Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2023

Het college van burgemeester en wethouders

gelet op:

• Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

• De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

• De Verordening domein sociaal gemeente Raalte;

• Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2023;

 

overwegende dat: het college met betrekking tot de beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de wet het noodzakelijk vindt om aan te geven op welke wijze daar mee wordt omgegaan en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

 

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2023

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1.1 Inleiding

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan Beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

§ 1.2 Begripsbepalingen

1. In deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het vigerende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte,

  • b.

    Derde: degene aan wie het pgb wordt besteed,

  • c.

    Gewaarborgde hulp: een door de budgethouder ingeschakelde derde van wie voldoende aannemelijk is dat deze kan in staan voor nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen,

  • d.

    Verordening: Verordening domein sociaal gemeente Raalte,

  • e.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de wet, de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening en de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

 

Deze beleidsregels strekken ertoe tot een goed samenhangend stelsel over de beoordeling van maatwerkvoorzieningen te komen voor inwoners van de gemeente Raalte die niet of nog niet zelf of met hulp van anderen in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de wet en de Verordening en zijn ook gebaseerd op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Er zijn hoofdstukken in deze beleidsregels over de verschillende soorten maatwerkvoorzieningen, al dan niet in de vorm van een pgb en hoe het college de aanspraak daarop beoordeelt. Kernbegrippen zijn:

- eigen verantwoordelijkheid;

- uitgaan van te bereiken resultaten; en

- het leveren van maatwerk.

 

Hoofdstuk 2 PROCEDURE

§ 2.1 Inleiding

De wet schrijft voor dat iemand met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zijn hulpvraag eerst moet melden bij het college. Het college doet dan onderzoek volgens het stappenplan van de CRvB. Op deze manier worden in samenspraak met de cliënt, zijn eventuele mantelzorger of andere personen uit het sociale netwerk zorgvuldig de hulpvraag en de mogelijke oplossingen in kaart gebracht. De wet voorziet in voorwaarden waaraan een goed onderzoek ten minste moet voldoen en bepaalt welke onderwerpen in ieder geval in het onderzoek (na de melding van de hulpvraag) moeten worden meegenomen. Pas na het verstrekken van het ondersteuningsplan met de onderzoeksresultaten kan een aanvraag worden gedaan.

 

Persoonlijk plan en cliëntondersteuning

Nadat de cliënt zich heeft gemeld wijst het college op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen en gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het college gehouden is, indien een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven. Een cliëntondersteuner kan de cliënt tijdens het onderzoek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Het college moet ervoor zorgen dat deze cliëntondersteuning beschikbaar is voor hen die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein. Verder moet het college er zorg voor dragen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt handelen. De cliëntondersteuner kan ook iemand uit het netwerk van cliënt of vanuit een belangenorganisatie of een professional in dienst van een welzijnsorganisatie zijn, bijvoorbeeld een ouderenadviseur of een maatschappelijk werker.

§ 2.2 Spoedeisende gevallen

Artikel 2.3.3 van de wet

Artikel 2.5.2 van de Verordening

Voor spoedeisende gevallen is in de wet een procedure opgenomen die los staat van het onderzoek ná de melding van de hulpvraag en de beslissing op de aanvraag. Het gaat om situaties waarin de cliënt niet kan wachten op het onderzoek. Daar mag het college immers zes weken over doen. Er kan één dag na de melding van de hulpvraag sprake zijn van “spoed” maar dat zou ook één week kunnen zijn. Eenvoudig gezegd: “zo spoedig als nodig en mogelijk”. Daar moet een besluit over genomen worden.

 

Onverwijld inzetten

Het college moet in spoedeisende situaties zo spoedig als nodig en mogelijk een passende tijdelijke maatregel nemen in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek en de eventueel in te dienen aanvraag van betrokkene. De noodzaak om een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken, zal slechts in bijzondere gevallen aanwezig zijn. Het gaat om situaties waarin de cliënt ondersteuning nodig heeft en het onderzoek niet kan afwachten. Onder een spoedeisende situatie kan ook een tijdelijke indicatie vallen gedurende de periode van de beslissing op de aanvraag om een indicatie voor de Wet langdurige zorg (EK 2013/14, 33 841, G, p. 24). In die gevallen stelt het college een tijdelijke indicatie. Opgemerkt wordt dat het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) ook een spoedprocedure kent voor de Wlz: beslissen binnen twee weken.

 

Geen maatwerkoplossing

Bij zo’n tijdelijke inzet van een maatwerkvoorziening geldt niet het criterium van de passende bijdrage. Dat staat namelijk niet in artikel 2.3.3 van de wet maar alleen in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet. Daarom kan bij spoedeisende situaties nog niet gesproken worden van een te behalen resultaat omdat het (reguliere) onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden.

 

Afronden onderzoek

Het college zal het onderzoek naar aanleiding van de melding afronden volgens de reguliere procedure. De cliënt ontvangt daarvan een ondersteuningsplan. Dat wil zeggen: pas dan is het te bereiken resultaat vastgesteld.

 

Spoed tijdens lopende indicatie

Het kan voorkomen dat er een spoedeisende situatie ontstaat tijdens een lopende indicatie. Strikt genomen moet de cliënt een nieuwe melding doen van een gewijzigde hulpvraag. Zo’n melding kan ook namens de cliënt worden gedaan. Het college beoordeelt vervolgens of er sprake is van een spoedeisend geval en zo ja, of er tijdelijk meer ondersteuning moet worden ingezet. Nadat de tijdelijke maatwerkvoorziening is ingezet wordt de reguliere procedure gevolgd: het college doet onderzoek en stelt een ondersteuningsplan op. De cliënt kan dan een aanvraag indienen waarop het college moet beslissen.

§ 2.3 Stappenplan voor het onderzoek

Artikel 2.3.2 van de wet

Artikel 2.3.4 Verordening

De Verordening bepaalt op basis van welke stappen het college het onderzoek uitvoert:

Stap 1: Wat is de hulpvraag van de cliënt.

Stap 2: Welke problemen en beperkingen zijn er precies.

Stap 3: Welke hulp is nodig en hoe veel.

Stap 4: Wat kan de cliënt zelf doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), met gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met algemene voorziening.

Stap 5: Welke aanvullende maatwerkvoorziening is nodig om het probleem op te lossen en het gewenste resultaat te bereiken.

 

Het college zet de deskundigheid in die nodig is en stelt de cliënt daarvan op de hoogte. Dat kan door bijvoorbeeld een onafhankelijk advies op te vragen (zie hoofdstuk 12 van deze beleidsregels).

 

Hulpvraag

Onder de hulpvraag wordt de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning verstaan (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). Omdat het college gehouden kan zijn om de maatwerkvoorziening af te stemmen op andere wetten, zoals de Zorgverzekeringswet, Jeugdwet of Participatiewet, ligt het voor de hand dat breder wordt uitgevraagd (CRVB:2022:441). Uit zo’n brede uitvraag kan blijken dat:

- geen sprake is van maatschappelijke ondersteuning en dat de aanvraag op die grond kan worden afgewezen; of

- sprake is maatschappelijke ondersteuning maar dat van de cliënt, in het kader van eigen kracht, wordt verwacht dat hij een beroep doet op een andere wet (stap 4, zie paragraaf 2.3 van deze beleidsregels); of

- sprake is maatschappelijke ondersteuning en dat de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening (stap 5, zie paragraaf 2.3 van deze beleidsregels).

§ 2.4 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Algemeen

Om het onderzoek volledig uit te kunnen voeren is het van belang dat de cliënt daaraan zijn medewerking verleent. In artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet is bepaald dat de cliënt dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger het college de gegevens en bescheiden verschaft die daarvoor nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het komt erop neer dat de cliënt noodzakelijke informatie verstrekt die het college kan onderzoeken (art. 4:2 Awb). De cliënt kan niet worden verplicht om medische gegevens op te vragen en aan het college te verstrekken.

 

Inlichtingenplicht

Artikel 2.3.8, eerste lid, van de wet bepaalt de inlichtingenplicht voor cliënten aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt, al dan niet in de vorm van een pgb. Dat wil zeggen dat inlichtingen die relevant zijn voor een verstrekte maatwerkvoorziening spontaan bij het college gemeld moeten worden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de cliënt een huisgenoot heeft gekregen die mogelijk de gebruikelijke hulp op zich kan nemen.

 

Gevolgen niet verstrekken inlichtingen

De gevolgen van het niet verstrekken van relevante inlichtingen kan leiden tot een herziening of intrekking van het toekenningsbesluit onder toepassing van artikel 2.3.10 van de wet. En mogelijk ook tot een terugvordering. Zie verder hoofdstuk 11 van deze beleidsregels.

 

Medewerkingsplicht

Artikel 2.3.8, derde lid, van de wet regelt de algemene medewerkingsplicht die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Onder het niet verlenen van medewerking wordt in ieder geval verstaan:

- Het niet meewerken aan een onderzoek, al dan niet door een deskundige, door niet te verschijnen of relevante vragen niet te beantwoorden. Dat geldt ook voor de huisgenoot in het geval van een onderzoek over het kunnen bieden van gebruikelijke hulp.

- Als de vertegenwoordiger stelt dat het college de cliënt niet hoeft te zien en/of te spreken voor het onderzoek.

- Gebruikmaking van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464, tweede lid onder b, van het BW.

 

Gevolgen niet meewerken

Niet of onvoldoende medewerking verlenen kan leiden tot weigering van de aanvraag als daardoor de noodzaak tot ondersteuning niet kan worden vastgesteld (CRVB:2021:1739, CRVB:2020:567, CRVB:2019:224).

§ 2.5 Beperking, chronisch psychisch probleem en psychosociaal probleem

Beperking

De wet bepaalt niet wat onder een beperking wordt verstaan. De Verordening spreekt van de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert. Onder een beperking kunnen dus aan de cliënt verbonden factoren worden verstaan die ertoe leiden dat de cliënt niet (volledig) in staat is tot zelfredzaamheid en participatie. Denk bijvoorbeeld aan: ouderdomsklachten, ziekte, aandoening of DSM-5 problematiek. Ongeacht de aard van de problematiek moeten de beperkingen wel geobjectiveerd kunnen worden aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden (bijv. CRVB:2021:583, CRVB:2019:2909 en CRVB:2019:1173).

 

Zelfredzaamheid en participatie

Zelfredzaamheid bevat twee elementen:

 

1. het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL),

2. het voeren van een gestructureerd huishouden.

 

Participatie heeft betrekking op deelname aan het maatschappelijk verkeer. Dit wil zeggen zoveel mogelijk op gelijke voet met anderen mee kunnen doen aan de samenleving.

 

Diagnose alleen geeft geen toegang

Het hebben van een diagnose is geen voorwaarde om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening. Het feit dat de cliënt bekend is met een bepaalde diagnose, leidt niet zonder meer tot een noodzaak voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Het moet duidelijk zijn dat de cliënt door de beperkingen belemmerd wordt in de zelfredzaamheid of participatie én dat ‘voorliggende oplossingen’ niet passend zijn in de individuele situatie. Zie onder meer hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

 

Chronisch psychisch probleem

Psychische problemen worden vastgesteld aan de hand van de DSM-5. Dat is een classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen. De DSM-5 biedt een geclusterde beschrijving van alle stoornissen op basis van symptomen. Daaronder vallen bijvoorbeeld:

- Angststoornissen

- Depressie

- Persoonlijkheidsproblematiek

- Autisme Spectrum Stoornissen (ASS)

 

Beoordeling hulpvraag

Als uit het onderzoek blijkt dat de hulpvraag betrekking heeft op een chronisch psychisch probleem (DSM-5 problematiek), bijvoorbeeld een angststoornis, dan kan daar een diagnose voor zijn gesteld. Daarvoor kan de cliënt behandeling voor hebben gehad of nog steeds ontvangen. Is de aanvraag om een maatwerkvoorziening primair gericht op het oplossen van een chronisch psychisch probleem (DSM-5 problematiek), dan beoordeelt het college of de aanvraag voor de maatwerkvoorziening primair een therapeutisch karakter heeft oftewel een medisch doel dient.

 

Medisch of therapeutisch doel

Blijkt uit het onderzoek na de melding van de hulpvraag dat met de maatwerkvoorziening primair een medisch of therapeutisch doel is gediend, dan heeft de gevraagde voorziening een therapeutisch karakter. Omdat de behandeling van medische problemen en stoornissen niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt, zal het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening met een primair therapeutisch karakter weigeren. Een uitzondering kan aan de orde zijn bij cliënten die, blijkens een verklaring van een deskundige, zijn uitbehandeld en er beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie zijn vastgesteld.

 

Bevorderen zelfredzaamheid en participatie

Het kan echter ook voorkomen dat met een gevraagde maatwerkvoorziening niet alleen een medisch of therapeutisch doel wordt nagestreefd maar ook als doel heeft de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie te compenseren (CRVB:2021:1595).

 

Psychosociaal probleem

Psychosociale problematiek is een containerbegrip. Het gaat om problemen die cliënten kunnen ondervinden in hun relaties en contacten met andere mensen. De wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 gaat niet concreet in op dit begrip.

§ 2.6 De aanvraag

Het college beslist in principe binnen twee weken op de aanvraag. Pas na verstrekking van een ondersteuningsplan kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2, negende lid, van de wet). Om administratieve lasten voor zowel de cliënt als het college te voorkomen kan een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan als aanvraag worden aangemerkt.

§ 2.7 Verlengen en opschorten beslistermijn

Artikel 2.3.5 Verordening

De beslistermijn op de aanvraag is twee weken (art. 2.3.5, tweede lid, van de wet). Het kan echter voorkomen dat het college niet binnen die termijn kan beslissen. Het college kan deze termijn verlengen voordat de beslistermijn is verstreken en noemt daarbij een termijn waarbinnen de cliënt het besluit tegemoet kan zien (art. 4:14, eerste lid, van de Awb). In de praktijk hoeft dit niet tot problemen te leiden. Met het verlengen van de beslistermijn kan de cliënt het nemen van het besluit nog steeds ‘afdwingen’ door het college in gebreke te stellen.

§ 2.8 Weigeren aanvraag maatwerkvoorziening (Wet langdurige zorg)

Artikel 2.3.5, zesde lid, van de wet

De wet kent slechts één weigeringsgrond. Het college is bevoegd om een aanvraag om een maatwerkvoorziening te weigeren als de cliënt een indicatie heeft tot de Wet langdurige zorg (Wlz) of deze kan krijgen, maar daaraan geen medewerking wenst te verlenen (art. 2.3.5, zesde lid, van de wet). Een hogere bijdrage op grond van de Wlz is geen reden om geen aanvraag op grond van de Wlz te doen.

 

Uitzondering

Er geldt één uitzondering op het kunnen weigeren van een aanvraag: voor de cliënt die thuis woont en een aanvraag indient voor een hulpmiddel of woningaanpassing (art. 8.6a onder a van de wet). Voor hulp bij het huishouden, begeleiding, dagbesteding of (acute) respijtopvang geldt geen uitzondering. Dat wil zeggen dat het college bij de melding van de hulpvraag dan altijd onderzoekt of de cliënt een Wlz-indicatie heeft of daarvoor in aanmerking kan komen.

 

Wet langdurige zorg en mantelzorg

Ook kan mantelzorg worden verleend aan een thuiswonende verzekerde met een indicatie op grond van de Wlz. In die gevallen heeft het college geen ondersteuningsplicht voor (acute) respijtopvang. Mogelijk kan voor deze verzekerden aanspraak bestaan op logeeropvang in een instelling (art. 3.1.1, eerste lid onder g, van de Wlz).

 

Mobiliteitshulpmiddelen en Wlz

Sinds 1 januari 2020 is het Zorgkantoor verantwoordelijk voor mobiliteitshulpmiddelen (zoals een rolstoel en een scootmobiel) voor individueel gebruik voor verzekerden met een Wlz-indicatie die in een Wlz-instelling verblijven. Voor hen worden deze voorzieningen verstrekt vanuit de Wlz en niet meer vanuit de Wmo 2015. Per die datum is ook artikel 2.3 van de Regeling langdurige zorg gewijzigd waarmee het recht van verzekerden op het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel is verruimd. In dat artikel is een limitatieve opsomming van mobiliteitshulpmiddelen opgenomen.

 

Outillagemiddelen Wlz -instelling

Kan de gevraagde maatwerkvoorziening tot de outillage van een instelling worden gerekend, dan is de cliënt niet aangewezen op maatschappelijke ondersteuning (vergelijk CRVB:2013:CA0312). Na de melding van de hulpvraag zal het in het algemeen snel duidelijk zijn of deze gericht is op het verkrijgen van een outillagemiddel, welke niet binnen de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

 

Deeltijdverblijf Wlz

Deeltijdverblijf is een combinatie van thuis wonen en in een Wlz-instelling wonen. Met ingang van 1 januari 2020 is het eenvoudiger om deels thuis te wonen en daar Wlz-zorg te ontvangen en deels in een Wlz-instelling te wonen. Deeltijdverblijf maakt het mogelijk om langer thuis te blijven wonen en/of te wennen aan verblijf in een instelling. In de regelgeving is er niets geregeld bij deeltijdverblijf voor wat betreft hulpmiddelen. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) maken per categorie hulpmiddelen nog afspraken over een verdeling van verantwoordelijkheden (www.regelhulp.nl).

 

Toegang Wlz verruimd

Sinds 1 januari 2021 hebben verzekerden die vanwege een psychische stoornis blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg, toegang tot de Wlz. Zij worden dan niet anders behandeld dan verzekerden met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap, of verzekerden met een somatische of psychogeriatrische beperking of aandoening.

 

Samenloop Wmo en Wlz

Volgens de CRvB kunnen de Wmo 2015 en de Wlz naast elkaar bestaan (bijv. CRVB:2018:3933). Dat wil zeggen dat het college een maatwerkvoorziening kan verstrekken als de beperkingen van de verzekerde betrekking hebben op een behoefte die niet door de Wlz wordt gedekt.

 

Toepassingsvoorwaarden afwijzen aanvraag

1. Eerst beoordeelt het college of aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 2.3.5, zesde lid, van de wet is voldaan. Dat wil zeggen: heeft de cliënt een Wlz-indicatie of kan hij daarvoor in aanmerking komen.

2. Is dat het geval, dan wordt beoordeeld of er sprake is van de uitzondering als bedoeld in artikel 8.6a onder a van de wet. Dat wil zeggen: is er sprake van thuis wonen (zie hiervoor).

 

Onderzoek

In beide situaties moet de reguliere procedure van artikel 2.3.2 van de wet volledig worden doorlopen volgens het stappenplan. Voor de cliënt die niet thuis woont kan uit het onderzoek blijken dat de cliënt een ondersteuningsbehoefte heeft die niet door de Wlz wordt gedekt. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Verzekerden die in een Wlz-instelling wonen en voor hun sociaal vervoer gebruik willen maken van Service Vervoer Raalte.

    • Bedenk in dat kader dat deze bewoners mogelijk aanspraak kunnen maken op een mobiliteitshulpmiddel voor individueel gebruik op grond van de Wlz (zie hiervoor).

  • Verzekerden die in een Wlz-instelling (gaan) wonen en op bezoek willen (blijven) komen bij partner of kinderen en daarvoor een hulpmiddel nodig hebben.

    • -

      Bedenk in dat kader dat de partner of kinderen ook bij de cliënt op bezoek kunnen gaan.

    • -

      Het kan ook voorkomen dat een verstrekt hulpmiddel bijna is afgeschreven en door de client overgenomen kan worden van de gemeente.

 

Toepassing kan-bepaling om de maatwerkvoorziening te weigeren

Het college kan de maatwerkvoorziening weigeren:

1. De cliënt heeft een tekort in zijn zelfredzaamheid of participatie die niet wordt gedekt door de Wlz.

2. Weigeren maatwerkvoorziening is een bevoegdheid.

3. Wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de maatwerkvoorziening te weigeren. En zo ja, wat is de motivatie van het besluit.

 

Motivatie weigeren maatwerkvoorziening

Het gaat om de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de aanvraag om een maatwerkvoorziening die niet door de Wlz wordt gedekt af te wijzen of toe te kennen. De beslissing op de aanvraag wordt gebaseerd op art. 2.3.5, zesde lid, van de wet. Daarbij heeft het college een zeer ruime beslisruimte (CRVB:2018:3933 en CRVB:2019:3171). Dat wil zeggen dat de beslissing niet zo uitgebreid gemotiveerd hoeft te worden als bij reguliere aanvragen waarbij de vraag of de cliënt een Wlz-indicatie heeft of kan krijgen geen rol speelt. Want in die gevallen moet gemotiveerd worden of de te verstrekken maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie (art. 2.3.5, derde lid, van de wet). Dat is bij het weigeren van een maatwerkvoorziening voor een cliënt met een Wlz-indicatie niet het geval.

 

Hoofdstuk 3 BEOORDELEN VAN DE AANSPRAAK

§ 3.1 Inleiding

Van het college wordt verwacht dat zij een onderzoek uitvoeren in goede samenspraak met de mensen om wie het gaat en dat zij samen met betrokkenen komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening. De Wmo 2015 voorziet daarom in voorwaarden waaraan een goed onderzoek ten minste moet voldoen en bepaalt welke onderwerpen in ieder geval in het onderzoek (na de melding van de hulpvraag) moeten worden meegenomen.

§ 3.2 Maatwerk

Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Raalte komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

a. op eigen kracht;

b. met gebruikmaking van algemene gebruikelijke voorzieningen;

c. met gebruikelijke hulp;

d. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

e. met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

kan verminderen of wegnemen.

Het kan natuurlijk ook zijn dat een (andere) weigeringsgrond van toepassing kan zijn die in de Verordening is opgenomen.

 

Passende bijdrage

Bij de beslissing op de aanvraag om een maatwerkvoorziening gaat het om maatwerk. Uit de wet volgt dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat wil zeggen dat het bij het bieden van maatwerk om een resultaatverplichting van het college gaat. Het resultaat kan op verschillende manieren worden bereikt, rekening houdend met het verslag van het onderzoek.

 

Niveau van maatschappelijke ondersteuning

De verplichting van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149). Het behoeft geen toelichting dat dit in bepaalde gevallen ook helemaal niet mogelijk is. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had. Wat redelijk is laat zich niet vertalen in beleidsregels; het gaat immers om maatwerk. Het gaat erom dat de cliënt in redelijke mate in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie (zie CRVB:2022:224 en vergelijk CRVB:2012:BV5448).

§ 3.3 Algemene criteria

In deze paragraaf komen de belangrijkste algemene criteria aan bod die van belang zijn bij de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

 

§ 3.3.1 Eigen kracht

De eigen kracht vormt een belangrijk onderdeel van de beoordeling of de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening. Daaronder wordt dat verstaan wat naar oordeel van het college binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De cliënt zal zich, in een door het college te beoordelen mate, moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Dat is wat de wetgever voor ogen heeft gehad. Zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken. Het verrichten van dergelijke activiteiten is echter niet verplicht. Onder eigen kracht kan ook letterlijk de eigen kracht worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan het in staat zijn om bepaalde huishoudelijke taken (deels) zelf uit te voeren. Daarbij zal het college bijvoorbeeld rekening kunnen houden met een (rustiger) tempo waarbinnen dat gebeurt maar ook met redelijkerwijs in acht te nemen leefregels waardoor de huishoudelijke taken verspreid over de week kunnen worden uitgevoerd (CRVB:2022:308, CRVB:2021:583).

 

Herinrichting woning

Van de cliënt kan worden gevergd dat de woning zodanig wordt ingericht of heringericht dat wordt voorkomen dat een woningaanpassing moet worden verstrekt (vergelijk CRVB:2011:BQ8290 en CRVB:2016:429).

 

Planning en organisatie

Van de ouder(s) kan onder omstandigheden worden verwacht dat zij de organisatie- en planningsactiviteiten verrichten die nodig zijn om hun kind van het aanvullend openbaar vervoer gebruik te laten maken (CRVB:2010:BM7989).

 

Preventieve maatregelen

Van de cliënt kan worden gevergd dat gebruik wordt gemaakt van geschikte (omhullende) kleding en/of handschoenen die zorgen dat de lichaamstemperatuur op peil blijft. Dat wil zeggen dat weeromstandigheden in beginsel geen reden zijn om geen gebruik te kunnen maken van het collectief vervoer of een scootmobiel (CRVB:2011:BR5767).

 

Andere wettelijke regeling

Onder eigen kracht kan ook worden verstaan dat de cliënt een beroep moet doen op een ‘andere wettelijke regeling’. Dat wil zeggen als zo’n aanspraak de beperkingen in de zin van de Wmo 2015 oplost of vermindert. Denk aan het gebruikmaken van:

- een afgesloten aanvullende zorgverzekering ook al is die niet in alle gevallen dekkend (vergelijk CRVB:2013:CA1427);

- laagdrempelig toegankelijke paramedische zorg als bedoeld in de Zvw vanwege lichamelijke of psychische klachten (CRVB:2011:BT7241);

- gelden met het oog op een specifieke bestemming. Denk bijvoorbeeld aan een leefsvervoersziening op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (vergelijk CRVB:2012:BV9433).

 

Aanspreken woningeigenaar

Van de cliënt mag worden verwacht dat hij de woningeigenaar regelmatig met goede pogingen aanspreekt om gebreken in de woning te doen wegnemen. Denk bijvoorbeeld aan het oplossen van vocht en schimmelplekken. Is er mede gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht op opheffing van die gebreken, dan zal het college een maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming (verhuiskostenvergoeding) moeten verstrekken (CRVB:2013:2509). Is de aanvrager de eigenaar van de woning, dan zal hij de woning zelf in overeenstemming moeten brengen met de eisen die aan een woning gesteld mogen worden.

 

Privaatrechtelijke verbintenis

Het college kan verlangen dat de cliënt een aanspraak op grond van een privaatrechtelijke verbintenis naar volle vermogen te gelde probeert te maken (vergelijk CRVB:2011:BQ4115). Het gaat om situaties waarin de cliënt een verantwoordelijke aanspreekt om de woning in overeenstemming brengen met de contractuele bepalingen.

 

§ 3.3.2 Algemeen gebruikelijke voorziening

Artikel 2.3.5, derde lid, van de wet bepaalt dat als de cliënt de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie, naar oordeel van het college, met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening kan verminderen of wegnemen, er geen maatwerkvoorziening verstrekt hoeft te worden. In CRVB:2019:3535 oordeelt de CRvB dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze:

1. niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

2. daadwerkelijk beschikbaar is;

3. een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

4. financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

 

De beoordeling

Het college beoordeelt aan de hand van de vier genoemde punten of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat.

 

1. Niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking

Bij het eerste criterium wordt bepaald of een voorziening specifiek bedoeld is voor de doelgroep van de Wmo 2015. Dat betekent (eenvoudig gezegd) dat iemand hierover beschikt of zou kunnen beschikken ongeacht het hebben van beperkingen (CRVB:2016:614). Of een beoogde algemeen gebruikelijke voorziening niet specifiek bestemd is voor personen met een beperking is ook afhankelijk van technische ontwikkelingen en nieuwe maatschappelijke normen. In het algemeen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen in de reguliere handel verkrijgbaar. Bijvoorbeeld: een éénhendelmengkraan, toiletverhoger, wandbeugel van de bouwmarkt, een elektrische fiets, een spoel-föhn installatie of een boodschappendienst bij de supermarkt.

 

2. Daadwerkelijk beschikbaar

Bij het tweede criterium geldt dat als de voorziening niet daadwerkelijk beschikbaar is voor de aanvrager, deze niet als algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt. Een boodschappenservice moet bijvoorbeeld wel door de supermarkt worden geboden. In het algemeen kan gezegd worden dat punt 1 en 2 in onderlinge samenhang bezien worden. Dat wil zeggen dat de beschikbaarheid van de voorziening (punt 2) ruim kan worden opgevat.

 

3. Levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is

Bij het derde criterium gaat het om maatwerk. Dat wil zeggen: er wordt bekeken of de beoogde algemeen gebruikelijk voorziening een passende bijdrage levert aan de situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is. Een elektrische fiets kan bijvoorbeeld een passende bijdrage zijn. De boodschappendienst moet bijvoorbeeld wel gebruikt kunnen worden door de cliënt gelet op diens beperkingen.

 

4. Kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Onder een minimum inkomen wordt een inkomen op bijstandsniveau verstaan. Het vierde en laatste criterium gaat over de hoogte van de kosten van de beoogde algemeen gebruikelijke voorziening. Het gaat bij de hoogte om de ondergrens van een inkomen op minimumniveau: Er wordt dus niet gekeken of de persoon van de aanvrager het kan betalen. Voor de “eenmalige” aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening hanteert het college het volgende beleidsuitgangspunt.

 

Hoogte van de ‘eenmalige’ kosten

Het bedrag dat kan worden gedragen met een minimum inkomen is gebaseerd op:

1. de aflossingsduur van 36 maanden die in Raalte geldt voor bijzondere bijstand (gebruiksgoederen) in de vorm van leenbijstand;

2. een aflossing van 5% van de norm voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd (art. 21 van de Participatiewet).

3. een aflossing van 5% van de norm voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd (art. 22 van de Participatiewet).

Aansluiting op deze systematiek is in de rechtspraak redelijk bevonden (RBDHA:2021:2084, RBDHA:2022:5272).

 

Tweedehands en inruil

Een tweedehands elektrische fiets of bakfiets kan bijvoorbeeld, gelet op de kosten, ook als algemeen gebruikelijke voorziening worden aangemerkt. Verder kan het voorkomen dat de cliënt een korting krijgt op de aanschaf wegens inruil. Het college houdt dan het bedrag minus de korting aan.

 

Datum aanvraag

De datum van de aanvraag is bepalend voor welke bijstandsnorm wordt toegepast voor de berekening.

 

Voorbeeld alleenstaande of alleenstaande ouder (tot de pensioengerechtigde leeftijd)

5% van de bijstandsnorm € 1.101,82 [bedrag per 1 juli 2022] = € 55,09 x 36 maanden = € 1.983,28. Dit bedrag geldt voor een periode van 36 maanden.

 

Voorbeeld alleenstaande of alleenstaande ouder (pensioengerechtigde leeftijd)

5% van de bijstandsnorm € 1.225,67 [bedrag per 1 juli 2022] = € 61,28 x 36 maanden = € 2.206,21. Dit bedrag geldt voor een periode van 36 maanden voor de gehuwden tezamen.

 

Voorbeeld gehuwden of daarmee gelijkgestelden (volgens art. 1.1.2 van de wet, beide niet de pensioengerechtigde leeftijd)

5% van de bijstandsnorm € 1.574,03 [bedrag per 1 juli 2022] = € 78,70 x 36 maanden = € 2.833,25. Dit bedrag geldt voor een periode van 36 maanden.

 

Voorbeeld gehuwden of daarmee gelijkgestelden (volgens art. 1.1.2 van de wet, beiden of 1 van beiden de pensioengerechtigde leeftijd)

5% van de bijstandsnorm € 1.660,36 [bedrag per 1 juli 2022] = € 83,02 x 36 maanden = € 2.988,65. Dit bedrag geldt voor een periode van 36 maanden voor de gehuwden tezamen.

 

Meerkosten

Het kan ook voorkomen dat het college alleen de noodzakelijke meerkosten bij een algemeen gebruikelijke voorziening verstrekt. Voorwaarde is wel dat de algemeen gebruikelijke voorziening en de specifieke voorziening niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het gaat dan om (een deel van) de voorziening die specifiek voor personen met een beperking bestemd is. Voorbeelden zijn:

- De aanpassingen aan een bakfiets die nodig zijn voor bijvoorbeeld het vervoer van de buggy of zuurstoffles.

- Geveerde zijwielen aan een fiets.

Dit is geen limitatief overzicht, er zijn meer voorbeelden denkbaar.

 

Kosten boodschappendienst

Een boodschappendienst kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat (CRVB:2019:397). Bezorgkosten van een boodschappendienst die bijvoorbeeld € 4,95 per keer bedragen waarbij een minimum bestelbedrag van € 70 geldt kunnen in ieder geval worden gedragen uit een inkomen op minimumniveau (CRVB:2017:1302). Bedenk ook dat bepaalde boodschappen opgespaard kunnen worden. Dat wil ook zeggen dat de kant-en-klaarmaaltijden van de supermarkt als algemeen gebruikelijke voorziening worden aangemerkt. Het feit dat de kosten van zo’n maaltijd duurder zijn dan het Nibud berekent maakt dat niet anders.

 

Besteding pgb

Het spreekt voor zich dat de cliënt een pgb niet mag besteden aan een algemeen gebruikelijke voorziening.

 

§ 3.3.3 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp heeft alleen betrekking op personen die binnen de leefeenheid van de cliënt vallen. Als naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kan worden verlangd, bestaat er geen (of slechts gedeeltelijk) aanspraak op een maatwerkvoorziening. Zie verder hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

 

§ 3.3.4 Mantelzorg en hulp van personen uit het sociale netwerk

Mantelzorg is niet afdwingbaar; het is vrijwillig en wordt onbetaald geboden. Maar het ontvangen van mantelzorg kan bijdragen aan het in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie door de cliënt. Het is van groot belang dat het college tijdens het onderzoek ook nagaat of, en zo ja welke behoefte de mantelzorger heeft aan hulp zodat de taken kunnen worden volgehouden. Zie verder hoofdstuk 5 van deze beleidsregels. Bij het sociaal netwerk gaat het om personen uit de huiselijke kring (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). Daaronder kunnen een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot, geregistreerd partner of andere personen vallen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Ook het bieden van ondersteuning door personen uit het sociale netwerk is niet afdwingbaar. Wel is het zo dat het in principe aan cliënt is om zijn sociale netwerk te vragen of zij hem kunnen en willen ondersteunen opdat zijn beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie worden verminderd of weggenomen.

 

§ 3.3.5 Gebruikmaking algemene voorzieningen

De wet geeft het college opdracht om algemene voorzieningen te treffen. Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is. Algemene voorzieningen zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). De wetgever heeft met algemene voorzieningen beoogd dat het in de daarvoor geschikte situaties een voorliggend en volwaardig alternatief is voor een maatwerkvoorziening (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 34). Uit het onderzoek kan blijken dat gebruikmaking van een algemene voorziening voor de cliënt als passende oplossing kan worden aangemerkt. Daarvoor hoeft de cliënt geen aanvraag in te dienen; gebruikmaking van algemene voorzieningen kan zonder indicatie. Beschikbare algemene voorzieningen zijn onder andere: de scootmobielpool, de rolstoelpool en Ontmoeten in Eigen Dorp (OED) voor ouderen voor het onderhouden van sociale contacten. Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

§ 3.4 Uitgangspunten maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

§ 3.4.1 Maatwerkvoorziening gerealiseerd

Art. 5.1, derde lid onder d, van de Verordening

Het college is niet gehouden om een maatwerkvoorziening (al dan niet in de vorm van een pgb) te verstrekken als deze al vóór de beslissing op de aanvraag is gerealiseerd, geaccepteerd of gekocht. Omdat deze weigeringsgrond niet in de wet is opgenomen heeft deze bepaling een plek gekregen in de verordening (CRVB:2017:433, CRVB:2020:1099). In de praktijk zal het meestal om een verzoek gaan om bepaalde kosten te vergoeden want een maatwerkvoorziening in natura kan niet met terugwerkende kracht worden ingezet. Denk bijvoorbeeld aan een:

- badkamer die is al aangepast; of

- verhuizing die al heeft plaatsgevonden.

Onbekendheid van een cliënt met de geldende regelingen komen voor diens eigen rekening en risico (vergelijk CRVB:1993:ZB2748).

 

Uitzondering

Het college kan schriftelijk toestemming verlenen voor het realiseren, accepteren of aanschaffen van een maatwerkvoorziening. Het ligt voor de hand dat deze toestemming alleen wordt verleend nadat de melding van de hulpvraag is gedaan en voordat is beslist is op de aanvraag. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de cliënt een woning kan verkrijgen en de normale procedure niet kan afwachten omdat de woning dan aan iemand wordt toegewezen of verkocht. Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

 

Ingangsdatum diensten

Heeft de cliënt een dienst, zoals hulp bij het huishouden, al gerealiseerd? Dan kan wel een maatwerkvoorziening worden verstrekt (CRVB:2019:772), maar niet met terugwerkende kracht (zie hiervoor).

 

§ 3.4.2 Nieuwe pgb-aanvraag binnen budgetperiode

Een cliënt kan zich binnen de budgetperiode opnieuw melden met een hulpvraag. Het pgb hoeft niet uitsluitend aan de geïndiceerde maatwerkvoorziening te worden besteed, maar wel voor het doel (resultaat) waarvoor het pgb is verstrekt. Heeft de cliënt het pgb binnen de budgetperiode volledig besteed en is de maatwerkvoorziening verloren gegaan, dan verstrekt het college niet opnieuw een pgb (CRVB:2018:818). Onder verloren gaan wordt bijvoorbeeld verstaan het niet meer functioneren van een tweedehands voorziening die met het volledige toegekende pgb is aangeschaft. De gevolgen van de door de budgethouder gemaakte keuze in de besteding van het pgb komen namelijk voor diens rekening en risico.

 

Niet te verwijten

Dat is alleen anders als de maatwerkvoorziening (al dan aangeschaft met een pgb) weliswaar verloren is gegaan maar dat niet aan de budgethouder is te wijten (art. 5.1, derde lid onder c van de Verordening). Ook bij gewijzigde omstandigheden in de ondersteuningsbehoefte zal er geen aanleiding zijn om een pgb op voorhand te weigeren.

 

§ 3.4.4 Technisch geschikte maatwerkvoorziening

De hulpvraag kan gericht zijn op het vervangen van een eerder met een pgb aangeschaft hulpmiddel, zoals een scootmobiel of een tillift. Is de budgetperiode verstreken, dan geldt het volgende uitgangspunt. Voldoet de eerder met het pgb aangeschafte maatwerkvoorziening (volgens het college) nog aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen, dan beoordeelt het college of het verstrekken van een pgb voor reële instandhoudingskosten als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt. In de praktijk gaat het om (zelf aangeschafte) maatwerkvoorzieningen die technisch gezien nog niet zijn afgeschreven. Dat wil zeggen dat ze nog voldoen in de zin van kwaliteit én het resultaat dat er mee bereikt moet worden. De strekking van deze bepaling heeft ook betrekking op de maatwerkvoorziening in natura. Het ligt op de weg van de cliënt om zijn hulpvraag te onderbouwen. Dat wil zeggen dat vervanging van het hulpmiddel noodzakelijk is. Het kan zijn dat het college een onderzoek doet of laat doen naar de technische geschiktheid van maatwerkvoorziening waarvoor vervanging wordt gevraagd.

 

§ 3.4.5 Afdoende verzekeren

Art. 8.3.1, vierde lid onder d, van de Verordening

Neemt de cliënt een maatwerkvoorziening (al dan niet aangeschaft met een pgb) mee naar het buitenland, dan is de cliënt verantwoordelijk een afdoende verzekering af te (laten) sluiten tegen verlies, schade of diefstal. In de praktijk zal het meestal gaan om een hulpmiddel zoals een rolstoel. De kosten komen voor rekening van de cliënt. Op grond van de bruikleenovereenkomst zal de cliënt toestemming moeten vragen (en krijgen) om het hulpmiddel mee te nemen en buiten Nederland te gebruiken.

 

§ 3.4.6 Afsluiten opstalverzekering

Het is van belang dat de te verzekeren waarde van de woning dan wel de waarde van de verstrekte woningaanpassing is gedekt voor het risico van schade. Daarom zal de cliënt aan wie een woningaanpassing voor de eigen woning is verstrekt, al dan niet in de vorm van een pgb, moeten zorgen voor een (aangepaste) opstalverzekering.

 

§ 3.4.7 Risicosfeer

Het is niet mogelijk limitatief te bepalen wanneer sprake is van omstandigheden die in de ‘risicosfeer’ van de cliënt liggen en daarmee voor diens rekening moeten blijven. Het gaat in ieder geval over keuzes die de cliënt maakt of heeft gemaakt die hem door het college kunnen worden tegengeworpen. Denk bijvoorbeeld aan de aankoop van een woning die niet geschikt is in verband met de iemands beperkingen of verhuizen naar een woning waarvan te voorzien is dat daarin beperkingen zullen worden ondervonden (bijv. CRVB:2022:515, CRVB:2021:3070, CRVB:2020:944, CRVB:2019:2951). In de Verordening is nader invulling gegeven aan omstandigheden die betrekking hebben op de risicosfeer van de cliënt (art. 2.3.2, vierde lid, art. 5.1 en 5.2.1, derde lid, van de Verordening).

§ 3.5 Primaat

Het hanteren van primaten is een verbijzondering van het uitgangspunt dat het college de goedkoopst passende bijdrage verstrekt. Als een andere maatvoorziening echter een goedkopere passende maatwerkvoorziening is, dan wordt die verstrekt.

 

Service Vervoer Raalte

Voordat het primaat kan worden toegepast moet het college vaststellen dat het Service Vervoer Raalte een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Zie verder hoofdstuk 9 van deze beleidsregels.

 

Verhuizen

In artikel 5.2.1, tweede lid, van de verordening is het primaat van verhuizen neergelegd. Zijn de kosten van een woningaanpassing en/of traplift hoger dan € 8.000,-, dan kan het primaat van verhuizen worden toegepast (zie verder paragraaf 8.5 van deze beleidsregels).

§ 3.6 Financiële tegemoetkoming

Uit de uitspraken van de CRvB blijkt dat de wet ruimte biedt om een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming te verstrekken (CRVB:2018:395 en 396). Het gaat in de praktijk om situaties waarin het college geen (volledige) maatwerkvoorziening in natura verstrekt (hoeft te verstrekken) of kan verstrekken omdat dit in de uitvoering niet mogelijk is. De tegemoetkoming kan, al dan niet op basis van declaratie, rechtstreeks aan de cliënt worden uitbetaald.

 

§ 3.6.1 Verhuiskostenvergoeding

De cliënt op wie het primaat van verhuizing van toepassing is, kan in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Het gaat om een tegemoetkoming in de kosten voor de verhuizing, die in principe pas wordt uitbetaald als de cliënt feitelijk is verhuisd naar een door het college geschikt bevonden woning. Als de cliënt echter een huurcontract overlegt, dan kan het college eerder overgaan tot uitbetaling. Wel moet duidelijk zijn dat het om een geschikte woning gaat.

 

§ 3.6.2 Geen dubbele vergoeding

Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat het college dubbele tegemoetkomingen verstrekt. Daar kan geen limitatief aantal van worden gegeven. Twee voorbeelden:

- Een verhuiskostenvergoeding van de verhuurder op grond van artikel 220 en 275 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de daarbij behorende Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie, en

- de leefvervoersvoorziening op grond van art. 35, derde lid, van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).

Dat wil zeggen dat geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt of dat het college de hoogte van de tegemoetkoming afstemt. Dat laatste gelet op het aanvullende karakter van de wet. Het zal in de praktijk niet vaak voorkomen dat er verschillende aanspraken (kunnen) zijn.

§ 3.7 Bijdrage in de kosten

Artikel 8.4 van de Verordening

Cliënten aan wie één of meerdere maatwerkvoorzieningen zijn verstrekt zijn daarvoor een bijdrage in de kosten verschuldigd: het abonnementstarief. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 staan uitzonderingen. Denk aan meerpersoonshuishoudens jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd en als het gaat om een rolstoel en maatwerkvoorziening voor client jonger dan 18 jaar tenzij het een woningaanpassing betreft. Het gaat om een vast bedrag per maand, ongeacht het aantal maatwerkvoorzieningen al dan niet in de vorm van een pgb. Het kan voorkomen dat een cliënt tijdelijk geen gebruik maakt van de maatvoorziening. Het valt binnen de beleidsvrijheid van het college om te bepalen of het abonnementstarief wordt opgeschort bij tijdelijke niet-gebruik (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 155-157).

 

§ 3.7.1 Beleidsuitgangspunten tijdelijk niet gebruik

Abonnementstarief

Als uitgangspunt geldt dat het verschuldigd zijn van het abonnementstarief alleen desgevraagd wordt opgeschort bij het niet-gebruik van de maatwerkvoorziening van vier maanden of meer. Het gaat niet om situaties waarin meerdere maatwerkvoorzieningen zijn verstrekt en slechts één daarvan tijdelijk niet wordt gebruikt.

 

Beschermd wonen

Indien een cliënt met een indicatie voor beschermd wonen tijdelijk elders verblijft maar de plek wel voor de cliënt beschikbaar (bezet) blijft, dan blijft de bijdrage in de kosten verschuldigd.

 

§ 3.7.2 Duur van de bijdrage

In het Besluit is opgenomen voor welke maatwerkvoorzieningen (al dan niet in de vorm van een pgb) de duur van de bijdrage in de kosten is begrensd in tijd.

 

§ 3.7.3 Bijdrage niet verschuldigd

Het college is bevoegd om te bepalen dat de cliënt (tijdelijk) geen bijdrage in de kosten verschuldigd is (art. 3.8, derde lid onder g en h, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

 

Tijdelijk geen betalingscapaciteit

Het gaat om cliënten die tijdelijk door (abrupte) veranderingen in de betalingscapaciteit door bijvoorbeeld bijzondere omstandigheden geen mogelijkheid hebben de bijdrage (tijdelijk) te voldoen. De bevoegdheid is nadrukkelijk bedoeld voor het ontbreken van betalingscapaciteit en niet bij het ontbreken van inkomen en vermogen. Het hebben van schulden valt niet onder het ontbreken van betaalcapaciteit. Dat betekent dat de cliënt geen beschikking heeft over voldoende vrij besteedbaar inkomen om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. Het college berekent de betalingscapaciteit op basis van de individuele situatie. Deze bevoegdheid geldt sinds 1 januari 2018 toen de eigen bijdrage nog inkomensafhankelijk was. Gelet op de hoogte van het abonnementstarief zal zelden sprake van zijn van het ontbreken van betalingscapaciteit.

 

Zorgmijders

Het gaat bij zorgmijders specifiek om cliënten die de stap naar ondersteuning niet kunnen of nog niet willen maken. Meestal is er sprake van een vorm van verwaarlozing. Het kan voorkomen dat het vragen van een bijdrage in de kosten maakt dat de stap naar ondersteuning niet wordt gezet. Dat wil zeggen: het heeft nadelige gevolgen voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in Raalte. In die gevallen kan het college besluiten om tijdelijk geen bijdrage in de kosten op te leggen.

§ 3.8 Regresrecht

Artikel 2.4.3 van de wet

Een onrechtmatige daad is in het burgerlijk recht de term voor een fout die een ander schade berokkent. In het algemeen betekent dit dat degene die een onrechtmatige daad heeft begaan, ervoor verantwoordelijk is de hieruit voortkomende schade te vergoeden. Door een onrechtmatige daad kan een cliënt aangewezen zijn op een maatwerkvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van een ongeval.

 

Regres plegen

Het college heeft de bevoegdheid regres te plegen en de schade te verhalen op degene die de onrechtmatige daad heeft begaan. De datum van de onrechtmatige daad is bepalend: plaatsgevonden op of ná 1 januari 2019. Daarvoor waren convenanten van toepassing op grond waarvan gemeenten geen zelfstandig regres hoefden te plegen. Erkenning van de onrechtmatige daad kan overigens een langdurige kwestie zijn. Het college kan vanzelfsprekend niet meer verhalen dan wat daadwerkelijk aan de client is verstrekt. Het ligt overigens voor de hand dat de client zelf ook een procedure voert om overige geleden schade te verhalen op de aansprakelijke partij of diens verzekeraar.

 

Erkenning onrechtmatige daad

Op het moment dat de onrechtmatige daad wordt erkend, kan de aansprakelijke partij of diens verzekeraar voorschotten verstrekken. Op dat moment hoeft het college geen maatwerkvoorziening te verstrekken.

 

Gebruik formulier

Het college kan ook gebruik maken van het model-schadeformulier voor de declaratie van regreskosten. Het formulier is beschikbaar via de website van de VNG.

 

Hoofdstuk 4 GEBRUIKELIJKE HULP

 

Art. 1.1.1, eerste lid, van de wet

Hoofdstuk 14 van de verordening (begrippen)

§ 4.1 Inleiding

Gebruikelijke hulp is in de wet gedefinieerd als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). Gebruikelijke hulp strekt zich daarom alleen uit tot personen die met de cliënt woonachtig zijn in een woning (leefeenheid). Onder een huisgenoot wordt iedere andere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de cliënt kan worden gerekend. In dit hoofdstuk wordt verder de term partner gebruikt. Daarmee wordt bedoeld: echtgenoot, geregistreerde partner of zij die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 1.1.2 van de wet.

§ 4.2 Afwegingskader

Onderzoek

Uitgaande van de hulpvraag worden tijdens het onderzoek de beperkingen geïnventariseerd die de cliënt heeft in zijn zelfredzaamheid of participatie. Op basis van die inventarisatie beoordeelt het college welke ondersteuning nodig is (zie paragraaf 2.3 van deze beleidsregels). Pas dan kan op juiste wijze worden vastgesteld of gebruikelijke hulp mag worden verwacht van huisgenoten (bijv. CRVB:2018:3243 en CRVB:2018:3108).

 

Afwegingskader

Het college baseert zich bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp op de volgende feiten en omstandigheden:

1. De aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

2. De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt, tenzij het hulp bij het huishouden betreft.

3. De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

4. De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

§ 4.3 Algemeen aanvaardbare opvattingen

Onder hulp die op grond van algemeen aanvaardbare opvattingen geacht wordt geboden te kunnen worden valt in ieder geval:

- Overname van huishoudelijke taken,

- Overname van of hulp bij de thuisadministratie,

- Hulp gericht op zelfzorg,

- Hulp bij het doen van aankopen,

- Hulp bij structureren van de dag/week,

- Hulp bij participatie,

- Legen en reinigen van de toiletemmer,

- Zorg voor minderjarige inwonende kinderen.

Het gaat bij gebruikelijke hulp om niet-professionele ondersteuning die dus niet per se door een professional geboden hoeft te worden (bijv. CRVB:2021:1114, CRVB:2021:823). Verder is geen limitatieve opsomming beoogd. Andere hulp van huisgenoten kan naar oordeel van het college ook onder algemene aanvaardbare opvattingen vallen.

§ 4.4 In redelijkheid te verwachten van huisgenoten

Artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet (begripsbepaling)

In redelijkheid

Of in redelijkheid mag worden verwacht dat huisgenoten gebruikelijke hulp bieden is afhankelijk van de individuele situatie. Als het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal het college moeten (laten) vaststellen of de huisgenoot in staat is de gebruikelijke hulp te bieden. De individuele situatie heeft in ieder geval betrekking op:

- De beschikbaarheid van de huisgenoot voor de uitstelbare maar vooral ook de niet-uitstelbare taken,

- Mogelijke overbelasting van de huisgenoot,

- De (totale) omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

Voor de vaststelling of de huisgenoot in staat is tot het bieden van gebruikelijke hulp kan het college om (medisch) advies vragen. Is er geen reden om te twijfelen aan de gestelde (dreigende) overbelasting, dan kan het vragen om advies achterwege blijven en gaat het college ervan uit dat tijdelijk geen gebruikelijke hulp kan worden geboden.

 

§ 4.4.1 Aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte

Het college houdt rekening met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt, tenzij het hulp bij het huishouden betreft. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en andere huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de cliënt. De cliënt kan bijvoorbeeld aangewezen zijn op hulp bij het vervoer of de administratie of aansporing nodig hebben bij de zelfzorg. De omvang van de ondersteuning kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, samen er op uit gaan, etc. De totale omvang van de ondersteuningsbehoefte kan met zich meebrengen dat een deel van de taken of activiteiten niet als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt. Dat deel wordt als boven-gebruikelijke hulp aangemerkt. Zijn er geen andere (voorliggende) oplossingen beschikbaar en geschikt, dan moet het college een maatwerkvoorziening verstrekken.

 

§ 4.4.2 Leerbaarheid cliënt of huisgenoot

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) nog geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht van de huisgenoot. Een reden kan zijn dat de huisgenoot niet weet hoe de gebruikelijke hulp geboden kan worden, maar dat wel kan aanleren. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening verstrekken om de gebruikelijke hulp aan te leren. Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor hulp bij het huishouden.

 

§ 4.4.3 Overname van huishoudelijke taken

Voor hulp bij het huishouden geldt dat het binnen de algemeen aanvaarde opvattingen valt dat huisgenoten de huishoudelijke taken overnemen als een andere huisgenoot deze niet kan uitvoeren. Dit uitgangspunt is in lijn met de vaste rechtspraak van de CRvB (bijv. CRVB:2019:2616, CRVB:2018:2721 en CRVB:2017:4476). Dat wil zeggen dat geen rekening wordt gehouden met de aard van de relatie die de cliënt heeft met de huisgenoot. Dat de huisgenoot weigert om huishoudelijke taken te verrichten, maakt niet dat het college, met toepassing van de hardheidsclausule, gehouden is om hulp bij het huishouden toe te kennen (CRVB:2016:3665).

 

Inwonende kinderen

Het college gaat er in beginsel van uit dat de (inwonende) kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Dat sluit aan bij het algemene uitgangspunt van gebruikelijke hulp. Het gaat om:

- Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

- Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen. Bij een 5-jarige kan het er bijvoorbeeld om gaan zelf het kopje op het aanrecht te zetten.

- Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

 

Huisgenoten vanaf 18 jaar

Van een 18-jarige huisgenoot wordt verondersteld dat hij een huishouden voor twee personen (cliënt en de huisgenoot) kan voeren. Vanaf 23 jaar geldt het uitgangspunt dat een huisgenoot een huishouden van meer dan twee personen kan runnen. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen. Of dat ook daadwerkelijk mogelijk is wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden. De cliënt moet aannemelijk maken dat van de huisgenoot in redelijkheid niet kan worden verwacht dat (alle) huishoudelijke taken worden overgenomen. Denk bijvoorbeeld aan huisgenoten die studeren.

 

Leefeenheid

Het gaat bij gebruikelijke hulp om hulp van personen die binnen de leefeenheid van de cliënt vallen. Personen die behoren tot de leefeenheid wonen met elkaar in één woning waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Dat wil zeggen dat huisgenoten met een commerciële huurders- of kostgangersrelatie daar geen deel van uitmaken, zoals personen die een (pension)kamer huren via een (huur)overeenkomst. In zo’n overeenkomst kan overigens wel staan dat ruimten voor gemeenschappelijk gebruik door de huurder of kostganger moeten worden schoongehouden. Dat wil niet zeggen als er geen contractuele bepalingen zijn opgenomen over het schoonmaken, dat het college meer hulp bij het huishouden moet verstrekken. Voor zover er sprake is van meer vervuiling vanwege intensiever gebruik door de huurder of kostganger, dan valt dat buiten de omvang van de indicatie.

 

§ 4.4.4 Overname van/of hulp bij de thuisadministratie

Voor overname van de thuisadministratie geldt dat het binnen de algemeen aanvaarde opvattingen valt dat huisgenoten deze taak van elkaar overnemen als een van hen dat niet (meer) kan (bijv. CRVB:2021:1114, RBDHA:2018:10620 en RBZWB:2017:6072). Onder het doen van de thuisadministratie valt in ieder geval: de postverzorging, zorgdragen voor de betaling van rekeningen en dergelijke. Van een inwonend meerderjarig kleinkind mag bijvoorbeeld worden verwacht dat hij, naast de huishoudelijke taken ook de thuisadministratie van oma overneemt (CRVB:2021:1114). Daaronder zou ook de aansporing kunnen vallen in de zin van het helpen herinneren of dat de huisgenoot en de cliënt dat gezamenlijk doen.

 

Bewindvoering

Het bieden van gebruikelijke hulp moet overigens niet verward worden met cliënten die niet (meer) in staat zijn om financiële beslissingen te nemen en daardoor in de problemen komen. Op die grond kan de Kantonrechter bewindvoering uitspreken omdat ‘derden’ misbruik zouden kunnen maken van de situatie van de cliënt.

 

§ 4.4.5 Hulp gericht op zelfzorg

Onder zelfzorg worden algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl) verstaan zoals: lichaamsreiniging, zich kleden, eten en drinken, medicijnen innemen, etc. Van partners mag worden verwacht dat de een de ander aanspoort tot het uitvoeren van deze adl-activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp. Onder aansporen wordt het aanmoedigen verstaan om een activiteit uit te voeren. Dat wil zeggen: het helpen herinneren opdat de cliënt zich bijvoorbeeld gaat douchen of aankleden. Onder aansporen in het kader van gebruikelijke hulp valt niet het structureel moeten activeren van de cliënt; dat valt onder professionele ondersteuning. Een aantal adl-activiteiten gaat partners beiden aan en valt alleen al om die reden onder de gebruikelijke hulp die zij elkaar geacht worden te bieden, zoals het eten en drinken. Van inwonende meerderjarige kinderen wordt in principe niet verwacht dat zij hun ouder(s) aansporen tot zelfzorg.

 

§ 4.4.6 Hulp bij het doen van aankopen

Van partners wordt in ieder geval verwacht dat zij elkaar ondersteuning bieden bij het doen van aankopen. Onder gebruikelijke hulp valt dan ook het overnemen van deze activiteiten voor zover een van hen daartoe niet meer in staat is of daar begeleiding bij nodig heeft. Denk bijvoorbeeld aan: kleding kopen, vakantie boeken, of andere normale aankopen anders dan de reguliere boodschappen. Daarmee is nadrukkelijk niet uitgesloten dat van meerderjarige inwonende kinderen niet ook mag worden verwacht dat zij hun ouder(s) hier incidenteel begeleiding bij bieden.

 

§ 4.4.7 Hulp bij het structureren van de dag/week

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar ondersteuning bieden bij activiteiten die hen ook gezamenlijk kunnen aangaan. Dat kan door het maken van en bespreken van een dag-of weekplanning (vergelijk CRVB:2021:823). Daarin staat bijvoorbeeld de volgorde waarin activiteiten plaats vinden en de dag of het dagdeel waarin de activiteit zal worden gedaan. Denk bijvoorbeeld aan:

- Bezoek aan de huisarts, tandarts, specialist, e.d.,

- Regelen van dagelijkse zaken zoals: de hond uitlaten, postverwerking, uitvoeren van huishoudelijke taken, e.d.,

- Bezoek aan familie,

- Deelname aan dagactiviteiten (brengen en/of opgehaald worden).

Er is geen limitatieve opsomming beoogd. Het gaat om activiteiten die betrekking hebben op het sociaal functioneren van de cliënt en het aanbrengen van structuur in de thuissituatie. De ondersteuning heeft een niet-professioneel karakter.

 

§ 4.4.8 Hulp bij participatie

Onder gebruikelijke hulp bij participatie wordt in ieder geval verstaan: bezoek aan de familie, vrienden, kerk of moskee, huisarts/ziekenhuis, winkelen, deelname maatschappelijke activiteiten, etc. Daaronder valt ook het vervoer, het gaat immers om (incidentele) verplaatsingen die in het algemeen gepland (kunnen) worden. Daar kunnen huisgenoten onderling afspraken over maken. Onder vervoer kan ook hulp bij gebruikmaking van het Openbaar Vervoer worden verstaan. In het algemeen geldt dat van partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht dan van inwonende kinderen voor hun ouders. Echter van een inwonend meerderjarig kind mag wel worden verwacht dat hij incidenteel vervoer of hulp bij vervoer aan de cliënt biedt. Denk bijvoorbeeld aan een bezoek aan de huisarts of vrienden/familie. Het is dan ook niet ongebruikelijk als daarvoor een vrije dag van het werk moet worden genomen. Dat is dus mede afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte.

 

Vervoer en hulp bij vervoer

Of vervoer of hulp bij vervoer als gebruikelijke hulp geboden kan worden is mede afhankelijk van de hulpvraag van de cliënt en dan met name de frequentie. Verder wordt rekening gehouden met een zelfstandige vervoersbehoefte van de cliënt.

 

Zelfstandige vervoersbehoefte

De cliënt kan een zelfstandige lokale vervoersbehoefte hebben. In die gevallen kan (mag) de cliënt niet voor alle hulp bij vervoer afhankelijk zijn van diens partner of huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp. In die gevallen kan het verstrekken van een vervoersvoorziening zijn aangewezen.

 

§ 4.4.9 Legen en reinigen van de toiletemmer

Is er geen noodzaak voor het verstrekken van een tweede toilet op de eerste verdieping, dan kan worden volstaan met losse toiletstoel. Van partners en inwonende meerderjarige kinderen mag worden verwacht dat zij het legen en reinigen van de toiletemmer als gebruikelijke hulp verrichtten (CRVB:2019:1334). Dat is natuurlijk anders als door het college wordt vastgesteld dat zij niet in staat zijn om dat te doen.

 

§ 4.4.10 Zorg voor minderjarige inwonende kinderen

Ouders hebben een plicht en het recht om hun minderjarig kind te verzorgen, op te voeden en te onderhouden (art. 1:247 en 1:395a van het Burgerlijk Wetboek). Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich in ieder geval uit over: verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind, waaronder ook de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte met uitzicht op herstel. Onder de gebruikelijke hulp valt (vanzelfsprekend) ook het bieden van toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over.

§ 4.5 Overbelasting of dreigende overbelasting

Steeds moet duidelijk zijn hoe de (dreigende) overbelasting zich uit en wat deze feitelijk inhoudt. Dat wil zeggen dat een beroep op (dreigende) overbelasting van de huisgenoot aannemelijk moet worden gemaakt en zonodig nader moet worden onderbouwd. Is dat het geval, dan zal het college een (nader) onderzoek (laten) uitvoeren. Bijvoorbeeld door een medisch advies te vragen. De huisgenoot is verplicht daaraan zijn medewerking te verlenen.

 

Omvang planbare en onplanbare ondersteuning

Soms is het duidelijk dat de huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare ondersteuning, maar ook de mate van de noodzaak tot het telkens aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij telkens aanwezigheid en alertheid wordt gevraagd van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Denk bijvoorbeeld aan de beschikbare huisgenoot die geacht wordt om niet-uitstelbare taken in het kader van gebruikelijke hulp te bieden.

 

Aard van de beperkingen

Het kan voorkomen dat de huisgenoot weliswaar psychische beperkingen heeft maar geen aantoonbare fysieke beperkingen om de huishoudelijke taken uit te voeren (bijv. CRVB:2018:3101). In geval van psychische beperkingen kan het nodig zijn om vast te stellen dat de cliënt de betreffende huisgenoot kan aansturen bij de uitvoering van de huishoudelijke activiteiten (schoonmaakwerkzaamheden).

 

Geen overbelasting

Uit het medisch advies kan ook blijken dat de huisgenoot medisch gezien in staat is om huishoudelijke taken verdeeld over de week en in eigen tempo uit te voeren (bijv. CRVB:2018:2721).

§ 4.6 Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de naar algemene aanvaardbare opvattingen geachte gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. Dat kan te maken hebben met een combinatie van factoren. Denk bijvoorbeeld aan:

- de aard en omvang van de totale ondersteuningsbehoefte van de cliënt, of

- het combineren van het bieden van gebruikelijke hulp met de persoonlijke verzorging in het kader van de Zorgverzekeringswet.

Dat wil zeggen dat een optelling van (beoogde) gebruikelijke hulp kan leiden tot het vaststellen van boven-gebruikelijke hulp. Voor boven-gebruikelijke hulp kan een indicatie worden afgegeven (bijv. CRVB:2015:3576).

§ 4.7 Geen gebruikelijk hulp

Toezicht

Het bieden van permanent toezicht of 24 uurs ondersteuning in de nabijheid valt niet onder gebruikelijke hulp.

In dit soort situaties kan de cliënt mogelijk aangewezen zijn op een indicatie op grond van de Wlz (zie paragraaf 2.8 van deze beleidsregels).

 

Overige situaties

In de volgende situaties gaat het college er in principe van uit dat de huisgenoot (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

- de cliënt heeft een zeer korte levensverwachting;

- de huisgenoot is overbelast of dreigt dat te geraken;

- de huisgenoot is voor aaneengesloten periode(n) niet aanwezig vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter;

- de huisgenoot is (nog) niet leerbaar;

- er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden. Hieronder kan bijvoorbeeld een stapeling van ondersteunings- en/of zorgtaken worden verstaan.

 

Tijdelijke maatwerkvoorziening

Het college kan ook tijdelijk een maatwerkvoorziening verstrekken. Dat geldt ook als van de cliënt wordt verwacht dat een oplossing wordt gezocht in verband met de zorg voor minderjarige kinderen. Denk bijvoorbeeld aan kinderopvang.

 

Hoofdstuk 5 MANTELZORG

 

Artikel 1.1.1 van de wet (begripsbepaling)

 

§ 5.1 Inleiding

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit overschreden. Mantelzorg kan worden geboden door een huisgenoot maar ook door uitwonende kinderen of een andere persoon uit het sociale netwerk van de cliënt. Dat wil zeggen dat bij mantelzorg geen sprake is van gebruikelijke hulp dan wel boven-gebruikelijke hulp. Uit de wettelijke begripsbepaling van mantelzorg volgt dat de hulp of zorg die door de mantelzorger wordt geboden een wettelijke aanspraak vertegenwoordigd. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo-ondersteuning, verpleging en/of verzorging zoals bedoeld in de Zvw of hulp aan een jeugdige als bedoeld in de Jeugdwet.

§ 5.2 Maatwerk als aanvulling op mantelzorg

Het college mag bij het vaststellen van de noodzaak tot ondersteuning, rekening houden met de mantelzorg die de cliënt ontvangt (CRVB:2017:17 en CRVB:2017:3209). Dit neemt overigens niet weg dat het bieden van mantelzorg (onbetaald) vrijwillig is. Ook zal het college oog moeten hebben voor de ondersteuning die nodig is om de inzet van mantelzorg structureel mogelijk te laten zijn. Dat behoort tot de wettelijke opdracht van het college. Die ondersteuning aan de mantelzorger geeft geen aanspraak op een maatwerkvoorziening (RBNHO:2017:1022). Daarnaast zijn er lokale of mogelijk regionale organisaties die daarin iets voor mantelzorgers kunnen betekenen. De mantelzorger kan worden verwezen naar dergelijke initiatieven dan wel voor wat nodig is om de mantelzorger (af en toe) te kunnen ontlasten (zie verder hierna onder respijtzorg en respijtopvang).

 

Hulpmiddelen

Bij het bepalen van hulpmiddelen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden. Ook kan het zijn dat de mantelzorger niet of moeizaam in staat is om de rolstoel te duwen. Er kan bijvoorbeeld duwondersteuning op de rolstoel worden verstrekt. De maatwerkvoorziening beoogt in eerste instantie de cliënt zelf adequaat te ondersteunen. Maatwerkvoorziening zijn immers in overwegende mate individueel gericht (zie art. 5.1, derde lid onder a, van de Verordening). Pas wanneer de cliënt ondersteuning krijgt van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de mantelzorger onderzocht.

§ 5.3 Respijtzorg

Respijtzorg is de verzamelnaam voor ondersteuning die aan de cliënt kan worden verstrekt als de mantelzorger (tijdelijk) niet beschikbaar is voor de ondersteuning die door hem/haar werd geboden. Denk bijvoorbeeld aan dagbesteding of hulp bij het huishouden. Die is daarvoor mogelijk een bijdrage in de kosten verschuldigd. Respijtzorg in de vorm van een (tijdelijke) maatwerkvoorziening kan ook worden ingezet om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen en/of op te vangen. Tijdens het onderzoek worden de belangen en de draagkracht/draaglast van de mantelzorger altijd meegewogen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.

 

Toeleiden aanvraag Zvw

In geval de mantelzorger persoonlijke verzorging, als bedoeld in de Zvw, biedt kan het college of de wijkverpleegkundige bespreekbaar maken of daarvoor een aanvraag wordt gedaan. Persoonlijke verzorging op grond van de Zvw kan door de zorgverzekeraar in natura of als pgb worden toegekend. Een indicatie wordt gesteld door de wijkverpleegkundige.

 

§ 5.3.1. Respijtopvang

De wet kent één specifieke maatwerkvoorziening die door het college kan worden verstrekt om de mantelzorger te ontlasten. Het gaat om kortdurend verblijf (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). Raalte heeft in dat kader respijtopvang en acute respijtopvang gecontracteerd. Respijtopvang is logeren in een accommodatie van de aanbieder. Wenst de cliënt de (acute) respijtopvang in de vorm van een pgb te ontvangen dan geldt niet de verplichting om die te verzilveren in een instelling. Bij acute respijtopvang is permanent toezicht op de cliënt noodzakelijk. In dat geval kan mogelijk sprake zijn van een aanspraak op Eerstelijns verblijf of Wlz.

 

Eerstelijns verblijf of Wlz

Het college onderzoekt ook of de cliënt aanspraak kan maken op eerstelijns verblijf op grond van de Zvw. Het gaat in die gevallen om medisch noodzakelijk verblijf (= aangewezen op geneeskundige zorg). Het gaat om een verzekerbare aanspraak waarvan het college, mede gelet op de eigen verantwoordelijkheid, mag verwachten dat hier ook daadwerkelijk een beroep op wordt gedaan. Ook kan het zijn dat de client een Wlz-indicatie kan krijgen (zie verder paragraaf 2.8 van deze beleidsregels). Het kan nodig zijn gebruik te maken van de deskundigheid van de wijkverpleegkundige.

 

§ 5.3.2 Accommodatie en vervoer

De (acute) respijtopvang in natura wordt geboden in een accommodatie van een door het college gecontracteerde aanbieder. Is de cliënt hierop aangewezen dan ligt het niet voor de hand dat hij zelf in staat is de accommodatie te bereiken. In het algemeen wordt aangenomen dat de mantelzorger de cliënt kan brengen en weer ophalen. Is dat niet het geval en er zijn ook geen andere voorliggende oplossingen dan kan een vervoersindicatie worden afgegeven.

 

§ 5.3.3 Omvang en duur

De respijtopvang kan maximaal drie etmalen per week worden verstrekt. Het is niet vereist dat de respijtopvang slechts voor wekelijks (of maandelijks) gebruik kan worden toegekend. Afhankelijk van de omstandigheden in het individuele geval kunnen de periodieke aanspraken ook voor aaneengesloten gebruik van maximaal 6 weken per kalenderjaar worden toegekend en gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin de mantelzorger op vakantie wil.

§ 5.4 Mantelzorgwoning

Tijdens de wetsbehandeling van de Wmo 2015 is aangegeven dat initiatieven als mantelzorgwoningen aandacht verdienen en waar mogelijk belemmeringen tot plaatsing worden verminderd. Zo zijn de regels voor omgevingsvergunningsvrij bouwen vereenvoudigd. Daartoe is het Besluit omgevingsrecht gewijzigd (Stb. 2014, nr. 333). Een mantelzorgwoning is geen maatwerkvoorziening die voor verstrekking in aanmerking komt.

 

Hoofdstuk 6 ONDERSTEUNING THUIS EN ONDERSTEUNING GROEP

§ 6.1 Inleiding

Met de maatwerkvoorziening ondersteuning groep en ondersteuning thuis wordt invulling gegeven aan het wettelijke begrip begeleiding waaronder ook een zinvolle daginvulling wordt verstaan. Onder begeleiding worden activiteiten verstaan gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid of participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). Het in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie wil zeggen dat de cliënt zoveel mogelijk op gelijke voet met anderen mee kan doen aan de samenleving. De ondersteuningsplicht van het college is echter niet gericht op het optimaliseren. Dat wil zeggen: niet alle beperkingen hoeven te worden opgelost.

§ 6.2 Beschikbare maatwerkvoorzieningen

Het college kan de volgende maatwerkvoorzieningen verstrekken:

- Ondersteuning gericht op het huishouden,

- Ondersteuning individueel basis,

- Ondersteuning individueel plus,

- Ondersteuning in groepsverband basis, en

- Ondersteuning in groepsverband plus.

 

§ 6.2.1 Ondersteuning gericht op het huishouden

Deze maatwerkvoorziening is bestemd voor cliënten die een beperking hebben op het gebied van het structureren/organiseren en uitvoeren van de huishoudelijke taken. De client is weliswaar lichamelijk in staat om de huishoudelijke taken uit te voeren, maar heeft sturing nodig bij het structuren van de organisatie van het huishouden en het daadwerkelijk uitvoeren van deze taken. Samen opwerken kan nodig zijn om de cliënt te stimuleren en te begeleiden. Het overnemen van de regie of de organisatie en het tijdelijk ondersteunen bij kindzorg kan hier onderdeel van uitmaken. Voor de activiteiten en omvang van de indicatie wordt het HHM protocol 2019 als leidraad gebruikt (zie bijlage III van deze beleidsregels).

 

§ 6.2.1 Ondersteuning individueel basis

Deze maatwerkvoorziening is bestemd voor cliënten die een beperking hebben op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of participatie maar in staat zijn om hun ondersteuningsvraag uit te stellen. Er is sprake van een stabiele situatie. Het gaat om enkelvoudige ondersteuningsvragen op één of meerdere leefgebieden. De begeleiding bestaat uit activiteiten waarbij stimulans en activering van de cliënt nodig is. De begeleiding in de zin van aansturing wordt geboden bij: het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten, het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen én het aanbrengen van structuur van de dagelijkse bezigheden. Overname van taken is niet uitgesloten als de cliënt die niet meer kan verrichten en ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd.

 

§ 6.2.3 Ondersteuning individueel plus

Deze maatwerkvoorziening is bestemd voor cliënten die een beperking hebben op het gebied van de zelfredzaamheid of participatie en niet in staan zijn om hun ondersteuningsvraag uit te stellen. Zij kunnen bijvoorbeeld niet wachten met het nemen van besluiten. Er is sprake van een onstabiele situatie. Het gaat om cliënten die ‘complex gedrag’ vertonen en/of complexe ondersteuningsvragen op meerdere leefgebieden hebben en (tijdelijk) niet in staat zijn hier zelfstandig de regie over te voeren. Deze cliënten kunnen zonder begeleiding niet zelfstandig thuis wonen. Over het algemeen is er sprake van overname van regie door de begeleider. Voor de dagstructuur en het voeren van regie is de cliënt (tijdelijk) afhankelijk van de hulp van anderen. De aard van de begeleiding is intensiever dan die van individueel basis en vraagt van een begeleider meer (specialistische) kennis van een ziektebeeld en een goed inschattingsvermogen. Ondersteuning individueel basis en ondersteuning individueel plus kunnen gelijktijdig worden geïndiceerd.

 

§ 6.2.4 Ondersteuning in groepsverband basis

Deze maatwerkvoorziening is bestemd voor cliënten die een beperking hebben op het gebied van de zelfredzaamheid of participatie. Het accent van de ondersteuning ligt op stimuleren en oefenen van vaardigheden gericht op het behouden van de zelfredzaamheid. Ondersteuning in groepsverband basis is gericht op het: aanbrengen van structuur, ondersteunen bij, of het oefenen van vaardigheden of handelingen gericht op het activeren/bevorderen van participatie en het ontlasten van mantelzorger(s).

 

§ 6.2.5 Ondersteuning in groepsverband plus

Deze maatwerkvoorziening is bestemd voor cliënten die een beperking hebben op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of participatie. Een belangrijk verschil met ondersteuning in groepsverband basis is dat deze cliënten geen of een zeer beperkte mate van zelfregie hebben. De cliënt is niet in staat om zijn dag structuur aan te houden en moet ondersteund worden in het uitvoeren van activiteiten en handelingen. Ook kan er sprake zijn van complex, gedrag of sterke beïnvloedbaarheid, waardoor gedragsverandering kan ontstaan. Ondersteuning in groepsverband plus is gericht op: overname van het aanbrengen van structuur, ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen gericht op het activeren/bevorderen van participatie en het ontlasten van mantelzorger(s).

§ 6.3 Zelfredzaamheid en participatie

Zelfredzaamheid bevat twee elementen:

1. het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl),

2. het voeren van een gestructureerd huishouden.

Om de dagelijkse handelingen en praktische zaken uit te kunnen voeren moet de cliënt daar lichamelijk toe in staat zijn maar ook over vaardigheden beschikken om daar regie over te kunnen voeren. De vaardigheid is het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem op te lossen.

 

Participatie

Participatie heeft betrekking op deelname aan het maatschappelijk verkeer; anders dan het zich lokaal verplaatsen met een vervoersvoorziening.

 

Andere wetten

Het is van belang dat tijdens het onderzoek wordt vastgesteld of andere wetten de vastgestelde problematiek kunnen oplossen maar ook of de problemen die de client ondervindt wel binnen de reikwijdte van de Wmo 2015 vallen.

§ 6.4 Afbakening Zorgverzekeringswet en Wmo 2015

De behoefte aan (alleen) verzorging kan ook meer in het verlengde van de behoefte aan begeleiding liggen. Het gaat bij deze verzorging om mensen die behoefte hebben aan ondersteuning bij de adl. Deze verzorging houdt geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze behoefte aan ondersteuning bij adl komt met name voor bij mensen met een verstandelijke of zintuiglijke beperking of psychiatrische problematiek. Deze vorm van ondersteuning bij adl is niet naar de Zvw overgeheveld, maar per 1 januari 2015 gepositioneerd onder de Wmo 2015. Als cliënten een lichamelijke aandoening krijgen waardoor een geneeskundige zorgvraag ontstaat, zullen zij zowel verpleging als hun bij de geneeskundige zorgvraag behorende verzorging vanuit de Zvw ontvangen. Verder valt voor cliënten die begeleiding en adl-ondersteuning krijgen via de Wmo 2015, de overige medische zorg vanzelfsprekend onder de te verzekeren prestaties van de Zvw.

§ 6.5 Eerstelijns verblijf of Wet langdurige zorg

Het college onderzoekt ook of de cliënt aanspraak kan maken op eerstelijns verblijf op grond van de Zvw. Het kan nodig zijn gebruik te maken van de deskundigheid van bijvoorbeeld de wijkverpleegkundige. Het gaat bij Eerstelijns verblijf om medisch noodzakelijk verblijf (= aangewezen op geneeskundige zorg). Dat is een verzekerbare aanspraak waarvan het college, mede gelet op de eigen verantwoordelijkheid, mag verwachten dat hier ook daadwerkelijk een beroep op wordt gedaan. Ook kan het zijn dat de cliënt een Wlz-indicatie heeft of kan krijgen (zie verder paragraaf 2.8 van deze beleidsregels).

§ 6.6 Mogelijkheden tot arbeidsparticipatie

Reikwijdte

Het kan voorkomen dat de cliënt die een beroep doet op de Wmo 2015 in aanmerking kan komen voor ondersteuning bij zijn arbeidsparticipatie door de gemeente of het UWV. In dat geval zal de cliënt een verzoek moeten indienen bij de betreffende organisatie. Ondersteuning in de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling valt niet binnen de reikwijdte van de Wmo 2015. Tijdens het onderzoek stelt het college vast of daar sprake van is. Daarvoor kan de aanwezigheid van een consulent inkomen nodig zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat ondersteuning in de arbeidsparticipatie en een maatwerkvoorziening in de vorm van ondersteuning individueel of in groepsverband op grond van de Wmo 2015 wel samen kunnen gaan.

§ 6.7 Opstellen ondersteuningsplan

De te bereiken resultaten worden opgenomen in het ondersteuningsplan en kunnen betrekking hebben op:

a. de sociale redzaamheid,

b. het bewegen en verplaatsen,

c. het psychisch functioneren,

d. het geheugen en de oriëntatie, of

e. het probleemgedrag dat de client vertoont.

 

Ad. a. Sociale redzaamheid

Sociale redzaamheid gaat over de vraag of de client het vermogen heeft om zelfstandig te functioneren. Denk vooral aan het uitvoeren van algemeen dagelijkse handelingen.

 

Ad. b. Bewegen en verplaatsen

In het kader van ondersteuning thuis en ondersteuning groep gaat het vooral om de vraag of de client beperkingen ondervindt in het zich kunnen bewegen of verplaatsen. In de meeste gevallen zal hiervoor geen ondersteuning nodig zijn maar het kan ook niet worden uitgesloten. In de meeste gevallen zal met het verstrekken van hulpmiddelen (bijv. rolstoel, tillift, e.d.) het probleem in en om de woning worden opgelost. Wel kan vervoer naar de locatie waar de ondersteuning groep wordt geboden nodig zijn.

 

Ad. c. Psychisch functioneren

Beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie van dit leefgebied kan betrekking hebben op: concentreren, geheugen en denken als gevolg van bijvoorbeeld sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie of capaciteit om informatie te verwerken schiet in meer of mindere mate tekort. Er kan ook sprake zijn van problemen met het geheugen en denken en de waarneming van de omgeving.

 

Ad. d. Geheugen en oriëntatie (oriëntatiestoornissen)

Beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie van dit leefgebied kan ook betrekking hebben op oriëntatiestoornissen (concentratie, geheugen en denken en perceptie van omgeving). Bij oriëntatie stoornissen spelen de volgende aspecten een rol: oriëntatie in persoon, oriëntatie in ruimte, oriëntatie in tijd en oriëntatie naar plaats. Denk aan het niet (altijd) herkennen van personen en zijn omgeving en het kunnen vasthouden van een normaal dagritme.

 

Ad. e. Probleemgedrag

Van ernstige gedragsproblemen is sprake als de client een patroon heeft ontwikkeld van negativistisch, opstandig, ongehoorzaam en vijandig gedrag tegenover autoriteitsfiguren, of van gedrag waarbij de grondrechten van anderen en belangrijke sociale normen of regels worden overtreden. Er zijn vier subtypen gedragsproblemen te onderscheiden. Deze hebben de volgende kenmerken:

1. dwars en opstandig gedrag.

2. prikkelbaar en driftig gedrag.

3. antisociaal gedrag.

4. druk en impulsief gedrag.

Bovenstaande gedragsproblemen kunnen voorkomen met of zonder agressief gedrag en betrekking hebben op één of meerdere leefgebieden. Het te bereiken resultaat op bijvoorbeeld het leefgebied persoonlijk functioneren zal mede worden bepaald door de gevolgen die het probleemgedrag heeft voor de client in zijn dagelijks leven dan wel op andere personen. Denk in dat kader ook aan de veiligheid.

 

Leefgebieden en aandachtsgebieden

Hieronder staan een aantal leefgebieden genoemd met voorbeelden van te bereiken resultaten zodat de client in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie. Daarnaast worden in het kort twee aandachtgebieden genoemd die een rol kunnen spelen bij het vaststellen van te bereiken resultaten: justitie en verslaving. Het gaat om een niet-limitatief overzicht.

 

Concreet

Het is van belang dat de te behalen resultaten concreet worden geformuleerd. Een voorbeeld. Het ventileren van gedachten is geen concreet resultaat omdat het weliswaar een activiteit is maar onduidelijk is wat daarmee moet worden bereikt in het kader van de zelfredzaamheid of participatie. Afhankelijk van de individuele situatie kunnen de te behalen resultaten niet alleen concreet maar ook SMART worden geformuleerd.

 

Oriëntatiefase

Is vanuit het onderzoek duidelijk geworden dat een maatwerkvoorziening nodig is, maar alleen de resultaten en aanpak zijn nog onvoldoende helder, dan is het mogelijk om een oriëntatiefase van maximaal 3 maanden toe te kennen. Gedurende deze periode worden de resultaten van de begeleiding gedefinieerd, welke maatwerkvoorziening (basis of plus, al dan niet in combinatie) passend is en het aantal minuten dat nodig is.

 

P raktische handelingen

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Cliënt leert het aanbrengen van structuur in het huishouden.

- Cliënt leert vaardigheden die nodig zijn bij het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden.

- Verzorging van (gezonde) kinderen.

- Cliënt kan boodschappen bestellen/halen en een week-menu opstellen.

- Client is in staat om (brood)maaltijden te bereiden/opwarmen.

- Cliënt is in staat zichzelf te verzorgen (regie over zelfzorghandelingen, ziet er verzorgd uit, draagt schone kleding maar de cliënt denkt er ook aan om te eten en drinken).

 

Persoonlijk en/of psychisch functioneren

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Cliënt heeft een reëel zelfbeeld.

- Cliënt kan omgaan met veranderingen.

- Cliënt kan keuzes maken en besluiten nemen.

- Cliënt begrijpt de consequenties daarvan op korte/lange termijn.

- Cliënt begrijpt wat anderen zeggen.

- Cliënt kan een gesprek voeren.

- Cliënt kan zich begrijpelijk maken.

- Cliënt kan eenvoudige taken uitvoeren.

- Cliënt kan communicatiehulpmiddel gebruiken.

- Cliënt kan problemen oplossen, besluiten nemen en regie voeren.

- Cliënt herkent de problematiek bij zichzelf (op ieder leefgebied) en kan hierop adequaat reageren (hulp inroepen).

- Client kan omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen.

- Cliënt kan contacten aangaan en onderhouden met officiële instanties.

 

Sociaal functioneren

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Cliënt kan dagelijkse routine regelen.

- Cliënt komt afspraken na.

- Cliënt kan sociale contacten aangaan en onderhouden.

- Cliënt herkent sociale contacten die schadelijk voor hem zijn; hij is minder beïnvloedbaar.

- Cliënt kan grenzen aangeven en stellen.

- Cliënt zorgt niet voor overlast.

- Cliënt kan emoties of probleemgedrag reguleren.

 

Gezondheid en zelfzorg niet zijnde ondersteuning gericht op het huishouden

Onder dit leefgebied vallen ook de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) waar de ondersteuning thuis onderdeel van (kan) zijn. Het gaat niet om situaties waarin sprake kan zijn van een verhoogd risico om aangewezen te geraken op geneeskundige zorg.

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Cliënt komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na. Daaronder valt ook het zelfstandig kunnen bezoeken en begrijpen van de gesprekken met de zorgverlener. Denk ook aan cliënten met NAH-problematiek, hulp bij toiletgang, e.d.

- Client kan zijn medicatie zelf beheren.

- Client neemt de medicatie op tijd en volgens voorschrift in.

- Cliënt is therapie- en behandeltrouw.

 

Verplaatsen en vervoer

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Client is in staat om zelfstandig het Openbaar Vervoer te gebruiken.

- Client is in staat om veilig aan het verkeer deel te nemen: lopend of met een algemeen gebruikelijke voorziening of een andere vervoersvoorziening.

 

Zinvolle daginvulling

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Client heeft regie over zijn daginvulling.

- Client heeft een evenwichtig dag- en nachtritme.

- Cliënt heeft structuur in het invullen van de dag of week (al dan niet met een vast dag- en/of weekprogramma).

- Client heeft een veilige (beschutte) daginvulling die past bij zijn behoefte.

- Client behoudt of ontwikkelt (arbeidsmatige) vaardigheden.

- Cliënt heeft gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol.

- Cliënt is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociaal netwerk.

- Client staat open voor opbouw van een sociaal netwerk.

- Cliënt kan eigen problematiek in relatie tot sociale netwerk hanteren.

- Cliënt kan omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen.

- Mantelzorger is ontlast.

 

Financiën/ administratie

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Cliënt heeft overzicht in de thuisadministratie.

- Cliënt heeft de thuisadministratie op orde.

- Cliënt betaalt tijdig rekeningen.

- Cliënt kan formulieren invullen.

- Cliënt weet naar welke instantie hij met welke vraag moet.

- De inkomsten en de uitgaven zijn op orde/in balans.

Onder het doen van de thuisadministratie valt in ieder geval: de postverzorging, de betaling van rekeningen en dergelijke.

 

De te bereiken resultaten kunnen mogelijk ook onder een ander leefgebied vallen.

 

Wettelijk beschermingsmaatregelen

Er bestaan een aantal wettelijke beschermingsmaatregelen; bij de kantonrechter kan een verzoek om toelating worden gedaan. Tegen de achtergrond van de problematiek binnen dit resultaatgebied zijn dat:

- Beschermingswind. Als iemand niet meer alleen voor zijn financiële zaken kan zorgen, kan hij hulp daarbij krijgen door zijn vermogen onder bewind te laten stellen en zijn financiële zaken door een ander laten regelen. Problematische schulden en verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken.

- Curatele. Als iemand zowel zijn persoonlijke én financiële zaken niet meer zelf kan regelen. Persoonlijke zaken zijn bijvoorbeeld een medische behandeling of verpleging. Het gaat om personen die handelingsonbekwaam zijn.

- Mentorschap. Als iemand alleen niet meer voor zijn persoonlijke en immateriële zaken kan zorgen, kan hij een mentor krijgen om hem te helpen.

 

Wonen

Te bereiken resultaten kunnen zijn:

- Cliënt behoudt huisvesting.

- Cliënt is in staat om zelfstandig te wonen.

- Client heeft een niet zelfverkozen sociaal isolement. Er is sprake van een sociaal isolement wanneer iemand weinig of geen (betekenisvolle, ondersteunende) contacten heeft en die wel zou willen hebben.

 

Aandachtgebieden

Bij het vaststellen van de resultaten kunnen bepaalde aandachtgebieden van belang zijn: justitie en verslaving.

 

Justitie

Dit aandachtsgebied heeft betrekking op justitiële maatregelen die het gevolg zijn van activiteiten of gedrag van de cliënt. Denk bijvoorbeeld aan: diefstal, heling, vandalisme, e.d. Ook kan het zijn dat aan de cliënt een taakstraf is opgelegd of hij zijn straf thuis (met enkelband) mag uitzitten. Het te bereiken resultaat op bijvoorbeeld het leefgebied sociaal functioneren zal mede worden bepaald door de oorzaak en het gevolg van de activiteiten voor de cliënt. Een resultaat kan bijvoorbeeld zijn dat de cliënt zelden (meer) contact heeft met justitie.

 

Verslaving

Dit aandachtsgebied heeft betrekking op verschillende soorten van verslaving en kan problemen opleveren op een of meerdere leefgebieden. Het te bereiken resultaat zal in ieder geval betrekking hebben op: het leren omgaan met de verslaving of het toeleiden naar verslavingszorg (in welke vorm dan ook).

 

Hoofdstuk 7 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

§ 7.1 Inleiding

Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het verstrekken van hulp bij het huishouden aan cliënten die bijvoorbeeld niet zelf de schoonmaakwerkzaamheden kunnen uitvoeren. Voor wat betreft een schone en leefbare woning geldt het uitgangspunt dat maatwerkvoorziening bedoeld is voor de ruimten die gericht zijn op het normale gebruik van de woning (art. 5.2.2, eerste lid, van de Verordening). Hobbyruimten vallen daar in beginsel niet onder. Ook ruimten die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hier dus buiten. Dat wil niet echter zeggen dat in deze ruimte(n) helemaal nooit gestofzuigd of gedweild hoeft te worden.

§ 7.2 Huishoudelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit hulp bij het huishouden gericht op het bereiken van een aantal resultaten.

 

§ 7.2.1 Definitie van resultaat

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan de basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

 

De afbakening waarop de voorziening betrekking heeft:

De client moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimtes en gang/trap/overloop.

 

De afbakening van activiteiten die niet onder de voorziening vallen:

Het schoonmaken van de buitenruimten bij het huis (ramen, tuin, balkon etc.) maakt geen onderdeel uit van huishoudelijke ondersteuning.

 

De normering van de voorziening:

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (bureau HHM).

§ 7.3 Normenkader hulp bij het huishouden

Normenkader als richtlijn

Het doel van het gebruik van het normenkader hulp bij het huishouden is om uniformiteit in de toekenning na te streven. Het gaat hierbij om een richtlijn, die is gebaseerd op volledige overname van het huishouden. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en er wordt met behulp van de richtlijn ondersteuning op maat toegekend. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Hierbij wordt in het ondersteuningsplan gemotiveerd aangegeven waarom wordt verhoogd of verlaagd.

 

§ 7.3.1 Gemiddelde cliëntsituatie  

Door uit te gaan van een gemiddelde cliëntsituatie krijgen de normtijden een algemeen karakter. Hiermee wordt voorkomen dat er op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde cliëntsituatie wordt verstaan:

- Een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

- Wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

- Er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

- De cliënt kan de woning dagelijks op orde houden zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

- De cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

- Er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

- Er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

- De woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

 

§ 7.3.2 Individuele situaties

Een aantal factoren kan ervoor zorgen dat een situatie niet-gemiddeld is. Hier is dan een andere inzet en/of frequentie van activiteiten of een andere tijdsbesteding nodig.

 

Kenmerken cliënt

- Mogelijkheden cliënt zelf: De fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren huishoudelijke taken. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.

- Beperkingen en belemmeringen van de cliënt: Beperkingen en belemmeringen van de cliënt kunnen gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

1. Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

2. Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD. Daarbij geldt het uitgangspunt van een gesaneerde woning.

- Ondersteuning vanuit mantelzorgers, gebruikelijke hulp, netwerk en vrijilligers: De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

 

Schoonmaakactiviteiten

Taken die onder deze vorm van hulp bij het huishouden vallen zijn (voor zover nodig) afnemen nat en droog, stofzuigen en dweilen, gordijnen en binnenzijde ramen wassen, bed verschonen, keuken en sanitair schoonmaken, opruimen.

 

§ 7.3.3 Beschikken over benodigdheden om te voorzien in primaire levensbehoeften (boodschappen)

Het kunnen beschikken over boodschappen voor het dagelijks leven valt binnen het bereik van huishoudelijke ondersteuning. Denk in dit geval aan levensmiddelen en schoonmaakmiddelen en dergelijke die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Ook het opstellen van een boodschappenlijst kan hier onder vallen.

 

§ 7.3.4 Wasverzorging

Het kunnen beschikken over schone en draagbare, zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, valt binnen het bereik van hulp bij het huishouden.

 

§ 7.3.5 Normenkader: activiteiten en frequenties

In bijlage I en II bij deze beleidsregels is het normenkader opgenomen waarin per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd wordt genoemd die verstrekt kan worden.

 

§ 7.3.6 Indirecte tijd

Dit is de tijd die de medewerker(s) van de aanbieder per bezoek besteden aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënten, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van schoonmaakspullen. Deze tijd maakt standaard onderdeel uit van de integrale normtijd bij het onderdeel schoon en leefbaar houden van het huis (zie bijlagen I en II bij deze beleidsregels). Bij indirecte tijd gaat het om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is, het gaat bijvoorbeeld niet om reistijd.

§ 7.4 Beleidsuitgangspunten

Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden hanteert het college de volgende beleidsuitgangspunten.

 

§ 7.4.1 Geen andere oplossingen

Vanzelfsprekend geldt dat er geen andere oplossingen mogelijk (kunnen) zijn die problemen kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren uiteraard tot de eigen verantwoordelijkheid (lees ook: eigen kracht). Het kan ook zijn dat de cliënt met inachtneming van bepaalde leefregels niet of slechts tijdelijk is aangewezen op ondersteuning (CRVB:2021:583, CRVB:2019:755).

 

§ 7.4.2 Leefeenheid primair zelf verantwoordelijk

De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Van huisgenoten die tot de leefeenheid van de cliënt behoren wordt in beginsel verwacht dat zij de huishoudelijke taken, als gebruikelijke hulp, overnemen als de cliënt daartoe niet in staat is. Zie hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

 

§ 7.4.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Als algemeen uitgangspunt geldt dat de cliënt beschikt over algemeen gebruikelijke voorzieningen waarmee de hulp bij het huishouden zo efficiënt mogelijk kan worden geboden. Denk aan een stofzuiger, een wasmachine, schoonmaakmiddelen, een dweil, et cetera (vergelijk CRVB:2015:1503). Het gaat in dit geval ook om bepaalde voorzieningen die het mogelijk maken dat de cliënt een deel van de huishoudelijke taken zelf kan uitvoeren (CRVB:2022:308). Bijvoorbeeld stof afnemen met een plumeau of een handwringer voor het uitwringen van werkdoekjes. Het kan ook zijn dat met een algemeen gebruikelijke voorziening een aanspraak (deels) wordt voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan de aanschaf van een wasdroger of het plaatsen van de wasmachine en/of droger op een verhoging of in een ruimte die wel bereikbaar is voor de cliënt zodat hij (een deel van) de was zelf kan doen (vergelijk CRVB:2005:AT8015).

 

§ 7.4.4 Boodschappendienst

Gebruikmaking van een boodschappendienst wordt in principe aangemerkt als algemeen gebruikelijke voorziening. Supermarkten hebben doorgaans een dergelijke service, hetgeen wel uit het onderzoek moet blijken. De cliënt kan zijn boodschappen via de telefoon of de PC bestellen. Zie voor algemeen gebruikelijke voorzieningen verder paragraaf 3.3.2 en bijlage IV van deze beleidsregels

 

§ 7.4.5 Inrichting woning

Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking zodat de huishoudelijke ondersteuning zo efficiënt mogelijk kan worden geboden. Van de cliënt mag worden verwacht dat hier rekening mee wordt gehouden. Denk bijvoorbeeld aan de inrichting van de woning, (aanschaf van) gordijnen of (te) volle vensterbanken die - voordat de ramen gewassen kunnen worden - eerst verwijderd moeten worden, (te) volle kasten met allerlei kleinheden, et cetera. De inrichting van de woning is namelijk een keuze waar de cliënt invloed op kan uitoefenen. Ook mag van de cliënt worden verwacht dat hij - indien mogelijk - voorbereidingen treft, bijvoorbeeld voor het doen van de was.

 

§ 7.4.6 Huisdieren

In het algemeen geldt dat het hebben van huisdieren niet hoeft te leiden tot meer inzet van hulp bij het huishouden (CRVB:2019:2585). Het ligt ook niet voor de hand dat een cliënt dit van het college verwacht. Als de cliënt is aangewezen op een zogeheten hulphond, die is verstrekt op grond van de Zvw of Wmo 2015, zal het college daar wel rekening mee moeten houden (RBGEL:2018:1741).

 

§ 7.4.7 Gesaneerde woning

Verder is het zo dat bij huishoudelijke ondersteuning wordt uitgegaan van een gesaneerde woning ingeval van bijvoorbeeld huisstofmijtallergie. Is de cliënt allergisch voor bijvoorbeeld vogels of katten maar worden deze dieren wel door de cliënt gehouden dan geldt geen ondersteuningsplicht voor het college voor het ‘meerwerk’. Dit zijn keuzes die in het kader van de eigen verantwoordelijkheid moeten worden beschouwd.

 

§ 7.4.8 Strijken

Als was medisch noodzakelijk gestreken moet worden, valt dit binnen het bereik van hulp bij het huishouden. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij rekening houdt met het kopen van kleding waarbij strijken niet nodig is (bijv. CRVB:2019:2585, RBMNE:2020:1866)

 

§ 7.4.8 Maaltijden

Het klaarzetten of bereiden en zonodig aanreiken van maaltijden valt onder de huishoudelijke ondersteuning.

Het gaat om broodmaaltijden en warme maaltijden en koffie of thee zetten.

 

Warme maaltijden

Naast het bereiden van de warme maaltijd kan ook enkel het opwarmen van een maaltijd aan de orde zijn. Een warme maaltijd kan 1 keer per dag worden geboden. Dit geldt vanzelfsprekend alleen als er geen andere (voorliggende) oplossingen zijn zoals: gebruikelijke hulp, mee kunnen eten bij een buurt- of verzorgingshuis of de kant-en-klaar maaltijden van de supermarkt.

 

Aanreiken

Het aanreiken van de maaltijden valt binnen het bereik van de Wmo 2015. Voor zover de cliënt vanwege lichamelijke beperkingen niet in staat is zelf te eten, ligt het voor de hand dat daarvoor een indicatie verkregen kan worden op grond van de Zvw (verzorging en verpleging). Ook indien vanwege bijvoorbeeld verslikkingsgevaar toezicht moet worden gehouden tijdens het eten zal die aanspraak van de Zvw zijn aangewezen.

 

§ 7.4.9 Tijdelijke voortzetting indicatie

Het college kan een indicatie voor hulp bij het huishouden bij een tweepersoonshuishouden tijdelijk voortzetten als één van de partners is overleden of intramuraal zal gaan verblijven in een Wlz-instelling. Onder tijdelijk wordt maximaal zes weken verstaan.

 

Hoofdstuk 8 ONDERSTEUNING BIJ HET WONEN

 

Art. 1.1.1, eerste lid, van de wet (diverse begripsbepalingen)

Hoofdstuk 5 en 14 verordening (divers)

 

§ 8.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf voor een eigen woning moet zorgen. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook een woonwagen en een woonschip met vaste stand- of ligplaats wordt gezien als een woning. Woningen die niet geschikt en bedoeld zijn om het gehele jaar te bewonen (zoals vakantiewoningen zonder gedoogvergunning, hotels en pensions) en erkende instellingen of instellingen die gericht zijn op het verstrekken van zorg vallen niet onder het begrip ‘eigen woning’. Zie hoofdstuk 14 van de verordening voor de begripsbepaling van een woning. In het algemeen geldt dat een woonvoorziening langdurig nodig moet zijn (art. 5.1, tweede lid, van de Verordening). Wat onder langdurig wordt verstaan laat zich niet makkelijk vertalen in tijd. Ingeval van woonvoorzieningen die niet zijn terug te draaien zonder hoge kosten, zoals een woningaanpassing, moet sprake zijn van langdurige beperkingen. Het college kan woonvoorzieningen verstrekken in de vorm van:

a. woningaanpassingen; en/of

b. hulpmiddelen om zich in en om de woning verplaatsen.

§ 8.2 Elementaire woonfuncties

Het verstrekken van woonvoorzieningen is gericht op het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Het gaat om de ruimtes waarop de cliënt is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Afhankelijk van de woonfunctie en het noodzakelijke gebruik daarvan kunnen verschillende soorten woonvoorzieningen worden verstrekt.

 

Bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid

Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt voor de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Denk bijvoorbeeld ook aan het verbreden van een toegangspad of een toegangsdeur. Het moet gaan om elementaire woonfuncties en het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning.

 

Gemeenschappelijke ruimten en convenant

Omdat de cliënt zijn woning moet kunnen bereiken en/of de aan hem verstrekte vervoersvoorziening moet kunnen stallen, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken in de gemeenschappelijke ruimte. Raalte heeft een convenant afgesloten met Salland Wonen waarin staat wie financieel verantwoordelijk is voor het aanbrengen van bepaalde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. Denk aan de brandveiligheid bij het stallen van een elektrische voorziening.

§ 8.3 Voorwaarden

Verder is het zo dat bij de beoordeling van de aanvraag beperkende voorwaarden en/of weigeringsgronden aan de orde kunnen zijn. De Verordening bepaalt een aantal specifieke criteria bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen gericht op het wonen. Er zijn situaties opgenomen waaronder geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan, zie onder meer artikel 5.2.1, derde lid, van de Verordening.

§ 8.4 Wettelijke afbakening hulpmiddelen

Vanaf 1 januari 2013 is de uitleen van hulpmiddelen onder de werking van de Zvw gebracht (Stcrt. 2012, nr. 14946). Of een verzekerde in aanmerking komt voor bepaalde hulpmiddelen via de uitleen is afhankelijk van de vraag of hij daar voor een beperkte of onzekere duur op is aangewezen (art. 2.12, tweede lid, Regeling zorgverzekering). Het gaat om rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen en hulpmiddelen voor het zich wassen en zorgdragen voor de toiletgang. Staat op voorhand vast dat de cliënt voor onbeperkte duur is aangewezen op een dergelijk hulpmiddel wordt deze op grond van de Wmo 2015 verstrekt. In het algemeen geldt dat als de cliënt (zonder kosten) gebruik kan maken van de uitleen, het tot zijn eigen verantwoordelijkheid behoort dat ook te doen.

§ 8.5 Primaat van verhuizen

Om te voorkomen dat bij een niet te kostbare aanpassing van de woning het verhuisprimaat al toegepast zou kunnen worden, is deze bevoegdheid begrensd tot een bedrag van € 8.000,-. Onder zo’n aanpassing wordt ook een traplift verstaan. Is een geschikte woning beschikbaar, dan zal het college nog wel de belangen van de cliënt en het college tegen elkaar moeten afwegen.

 

Belangenafweging

Het spreekt voor zich dat er een geschikte woning (huur of koop) beschikbaar moet zijn en verhuizen een geschikte oplossing is. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het primaat van verhuizen, omdat elke situatie anders kan zijn. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van relevante factoren die daar, afhankelijk van de situatie, een rol bij kunnen spelen.

 

Zwaarwegende redenen

Uit de belangenafweging kunnen zwaarwegende redenen naar voren komen waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden daarvan zijn:

1. Er blijkt uit medisch onderzoek een contra-indicatie voor verhuizen. Bijvoorbeeld als verwacht wordt dat een (dementerende) cliënt binnen een redelijke termijn niet zal aarden of vertrouwd zal kunnen geraken in de nieuwe woning of woonomgeving.

2. Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt zich verzet tegen een zoektijd/wachttijd naar een geschikte woning. Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een aangepaste/geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.

3. De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning maakt het niet acceptabel dat de cliënt verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven (wonen). Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg zorg op grond van de Zvw of ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend.

4. Het toepassen van het verhuisprimaat treft vanzelfsprekend ook de aanwezige huisgenoten. Het college weegt hun belangen mee bij de beoordeling of het primaat van verhuizen onverkort kan worden toegepast.

5. De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend of het verplaatsen van het bedrijf onredelijke kosten met zich meebrengt. Deze kosten kunnen voor de ondernemer in kwestie mogelijk wel aftrekbaar zijn op diens aangifte Inkomstenbelasting. Hierbij kan het gaan om de cliënt zelf maar ook zijn partner.

6. Er is een substantiële stijging van woonlasten verbonden aan de woning waarnaar moet worden verhuisd (zie verder hierna).

 

Woonlastenconsequenties woning

Een nieuwe huurwoning kan een (aanzienlijke) stijging van de huurprijs met zich meebrengen. De huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het college beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging voor de aanvrager en zijn eventuele echtgenoot redelijkerwijs aanvaardbaar is. Daarbij is het niet zo dat het hebben van erg lage woonlasten zonder meer betekent dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. Immers iedereen wordt geacht de toepasselijke basishuur te (kunnen) betalen van zijn eigen inkomen. Bij toewijzing van een woning wordt overigens door de woningbouwcoöperaties rekening gehouden met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag (Wht). Het kan ook gaan om een koopwoning. Daarvoor gelden een aantal dezelfde uitgangspunten. Een stijging van de woonlasten die aan een eigen woning verbonden is hoeft dan ook niet in de weg te staan aan het toepassen van het primaat van verhuizen. Wel is het zo dat het primaat van verhuizen niet is toegestaan als de cliënt en/of de mede-eigenaar van de woning, bijvoorbeeld diens partner, met een aanzienlijke restschuld blijven zitten na de verkoop van de woning. Of daarvan sprake is wordt beoordeeld op basis van de individuele situatie.

 

Woonlastenconsequenties bij verhuizing eigen woningbezit

Om de woonlastenconsequenties voor woningeigenaren te berekenen worden de netto woonlasten van deze eigen woning als volgt berekend:

- Rente die verband houdt met de woning (netto hypotheeklasten);

- Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom;

- Opstalverzekering.

 

Geen primaat verhuizen toepassen

Het college kan het bedrag van € 8.000 (afwegingsgrens verhuisprimaat) verstrekken aan een cliënt die eigen huisbezitter of mede-eigenaar is als:

- Als de kosten van een woningaanpassing en/of nagelvaste hulpmiddelen aan de huidige woning meer bedragen dan € 8.000,-, en

- Als het verhuisprimaat is afgewogen en kan worden toegepast, en

- De kosten van een woningaanpassing en/of nagelvaste hulpmiddelen aan de nieuwe woning meer bedraagt dan € 8.000,-, en significant minder dan de kosten van een aanpassing aan de huidige woning en

- De cliënt niet wenst te verhuizen,

- De cliënt bekostigt de meerkosten (> € 8.000,-) van de woningaanpassing en/of nagelvaste hulpmiddelen zelf, en

- niet te verwachten valt dat er op termijn nog andere woningaanpassingen en/of nagelvaste hulpmiddelen nodig zijn.

De cliënt besteedt het bedrag binnen het programma van eisen. Desgevraagd toont de cliënt aan dat de noodzakelijke aanpassingen bekostigd kunnen worden. Het bedrag wordt in beginsel uitbetaald nadat de woningaanpassing en/of het nagelvaste hulpmiddel is gerealiseerd.

 

Verhuiskosten

Het kan voorkomen dat cliënten bij wie het primaat van verhuizen wordt toegepast, geconfronteerd worden met verhuiskosten. In die gevallen kan het college een geldbedrag verstrekken voor de verhuizing en inrichting van de nieuwe woning (art. 2.2 van het Besluit). Het geldbedrag kan worden verhoogd.

 

Doelverstrekking

Het geldbedrag voor de verhuiskosten is een doelverstrekking. Dat wil zeggen dat het niet voor andere doeleinden mag worden ingezet.

 

Verhuizen uit vakantie- of recreatiewoning

Het primaat van verhuizen geldt niet als de cliënt in een vakantie- of recreatiewoning woont want die woningen zijn uitgesloten van het verstrekken van aanpassingen zoals hier bedoeld. Dat betekent ook dat geen geldbedrag voor de verhuizing naar een andere woning wordt verstrekt.

§ 8.6 Woonvoorziening overig

Meerkosten

Het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor aanpassingen in bijvoorbeeld de keuken of badkamer is mogelijk. Bij een bouw of renovatie van een woning kan het zijn dat dergelijke aanpassingen zonder (al te veel) meerkosten kunnen worden meegenomen waardoor geen maatwerkvoorziening verstrekt hoeft te worden. Denk aan de situatie waarin een client een woning bouwt of renoveert en voor een vergoeding in aanmerking wenst te komen op grond van de Wmo 2015, terwijl het geen meerkosten met zich meebrengt. Dat wil zeggen dat bij de bouw en renovatie rekening kan worden gehouden met de kosten van een geschikte keuken of badkamer.

 

Taakverdeling

Ook kan van de cliënt en zijn partner of huisgenoten worden verlangd dat de taakverdeling wordt aangepast waarmee een aanspraak kan worden voorkomen of beperkt in omvang. Het gaat om activiteiten die ook door andere gezinsleden kunnen worden gedaan zoals het in- en uitladen van de wasmachine.

 

Offertes

Indien de cliënt is aangewezen op een woningaanpassing, dan wordt een programma van eisen opgesteld voor de goedkoopst passende bijdrage in dat kader. Daarvoor worden offertes opgevraagd:

- woningaanpassing in natura < € 5.000: 1 offerte,

- woningaanpassing in natura > € 5.000: 2 offertes,

- woningaanpassing in de vorm van pgb: < € 5.000: 1 offerte

- woningaanpassing in de vorm van pgb: > € 5.000: 3 offertes.

De offertes zal het college zelf opvragen maar ingeval van een pgb kan de cliënt dat ook doen. Het college beoordeelt de offertes.

 

Starten met de werkzaamheden

Alleen met de door het college verleende toestemming mag worden begonnen met de werkzaamheden. Het spreekt voor zich dat de woningaanpassing binnen het programma van eisen wordt uitgevoerd. Nadat de werkzaamheden zijn voltooid is het college bevoegd om dat te controleren aan de hand van onder meer de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing of middels een huisbezoek.

 

Vakantie- of recreatiewoning

In een vakantie- of reactiewoning worden geen woningaanpassingen of nagelvaste hulpmiddelen, zoals een traplift of plafondlift aangebracht. Het gaat immers om een woning die niet geschikt of bestemd is voor permanente bewoning. Het verstrekken van bijvoorbeeld een losse tillift is wel mogelijk.

§ 8.7 Kindvoorzieningen

Het college kan aan kinderen, net als aan volwassen cliënten, maatwerkvoorzieningen verstrekken. Omdat kinderen doorgaans nog in ontwikkeling zijn houdt het college er rekening mee dat een maatwerkvoorziening kan leiden tot grotere mate van zelfstandigheid en grotere participatiemogelijkheden. Dat wil ook zeggen: zonder hulp van anderen (bijv. CRVB:2010:BL8894). Het kan ook zijn dat het kind volledig afhankelijk is van de zorg van zijn ouder(s) en in het kader van de veiligheid of het veilig kunnen spelen op bepaalde momenten van de dag op een zogeheten grondbox is aangewezen. Afhankelijk van de hoogte van de kosten kan een grondbox een algemeen gebruikelijke voorziening zijn.

§ 8.8 Rolstoel

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik worden verstrekt. Dat betekent dat het allereerst om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Hoewel een rolstoel strikt genomen geen vervoersvoorziening is, kan daar in het kader van deelname aan het maatschappelijk verkeer wel rekening mee worden gehouden. Immers kan de cliënt een (elektrische) rolstoel ook gebruiken voor verplaatsingen in de directe woon-en leefomgeving.

 

Incidenteel rolstoelgebruik

Een rolstoel voor incidenteel gebruik is niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Doorgaans wordt deze gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots op grond van de Zvw, rolstoelpools of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen, in het winkelcentrum, bij ziekenhuizen en dergelijke.

 

Uitzondering

Het college kan een rolstoel voor incidenteel gebruik verstrekken. Dat is het geval indien een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet of nauwelijks lopend kan verplaatsen over de hele korte (vervoers)afstanden. Ook niet met algemeen gebruikelijke loophulpmiddelen, zoals een rollator. Denk bijvoorbeeld aan: bezoek OED of familiebezoek. Er is sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. De cliënt is aangewezen op een incidenteel te gebruiken rolstoel om van A naar B te komen. In dat geval zijn de rolstoelpool of uitleen geen geschikte oplossingen. Deze rolstoel kan worden meegenomen in het Service Vervoer Raalte of in de eigen auto.

 

Hoofdstuk 9 ONDERSTEUNING BIJ DEELNAME MAATSCHAPPELIJK VERKEER

 

Artikel 3.6.3 van de Verordening

 

§ 9.1 Inleiding

Deelname aan het maatschappelijk verkeer heeft betrekking op het verstrekken van vervoersvoorzieningen om zich lokaal te kunnen verplaatsen. Onder het zich lokaal kunnen verplaatsten wordt verplaatsen dicht bij huis verstaan als bedoeld in de Verordening. De lokale vervoersbehoefte strekt zich uit tot de korte afstand en de wat langere afstand rondom de woning. De cliënt wordt hiermee in staat gesteld om:

- zich te kunnen verplaatsen rondom de woning;

- zich te kunnen verplaatsen over een langere afstand rondom de woning (25 kilometer);

- medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan;

- boodschappen te kunnen doen.

 

§ 9.2 Beleidsuitgangspunten

Het college hanteert een aantal beleidsuitgangspunten.

 

Bereiken en gebruiken van het (niet vraagafhankelijk) openbaar vervoer

Naast het gebruiken kunnen maken van, wordt bij de beoordeling van de aanspraak ook onderzocht of het (niet vraagafhankelijk) Openbaar Vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt (CRVB:2021:3222). Voor de vraag of de cliënt bijvoorbeeld de bus (of ander Openbaar Vervoer) kan bereiken en gebruiken is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de cliënt een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen (CRVB:2012:BX7649). Mogelijk kan dat met algemeen gebruikelijke loophulpmiddelen zoals een rollator. Het spreekt voor zich dat dit ook afhankelijk kan zijn van de afstand waarbinnen zich een opstaphalte bevindt. In die gevallen beoordeelt het college of de cliënt die afstand kan overbruggen met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel. Bushaltes zijn over het algemeen opgehoogd en mogelijk zijn ook lage instapbussen beschikbaar eventueel met een uitklapbare oprijplaat.

 

Lokaal

Onder de lokale langere afstand wordt een afstand van 25 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt waarvoor het Service Vervoer Raalte in het algemeen een passende bijdrage vormt (zie hierna onder passende bijdrage). Wel is het zo dat de cliënt een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken. Daaronder vallen bijvoorbeeld een NS-station met dienstverlening, winkels voor het doen van boodschappen en het ziekenhuis. De ondersteuningsplicht van het college is gericht op het kunnen bereiken van de genoemde locaties (basisvoorzieningen). Heeft de cliënt een bovenlokale vervoersbehoefte, dan geldt daarvoor het landelijke vervoersysteem Valys (standaard- en hoog persoonsgebonden kilometerbudget).

 

Vervoersmogelijkheden

De cliënt met geobjectiveerde beperkingen die geen gebruik kan maken van het Service Vervoer Raalte of voor wie dat geen passende bijdrage levert en voor wie geen voorliggende oplossingen beschikbaar zijn, kan in aanmerking komen voor een andere vervoersvoorziening (zie verder hierna). Onder voorliggende oplossingen wordt in ieder geval verstaan: gebruikelijke hulp, een algemeen gebruikelijke voorziening maar ook aanwezige voorzieningen die voorzien in de vervoersbehoefte (bijv. CRVB:2020:2644). Een te verstrekken vervoersvoorziening is afhankelijk van de vervoersbehoefte. Die wordt vastgesteld bij het onderzoek.

 

Rolstoel

Het college kan een rolstoel voor incidenteel gebruik verstrekken voor de verplaatsingen op de zeer korte afstand. Zie paragraaf 8.8 van deze beleidsregels.

 

Vervoersbehoefte

De vervoersbehoefte bestaat uit de activiteiten die de cliënt wenst te ondernemen en waarvoor hij een vervoersvoorziening nodig heeft, zodat hij in staat wordt gesteld tot de onder § 9.1 genoemde activiteiten. De vervoersbehoefte is cliëntgebonden. Dat wil echter niet zeggen dat het college tegemoet moet komen aan alle wensen van de cliënt. Het gaat erom dat de client ondanks de beperkingen in redelijke mate op vergelijkbare wijze als anderen zonder beperkingen kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer (CRVB:2022:224).

 

Passende bijdrage

Welke vervoersvoorziening daar een passende bijdrage aan levert is afhankelijk van de bestemmingen die bereikt moeten worden. Voor gerichte bestemmingen (waarover afspraken gemaakt kunnen worden) zal het Service Vervoer Raalte en passende bijdrage leveren (zie verder hierna). Dat is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Voor ongerichte bestemmingen zal een scootmobiel of een driewielfiets meer zijn aangewezen.

 

Omvang

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wmo blijkt dat het zich kunnen verplaatsen met een omvang van 1500 kilometer per jaar in beginsel in redelijke mate kan worden deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer (vergelijk CRVB:2012:BV7463). Voor het Service Vervoer Raalte is dit uitgangspunt ook neergelegd in de Verordening.

 

Maatwerk

Het college kan afwijken van deze norm. Dat kan zowel naar beneden als ook naar boven zijn. De noodzaak van kilometers boven deze algemene norm moet door de cliënt aannemelijk worden gemaakt. Het college zal daar dan onderzoek naar moeten doen. De noodzaak van kilometers beneden deze algemene norm moet door het college aannemelijk worden gemaakt.

 

Service Vervoer Raalte als passende bijdrage

Het Service Vervoer Raalte is collectief aanvullend openbaar vervoer en kan bestaan uit zowel een collectieve maatwerkvoorziening maar ook uit individueel (rolstoel)taxivervoer. Of gebruik van het Service Vervoer Raalte in het individuele geval als passende bijdrage kan worden aangemerkt, is afhankelijk van de vraag of de cliënt - medisch gezien - gebruik kan maken van het Service Vervoer Raalte (CRVB:2018:1487). Verder is het afhankelijk van de vervoersbehoefte en frequentie van de lokale verplaatsingen. Daaronder vallen in ieder geval gerichte verplaatsingen waardoor het Service Vervoer Raalte ook voor de korte afstand een passende bijdrage kan zijn (vergelijk CRVB:2013:2459). Daarbij geldt ook dat het hebben van enige wachttijd bij gebruik van het Service Vervoer Raalte niet zodanig bezwarend is dat daardoor niet meer gesproken kan worden van een passende bijdrage. In voorkomende gevallen wordt in principe het primaat van het Service Vervoer gehanteerd (vergelijk CRVB:2019:3669). Heeft de cliënt een vervoersbehoefte op de korte én wat langere lokale afstand, dan kunnen twee vervoersvoorzieningen zijn aangewezen.

 

Begeleiding nodig

Het spreekt voor zich dat bezien moet worden of de cliënt (medisch gezien) gebruik kan maken van het Service Vervoer Raalte, al dan niet met begeleiding. Die medisch begeleider kan gratis toegang krijgen tot het Service Vervoer Raalte. Dat is het geval als de cliënt vanwege diens beperkingen niet alleen de taxirit kan afleggen. Het gaat in deze situaties om vervoer van deur tot deur. Het is dan ook zo dat de cliënt zonder (medisch) begeleider geen toegang krijgt tot het Service Vervoer Raalte. Een sociaal begeleider reist, net als de cliënt tegen het gereduceerde tarief (de ritbijdrage).

 

Niet gezamenlijk kunnen reizen

Bij de toekenning van het Service Vervoer Raalte kan het voorkomen dat het gezin niet gezamenlijk kan reizen. Op zichzelf genomen is het voorstelbaar dat het voor een gezin prettiger en gemakkelijker is om samen te reizen. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat het niet samen kunnen reizen niet betekent dat het Service Vervoer Raalte niet als passende bijdrage kan gelden. Gebruik maken van het Service Vervoer Raalte betekent namelijk niet dat het onmogelijk is om een gezamenlijke bestemming te bereiken (vergelijk CRVB:2018:1487).

 

Instap- en reizigerstarief Service Vervoer Raalte

Voor het gebruik van het OV is iedereen - ongeacht het hebben van beperkingen - een gebruikelijk OV-tarief verschuldigd. Gebruikers van het Service Vervoer Raalte zijn in dat kader een instap- en reizigerstarief verschuldigd (art. 3.6.3, derde lid onder b, van de Verordening).

 

Medisch vervoer

Onderdeel van een vervoersbehoefte kan ziekenhuisbezoek of ander 'medisch vervoer' zijn. Het feit dat de cliënt met het Service Vervoer Raalte - in geval van een medische spoedsituatie - niet of niet tijdig in het ziekenhuis kan komen vormt geen reden om het primaat van het Service Vervoer Raalte niet toe te passen (vergelijk CRVB:2020:128). De ondersteuningsplicht van het college is namelijk in beginsel gericht op lokale verplaatsingen. Verplaatsingen in verband met medische spoedsituaties vallen daar niet onder. Bestaat er geen aanspraak op medisch vervoer, dan valt het vervoer in verband met therapie of het bezoeken van medische behandelaars ook onder de ondersteuningsplicht van het college (CRVB:2010:BL4037).

 

Ernstig beperkte mobiliteit en vervoersbehoefte voortvloeiend uit zorgtaken

Bij een cliënt met beperkingen die uiterst beperkt mobiel is, moet in beginsel mede de vervoersbehoefte die voortvloeit uit zorgtaken met betrekking tot minderjarige kinderen worden betrokken (vergelijk CRVB:1998:AA8703). Dit kan betekenen dat het Service Vervoer Raalte zich niet als passende bijdrage laat kwalificeren. Daarbij wordt overigens wel rekening gehouden met de bijdrage die van de andere ouder en andere daarvoor in aanmerking komende personen redelijkerwijs kan worden verlangd (vergelijk CRVB:2010:BM7989). Dergelijke overwegingen spelen een rol bij een vervoersbehoefte op zowel de korte als de lange lokale afstand waarvoor meerdere voorzieningen aangewezen kunnen zijn.

 

Stalling

Het stallen van vervoersvoorzieningen, zoals een scootmobiel dient op een adequate wijze te geschieden. Het college onderzoekt of de cliënt zelf mogelijkheden heeft om hier zorg voor te dragen, door bijvoorbeeld herinrichten of opruimen van de beoogde (stallings)ruimte. Dit behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. Heeft de woning van de cliënt geen mogelijkheden tot het stallen van de scootmobiel, dan valt het realiseren daarvan onder de ondersteuningsplicht van het college. Aan de stalling worden wel eisen gesteld zoals: een (gesloten) ruimte met een (af)dak inclusief een oplaadpunt met inachtneming van de brandveiligheid.

 

Andere wettelijke aanspraak

Het college is in principe niet gehouden een maatwerkvoorziening te verstrekken als aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke aanspraak waarmee een gelijk doel kan worden bereikt als met de maatschappelijke ondersteuning. In voorkomende gevallen is de cliënt niet aangewezen op maatschappelijke ondersteuning en behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt de aanspraak naar volle vermogen te gelde te maken. Het moet gaan om een wettelijke aanspraak en daarmee een afdwingbaar recht. Hieronder staan een aantal voorbeelden genoemd.

 

Ziekenvervoer

Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op ziekenvervoer als de cliënt onder de doelgroep valt of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Het gaat om verzekerden die nierdialyses, oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moeten ondergaan, zich uitsluitend per rolstoel kunnen verplaatsen of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat zij zich niet zonder begeleiding kunnen verplaatsen. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw.

 

Leefvervoer WIA

Op grond van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kan aanspraak bestaan op een zogeheten leefvervoersvoorziening (art. 35, derde lid, WIA).

 

Doelgroep leefvervoersvoorziening

Allereerst moet vaststaan dat aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening (art. 35, tweede lid onder a, van de WIA). Die kan worden verstrekt aan de persoon met een structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten. De vervoersvoorziening is nodig voor verzekerden om de werkplek of opleidingslocatie te bereiken. Dit in het kader van arbeidsintegratie. Er zijn personen die zijn uitgesloten waaronder zij die werkzaam zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening.

 

Leefvervoersvoorziening

De zogeheten leefvervoersvoorziening kan worden verstrekt aan de verzekerde aan wie een vervoersvoorziening is toegekend (art. 35, derde lid, van de WIA). De leefvervoersvoorziening heeft een functie in de leefsfeer net als in de Wmo 2015 (CRVB:2012:BV9433). Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager deze leefvervoersvoorziening aan te vragen en de gelden in te zetten waarvoor zij bestemd zijn. Verzekerden met een hoog inkomen hebben overigens geen aanspraak op deze WIA- voorziening omdat er een inkomensgrens van toepassing is. Dit betekent dat het college op die grond een aanvraag niet mag afwijzen omdat het hanteren van inkomensgrenzen onder de Wmo 2015 - net als onder de Wmo - niet is toegestaan.

§ 9.3 Autoaanpassingen

Autoaanpassingen zijn erop gericht lokale verplaatsingen mogelijk te maken voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op een eigen auto. In de praktijk zal de cliënt niet snel zijn aangewezen op een autoaanpassing. Het primaat ligt namelijk bij het Service Vervoer Raalte (CRVB:2015:4025). Blijkt echter uit onderzoek dat:

- de cliënt geen gebruik kan maken van het Service Vervoer Raalte,

- de autoaanpassing bestemd is voor de lokale verplaatsingen van een minderjarig kind met beperkingen, en

- een autoaanpassing een goedkopere oplossing is, dan

kan een autoaanpassing aangewezen zijn. Daarbij worden een aantal uitgangspunten gehanteerd.

 

Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing

- Is het gebruik van de eigen auto nodig voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel én is het Service Vervoer Raalte geen passende bijdrage?

- Is een autoaanpassing de goedkoopst passende bijdrage?

- Hoe staat het met de ouderdom en technische staat van de auto?

- Is de cliënt eigenaar en bestuurder van de auto? Onder de eigenaar van de auto kan ook de wettelijk vertegenwoordiger van het kind worden verstaan waar de autoaanpassing voor bestemd is.

- Het college hanteert het uitgangspunt dat de auto waar de autoaanpassing voor bestemd is moet nog ten minste zeven jaar te gebruiken moet zijn. Daarvoor wordt onderzoek gedaan naar de gemiddelde levensduur van de auto. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) kan nodig zijn om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Het college kan hiervan afwijken als de aanpassing, zonder al te hoge kosten, in een volgende auto kan worden overgezet.

 

Fondsenwerving

Het werven van fondsen is vanzelfsprekend geen zogeheten voorliggende voorziening op het verlenen van een maatwerkvoorziening. Het kan echter wel voor komen dat een cliënt met behulp van fondsen een auto of bus kan aanschaffen. Vaak moeten aan zo’n auto of bus nog aanpassingen verricht worden. Het ligt op de weg van de cliënt daarover vooraf met het college contact over te hebben. Dit om teleurstellingen te voorkomen als een aanvraag om aanpassingen wordt afgewezen.

 

Hardheidsclausule

Afwijken van het primaat van het Service Vervoer Raalte kan onder zeer bijzondere omstandigheden onder toepassing van de hardheidsclausule (art. 13.3 van de Verordening). Het gaat er in voorkomende gevallen om dat er bij de cliënt ten opzichte van de personenkring die gebruik maakt (moet maken) van het Service Vervoer Raalte bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen waarom het college onder toepassing van de hardheidsclausule moet afwijken van het primaat. Deze omstandigheden moeten in principe door de cliënt worden gesteld en zonodig desgevraagd worden onderbouwd.

§ 9.4 Bovenlokaal vervoer

Het college is alleen verantwoordelijk voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening om zich lokaal te kunnen verplaatsen. Dat betekent ook dat het onderzoek naar de vervoersmogelijkheden en - beperkingen gericht zijn op de lokale verplaatsingen. Voor bovenlokale verplaatsingen kan gebruik worden gemaakt van de eigen auto of het openbaar vervoer. Indien het reguliere openbaar vervoer om medische redenen niet mogelijk is, bestaan de mogelijkheden van Valys (beschikbaar vanaf 5 zones vanaf het woonadres). Met Valys kan een reis van deur tot deur geboekt worden, waar het gebruik van taxi mogelijk gecombineerd kan worden met openbaar vervoer of aanvullend openbaar vervoer. Daarnaast kent Valys een hoog persoonlijk kilometerbudget op jaarbasis. Daarvoor is een indicatie nodig.

§ 9.5 Sportvoorziening

Sportbeoefening is participatie in de zin van de wet als de cliënt daar in redelijke mate aan deelneemt (CRVB:2018:3348). Onder in redelijke mate deelnemen worden in ieder geval situaties verstaan waarin de cliënt al geruime tijd een sport beoefent en dat niet meer zonder maatwerkvoorziening kan doen vanwege het optreden van beperkingen. Het beoefenen van een sport is in zo’n geval een persoonskenmerk. Het verstrekken van een sportvoorziening kan in redelijke verhouding staan tot situatie voorafgaand aan ondersteuningsbehoefte. Het college kan bijvoorbeeld een sportrolstoel verstrekken inclusief de daarmee gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires.

 

§ 9.5.1 Criteria om voor de sportvoorziening in aanmerking te komen

Tijdens het onderzoek wordt besproken of de cliënt serieus overweegt te blijven sporten maar ook of hij is aangewezen op een sportvoorziening. Gaat het om een cliënt die overweegt om te gaan sporten dan wordt gekeken naar de bijdrage van sporten aan de maatschappelijke participatie en of andere oplossingen met hetzelfde doel niet mogelijk zijn. De cliënt kan bijvoorbeeld verwezen worden naar organisaties die voorlichting kunnen geven over de mogelijkheden van sporten met een beperking.

 

§ 9.5.2 Aard van de verstrekking

Het zal niet in alle gevallen zo zijn dat sportvoorzieningen beschikbaar zijn bij een door het college gecontracteerde aanbieder (natura in bruikleen of eigendom). Is dat niet het geval, dan ligt verstrekking in de vorm van een pgb meer voor de hand. De hoogte van het pgb wordt afgestemd op de goedkoopst passend bijdrage, dit gebaseerd op het natura aanbod of een offerte. Bij aanpassingen en accessoires gaat het uiteraard alleen om noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke voorzieningen.

 

Hoofdstuk 10 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

 

Hoofdstuk 8 van de Verordening

Hoofdstuk 2 en 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning

 

§ 10.1 Inleiding

Een pgb is een bedrag waarmee de budgethouder tenminste de geïndiceerde maatwerkvoorziening kan inkopen als wordt voldaan aan de voorwaarden. Het pgb wordt door de Sociale verzekeringsbank (Svb) betaald aan een derde met wie de budgethouder een overeenkomst heeft afgesloten (diensten). De wet bepaalt een aantal voorwaarden die het college moet beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen (art. 2.3.6, tweede en derde lid, van de wet).

§ 10.2 Spoedeisende situatie: geen pgb

Een pgb is niet mogelijk als het college, na melding van de hulpvraag, een (tijdelijke) maatwerkvoorziening verstrekt vanwege een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet. Immers, het onderzoek naar de vraag of de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening moet nog worden uitgevoerd. Zie verder hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

§ 10.3 Beoordelen voorwaarden recht op pgb

Heeft het college vastgesteld dat de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening (natura), dan kan de cliënt verzoeken om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen. Zo’n verzoek wordt aangemerkt als aanvraag. Dat wil zeggen dat het college daar een besluit over moet nemen. In deze beleidsregels staan verschillende criteria die het college hanteert bij de beoordeling van de pgb-aanvraag. De voorwaarden zijn cumulatief. Dat wil zeggen: aan alle voorwaarden moet zijn voldaan. Het gaat om:

- Pgb-vaardigheid.

- Motivatie-eis wens pgb.

- Voldoen aan kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 3.1 van de wet.

- Besteding pgb is geschikt voor het doel.

 

§ 10.4 Verplichting Budgetplan diensten

Artikel 8.3.1 van de Verordening

Om te kunnen beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden geldt de verplichting om een budgetplan in te dienen. Dat is niet vrijblijvend. Aan de cliënt die een pgb-aanvraag doet wordt een budgetplan verstrekt. Wordt geen budgetplan ingediend of is het budgetplan niet juist of niet volledig ingevuld, dan stelt het college de cliënt in de gelegenheid dat alsnog te doen. Doet de cliënt dat niet of voldoet het ingediende budgetplan niet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden, dan weigert het college het pgb (bijv. CRVB:2021:2748). Het college kent in dat geval, indien mogelijk, de maatwerkvoorziening in natura toe.

§ 10.5 Pgb-vaardigheid

De budgethouder moet pgb-vaardig zijn. Dat wil zeggen: de budgethouder moet in staat zijn om de aan het pgb verbonden taken (verplichtingen) op verantwoorde wijze uit te voeren (CRVB:2021:2575). Bij deze taken wordt in ieder geval gedacht aan het sluiten van overeenkomsten en het aansturen en aanspreken van de ondersteuner op zijn verplichtingen (TK 2013/2014, 33 841, nr. 3, p. 38). Het college moet vaststellen of:

1. de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.

2. de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen worden vervuld.

 

§ 10.5.1 Vaststellen pgb-vaardigheid

Het college moet vaststellen of sprake is van pgb-vaardigheid. Daarvoor wordt onderzocht of de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger:

1. Een goed overzicht van zijn eigen situatie kan houden.

2. Weet welke regels er horen bij een pgb.

3. Een overzichtelijke pgb-administratie kan bijhouden.

4. Kan communiceren met de gemeente, de SVB en ondersteuners.

5. Zelfstandig kan handelen en zelf in staat is voor ondersteuners te kiezen.

6. Zelf afspraken kan maken, deze afspraken kan bijhouden en zich hieraan kan houden.

7. Kan beoordelen of de ondersteuning uit het pgb bij hem past.

8. Zelf de ondersteuning kan regelen met één of meer ondersteuners.

9. Kan zorgen dat de ondersteuners die voor hem werken weten wat ze moeten doen.

10. Weet wat te doen als werkgever of opdrachtgever van een ondersteuner.

Deze 10 punten zijn gebaseerd op de handreiking en infographic pgb-vaardigheid van de Rijksoverheid.

 

§ 10.5.2 Hulp bij pgb-vaardigheid

Het kan voorkomen dat de budgethouder zelf niet pgb-vaardig en dat een vertegenwoordiger wordt ingeschakeld. Dat is een persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). Bij een vertegenwoordiger kan het gaan om een persoon die door de budgethouder gemachtigd is of een wettelijke vertegenwoordiger die is aangesteld door de rechtbank (bewindvoerder, curator of mentor). Het college moet dan vaststellen of de vertegenwoordiger pgb-vaardig is (zie verder hierna).

 

Wettelijk vertegenwoordiger

Met de aanstelling van een bewindvoerder is het risico dat het pgb niet besteed zal worden aan de daarvoor bestemde doelen voldoende ondervangen (RBGEL:2019:4940). Het spreekt voor zich dat het college niet bevoegd is een oordeel te geven of de bewindvoerder de taken uit hoofde van de bewindvoering op juiste wijze uitvoert. Dat geldt ook voor de taken van een curator of mentor. Het college stelt wel vast of de (andere) taken die aan het pgb zijn verbonden op juiste wijze uitgevoerd zullen worden. Denk met name aan het aansturen en aanspreken van de ondersteuner en het evalueren van de geboden ondersteuning.

 

Vertegenwoordiger (machtiging)

Voorbeelden van personen die de budgethouder kan machtigen zijn: de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, de ouder, kind, broer of zus (art. 1.1.1, tweede lid, van de wet). Zonder volmacht kunnen de hiervoor genoemde personen niet als vertegenwoordiger optreden als de cliënt dat niet wenst. De vertegenwoordiger zal aanwezig (moeten) zijn bij het gesprek waarin de voorwaarden worden beoordeeld. Het college gaat na of er een machtiging is. Daarvoor kan het college een machtigingsformulier beschikbaar stellen.

 

Gewaarborgde hulp

De vertegenwoordiger mag alleen handelen in het belang van de cliënt en dus niet ook zijn eigen belang dienen. Een vertegenwoordiger zorgt er feitelijk voor dat (namens) de budgethouder de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden ook daadwerkelijk worden nagekomen. Hij biedt de budgethouder gewaarborgde hulp (zie begripsbepaling van deze beleidsregels). Dat is van belang omdat de gevolgen van het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen in principe voor rekening en risico van de budgethouder komen. Denk aan de intrekking van het pgb-besluit of de terugvordering van een ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald pgb. Blijkt uit onderzoek dat de vertegenwoordiger de gewaarborgde hulp niet kan bieden of daar objectieve twijfel over bestaat, dan stelt het college de cliënt in de gelegenheid om een andere vertegenwoordiger te machtigen. Lukt dat niet, dan zal een maatwerkvoorziening in natura worden ingezet.

 

Woningaanpassingen

Bij de beoordeling of een cliënt in aanmerking komt voor een pgb zijn de volgende aspecten van belang:

- is de cliënt in staat om een goede opdracht aan een aannemer te verlenen?

- is de cliënt in staat om de uitvoering/oplevering te controleren?

 

§ 10.5.3 Conflicterende belangen

Het is niet toegestaan dat degene die de ondersteuning vanuit het pgb biedt, ook als vertegenwoordiger het pgb beheert. In dat geval weigert het college het pgb omdat de aan het pgb verbonden taken niet op verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd (art. 8.3.1, zesde lid onder b, van de Verordening). Immers kan niet worden vastgesteld dat de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen worden vervuld (CRVB:2019:3761). Het kan ook gaan om een vertegenwoordiger die verbonden is aan de ondersteuner en het met voldoende afstand en kritisch vervullen van de beheerstaken zodanig kan beïnvloeden, dat geen sprake meer is van een verantwoorde uitvoering van die taken (CRVB:2019:2803). Het gaat bijvoorbeeld om een medewerker die bij deze ondersteuner in dienst is, de partner van de ondersteuner of er op een andere manier zakelijke verwevenheid bestaat tussen de client en de vertegenwoordiger.

§ 10.6 Motivatie-eis wens pgb

De cliënt moet om een pgb verzoeken en daarbij aangeven waarom dat passende ondersteuning is. Er gelden geen specifieke voorwaarden aan de motivatie. De cliënt zal wel moeten aangeven waarom in zijn situatie het pgb een geschikte oplossing is. Dat zal bij diensten ook blijken uit het verplicht op te stellen budgetplan.

§ 10.7 Kwaliteit

De met het pgb in te kopen maatwerkvoorziening moet: veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. Deze eisen gelden voor voorzieningen in natura (art. 3.1, eerste lid, van de wet).

 

Professionals

Het uitgangspunt is dat de eisen voor het gecontracteerde aanbod ook gelden als de ondersteuning voor diensten wordt ingekocht bij een professional (art. 8.3.4, tweede lid, van de Verordening). Dat geldt niet voor alle eisen. Eisen die specifiek gelden voor het gecontracteerde aanbod, zijn daarvan uitgezonderd. Denk bij voorbeeld aan rapportageverplichtingen.

 

§ 10.7.1 Kwaliteit en veiligheid

Ook een met het pgb in te kopen maatwerkvoorziening moet vanzelfsprekend veilig zijn. De veiligheid is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit.

 

Diensten

Voor diensten is de veiligheid gekoppeld aan het opleidingsniveau van de professionele ondersteuner maar ook aan het beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Deze verklaring mag in principe niet ouder zijn dan drie maanden voorafgaand aan de aanvang van de ondersteuning. De kosten van een VOG komen voor rekening van de budgethouder dan wel voor degene op wie de VOG betrekking heeft. De geldigheid van een VOG wordt bij een nieuwe aanvraag om een pgb beoordeeld.

 

Hulpmiddelen

Bij hulpmiddelen kan veiligheid betrekking hebben op een vereist kwaliteitskeurmerk. Maakt de cliënt die rolstoelgebonden is gebruik van een rolstoeltaxivervoer, dan gelden de aangepaste eisen van code Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers (VVR). Daarnaast is de budgethouder verplicht het hulpmiddel zonodig te verzekeren en periodiek het juiste onderhoud te laten plegen. De hoogte van het pgb is hierop afgestemd.

 

Woningaanpassingen

Uit een offerte zal een door het college goed te keuren Programma van Eisen moeten blijken. Woningaanpassingen zullen in ieder geval ook moeten voldoen aan de eisen van het vigerende Bouwbesluit. Daarnaast kan het zijn dat in de bouwvergunning of de afwijking van het bestemmingsplan voorwaarden staan waar de woningaanpassing aan moet voldoen. Aan degene die de woningaanpassing zal gaan uitvoeren mag het college om voornoemde redenen dan ook kwaliteitseisen stellen. Bijvoorbeeld het beschikken over het BouwGarantKeurmerk.

 

Melding calamiteiten of geweld (algemeen)

Deze meldcode geldt voor elke derde aan wie het pgb wordt besteed en zal moeten blijken uit het budgetplan. De derde is verplicht om onverwijld melding te doen bij de toezichthoudende ambtenaar van:

- iedere calamiteit die bij het bieden van de ondersteuning heeft plaatsgevonden,

- geweld bij het bieden van de ondersteuning.

 

Begripsbepaling

Onder een calamiteit wordt een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis verstaan die betrekking heeft op de kwaliteit van de ondersteuning en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet).

 

Meldcode bij diensten (algemeen)

Deze meldcode geldt voor elke derde aan wie het pgb wordt besteed en zal moeten blijken uit het budgetplan. De derde moet aan het college stapsgewijs kunnen laten zien hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daaruit moet blijken dat na zo’n melding zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De melding van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt gedaan bij Veilig Thuis IJsselland.

 

§ 10.7.2 Besteding pgb geschikt voor het doel

Kwaliteit heeft ook betrekking op de bestedingsvrijheid. De door de budgethouder in te kopen maatwerkvoorziening moet in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (art. 2.3.6, derde lid, van de wet). Dat blijkt uit de noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening (indicatie in natura) en de te behalen resultaten. In het budgetplan (diensten) staan de bestedingsdoelen (resultaten) van het pgb. De resultaten voor maatwerkvoorzieningen waar geen budgetplan voor hoeft te worden opgesteld worden in het toekenningsbesluit genoemd.

 

Voorbeelden hulpmiddelen

Is vastgesteld dat een traplift in natura geen veilige maatwerkvoorziening is, dan mag de budgethouder met een pgb vanzelfsprekend geen traplift aanschaffen. Is vastgesteld dat de cliënt geen veilige transfers kan maken op een scootmobiel, dan mag de budgethouder met een pgb vanzelfsprekend geen scootmobiel aanschaffen.

 

§ 10.7.3 Kwaliteit: doeltreffend en doelmatig

Onder doeltreffend wordt verstaan ‘waarmee het resultaat wordt bereikt’. Met het pgb moet ondersteuning worden ingekocht die efficiënt en effectief moet zijn om dat resultaat te bereiken (art. 2.3.6, derde lid, van de wet). Het college kan daar onderzoek naar doen gedurende de budgetperiode maar in ieder geval bij een verzoek om verlenging van de indicatie in de vorm van een pgb. Onder doelmatig wordt verstaan het zo goed mogelijk bereiken wat met het pgb is beoogd. Zie ook hiervoor.

 

§ 10.7.4 Kwaliteit en cliëntgericht

Het spreekt voor zich dat de ondersteuning gericht moet zijn op de cliënt, met zijn belangen en wensen als uitgangspunt. Dit kan daarom ook te maken hebben met de samenwerking tussen de budgethouder (cliënt) en de ondersteuner. Gaat het om derden die in dienst zijn bij een professionele organisatie of als ZZP-er werkzaam zijn, dan zijn kwaliteit en cliëntgerichtheid onderdeel van de professionele standaarden die gelden binnen de beroepsgroep.

 

Kwaliteit: aangewezen op professionele ondersteuning

Uit de vastgestelde noodzaak van de maatwerkvoorziening (natura) zal doorgaans blijken of de cliënt -gelet op de problematiek- aangewezen is op professionele ondersteuning. Dat wil zeggen dat aan de ondersteuning specialistische eisen verbonden zijn die (alleen) een beroepskracht kan bieden. Denk in dit geval ook aan de noodzaak van voldoende professionele distantie (CRVB:2021:2987). Wanneer het college dat heeft vastgesteld, dan kan (mag) de ondersteuning niet worden geboden door een persoon uit het sociaal netwerk (CRVB:2022:724). De budgethouder zal een door het college goed te keuren professionele ondersteuner moeten inschakelen. Lukt dat niet, dan weigert het college het pgb en zal, indien mogelijk, een maatwerkvoorziening in natura worden verstrekt.

 

Kwaliteit: besteding pgb sociaal netwerk

Het college beoordeelt in ieder geval of:

- de cliënt zijn keus om de betreffende persoon uit het sociaal netwerk in te schakelen voldoende kan motiveren (zie ook bij pgb-vaardigheid).

- de persoon uit het sociale netwerk op geen enkele wijze druk uitoefent op de cliënt bij de besluitvorming. Dat wil zeggen de cliënt mag niet door deze persoon worden beïnvloed (zie ook bij pgb-vaardigheid). Het ligt voor de hand dat het college een gesprek heeft met de cliënt zonder dat de betreffende persoon uit het sociale netwerk daarbij aanwezig is. Het college kan ervoor zorgen dat de cliënt bij dat gesprek gebruik kan maken van een onafhankelijke cliëntondersteuner.

- de persoon uit het sociale netwerk in staat is om de noodzakelijke ondersteuning te bieden. En zo ja, waar blijkt dat uit?

- voldoende aannemelijk is dat de persoon aan wie het pgb wordt besteed niet overbelast is of dreigt te geraken.

- de persoon uit het sociale netwerk de omvang/intensiteit van de ondersteuning wel kan bieden. Denk in dit geval aan de 40-urige werkweek die deze persoon heeft. Reguliere werkzaamheden, maar ook andere activiteiten kunnen daarbij een rol spelen.

- de kwaliteit van de ondersteuning voldoende is gewaarborgd. Naar gelang de mate van beperkingen (kwetsbaarheid) van de cliënt zullen de kwaliteitseisen in het algemeen strenger mogen zijn.

- voldoende distantie aanwezig is. Dit kan een belangrijke rol spelen bij het bereiken van het resultaat. Zo kan te veel (emotionele) betrokkenheid van de persoon uit het sociale netwerk een negatief effect hebben op de relatie cliënt-ondersteuner. De cliënt kan daardoor ook (te) afhankelijk worden van de persoon uit het sociale netwerk.

 

Kwaliteit: besteding pgb professionele ondersteuner

Het kan gaan om een derde die in dienst is bij een professionele organisatie of als ZZP-er werkzaam is. Het college beoordeelt in ieder geval of:

- de ondersteuning aansluit aan bij de vastgestelde beperkingen van de cliënt.

- de ondersteuner de omvang/intensiteit van de ondersteuning kan bieden. Deze vraag zal zich voornamelijk voordoen bij ZZP-ers. Die zullen namelijk ook door andere budgethouders (cliënten) kunnen worden ingekocht. Denk in dit geval aan de 40-urige werkweek.

- de beoogde ondersteuner niet al (te) lang betrokken is bij de budgethouder (cliënt), zijn gezin en/of personen uit het sociaal netwerk. Dat wil zeggen dat het college onderzoek doet naar de vraag of er nog wel sprake is van voldoende professionele distantie om het vastgestelde resultaat te bereiken. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de evaluatie van een eerdere indicatie.

 

§ 10.8 Besteding pgb

Algemeen

Voor het pgb geldt een ruime mate van bestedingsvrijheid. Dat wil zeggen dat het pgb mag worden besteed aan een maatwerkvoorziening waarmee het vastgestelde resultaat (of resultaten) wordt bereikt. Zie verder ook onder kwaliteit.

 

§ 10.8.1 Termijn besteding en betaling

De termijn waarbinnen het pgb wordt besteed is 6 maanden (art. 8.3.1, vierde lid onder b, van de Verordening). Heeft de budgethouder het pgb niet binnen de geldende termijn besteed, dan doet het college onderzoek naar de reden hiervan. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan er aanleiding zijn om over te gaan tot herziening of intrekking van het pgb-besluit. Opgemerkt wordt dat de termijn van 6 maanden voor woningaanpassingen niet altijd realistisch is omdat het langer kan duren om te realiseren. In het Besluit wordt daarom een termijn van 15 maanden genoemd. Omdat het bij woningaanpassingen om grote bedragen kan gaan wordt niet een bedrag ineens betaald, maar zal het pgb in gedeelten worden uitbetaald.

 

Aangewezen op professionele ondersteuning

Het pgb mag niet aan niet-professionele ondersteuners worden besteed als professionele ondersteuning is aangewezen (CRVB:2022:724).

 

Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers (VVR)

De rolstoel die voldoet aan het Programma van Eisen voor de rolstoel maar niet aan de code Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers (VVR), is geen reden om het pgb voor de rolstoel te weigeren. Maar het kan wel aanleiding zijn om de gebruikerspas van het Service Vervoer Raalte in te trekken.

 

§ 10.8.2 Geen doorkruising wettelijke systematiek

Om doorkruising met de wettelijke systematiek te voorkomen bepaalt de Verordening dat het pgb niet mag worden besteed aan een persoon die tot de leefeenheid van de budgethouder behoort en gebruikelijke hulp op zich zou moeten nemen, maar daartoe (tijdelijk) niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting (art. 8.3.1, vierde lid onder c, van de Verordening). Het college stelt zich verder op het standpunt dat het pgb niet mag worden besteed aan een algemeen gebruikelijke voorziening (zie paragraaf 3.3.2 van deze beleidsregels).

§ 10.9 Overige weigeringsgronden pgb

Er zijn nog twee wettelijke uitsluitingsgronden voor het pgb (art. 2.3.6, vijfde lid, van de wet). Het college is bevoegd daar een beleidsregel over vast te stellen.

 

1. Duurdere maatwerkvoorziening

Het kan voorkomen dat de budgethouder een duurdere maatwerkvoorziening wil inkopen terwijl het pgb alleen toereikend is om de geïndiceerde maatwerkvoorziening in te kunnen kopen. In dat geval weigert het college het meerdere van de kosten die daarmee gemoeid zijn (CRVB:2018:2829). Het is dan aan de budgethouder om de meerkosten zelf te betalen. Let wel het college beoordeelt nog steeds of de kwaliteit van de in te kopen (duurdere) maatwerkvoorziening voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Als college aanleiding heeft om te twijfelen of de budgethouder de in te kopen maatwerkvoorziening wel kan bekostigen, zal de budgethouder daar desgevraagd bewijsstukken van moeten overleggen. Dit om te voorkomen dat toch een maatwerkvoorziening van onvoldoende kwaliteit wordt ingekocht of de budgethouder een maatwerkvoorziening inkoopt waarmee hij niet gedurende de (gehele) budgetperiode kan voorzien in zijn ondersteuningsbehoefte.

 

Bijstorten diensten

De regeling voor de vrijwillige storting is vereenvoudigd (voorheen artikel 2b, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015). In de praktijk is de werkwijze ontwikkeld dat wanneer een declaratie wordt ingezonden, en er onvoldoende geld beschikbaar is in het pgb, de SVB een uitnodiging stuurt aan de budgethouder om geld bij te storten. In die zin geldt dan de declaratie (in geval er onvoldoende geld is) als een aanvraag voor het betalen van ondersteuning. Een budgethouder hoeft dan niet nog eens een aanvraag van een betaling te doen, maar hoeft enkel bij de SVB het benodigde bedrag bij te storten naar aanleiding van de uitnodiging van de SVB. Dit reduceert administratieve lasten voor de budgethouders.

 

2. Pgb-besluit eerder ingetrokken

Heeft het college eerder een pgb-besluit ingetrokken, dan komt de cliënt gedurende 24 maanden niet voor een pgb in aanmerking (art. 2.3.6, vijfde lid onderdeel b, van de wet). De termijn gaat in vanaf de datum van het herzienings- of intrekkingsbesluit. Er wordt gesproken van een zogeheten preventieve weigering. Dat wil zeggen dat het college een pgb-verzoek kan weigeren zonder te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden van een pgb.

§ 10.10 Hoogte pgb

De Verordening bepaalt hoe de hoogte van het pgb voor de verschillende soorten maatwerkvoorzieningen wordt vastgesteld (art. 8.2.2, 8.3.3, 8.3.4 en 8.3.5 van de Verordening).

 

Diensten

Voor diensten gelden gedifferentieerde percentages van de natura-tarieven. Die zijn afhankelijk van de derde aan wie de budgethouder het pgb wil besteden. De gedifferentieerde pgb-tarieven zijn opgenomen in het Besluit. Het kan gaan om ondersteuners die:

- niet als professional worden aangemerkt of tot het sociaal netwerk van de cliënt behoren (art. 8.3.3 van de Verordening),

- als professional worden aangemerkt; in dienst van een professionele organisatie of als ZZP-er werkzaam zijn (art. 8.3.4 van de Verordening en de begripsbepalingen in hoofdstuk 14 van de Verordening);

 

Bijzonderheden

Voor bloed- of aanverwanten in eerste of tweede graad die tot het sociaal netwerk van de cliënt behoren is altijd het lage tarief van toepassing (art. 8.3.3, tweede lid, van de Verordening, CRVB:2021:2489).

 

Hulpmiddelen

De hoogte van het pgb voor hulpmiddelen bedraagt niet meer dan het natura-bedrag inclusief eventuele onderhouds- en verzekeringskosten (art. 8.3.2, eerste lid onder c, van de Verordening). Het kan voorkomen dat het aangewezen hulpmiddel niet in het assortiment zit. In dat geval wordt het pgb vastgesteld op basis van een goedgekeurde offerte. Het college kan zelf een offerte opvragen of de offerte wordt door de cliënt wordt overhandigd. Het kan ook om meerdere offertes gaan zodat het college de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening kan vaststellen.

 

Overige kosten woningaanpassing

Het kan zijn dat er naast de kosten ook nog andere noodzakelijke kostenposten zijn die het college in aanmerking neemt van de woningaanpassing. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van architect of legeskosten.

§ 10.11 Verlenging indicatie

Bij een verzoek om verlenging is sprake van een nieuwe melding van een hulpvraag en een daaropvolgende nieuwe aanvraag. Het college beoordeelt bij een verzoek om verlenging van de indicatie in de vorm van een pgb ook of tijdens de voorafgaande indicatie de resultaten (voldoende) zijn behaald. Is dat niet het geval maar de cliënt wenst de ondersteuning wederom aan dezelfde derde te besteden, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarde van pgb-vaardigheid. Dat kan alleen anders zijn als een afdoende verklaring wordt gegeven waarom de resultaten niet zijn bereikt. Het college zal de cliënt in de gelegenheid moeten stellen om met een andere derde een overeenkomst aan te gaan en daarvoor een nieuw budgetplan in te dienen. Lukt dat niet, dan weigert het college het pgb en zal een maatwerkvoorziening in natura worden verstrekt.

 

Hoofdstuk 11 Beëindiging, herziening of intrekking, terug- en invordering

11.1 Inleiding

Voor de bevoegdheid van het college om terug te komen op een eerder afgegeven besluit wordt verwezen naar Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Raalte 2019.

 

Hoofdstuk 12 ADVISERING

§ 12.1 Inleiding

Het college kan om advies vragen, maar is dat niet (altijd) verplicht om te doen. In het algemeen geldt dat het college allereerst een standpunt moet innemen of het zelf over de deskundigheid beschikt om de aanspraak op een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Daarvoor moet het college zelf in staat zijn:

- de beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en participatie te kunnen vaststellen (wettelijk toetsingskader)

- te beoordelen of er in het individu gelegen omstandigheden zijn waaraan het recht op een Pgb in de weg staat (wettelijke voorwaarden)

- de goedkoopst passende bijdrage (maatwerkvoorziening) te indiceren en te selecteren aan de hand van de door een arts (of iemand die functioneert op niveau) vastgestelde (medische) beperkingen

- zaken van technische aard te beoordelen, zoals die bij woningaanpassingen aan de orde kunnen zijn. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheden van een inpandige woningaanpassing.

 

§ 12.2 Advies vragen

Als vuistregel geldt dat als het oordeel betrekking heeft op een medische kwalificatie van lichamelijke of geestelijke gebreken en de beperkingen die daaruit kunnen voortvloeien, het college in beginsel niet ter zake kundig zal zijn. Afhankelijk van de aard van de problematiek moet het college de cliënt laten oproepen door een deskundige die (zonodig) op het niveau van een arts functioneert. Gaat het niet om het vaststellen van beperkingen dan kan het advies bijvoorbeeld ook door een paramedicus worden gegeven.

 

Het college kan advies vragen gedurende de procedure (melding, onderzoek of alvorens te beslissen op de aanvraag). Dit advies mag ook ingewonnen worden bij huisgenoten in geval van gebruikelijke hulp.

§ 12.3 Beoordeling advies

Het college boordeelt of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat wil zeggen:

- Wanneer, op welke manier en door welke adviseur (qua deskundigheid) is het onderzoek gedaan. Dit moet gebaseerd zijn op feiten.

- Het advies moet inzichtelijk en logisch zijn en antwoord geven op de vraagstelling van het college.

- De conclusie(s) van de adviseur moeten aansluiten op diens bevindingen en mogen daar niet mee in tegenspraak zijn.

- Uit het advies moet inzichtelijk blijken of de cliënt (langdurig) beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en participatie. En zo ja, welke dat zijn en in welke mate.

 

Hoofdstuk 13 SLOTBEPALINGEN

§ 13.1 Inwerkingtreding en citeertitel

 

- Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2023 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2017.

- Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2023.

 

Aldus vast gesteld te Raalte op 8 november 2022 door Burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte,

de secretaris

Monique van Esterik

de burgemeester

Martijn Dadema

Bijlage I Normenkader in minuten per week

 

In het normenkader wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd dat toegekend kan worden. In deze bijlage wordt dit weergegeven voor de basisactiviteiten en in bijlage II voor de aanvullende activiteiten.

 

 

Toelichting op ‘enige’ of ‘veel’ extra ondersteuning

 

  • -

    Enige extra inzet is nodig als duidelijk iedere week extra goed moet worden schoongemaakt of er door de aandoening/beperking van de cliënt duidelijk vaker bepaalde schoonmaakwerkzaamheden moeten worden gedaan. Dit gebeurt dan in de praktijk tijdens het 1x per week schoonmaken.

  • -

    Als veel extra inzet nodig is, is vaak sprake van de noodzaak van 2 schoonmaakmomenten per week.

Deze extra inzet gebeurt op basis van de specifieke situatie van de cliënt en vaak ook in afstemming met de schoonmakende partij.

Toelichting op slaapkamer (ruimte) wel/niet in gebruik

Extra kamers in de woning, naast de hoofdslaapkamer van de cliënt, worden schoongemaakt:

  • -

    Als de extra kamer daadwerkelijk als slaapkamer in gebruik is wordt deze schoongemaakt en is hier 18 minuten per week voor beschikbaar. De slaapkamer van een kind wordt door het kind zelf schoongemaakt (zie hiervoor hoofdstuk 4: Gebruikelijke hulp van deze beleidsregels).

  • -

    Voor de andere extra kamers is er 5 minuten per week inzet van hulp bij het huishouden mogelijk. Dat is onafhankelijk waar deze andere kamer voor wordt gebruikt. Met 20 minuten per maand heeft de hulp genoeg tijd om deze acceptabel schoon te houden.

 

Bijlage II Normenkader: activiteiten en frequenties voor een schoon en leefbaar huis

 

Woonruimten

Schoon en leefbaar huis

Categorie schoonmaakactiviteiten

Woonkamer

Slaapkamer(s)

Keuken

Badkamer en toilet

Hal

Afnemen nat en droog

  • 1.

    Stof afnemen laag/midden/hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

  • 2.

    Deuren/deurposten nat af- doen incl. deurlichten

  • 3.

    Zitmeubels afnemen (droog/nat)

  • 4.

    Radiatoren reinigen

  • 1.

    Stof afnemen laag/midden/hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

  • 2.

    Deuren/deur- posten nat afdoen incl. deurlichten

  • 3.

    Radiatoren reinigen

  • 1.

    Deuren/deur-posten nat afdoen incl. deurlichten

  • 2.

    Radiatoren reinigen

  • 1.

    deuren/deur- posten nat afdoen incl. deurlichten

  • 2.

    Radiatoren reinigen

  • 1.

    Stof afnemen laag/mid- den/hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

  • 2.

    Deuren/deur- posten nat af- doen incl. deurlichten

  • 3.

    Radiatoren reinigen

Stofzuigen en dweilen

Stofzuigen

dweilen

Stofzuigen

dweilen

Stofzuigen

dweilen

Stofzuigen

Dweilen

Trap stofzuigen

Ramen en gordijnen

  • 1.

    Gordijnen wassen

  • 2.

    Lamellen.luxaflex reiniging

  • 3.

    Ramen binnenzijde wassen

  • 1.

    Gordijnen wassen

  • 2.

    Lamellen.luxaflex reiniging

  • 3.

    Ramen bin- nenzijde wassen

  • 1.

    gordijnen wassen

  • 2.

    Lamel- len.luxaflex reiniging

  • 3.

    Ramen bin- nenzijde wassen

  • 1.

    Gordijnen wassen

  • 2.

    Lamel- len.luxaflex reiniging

  • 3.

    Ramen bin- nenzijde was- sen

Bed verschonen

Bed verschonen

Matras draaien

Keuken schoonmaken

  • 1.

    Keukenblok en –apparatuur (buitenzijde)

  • 2.

    Afval opruimen

  • 3.

    Keukenkastjes (binnenzijde)

  • 4.

    Koelkast (binnenzijde)

  • 5.

    Oven/magne tron

  • 6.

    Vriezer los reinigen bin- nenzijde (ontdooid)

  • 7.

    Afzuigkap reinigen (bin- nenzijde)

  • 8.

    Bovenkant keukenkastjes

  • 9.

    Tegelwand (los van keukenblok)

Sanitair schoonmaken

  • 1.

    Badkamer schoonmaken (incl. stofzui- gen en dwei- len)

  • 2.

    Toilet schoonmaken • Tegelwand badkamer afnemen

Opruimen

Opruimen

Opruimen

 

Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)

Ruimte

Basisactiviteit

Frequenties

Woonkamer (en andere kamers)

Stof afnemen hoog incl. luchtfilters

1 x per 2 weken

Stof afnemen midden

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Opruimen

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per week

Slaapkamers

Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters

1 x per 6 weken

Stof afnemen midden

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Opruimen

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per 2 weken

Bed verschonen of opmaken

1 x per 2 weken

Keuken

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per week

Keukenblok(buitenzijde)inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

1 x per week

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1 x per week

Afval opruimen

1 x per week

Afwassen*

1 x per week

Sanitair

Badkamer schoonmaken (inclusief stofzuigen en dweilen)

1 x per week

Toilet schoonmaken

1 x per week

Hal

Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters

1 x per week

Stof afnemen midden

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Trap stofzuigen (binnenshuis)

1 x per week

Dweilen

1 x per week

* Is maaltijdvoorziening als aanvullende activiteit toegekend, waarbij afwassen een onderdeel is, dan wordt dit in mindering gebracht op de toekenning van de basisactiviteiten.

 

Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten)

Ruimte

Basisactiviteit

Frequenties

Woonkamer (en andere kamers)

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Zitmeubels afnemen (droog/nat)

1 x per 8 weken

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Slaapkamers

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Matras draaien

2 x per jaar

Keuken

Gordijnen wassen

2 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

3 x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

3 x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3 x per jaar

Oven/magnetron (grondig schoonmaken)

4 x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1 x per jaar

Afzuigkap reinigen binnenzijde) - vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

1 x 6 weken

Tegelwand (los van keukenblok)

2 x per jaar

Sanitair

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Tegelwand badkamer afnemen

4 x per jaar

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3 x per jaar

Hal

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Normenkader: aanvullende activiteiten

Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging

Activiteit

Frequenties *

Wasgoed sorteren

1 x per week

Behandelen van vlekken

5 x per 2 weken (indien nodig)

Was in de wasmachine stoppen (incl. wasmachine aan- zetten)

5 x per 2 weken

Wasmachine leeghalen

5 x 2 weken

Sorteren naar droger of waslijn

5 x 2 weken

Was in de droger stoppen

5 x per 2 weken

Droger leeghalen

5 x per 2 weken

Was ophangen

5 x per 2 weken

Was afhalen

5 x per 2 weken

Was opvouwen

5 x per 2 weken

Was strijken

1 x per weel

Was opbergen/opruimen

5 x 2 weken

* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5 x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2 x per week.

 

Iedere client dient te kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding evenals schoon en gedroogd textiel (handdoeken en beddengoed). Ondersteuning bestaat uit wassen en strijken. Het strijken van kleding wordt alleen gedaan bij een medische noodzaak.

 

Activiteiten en frequentie benodigd voor de boodschappen

Onderdeel

Activiteit

Frequentie

Boodschappen

Het opstellen van boodschappenlijst

1 x per week

Het doen van boodschappen

1 x per week

Het opruimen van de boodschappen

1 x per week

In eerste instantie wordt deze activiteit niet toegekend, omdat hiervoor gebruik kan worden gemaakt van een boodschappendienst. Aan een boodschappendienst kunnen kosten verbonden zijn (algemeen gebruikelijke voorziening, paragraaf 3.3.2 van deze beleidsregels). Wanneer dit wel wordt toegekend, heeft dit betrekking op boodschappen die nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen.

Er wordt geen rekening gehouden met eigen voorkeuren van de cliënt (bv. voor speciaal voedsel dat beperkt verkrijgbaar is zodat extra gereisd moet worden). Er wordt alleen rekening gehouden met extra inspanningen die geleverd moeten worden vanwege aantoonbare medische redenen.

Activiteiten en frequentie benodigd voor de maaltijden

Onderdeel

Activiteit

Frequentie

Maaltijden

Broodmaaltijden: tafeldekken, eten en drinken klaarzetten (1 maaltijd op tafel, 1 maaltijd in de koelkast), afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen

1 x per dag*

Opwarmen maaltijd: maaltijd opwarmen, tafeldekken, eten en drinken klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser in/uitruimen

1 x per dag*

* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien

Het gaat om het klaarzetten van de broodmaaltijd(en) en het opwarmen van de warme maaltijd. Bij hoge uitzondering kan sprake zijn van het bereiden van de warme maaltijd.

Ramen wassen buitenkant

Het aan de buitenkant wassen van ramen wordt niet meegenomen bij het vaststellen van de ondersteuning die noodzakelijk is inzake hulp bij het huishouden (CRVB:2017:1302). Voor het aan de buitenkant wassen van de ramen is een adequaat alternatief beschikbaar in de vorm van een glazenwasser. Gezien de lage frequentie van het ramenwassen aan de buitenkant, in combinatie met de beperkte kosten voor het inzetten van een glazenwasser, geeft de Centrale Raad van Beroep aan dat deze kosten ook door cliënten met een minimuminkomen gedragen kunnen worden.

Tuinonderhoud

Tuinonderhoud wordt niet meegenomen bij het vaststellen van de ondersteuning die noodzakelijk is inzake hulp bij het huishouden (CRVB:2017:885). Hulp bij het huishouden beperkt zich tot de binnenzijde van de woning.

Bijlage III Normenkader kindzorg en advies, instructie en voorlichting

 

Verzorging minderjarige kinderen

Activiteit

Was verzorgen

Kamers opruimen

Eten maken

Tasjes school

Aankleden

Wassen

Eten geven

Structuur bieden

Meer tijd huishoudelijke taken

Brengen naar school/crèche

Naar bed brengen

Afstemming met andere hulp/informele zorg

Afstemming/sociaal contact (aankomst, vertrek, administratie, contact cliënt)

Geen normtijden, tijdelijk maatwerk

Advies, instructie en voorlichting

Activiteit

Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de was-verzorging

Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden

Normtijden

Regie en organisatie: 30 min per week

AIV (6 weken): max 90 min per week

 

Bijlage IV Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen

 

Met inachtneming van de hoogte van de kosten kennen we een aantal algemeen gebruikelijke voorzieningen. Het betreft een niet-limitatieve lijst:

 

  • -

    aankoppelingsfiets voor kinderen

  • -

    aanrechtblad

  • -

    afwasmachine

  • -

    airconditioning

  • -

    anti-slipvoorziening voor het douchen

  • -

    bakfiets

  • -

    box tot 4 jaar

  • -

    buggy (tot 4 jaar)

  • -

    commode tot 4 jaar

  • -

    douchekop met glijstang

  • -

    douche/toilet stoel (eenvoudig)

  • -

    drempelhulp

  • -

    driewieler tot 4 jaar

  • -

    één-hendelmengkraan

  • -

    eenvoudige wandbeugels en grepen

  • -

    elektrische fiets

  • -

    elektrische garagedeuropener

  • -

    fiets of tandem al dn niet met hulpmotor

  • -

    fietskarren voor kinderen (voor zowel fiets als scootmobiel)

  • -

    fietszitje regulier

  • -

    intercom

  • -

    kookplaat

  • -

    korflades

  • -

    magnetron

  • -

    meng-hendelkranen

  • -

    rollator

  • -

    spoel-föhninstallatie

  • -

    thermostatische kranen

  • -

    toiletpot (al of niet verhoogd of verlaagd, al of niet verstelbaar) en toiletverhoger

  • -

    wasmachine

  • -

    wasdroger/condensdroger

  • -

    zonwering

Naar boven