Gemeenteblad van Haarlemmermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2022, 576850 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2022, 576850 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2023
De raad van de gemeente Haarlemmermeer;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2022, kenmerk 2022.0002052;
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;
Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Gelet op de artikelen 8, 8a, eerste lid, sub a, b, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;
vast te stellen de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2023.
HOOFDSTUK 1 GEZAMENLIJKE BEPALINGEN VOOR JEUGDWET, WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015 EN PARTICIPATIEWET
In deze verordening wordt verstaan onder:
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep..
OOGO: het Op Overeenstemming Gericht Overleg tussen de Samenwerkingsverbanden Passend onderwijs en de gemeenten binnen de samenwerkingsverbanden passend onderwijs als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, negende lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs.
Artikel 3. Beschikbare voorzieningen
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het cliënten informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op een individuele voorziening te doen.
Artikel 5. Proces melding en aanvraag
De procedure na een aanvraag voor een individuele voorziening in de zin van de Jeugdwet is als volgt vormgegeven, dat het college de aanvraag in samenspraak met de client en diens ouder(s) (of vertegenwoordiger) onderzoekt (als bedoeld in artikel 7 van deze verordening en binnen acht weken na de aanvraag een beschikking afgeeft, danwel een mededeling tot verlengen van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:14 eerste lid Awb.
Artikel 6. Brede intake en onderzoek
Indien van toepassing brengt het college de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo 2015 of een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan of familiegroepsplan. Als de cliënt een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet heeft opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het derde lid.
Het college onderzoekt in samenspraak met de cliënt of, in het geval de client een jeugdige is ook met zijn (pleeg)ouders, danwel zijn wettelijk vertegenwoordiger:
In het geval de cliënt een jeugdige is in de zin van de Jeugdwet onderzoekt het college ook of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de (pleeg)ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen (voorzieningen op basis van andere wetten of regelgeving die voorliggend zijn) of door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, leerplicht, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan ondersteuning;
Artikel 9. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet, Wmo 2015 en Participatiewet (Toezicht)
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 en artikel 17 van de Participatiewet doet cliënt of diens vertegenwoordiger onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Onverminderd artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 en artikel 58 van de Participatiewet kan, indien een beslissing aangaande een voorziening is ingetrokken, het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Het college wijst een persoon of personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015 en Jeugdwet. Dit betreft voor de Wmo 2015 het toezicht zoals genoemd in artikel 6.1 en artikel 2.1.3 lid 4 Wmo 2015 en voor de Jeugdwet het toezicht zoals genoemd in artikel 2.9 sub d Jeugdwet.
Voor zover de toezichthoudende ambtenaar als bedoeld in het zevende lid van dit artikel door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding als bedoeld in artikel 4.1.8 van de Jeugdwet gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 7.1.4.1 van de Jeugdwet.
Aanbieders met wie het college een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn voor zover het diensten in het kader van voorzieningen betreft, niet zijnde hulpmiddelen of (woning)aanpassingen.
Artikel 12. Verduidelijking verhouding Jeugdwet en Wet passend onderwijs
De verhouding tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet passend onderwijs is als volgt geregeld:
Ondersteuning gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma dat primair gericht is op (ondersteuning bij) het leerproces, het behalen van onderwijsdoelen of om de jeugdige verder te helpen in de onderwijsontwikkeling, valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Ook niet wanneer ondersteuning nodig is op het gebied van opgroei- en opvoedondersteuning om onderwijsdoelen op school te behalen en er:
Voorzieningen die op grond van de Jeugdwet op en rond school beschikbaar zijn, zijn in beginsel niet toegankelijk voor jeugdigen (en hun (pleeg)ouders) die wel ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling in de Haarlemmermeer, maar niet woonachtig zijn in Haarlemmermeer. Dit kan anders zijn indien de gemeente Haarlemmermeer met de gemeente waar de jeugdige woonachtig is afspraken heeft gemaakt over vergoeding van die zorg.
Als op basis van wettelijke bepalingen onduidelijk is of de hulpvraag valt onder de Wet passend onderwijs of onder de Jeugdwet, dan rust op het college een verplichting om met behulp van het Plan van aanpak (één gezin, één plan, één regisseur) tot een passende oplossing te komen voor de hulpvraag. Deze oplossing dient tot stand te komen in samenspraak met het onderwijsveld, bij voorkeur met gebruikmaking van het voor het kind opgestelde onderwijsontwikkelperspectiefplan.
Het college kan nadere regels stellen omtrent de verhouding tussen Jeugdwet en passend onderwijs én eventuele in de toekomst tot stand komende combinatiearrangementen waarin gezamenlijk -vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid - door het college en de samenwerkingsverbanden onderwijs wordt opgetrokken.
Artikel 13. Verduidelijking verhouding Wmo 2015 en Jeugdwet met de Wlz
De verhouding tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Wmo 2015 en op basis van de Wet langdurige zorg is als volgt geregeld:
De verhouding tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wlz is als volgt geregeld:
Behandeling van psychische stoornissen voor jeugdigen met een indicatiebesluit WLZ valt in beginsel niet onder de jeugdhulpplicht maar onder de Wlz. Het college verleent echter wel een individuele voorziening jeugdhulp als de jeugdige met een besluit op basis van de Wlz een aanvraag indient voor behandeling voor een psychische stoornis en die behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de geboden behandeling vanuit de Wlz.
Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek van de jeugdige en daardoor zowel een vorm van zorg op grond van een aanspraak op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wlz als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, verleent het college een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.
Als een cliënt weigert mee te werken aan het (op juiste wijze) aanvragen of verkrijgen van het (voor die situatie juiste) besluit op basis van de Wlz terwijl er gegronde redenen zijn die aannemelijk maken dat de cliënt recht heeft op een dergelijk besluit, dan weigert het college een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet of de Wmo 2015.
Artikel 14. Verduidelijking verhouding Wmo 2015 en Jeugdwet met de Zorgverzekeringswet
De verhouding tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Wmo 2015 en de Zorgverzekeringswet is als volgt geregeld:
Het college maakt onderscheid tussen op maatschappelijk herstel gerichte interventies en op medisch herstel gerichte interventies. Er bestaat geen compensatieplicht vanuit de Wmo 2015 in het geval er sprake is van een individuele voorziening (zoals begeleiding en/of behandeling) waarbij het hoofddoel medisch herstel van de cliënt betreft.
Persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt niet onder de Wmo 2015. Persoonlijke verzorging die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen valt wel onder de compensatieplicht van de Wmo 2015.
De verhouding tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet is als volgt geregeld:
Indien de cliënt medisch noodzakelijke zorg nodig heeft, dan valt dit niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet en bestaat er in dat kader geen recht op een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet, tenzij het een jeugdige betreft die is aangewezen op hulp en zorg bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen.
Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek van een jeugdige en daardoor zowel een vorm van zorg op grond van een zorgverzekering, als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, verleent het college een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.
Persoonlijke verzorging voor jeugdigen die nodig is in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Persoonlijke verzorging die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen valt wel onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet tenzij deze verzorging onder de Wet passend onderwijs valt. Het college verleent alleen een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet als de jeugdige daarvoor gezien zijn jeugdhulpvraag in aanmerking komt.
Verblijf valt – tenzij verblijf nodig is voor de behandeling van psychische stoornis bij jeugdigen - niet onder de Jeugdwet als het een medisch noodzakelijk verblijf betreft vanwege geneeskundige zorg, of als het gaat om tijdelijk, kortdurend geneeskundig verblijf buiten de thuissituatie. Jeugdhulp met verblijf valt wel onder de jeugdhulplicht van de Jeugdwet als het een verblijf van jeugdige buiten de thuissituatie betreft, niet zijnde een ziekenhuisverblijf of ander geneeskundig verblijf buiten de thuissituatie (kort- of langdurend). Het college verleent alleen laatstgenoemde individuele voorziening, mits jeugdige daarvoor gezien zijn jeugdhulpvraag in aanmerking komt.
Artikel 15. Verduidelijking verhouding Jeugdwet en Wmo 2015
De verhouding tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wmo 2015 is als volgt geregeld:
HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE BEPALINGEN JEUGDWET
Artikel 19. Toegang jeugdhulp via de gemeente en de gemandateerde professionals
Jeugdigen en (pleeg)ouders kunnen via de gemeente of via de gemandateerde professionals een jeugdhulpvraag doen bij het college in de vorm van een melding of een aanvraag zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening. Als de jeugdige of zijn (pleeg)ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de jeugdhulpvraag.
De daartoe gemandateerde professionals nemen namens het college besluiten met betrekking tot individuele voorzieningen, met in achtneming van de gestelde bepalingen in deze verordening en eventuele nadere regels daartoe gemandateerde professionals nemen namens het college – met inachtneming van het in deze verordening en eventuele nadere regels bepaalde - besluiten met betrekking tot individuele voorzieningen.
Artikel 20. Toegang jeugdhulp via medisch verwijzers
Ook als een verwijzing zoals genoemd in het eerste lid aanwezig is, is het college niet verplicht jeugdhulp te vergoeden geleverd door een jeugdhulpaanbieder waarmee het college geen contract- of subsidierelatie heeft, tenzij naar het oordeel van het college de gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders niet in staat zijn de bij de verwijzing passende jeugdhulp te leveren. In het geval verwezen is naar een jeugdhulpaanbieder waar het college geen contract- of subsidierelatie mee heeft beoordeelt het college zo nodig in overleg met de verwijzer en/of jeugdhulpaanbieder of gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders in staat zijn de bij de verwijzing passende jeugdhulp te leveren.
Artikel 21. Criteria voor toekenning van een individuele voorziening
Een jeugdige of ouder komt in aanmerking voor een door het college toegekende individuele voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een algemene voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen. Jeugdhulp wordt alleen vergoed als de voorziening(en) noodzakelijk is/zijn voor het bereiken van de geformuleerde behandeldoelen van een jeugdhulpverleningstraject.
Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste, passende, tijdig beschikbare voorziening. Als een jeugdige toch een duurdere voorziening wil die eveneens passend is, komen de meerkosten voor rekening van de jeugdige en/of zijn (pleeg)ouders/verzorgers. In dergelijke situaties zal -mits aan de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb wordt voldaan -de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de kosten van de goedkoopst passende voorziening.
Jeugdhulpverlening vindt zoveel als mogelijk plaats in de buurt van de woonplaats c.q. het netwerk van de jeugdige. Uitgangspunt voor het college is dat de jeugdhulp plaatsvindt binnen de landsgrenzen. Jeugdhulp in het buitenland kan alleen in uitzonderingsgevallen toegekend worden, indien er geen (ander) passend aanbod is en het belang van de jeugdige hulpverlening in het buitenland noodzakelijk maakt. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent onder meer de aanvraag, nadere voorwaarden, en wijze en hoogte van de vergoeding voor hulpverlening in het buitenland.
Als een individuele voorziening noodzakelijk is verwijst het college naar een jeugdhulpaanbieder waarmee het college een contract- of subsidierelatie heeft, tenzij naar het oordeel van het college de gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders niet in staat zijn de bij de verwijzing passende jeugdhulp te leveren.
Voor het bepalen van het soort individuele voorziening dat het college inzet, sluit het aan bij hetgeen in deze verordening en in de beschrijving van de voorzieningen (zie bijlage 1 Beschrijving voorzieningen Jeugdwet) en in de door of namens het college gesloten overeenkomsten met of verleende subsidiebesluiten aan jeugdhulpaanbieders voor het leveren van voorzieningen is bepaald.
Een algemene voorziening die passend en toereikend is, is voorliggend op een individuele voorziening. In elke individuele situatie moet eerst worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is voor de gestelde jeugdhulpvraag. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt als de algemene voorziening:
Dyslexiezorg is beschikbaar voor de doelgroep jeugdigen van 7 tot 13 jaar, in het basisonderwijs waarbij er sprake is van ernstige dyslexie. Dit betreft een stoornis in het verwerken van taal specifieke informatie, wat leidt tot een ernstige beperking bij het lezen en spellen zoals omschreven in de meest recente versie van het landelijk protocol 'Dyslexie Diagnostiek & Behandeling'.
De toegang tot dyslexiezorg bij ernstige dyslexie is als volgt geregeld:
Het college neemt het besluit als bedoeld in lid 2 sub a van dit artikel op grond van het verzoek tot een zorgtoewijzing van de gecontracteerde dyslexieaanbieder na een controle door de dyslexieaanbieder op basis van de meest recente versie van het landelijk protocol 'Dyslexie Diagnostiek & Behandeling’.
Artikel 23. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste, passende, tijdig beschikbare voorziening. Als een jeugdige of ouder/verzorger toch een duurdere voorziening wil die eveneens passend is, komen de meerkosten voor rekening van de jeugdige en/of zijn (pleeg)ouders/verzorgers. In dergelijke situaties zal -mits aan de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb wordt voldaan -de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de kosten van de goedkoopst passende voorziening.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid, het vereiste opleidingsniveau en of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorzieningen behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en
HOOFDSTUK 3 BIJZONDERE BEPALINGEN WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015
Artikel 26. Criteria voor een individuele voorziening
Artikel 27. Beschermd wonen en Opvang
In afwijking van het gestelde in lid 2 gelden de criteria en voorwaarden uit deze verordening wanneer de cliënt niet tot de doelgroep van opvang behoort zoals is opgenomen in de geldende Verordening van de centrumgemeente, maar wel tot de doelgroep behoort voor Opvang zoals is opgenomen in artikel 1.2.1 van de Wmo 2015.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid, het vereiste opleidingsniveau en of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.
Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk of een andere informele zorgverlener, als deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het bij de uitvoering van de Wlz gangbare tarief voor informele hulpverleners.
Artikel 29. Bijdrage in de kosten van individuele voorzieningen en pgb’s
De bijdragen voor individuele voorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
De bijdrage voor een individuele voorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd, door de onderhoudsplichtige (pleeg)ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 30. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 32. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE BEPALINGEN PARTICIPATIEWET
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Artikel 35. Aanspraak op ondersteuning
Het college houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.
Artikel 36. Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college stelt ter nadere uitvoering van dit hoofdstuk beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in dit hoofdstuk geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Artikel 39. Persoonlijke ondersteuning
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van (structurele) begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Paragraaf 4.2 Loonkostensubsidie
Artikel 41. Vaststelling loonwaarde
Het college besluit in samenspraak met de colleges van de arbeidsmarktregio en het UWV welke methode wordt gehanteerd voor de vaststelling van de loonwaarde en draagt zorg voor de bekendmaking van een adequate en actuele beschrijving van deze methode. Het college stelt de raad binnen vier weken in kennis van zijn besluit en van de beschrijving van de methode van loonwaardebepaling.
Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Sinds januari 2017 is het mogelijk dat de personen uit de doelgroep zelf een advies beschut werk aanvragen bij UWV.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. AM match is verantwoordelijk voor het aanbieden van de ondersteunende voorzieningen.
Het college biedt beschut werk conform de raming van het aantal beschut werkplekken dat jaarlijks bij ministeriële regeling voor de deelnemende gemeenten wordt bepaald. In het geval van een wachtlijst de personen met een positief UWV advies voor wie in een jaar geen plek is in het volgende jaar met voorrang geplaatst. Gedurende de wachttijd kunnen die personen op de wachtlijst gebruik maken van andere voorzieningen als vrijwilligerswerk, werkstage en dagbesteding.
Paragraaf 4.4 Individuele inkomenstoeslag
Artikel 46. Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Indien er sprake is van kostendelende inwoners is de geldende bijstandsnorm van toepassing zonder kostendelende medebewoners.
Artikel 47. Hoogte individuele inkomenstoeslag
De hoogte van de individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande en gehuwden is gelijk aan 40% van de van toepassing zijnde netto bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, naar boven afgerond op hele tientallen. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande ouder is gelijk aan 90% van de van toepassing zijnde netto bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag voor gehuwden. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt jaarlijks in januari bekend gemaakt en geldt voor het gehele kalenderjaar.
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Paragraaf 4.6 Afstemming Algemene bepalingen
Artikel 52. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
Artikel 56. Berekeningsgrondslag
Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 57. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de wet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet;
Artikel 58. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 59. Hoogte en duur van de verlaging
De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 57 en 58 wordt vastgesteld op:
Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 60. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
Artikel 61. Verrekenen verlaging
Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 60, wordt toegepast over de maand van oplegging van de verlaging en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
Artikel 62. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Artikel 63. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van:
Artikel 64. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
Artikel 65. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikel 55 van de wet, artikel 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 50 van deze verordening zich opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.
Artikel 67. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van dit hoofdstuk tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 68. Het handhavingsbeleid
Het college biedt de gemeenteraad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover periodiek aan de gemeenteraad.
Paragraaf 4.7 Wet taaleis Participatiewet
Artikel 69 Wet taaleis Participatiewet
Het college kan de bijstand verlagen bij het niet-voldoen aan de medewerkingsplicht zoals bedoeld in artikel 17, lid 2 Participatiewet. Van het niet-voldoen aan de medewerkingsplicht is in ieder geval sprake als de uitkeringsgerechtigde niet de taaltoets aflegt. Opschorten van de bijstand is (alleen) mogelijk als door het niet verlenen van medewerking informatie ontbreekt om het recht op bijstand vast te stellen.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep van de Wet taaleis Participatiewet een taaltraject aanbieden. Een taaltraject draagt bij aan het behalen van een voldoende beheersing van de Nederlandse taal zoals bedoeld in de Wet taaleis Participatiewet en daarmee aan het vergroten van de kansen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te behouden.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening of nadere regels wanneer toepassing van deze verordening of van de hieruit voortvloeiende nadere regels leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 november 2022.
de griffier,
J. van der Rhee, B.Ha
de burgemeester,
M.H.F. Schuurmans-Wijdeven
Bijlage 1 - Beschrijving voorzieningen Jeugdwet
Dit is een bijlage van de verordening sociaal domein van de gemeente Haarlemmerleer. De bijlage bevat een nadere omschrijving van de individuele voorzieningen die de gemeente haar inwoners biedt. De individuele voorzieningen hebben betrekking op de Jeugdwet.
Beschrijving voorzieningen in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet
De gemeente Haarlemmermeer geeft invulling aan de jeugdhulp via het bieden van de volgende voorzieningen.
Ambulante hulp is alle hulp die één-op- één of in groepsverband aan een jeugdige geboden wordt. Gemeente Haarlemmermeer onderscheid hierbij de volgende voorzieningen.
Begeleiding is bedoeld voor jeugdigen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Het gaat daarbij om jeugdigen die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
Ouders en/of jeugdigen komen in aanmerking voor behandeling als:
Het individueel diagnosticeren en waar nodig behandelen van jeugdigen van 7 tot 13 jaar, in het basisonderwijs, waarbij er sprake is van ernstige dyslexie. Dit betreft een stoornis in het verwerken van taal specifieke informatie, wat leidt tot een ernstige beperking bij het lezen en spellen. Dankzij de behandeling ontwikkelen jeugdigen een functioneel niveau van technisch lezen en spellen, passend bij de leeftijd, schoolniveau en een voor jeugdige acceptabel niveau van zelfredzaamheid. Bij de inzet van dyslexiezorg wordt de meest recente versie van het landelijk protocol 'Dyslexie Diagnostiek & Behandeling' gehanteerd.
Een forensische ggz-behandeling is gericht op veiligheid en heeft als doel het verminderen van grensoverschrijdend gedrag en het voorkomen van terugval en recidive. Waar bij specialistische ggz de psychische stoornis (DSM-5) centraal staat, is het uitgangspunt van de forensische zorg het risicogericht behandelen.
De jeugdige wordt individueel behandeld op grond van een DSM-benoemde stoornis. De behandeling is gericht op maatschappelijk herstel en op het verminderen of voorkomen van verergering van gedragsproblemen, waardoor een blijvende verbetering in het functioneren wordt gerealiseerd. Naast de verbetering op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg richt de behandeling zich op een verbetering van het functioneren van de jeugdige in het gezin, in sociale relaties en op het vlak van aanpalende levensgebieden (bijvoorbeeld onderwijs).
MST is een gelicenceerde behandelmethode. MST is bedoeld voor Gezinnen met jongeren van 10 tot en met 18 jaar die ernstige gedragsproblemen vertonen, zoals agressie, plegen van delicten, weglopen, middelenmisbruik en omgang met verkeerde vrienden. Het grensoverschrijdende probleemgedrag doet zich voor op meerdere levensgebieden, zoals thuis, op school of op straat. Door de ernst van de problematiek dreigt de jongere uit huis geplaatst te worden. MST wordt ingezet in plaats en ter voorkoming van uithuisplaatsing.
Persoonlijke verzorging houdt in, dat iemand anders de dagelijkse handelingen voor persoonlijke verzorging doet. Insteek is dat het kind leert de handelingen zelf te doen. Het gaat bijvoorbeeld om:
De gemeenten in de regio's Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland hebben de bereikbaarheid en beschikbaarheid bij crisis acute GGZ de afgelopen jaren belegd bij de Integrale Crisis Dienst (ICD).
Voor de opvolging van een crisissituatie biedt de gemeente Haarlemmermeer de volgende voorzieningen.
Jeugdhulp crisis ambulante behandeling is een voorziening die erop gericht is om de urgente problemen bij een crisis op te lossen en het evenwicht bij de ouder of jeugdige c.q. het gezin te herstellen. Deze hulp is bedoeld om verdere verslechtering in een complexe gezinssituatie te voorkomen, kortdurend (4-6 weken), intensief en directief. Er wordt gewerkt aan concrete doelen en heeft een pragmatische benadering. De hulpverlening start zo snel mogelijk na het ontstaan van de crisis. De veiligheid van de jeugdige staat voorop.
Jeugdhulp crisis ambulante behandeling is een voorziening dat erop gericht is om de urgente problemen bij een crisis – waarbij er sprake is van ggz-problematiek - op te lossen en het evenwicht bij de ouder of jeugdige c.q. het gezin te herstellen. Deze hulp is bedoeld om verdere verslechtering in een complexe gezinssituatie te voorkomen, kortdurend (4-6 weken), intensief en directief. Er wordt gewerkt aan concrete doelen en heeft een pragmatische benadering. De hulpverlening start zo snel mogelijk na het ontstaan van de crisis. De veiligheid van de jeugdige staat voorop.
Jeugdigen van 0-18 jaar die vanwege eigen problematiek of problematiek binnen het ouderlijk gezin acuut tijdelijk elders onderdak nodig hebben. De veiligheid van de jeugdige is in het geding. Er wordt ingeschat dat een plaatsing in een gezinssituatie haalbaar en mogelijk is. Jeugdhulp crisis pleegzorg heeft een duur van 4 weken met maximaal twee keer een verlenging van vier weken. In deze periode wordt uitgezocht of terugkeer naar huis mogelijk is en/of passende vervolghulp ingezet moet worden.
Als een Gezin/jeugdige in crisis raakt, is het soms nodig dat een jeugdige acuut tijdelijk ergens anders woont. Indien ambulante crisishulp, crisispleegzorg of plaatsing in het eigen netwerk niet passend is, dan wordt een jeugdige geplaatst in de crisisopvang (ook wel crisis verblijf genoemd). Hiermee wordt een combinatie van een bed en behandeling bedoeld. De inzet is behandeling zo zwaar waar nodig en zo licht als mogelijk. Met de jeugdige en diens ouders/verzorgers wordt bepaald wat de beste plek en vorm van hulp na de periode in de crisisopvang is. Het noodbed valt ook onder Jeugdhulp verblijf crisis.
Dagverblijf is elke vorm van hulpverlening die via groepsaanbod aan de jeugdige geboden wordt. Hierin zijn de voorzieningen met oude termen zoals dagbesteding en dagbehandeling veralgemeniseerd naar één definitie: Dagverblijf.
Dagverblijf – als dagbesteding - is voor de jeugdige en diens gezin voor wie gestelde doelen als gevolg van ernstige problematiek door een beperking, stoornis of aandoening niet zelfstandig of in reguliere voorzieningen voor onderwijs of vrije tijd haalbaar zijn en voor wie de ondersteuning daarin vanuit het gezin en eigen netwerk niet toereikend is.
Dagverblijf – als dagbehandeling - is gericht op de ontwikkeling van de jeugdige. Het aanleren van praktische en cognitieve vaardigheden is gericht op zo zelfstandig mogelijk leren leven. Te denken valt een zelfredzaamheid met betrekking tot de persoonlijke verzorging, communicatie en aanleren van vaardigheden voor schoolvoorbereiding (expliciet wordt opgemerkt dat deze voorziening niet schoolvervangend is).
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Soms is jeugdbescherming nodig als ouders/verzorgers hun pedagogische verantwoordelijkheid niet nemen of kunnen waarmaken én de veiligheid en ontwikkeling van het kind ernstig bedreigd wordt. Onder jeugdbescherming verstaan we het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Jeugdreclassering valt onder de brede noemer van de jeugdbescherming.
In de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor jeugdhulp in het gedwongen kader: jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR). De uitvoering van deze vorm van jeugdhulp wordt gedaan door een gecertificeerde instelling (GI). In Haarlemmermeer hebben we deze zorg ingekocht bij de GI's.
Kindergeneeskundige Jeugd-GGZ uitgevoerd in ziekenhuizen
Een beperkt aantal cliënten met gedragsproblemen en psychische stoornissen krijgt zorg van kinderartsen in ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra. Het gaat hierbij om de diagnose en behandeling van ADHD, eetstoornissen, overige psychiatrische stoornissen. Zie uitgebreid de Handreiking Curatieve GGZ-zorg van 17 juli 2015.
Landelijk ingekochte hoog specialistische zorg
In opdracht van gemeenten koopt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) jeugdhulp in die zo specialistisch en cruciaal is dat het niet mogelijk is deze op lokale schaal te organiseren. (Boven)regionale alternatieven zijn niet voorhanden. Door Haarlemmermeer ingekochte voorzieningen gaan voor op het landelijk ingekocht aanbod.
Advies, ondersteuning en het melden van kindermishandeling (zoals geleverd door Veilig Thuis)
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het terugdringen van relationeel geweld. Daar waar de gemeente Haarlemmermeer het begrip ‘relationeel geweld’ gebruikt, wordt in ieder geval daar ook de wettelijke term ‘huiselijk geweld’ onder begrepen, zoals opgenomen in de Wmo 2015. Veilig Thuis (voorheen Steunpunten Huiselijk Geweld) en voor vrouwenopvang voert deze taken in opdracht van de gemeenten uit. Dit staat in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De officiële naam van deze wet is Wmo 2015.
Veilig Thuis (het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling in de regio IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer) heeft een spilfunctie in meldingen en vermoedens van relationeel geweld en kindermishandeling. Naast haar wettelijke taken voert Veilig Thuis (VT) extra taken uit zoals de Tijdelijk Huisverboden en de organisatie van de Integrale crisisdienst Jeugd.
Er is sprake van wonen en verblijf als de Jeugdige niet thuis slaapt in het eigen gezin. Dit betekent dat het hier gaat om de woon- en verblijfsvormen, waarbij er sprake is van een overnachting. Het kan gaan om opvang in een pleeggezin, gezinsgerichte opvang of in een vorm van behandelgroep of gesloten Jeugdhulp. Ook verblijf in logeerhuizen, alleen tijdens weekenden of juist door de week, vallen onder wonen en verblijf.
Gezinshuizen / 24-uurs verblijf op een zorgboerderij
Gezinshuis en 24-uurs verblijf of een zorgboerderij (hierna beide genoemd: ‘gezinshuis’) omvat het wonen/ verblijven in een groep met vaste, niet in een 24/7 rooster roterende groepsbegeleiding. Dit zijn veelal de gezinshuisouder(s). Deze woonvorm lijkt in de aard sterk op een gezin.
Een gezinshuis is na pleegzorg de tweede optie wanneer een jeugdige uit huis geplaatst wordt. Gezinshuiszorg kan en mag pas worden ingezet als het plaatsen van de jeugdige in een pleeggezin als onhaalbaar of onwenselijk als optie is afgevallen.
Pleegzorg omvat het verblijf van een jeugdige in een pleeggezin en de begeleiding van die jeugdige, het pleeggezin en het oorspronkelijke Gezin door een gecontracteerde zorgaanbieder.
Een pleeggezin kan een ander gezin zijn in het netwerk van het gezin van de jeugdige, maar kan ook een bestandsgezin zijn van een gecontracteerde zorgaanbieder.
Pleegzorg is altijd de eerste optie die moet worden onderzocht wanneer een jeugdige uit huis geplaatst wordt. Een netwerkpleeggezin heeft de voorkeur boven een bestandspleeggezin.
Specialistisch Wonen omvat het verblijf in een groep met een in een rooster roterende groepsbegeleiding. De omvang van deze groepsbegeleiding kan variëren van enkele uren per week – zoals bijvoorbeeld in groepen ter voorbereiding op zelfstandig wonen – tot 24/7 aanwezigheid.
Groepen voor (specialistisch) wonen zijn de laatste optie wanneer een jeugdige uit huis geplaatst wordt. (Specialistisch) wonen kan en mag pas worden ingezet als zowel pleegzorg als gezinshuiszorg als onhaalbaar of onwenselijk als optie zijn afgevallen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-576850.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.