt de hulp verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en vloeit deze hulp voort uit de sociale relatie tussen inwoner en diens mantelzorger.
Algemeen uitgangspunt gebruikelijke hulp
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheidt gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij ondersteuning en dagbesteding en bij het overnemen van gebruikelijke huishoudelijke werkzaamheden.
Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden
Het college houdt bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de melder daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen.
Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de melder. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de ondersteuningsterreinen die in artikel 3.3.1. van deze beleidsregels staan genoemd, zal het college zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de melder thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende uitgangspunten (uitgaande van richtlijnen welke in de AWBZ van toepassing waren).
Gebruikelijke hulp en overbelasting
Gebruikelijke hulp en overbelasting
Indien sprake is van overbelasting van de degene die de gebruikelijke hulp levert, kan het noodzakelijk zijn taken of activiteiten in het kader van gebruikelijk hulp over te nemen.
Daarbij moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen met de huisarts helpen een oordeel te vellen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, al dan niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden, is , is van invloed op de belastbaarheid van degene die geacht wordt de gebruikelijke hulp te bieden. Het uitvoeren van een beperkt aantal taken op vooraf afgesproken tijdstippen is veelal minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid gevraagd wordt. Het college zal bij de beoordeling van de (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet en/of Jeugdwet.
Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Bijlage 3. Huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociaal netwerk). Afspraken hierover leggen inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een ondersteuningsplan kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.
Een inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het normenkader, opgesteld door onderzoeksbureau HHM en vastgesteld als landelijke standaard, is een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten benoemd zijn, die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Samen met inwoner wordt bekeken welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden Het is goed mogelijk dat inwoner nog wel in staat is (een deel van) de lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Dit wordt gestimuleerd in het kader van de zelfstandigheid. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.
We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Voor de resultaten Schoon en leefbaar huis en wasverzorging wordt in het normenkader onderscheid gemaakt tussen basis-en incidentele werkzaamheden. Basiswerkzaamheden zijn werkzaamheden die regelmatig uitgevoerd moeten worden. Incidentele werkzaamheden hoeven slechts één of enkele keren per jaar uitgevoerd te worden om een schoon en leefbaar huis te bereiken. Samen met de inwoner wordt gekeken welke werkzaamheden belanghebbende of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van de inwoner.
De eenmalige schoonmaak bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de woning weer begaanbaar/bewoonbaar te maken en/of bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaakwerkzaamheden en het vullen van de containers.
Incidentele activiteiten schoon huis
De activiteiten, frequenties en bijbehorende normtijden zijn gebaseerd op een gemiddelde cliëntsituatie. Dit betekent dat gemiddeld genomen de totale tijd per resultaatgebied voldoende is om de activiteiten volgens de bijbehorende frequenties uit te voeren. Maar per inwoner kan de benodigde/ingezette tijd verschillen. Er kan zowel meer als minder tijd ingezet worden dan de gemiddelde normtijd om de genoemde resultaten te kunnen bereiken. Dit is afhankelijk van de afspraken in het ondersteuningsplan dat de aanbieder in overleg met de inwoner opstelt. In onderstaande tabel zijn de normtijden voor een gemiddelde cliëntsituatie per resultaat benoemd.
35 minuten 1 persoons huishouden 43 minuten 2(+) persoons huishouden |
||
51 minuten 1 persoons huishouden 59 minuten 2(+) persoons huishouden |
||
Onderzoek eenmalige schoonmaak bij ernstige vervuiling
De eenmalige schoonmaak bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de woning weer begaanbaar/bewoonbaar te maken en/of bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaakwerkzaamheden en het vullen van de containers.
De eenmalige schoonmaak van een ernstig vervuilde woning kan een maatwerkvoorziening. Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een Wmo-maatwerkvoorziening moeten een aantal vragen doorgenomen worden:
Bijlage 4. Maatwerkarrangementen en resultatengids
Om de integraliteit van de ondersteuning op alle resultaatgebieden van een inwoner te verstevigen, werken de gemeenten van de Leidse regio per 1 januari 2023 met het vormgeven van maatwerkvoorzieningen op het vlak van ambulante ondersteuning en vormen van wonen met ondersteuning in arrangementen. Dit houdt het volgende in:
Het arrangement is in feite een pakket waarmee de inwoner samen met diens zorgaanbieder moet zorgen dat het resultaat dat in het Plan van Aanpak is vastgelegd, wordt bereikt. Voor wat betreft wonen met ondersteuning geldt dat vooral de inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en Persoonlijk Functioneren, Zelfzorg en Geldzaken per inwoner kan verschillen binnen dezelfde woonlocatie. Voor inwoners binnen dezelfde woonlocatie zal de gekozen intensiteit van de resultaatgebieden Veiligheid en Sociaal Beheer hetzelfde, dus locatiegebonden, zijn.
Het arrangementenmodel Leidse regio bestaat uit zeven resultaatgebieden, zoals ook vermeld in artikel 6.6.. De resultaatgebieden zijn op te delen in drie hoofdonderdelen. Een schematische weergave staat vermeld onder de toelichting.
Ad A. Individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling
Sociaal en persoonlijk functioneren
Het primaire resultaatgebied is sociaal en persoonlijk functioneren. Dit resultaatgebied richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.
Bij dit resultaatgebied gelden vijf Intensiteiten. Indien er relatief veel begeleidingsinzet gaat naar indirecte uren zal een hogere Intensiteit worden afgegeven.
Extra ondersteuning op zelfzorg en gezondheid
Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn/haar gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan.
Voor dit resultaatgebied bestaan twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied maakt deel uit van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren.
Het resultaatgebied zelfzorg zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt en/of specifieke expertise gevraagd wordt. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.
Extra ondersteuning op geldzaken
Dit resultaatgebied draagt er aan bij dat de inwoner een geordende en gebalanceerde financiële huishouding krijgt en/of behoudt.
Voor resultaatgebied extra ondersteuning op geldzaken bestaan er ook twee Intensiteiten. Net als bij het resultaatgebied zelfzorg geldt hier ook dat een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied deel uitmaakt van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied geldzaken zal alleen worden geïndiceerd als extra expertise nodig is. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.
Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de inwoner op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning.
Voor resultaatgebied daginvulling gelden vijf Intensiteiten. De laagste Intensiteit (0-2 dagdelen per week) geldt in de regel alleen bij de opstartfase. Bij daginvulling wordt onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus, de laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat deze in kleine groepen plaatsvindt.
Ad B. Aanvullende resultaatgebieden voor maatwerkarrangementen ambulant plus en wonen met ondersteuning
Dit resultaatgebied bestaat uit ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning en, indien er sprake is van beschut of beschermd wonen, tevens de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep bij de woonlocatie. Dit is ondersteuning bovenop de ondersteuning op de resultaatgebieden onder 1), 2) en 3) van dit lid, ten behoeve van gezamenlijke momenten met medebewoners en/of het reguleren van het sociaal verkeer tussen bewoners.
Ad C. Uitzonderingssituaties maatwerkarrangementen wonen met ondersteuning
Indien het in uitzonderingssituaties voor een cliënt van Wonen met Ondersteuning niet mogelijk is om zelf de huur en bijkomende kosten te voldoen, kan afgeweken worden van het standaard beleid van scheiden wonen en zorg, en kan het pakket worden aangevuld met:
Inschaling van intensiteit van arrangement
Per resultaatgebied wordt de hoeveelheid van professionele ondersteuning ingeschat en geïndiceerd door de medewerkers van de lokale teams. De zwaarte van de ondersteuning per resultaatgebied wordt uitgedrukt in een intensiteit. Een forse behoefte aan ondersteuning vanwege de situatie van de inwoner wordt uitgedrukt in ondersteuning op een hogere intensiteit binnen het resultaatgebied. De inschaling per intensiteit wordt verder bepaald rekening houdend met:
Het eerste uitgangspunt gaat om de persoonlijke situatie van de inwoner. Onderzocht wordt in hoeverre voorliggende voorzieningen dan wel het netwerk van de inwoner een deel van de ondersteuning kan oppakken. Als een deel van de ondersteuning opgepakt kan worden door voorliggende voorzieningen zal een lagere Intensiteit worden ingezet. De ondersteuning van de zorgaanbieder is namelijk altijd aanvullend op voorliggende voorzieningen. Daarnaast bepaalt de belastbaarheid voor dit criterium ook de hoogte van de intensiteit. De belastbaarheid van de inwoner verschilt per persoon.
Ondersteuning op meerdere resultaatgebieden waarbij de ondersteuningsvraag van de inwoner complex is vraagt om een grotere inzet dan bij een inwoner die deels beschikt over zelfregie. In de eerste situatie zal een hogere intensiteit of (tijdelijk) meerdere resultaatgebieden gelijktijdig worden beschikt dan in de tweede situatie. Ook kan er bij gebrek aan zelfregie en/of sociaal netwerk sprake zijn van veel indirect cliëntgebonden inzet van de zorgaanbieder. Deze zal meegenomen worden in de af te geven Intensiteit.
Bij het derde uitgangspunt gaat het erom hoeveel inzet de aanbieder moet leveren om de resultaten te behalen. Moet er tegelijkertijd aan verschillende resultaten worden gewerkt of kan de aanbieder een fasering aanbrengen in het oppakken van de hulpvraag van de inwoner. Wanneer er meer inzet van de aanbieder verlangd wordt om de opgestelde doelen te realiseren zal een hogere intensiteit en/of (tijdelijk) meerdere resultaatgebieden gelijktijdig worden afgegeven.
Tot slot gaat het erom in welke mate de ondersteuning onplanbaar is. Bij sommige inwoners heeft het ziektebeeld en het herstelproces een grillig verloop. De Ondersteuning is dan minder goed planbaar dan bij cliënten die zich in een stabielere situatie bevinden. De mate van onplanbaarheid kan worden vertaald naar het afgeven van een hogere Intensiteit binnen de module ondersteuning, dan wel het aanvullend indiceren van de modules Sociaal beheer en/of Veiligheid.
De resultatengids bevat een nadere beschrijving van resultaatgebieden en intensiteiten. De resultatengids geeft een beschrijving van de intensiteiten in relatie tot mogelijke situatie en problematiek van de inwoner. Dit is gedaan om een beeld te schetsen. Vaak zal het voorkomen dat minder inzicht in eigen functioneren of een zwaardere problematiek vraagt om het inzetten van een zwaardere intensiteit. Maar zoals omschreven bij het bepalen van de benodigde intensiteit bij een cliënt spelen ook andere zaken een belangrijke rol.
Tabel 2: De ondersteuningsvorm binnen het Perceel waarvoor dit Resultaatgebied ingezet kan worden
Ongepland & (vaste) aanwezigheid sociaal beheer & gemeenschappelijke ruimtes |
||||
Ongepland & intensieve (vaste) aanwezigheid sociaal beheer intensief & gemeenschappelijke ruimtes |
Tabel 3: De Ondersteuningsvorm binnen het Perceel waarvoor dit Resultaatgebied ingezet kan worden
Overzichtstabel van resultaatgebieden en intensiteiten
Bijlage 5. Lijfgebonden ondersteuning
Persoonlijke verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet, geregeld door de zorgverzekeraars. De wijkverpleegkundige bepaalt de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard inhoud en omvang. Naast persoonlijke verzorging via de Zorgverzekeringswet wordt een deel van de persoonlijke verzorging geregeld via de Wmo 2015.
In de beleidsregel Verpleging en verzorging van het ministerie wordt persoonlijke verzorging als volgt omschreven: “Verpleging en verzorging omvat zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg: verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop .”
Door te verwijzen naar ‘zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ valt het gehele beroepsarsenaal van de verpleegkundigen onder de Zorgverzekeringswet; niet alleen de verpleegkundige handelingen (zorgverlening en verzorging), maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie . De toevoeging ‘of een hoog risico daarop’ is de basis voor inzet van enkel persoonlijke verzorging, zoals hulp bij het opstaan of wassen. Bijvoorbeeld bij mensen op een hoge leeftijd die nog geen directe behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De wijkverpleegkundige heeft nadrukkelijk de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging te bieden in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek.
Bepaling Zorgverzekeringswet en Wmo
Voor iedere inwoner welke in het kader van de voormalige AWBZ persoonlijke verzorging ontvingen is op basis van de eerste grondslag bepaald onder welke regeling zij aanspraak kunnen maken op persoonlijke verzorging.
De verzorging zoals die via de AWBZ werd verleend, kan ook samenhang hebben met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze ondersteuning is een taak via de Wmo 2015. De Wmo 2015 regelt namelijk de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van inwoners die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving.
De omschrijving van zelfredzaamheid omvat twee elementen:
De persoonlijke verzorging valt binnen deze begripsbepalingen. Iemand die als gevolg van beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hierbij hulp nodig hebben.
Voor zelfredzaamheid van inwoners zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen ontspanning en sociaal contact.
De beoordeling of er sprake is van verzorging via de Zorgverzekeringswet of dat er vanuit de Wmo ondersteuning op dit vlak moet worden geboden, ligt dus eerst bij het oordeel van de wijkverpleegkundige en is afhankelijk van de geneeskundige zorg of het risico daarop. Het is niet zo dat er via de Wmo enkel ‘gestimuleerd wordt’ tot het verzorgen en er alleen sprake is ‘handen-op-de-rug-zorg’. Er kan ook daadwerkelijk lijfgebonden zorg worden geleverd.
Beoordeling door wijkverpleegkundige
Indien een inwoner zich bij het loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude meldt met een vraag voor persoonlijke verzorging zal eerst moeten worden gekeken of deze inwoner niet voorliggend gebruik kan maken van de persoonlijke verzorging binnen de Zorgverzekeringswet. Dit zal beoordeeld moeten worden door een wijkverpleegkundige.
De wijkverpleegkundige bepaalt, indien er sprake is van geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard en omvang via de Zvw. Indien de wijkverpleegkundige constateert dat er geen sprake is van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw dan wel dat de zorgverzekeraar negatief beslist op het verstrekken van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw, zal een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt moeten worden.
Onderscheid begeleiding individueel en lijfgebonden ondersteuning
Het kan binnen de Wmo gaan om twee “soorten van persoonlijke verzorging”:
De behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo op het gebied van verzorging bestaat alleen uit “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging
In deze situatie is een inwoner (fysiek) in staat zelf de handelingen uit te voeren, maar heeft begeleiding nodig om tot deze handelingen te komen. Er is in deze situaties geen sprake van lijfgebonden zorg (incidentele basis uitgezonderd, bijvoorbeeld vanwege het aanleren van deze taken). Deze vorm van ondersteuning krijgt in de Wmo niet de titel verzorging, maar valt onder individuele begeleiding basis.
Op basis van het advies/oordeel van de wijkverpleegkundige kan de omvang (intensiteit) van de Wmo-ondersteuning wordt vastgesteld. Indien een inwoner zowel individuele begeleiding voor andere doelen als voor “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging individuele begeleiding krijgt dan bepaalt de totale som van de benodigde uren van de verschillende onderdelen, in welke intensiteit de begeleiding wordt ingezet.
Er is geen sprake van geneeskundige zorg of een risico daarop, maar wel van een noodzaak tot het leveren van lijfgebonden zorg.
Als er geen geneeskundige zorg of een groot risico daarop aanwezig is, maar er zijn wel beperkingen bij het uitvoeren van de ADL-verrichtingen zal ondersteuning moeten worden ingezet via de Wmo 2015.
Het is van belang dat de wijkverpleegkundige die bij de bepaling dat het geen Zvw-zorg kan zijn, wel een advies kan geven over de behoefte en benodigde omvang van de Wmo-ondersteuning. Het gaat hierbij om uitzonderingen en (vooralsnog) hele kleine aantallen. Deze verzorging past niet of minder goed binnen de individuele begeleiding.
Bij het bepalen van de omvang van de noodzakelijke zorg zal door de wijkverpleegkundige gebruik gemaakt worden van de normtijden zoals van toepassing bij de Zorgverzekeringswet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-577984.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.