Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte tot wijziging van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen DOWR

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte;

gelezen het voorstel van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen

besluit:

 

Artikel I  

De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen, vastgesteld bij besluit van 01-01-2021, 2021-000899 20-4-2021 , wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan de derde alinea van artikel 14.2.9 wordt toegevoegd:

‘Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.’

B

Na artikel 14.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

’14.2a. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens

1. De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.

2. Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.’

C

In artikel 25.1.3 wordt onder verlettering van de letters a tot en met i, tot b tot en met j, wordt ‘a. het verzoek niet schriftelijk is ingediend, tenzij sprake is van een verzoek om uitstel als bedoeld in artikel 25.5.3 of 25.6.2d;’ aan de opsomming toegevoegd.

D

Artikel 25.7.5 komt te luiden:

25.7.5. Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger 

1. De ontvanger merkt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift. Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor dezelfde belastingschuld als waarvoor de ontvanger eerder een verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

2. In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de ontvanger een nieuwe beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college van de in de Regionale Samenwerking DOWR Belastingen/Financiële Administratie deelnemende gemeente Raalte.

3. Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de ontvanger zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij college van de in de Regionale Samenwerking DOWR Belastingen/Financiële Administratie deelnemende gemeente Raalte.

4. Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een belastingschuld waarvoor het college al op een administratief beroep afwijzend heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, wijst de ontvanger dit verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak van het college. Als de belastingschuldige het met deze beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij college van de in de Regionale Samenwerking DOWR Belastingen/Financiële Administratie deelnemende gemeente Raalte.

E 

De laatste zin van artikel 26.2.2 komt te vervallen.

F

In de vierde zin van artikel 26.2.7 wordt ‘mee’ door ‘mede’ vervangen.

G

Aan artikel 28.2 wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:

– Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door

betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:

– bij vermindering van belastingaanslagen, en;

– als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde

belasting en hetzelfde tijdvak.

H

Artikel 49.8.1 komt te luiden:

49.8.1. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling 

Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:

a. als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling;

b. als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, en;

c. als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.

I

De laatste zin van de tweede alinea van artikel 63b.2 komt te luiden:

Als het bedrag waarover de bestuurlijke boete is berekend wordt verlaagd door een vermindering of teruggaaf van belasting over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak, wordt de opgelegde boete naar evenredigheid verlaagd, tot een minimum van € 50.

J

Na artikel 73.3 worden de volgende nieuwe artikelen ingevoegd:

73.3a. WHOA-akkoord 

73.3a.1. Geldend beleid bij aangeboden WHOA-akkoord 

Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.

73.3a.2. Voorwaarden WHOA-akkoord 

1. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

– het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen;

– de ontvanger is in de juiste klasse ingedeeld;

– het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.

2. De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW.

3. De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.

4. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.

5. Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend.

73.3a.3. Gevolgen toetreding WHOA-akkoord 

Als de ontvanger toetreedt tot een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.

73.3a.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord 

Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.

De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen.

Belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, zal de ontvanger verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd.

K

Artikel 73.5.1 wijzigt als volgt:

1. In de alinea onder het kopje Schuldregelingsovereenkomst wordt na ‘een periode van’, in beginsel,’ ingevoegd voor ‘maximaal’.

2. Na de tweede alinea na de opsomming wordt de volgende, nieuwe, alinea ingevoegd:

De ontvanger kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor uitstel van betaling toekennen dan 36 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan de termijn van 36 maanden.

L

In de eerste zin van de laatste alinea van artikel 73.5.4 wordt ‘schulpverlener’ vervangen door ‘schuldhulpverlener’.

M

De tekst van het tweede gedachtestreepje van artikel 75.6 komt te luiden:

Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen:

– bij vermindering van belastingaanslagen;

– als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak;

N

Artikel 1.1.1 wijzigt als volgt:

In de lijst wordt ‘WHOA Wet homologatie onderhands akkoord’ ingevoegd na Sv.

O

De opsomming van artikel 17.1 komt te luiden:

- de gronden van het verzet naar het oordeel van de ontvanger kansloos zijn, en

- de belangen van de gemeente zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging.

P

In artikel 26.2.12 wordt in sub A van de derde alinea ‘65’ vervangen door ‘66’.

Q

Artikel 26.2.19 wijzigt als volgt:

De titel komt te luiden:

26.2.19 Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

2. ‘76’ wordt vervangen door ‘79’.

R

De derde alinea van artikel 73.2.2 komt te luiden:

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

S

Artikel 73.3a.3 wijzigt als volgt:

1. De titel komt te luiden:

73.3a.3. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord bij instemming

2. De eerste zin komt te luiden:

Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

T

Artikel 73.3a.4 wijzigt als volgt:

1. De titel komt te luiden:

73.3a.4 Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming

2. De laatste alinea van het artikel komt te luiden:

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

U

Na de tweede zin van de tweede alinea van artikel 73.6.8 wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

V

Artikel 75.11 komt te luiden:

Als door de ontvanger of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor het betekenen van een dwangbevel.

 

 

Toelichting  

Artikel I, onderdelen A en B, houden verband met de inwerkingtreding van artikel 442 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op 1 april 2021. Dit betreft de invoering van het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, als sluitstuk van de Wet herziening beslag- en executierecht.

Artikel I, onderdeel A, betreft een wijziging van artikel 14.2.9. Deze wijziging maakt duidelijk dat de belastingdeurwaarder een motorrijtuig of aanhangwagen die op de voet van artikel 442 Rv, eerste lid, Rv, in beslag is genomen, in beginsel mag wegvoeren (artikel 446 Rv) als de geëxecuteerde dat motorrijtuig of die aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat hij daar twee keer toe in de gelegenheid is gesteld. Er is immers al sprake van onttrekking van een goed aan het beslag als het goed bij de eerste gelegenheid daartoe niet is ingeleverd.

Artikel I, onderdeel B, introduceert een nieuw artikel, 14.2a, in de Leidraad. Omdat het nieuwe artikel ziet op de toepassing van een nieuwe vorm van beslag, het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, is ervoor gekozen dit artikel afzonderlijk te positioneren in de Leidraad, zodat het artikel duidelijk is te onderscheiden.

Het nieuwe artikel 14.2a, houdt in het bijzonder verband met het bepaalde in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin is opgenomen dat in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, zo nodig instructies kunnen worden opgenomen voor het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen aan de deurwaarder ten behoeve van de executie. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat het motorrijtuig of de aanhangwagen daadwerkelijk aanwezig zal zijn bij de verkoop.

Het eerste lid van het nieuwe artikel 14.2a bepaalt in lijn met de wettekst van artikel 442, eerste lid, onderdeel e, Rv, dat de belastingdeurwaarder dergelijke instructies zo nodig opneemt in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen. Een instructie is bijvoorbeeld nodig als een motorrijtuig of aanhangwagen op een door de belastingdeurwaarder te bepalen locatie executoriaal zal worden verkocht.

Verder regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder de geëxecuteerde, voorafgaande aan de executoriale verkoop eenmalig opnieuw de gelegenheid biedt om het motorrijtuig of de aanhangwagen in te leveren, in het geval de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet op het eerste inlevermoment heeft ingeleverd. Daarnaast regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder het tweede inlevermoment schriftelijk kenbaar maakt aan de geëxecuteerde. De belastingdeurwaarder vermeldt in die kennisgeving wederom de inleverinstructies. Hiermee wordt beoogd contact tussen de gemeente/belastingdeurwaarder en geëxecuteerden te bevorderen en geëxecuteerden voldoende in de gelegenheid te stellen om te voldoen aan hun verplichting om een, op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, in beslag genomen motorrijtuig of aanhangwagen in te leveren ten behoeve van een executoriale verkoop.

Artikel I, onderdeel C, betreft een wijziging van artikel 25.1.3. Met deze wijziging wordt de eis dat een

verzoek om uitstel van betaling schriftelijk moet worden ingediend beleidsmatig vastgelegd in de

Leidraad. Hoewel deze eis staande praktijk is en al was vastgelegd in de Instructie Invordering en

Belastingdeurwaarders, bleken in de praktijk onduidelijkheden hierover te bestaan. Om deze onduidelijkheden weg te nemen, leg ik deze eis nu ook vast in artikel 25.1.3. Deze eis geldt niet voor een

verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 25.5.3, respectievelijk, 25.6.2D.

Artikel I, onderdeel D, wijzigt artikel 25.7.5. Hiermee beoog ik de werkwijze duidelijker te maken in het

geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling voor dezelfde belastingschuld

als waar hij eerder om heeft verzocht en welk verzoek door de ontvanger is afgewezen. Uitgangspunt

daarbij is dat de ontvanger toetst of de belastingschuldige in het herhaalde verzoek om uitstel andere

feiten of veranderde omstandigheden aanvoert (artikel 4:6, eerste lid, Awb). In die situatie beoordeelt

de ontvanger het verzoek inhoudelijk en neemt hij een nieuwe voor administratief beroep vatbare

beschikking. Het gaat hierbij om nieuw aangemelde feiten of omstandigheden die bij de ontvanger

niet bekend waren bij het nemen van de eerdere beschikking. Het kan dus ook gaan om feiten of

omstandigheden die al ten tijde van de eerste beschikking hebben plaatsgevonden, maar niet door

de ontvanger zijn meegewogen.

Als de belastingschuldige zich niet beroept op andere feiten of veranderde omstandigheden, toetst de

ontvanger eerst of hij alsnog een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing kan nemen. Als hij

die mogelijkheid niet ziet, merkt hij het herhaalde verzoek om uitstel van betaling aan als een

beroepschrift.

In het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel terwijl het college al op een

beroepschrift tegen de beslissing van de ontvanger op een verzoek om uitstel heeft beslist, zonder

daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, kan de ontvanger het

verzoek afwijzen en daarbij verwijzen naar de beslissing van het college. De afwijzing is een voor

administratief beroep vatbare beslissing. Dit houdt in dat het college enkel zal beoordelen of de

ontvanger terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.

Artikel I, onderdeel E, betreft een wijziging van artikel 26.2.2 om dit artikel in overeenstemming te brengen

met artikel 12, tweede lid aanhef en onder a, van de regeling.

Artikel I, onderdeel F, betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.7. Er is geen inhoudelijke

wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel G betreft maatregelen ter verbetering van de toepassing van de regeling

rondom invorderingsrente. Deze maatregel heeft de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangekondigd in zijn brief aan de kamer van 19 februari 2021, waarin hij onder meer

heeft gemeld dat sprake was van een onjuiste toepassing van de regeling rondom invorderingsrente.

Een van de twee onderkende situaties was het niet herrekenen van invorderingsrente na vermindering van een belastingaanslag bij een betaling na het verstrijken van de betalingstermijn.

Als een belastingschuldige na de geldende betalingstermijn betaalt, wordt invorderingsrente in

rekening gebracht over het op dat moment openstaande bedrag van de belastingaanslag. Als de

belastingaanslag daarna wordt verminderd moet de invorderingsrente worden herrekend naar de

nieuwe, verlaagde hoofdsom. Gebleken is dat deze herrekeningen in het verleden ten onrechte niet

hebben plaatsgevonden, waardoor te veel invorderingsrente in rekening is gebracht.

Om deze problematiek te voorkomen, wordt artikel 28.2 gewijzigd, zodat het voor de ontvanger en

belastingschuldigen duidelijk is in welke gevallen invorderingsrente wordt herrekend. Dat zal

gebeuren, als en voor zover na het in rekening brengen van invorderingsrente het bedrag,

waarover de invorderingsrente wordt berekend, wordt verlaagd, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening en voor zover geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet.

Artikel, onderdeel H, wijzigt artikel 49.8.1, zodat een verzoek om uitstel van betaling in verband met

bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling op gelijke wijze wordt behandeld als een verzoek

om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag. Hiermee wordt beoogd

een meer eenduidig beleid te voeren ten aanzien van het verlenen van uitstel van betaling in verband

met bezwaar. Daarnaast wordt de regel van paragraaf 50.2.6 van de instructie invordering en

belastingdeurwaarders beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Op grond van die regel was voor

uitstel van betaling al een afzonderlijk verzoek nodig als een aansprakelijkgestelde in beroep ging

tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling,

of hoger beroep of beroep in cassatie instelde tegen een rechterlijke uitspraak.

Artikel I, onderdeel I, betreft een wijziging van artikel 63b.2. Deze wijziging is het gevolg van een

verandering van inzicht over hoe om te gaan met de hoogte van een al opgelegde verzuimboete

op grond van artikel 63b van de wet, na verlaging van het bedrag waarover deze boete was berekend.

Voorheen was expliciet bepaald dat de verzuimboete dan niet werd verlaagd. Dat is niet meer

wenselijk. Door deze wijziging zal de ontvanger voortaan een op grond van artikel 63b van de wet

opgelegde bestuurlijke boete naar evenredigheid verlagen tot een minimum van € 50, als het bedrag

waarover de boete was berekend wordt verlaagd.

Artikel I, onderdeel J, introduceert vier nieuwe artikelen, respectievelijk 73.3a.1, 73.3a.2, 73.3a.3 en

73.3a.4, in de Leidraad. De nieuwe artikelen houden verband met de inwerkingtreding van de Wet

homologatie onderhands akkoord (hierna: WHOA) op 1 januari 2021. Deze artikelen geven richtlijnen

voor de beoordeling van een aan de ontvanger aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste

lid, FW (hierna: WHOA-akkoord).

Daarbij geldt ten eerste als uitgangspunt dat de relevante bepalingen uit de leidraad en de regeling

onverkort van toepassing zijn, tenzij daarvan in de Leidraad wordt afgeweken. Met de introductie van

artikel 73.3a.2 wordt daarnaast verduidelijkt wanneer de ontvanger akkoord kan gaan met een aan

hem aangeboden WHOA-akkoord.

In de eerste plaats zal een WHOA-akkoord schriftelijk moeten worden aangeboden en voldoen aan de

eisen van artikel 375 FW. Daarnaast is het van belang dat in het aangeboden WHOA-akkoord, bij de

klassenindeling, rekening wordt gehouden met de preferente positie van de ontvanger. Daarvan is in

beginsel sprake als de ontvanger het dubbele percentage krijgt aangeboden van wat aan concurrente

schuldeisers wordt aangeboden. De ontvanger houdt daarbij wel rekening met de zogenoemde 20%

regeling, bedoeld om kleine schuldeisers te ontzien. Dit kan er onder omstandigheden toe leiden dat

bij de verdeling van het akkoordbedrag concurrente ‘kleinere’ MKB-schuldeisers minimaal 20% van

het bedrag van hun vordering aangeboden krijgen, tenzij daartegen zwaarwegende gronden zijn. Dit

betekent dat de ontvanger slechts voor het resterende deel van de uitkering (na aftrek van de uitkering

op grond van de 20%-regel) de gebruikelijke voorwaarden stelt. Zo geldt de eis van het dubbele

percentage slechts voor de concurrente schuldeisers die buiten de 20%-regeling vallen.

Verder zal het aannemelijk moeten zijn dat de ontvanger met het akkoord beter af is dan met een

faillissement en dat het aangeboden akkoord naar verwachting door de rechtbank zou worden

gehomologeerd. De ontvanger zal met een WHOA-akkoord in beginsel beter af zijn als het daarin

aangeboden akkoordbedrag meer is dan wat de ontvanger naar verwachting op grond van zijn

preferentie en de verhaalsmogelijkheden bij de belastingschuldige uitgekeerd zal krijgen in een

faillissement van de betreffende belastingschuldige. Of een aangeboden akkoord naar verwachting

door de rechter zou worden gehomologeerd zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

Daarvoor is het nodig dat het akkoord in ieder geval voldoet aan alle daaraan te stellen formele eisen,

het in lijn is met het doel en strekking van de WHOA en zich geen van de afwijsgronden voordoet,

genoemd in artikel 384, tweede lid, FW.

Anders dan bij een reguliere sanering, zal de ontvanger ook kunnen instemmen met een aan hem

aangeboden WHOA-akkoord, dat niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige of waarbij de

ontvanger nog een redelijke mogelijkheid heeft om een derde aansprakelijk te stellen. Daarnaast kan

een WHOA-akkoord ook worden toegepast op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen

kwijtschelding wordt verleend. Tot slot kan de ontvanger ook instemmen met een WHOA-akkoord waarin

een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden, maar omzetten in aandelen. Zo wordt de kans om tot een WHOA-akkoord te komen vergroot.

De ontvanger zal overigens niet instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord als de

betaling van het aan hem aangeboden akkoordbedrag plaatsvindt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking. Dit past namelijk niet

bij de rol van de ontvanger en de ontvanger is niet bevoegd hiertoe.

Verder regelt het nieuwe artikel 73.3a.3 de gevolgen van toetreding tot een WHOA-akkoord door de

ontvanger. In beginsel zal de ontvanger kwijtschelding verlenen voor het deel van de belastingschuld

dat onbetaald blijft na ontvangst van het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt en is

voldaan aan eventuele andere door de ontvanger gestelde voorwaarden.

Gelet op het bepaalde in artikel 370, tweede lid, FW, kan de ontvanger ervoor kiezen om voor

belastingaanslagen waarvoor hij derden in redelijkheid aansprakelijk kan stellen, in plaats van

kwijtschelding te verlenen, toe te zeggen geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen. In deze

gevallen zal de ontvanger in de beschikking vermelden dat hij zich het recht voorbehoudt om derden

aansprakelijk te stellen voor de belastingschuld in kwestie, maar zal hij in beginsel niet verrekenen

met belastingteruggaven. Voor de belastingschuldige heeft een dergelijke beslissing materieel

dezelfde gevolgen als kwijtschelding en de ontvanger kan zo trachten meer van de onbetaald

gebleven belastingschuld te innen.

Daarnaast kan het voorkomen dat de ontvanger niet wenst mee te werken aan een WHOA-akkoord,

dat later door de rechtbank wordt gehomologeerd. De ontvanger verleent in zulke gevallen geen

kwijtschelding voor het resterende deel van de belastingschuld, maar zal daar geen verdere invorderingsmaatregelen voor nemen. Dit heeft als gevolg dat de belastingvorderingen die resteren na het

gehomologeerde akkoord, natuurlijke verbintenissen worden. De ontvanger zal in deze gevallen

belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking

hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, verrekenen met

vorderingen die een natuurlijke verbintenis zijn geworden. Dit wordt geregeld door de introductie van

artikel 73.3a.4.

Artikel I, onderdeel K, betreft een technische wijziging van artikel 73.5.1. Daarmee wordt het voor de

ontvanger expliciet mogelijk om een langere periode toe te staan voor een schuldregeling in de

Minnelijke Schuldsanering voor natuurlijke personen (hierna: MSNP). In de praktijk is namelijk

gebleken dat de in het beleid genoemde maximale termijn van 36 maanden als een knelpunt kon

worden ervaren in bepaalde situaties. Hierdoor kon het voorkomen dat een voor het overige kansrijk

voorstel voor een MSNP-schuldregeling werd afgewezen waardoor het kon voorkomen dat belastingschuldigen langer problematische schulden bleven houden. Dat is niet wenselijk.

Met deze wijziging heeft de ontvanger expliciet meer ruimte om in bijzondere omstandigheden een

langere schuldregeling toe te staan dan 36 maanden. Wat onder bijzondere omstandigheden wordt

verstaan zal van geval tot geval worden beoordeeld. In zijn algemeenheid zal daar sprake van zijn als

het strikt vasthouden aan de periode van 36 maanden, vanwege hoofdzakelijk factoren waar de

belastingschuldige geen invloed op heeft, voor de belastingschuldige leidt tot onevenredige gevolgen

die niet in verhouding staan tot het belang van de ontvanger bij het vasthouden aan de termijn van 36

maanden.

Artikel I, onderdeel L, betreft een redactionele wijziging van artikel 73.5.4. Er is geen inhoudelijke

wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel M, wijzigt artikel 75.6, mede als gevolg van het lopende ‘project vervolgingskosten’

waarover de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer in zijn brief van 19 februari 2021 informeerde. Tijdens dat project is gebleken dat in de praktijk onduidelijkheid was over wanneer al in rekening gebrachte vervolgingskosten opnieuw berekend moeten worden. Dat had onder meer als gevolg dat de ontvanger in bepaalde gevallen vervolgingskosten niet opnieuw berekende, terwijl dit wel redelijk is. Door deze wijziging zal de ontvanger in meer situaties vervolgingskosten herrekenen dan voorheen. Deze wijziging is bedoeld om onduidelijkheden weg te nemen en misverstanden in de toekomst te voorkomen.

Artikel I, onderdeel N, betreft een aanvulling op de afkortingenlijst in verband met de eerdere introductie van 73.3a.

Artikel I, onderdeel O, betreft de op 29 september 2021 door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde wijziging van artikel 17.1. Uit de evaluatie van de afschaffing van de schorsende werking bij verzet is gebleken dat de tekst van dit artikel nog niet in overeenstemming was met een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer. Met deze wijziging wordt beleidsmatig vastgelegd dat de ontvanger bij een verzet op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990, de dwanginvordering alleen zal voortzetten als de gronden van het verzet naar zijn oordeel kansloos zijn én de belangen van de gemeente zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging. Hierbij wordt opgemerkt dat verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel bij de lokale overheden zelden tot nooit voorkomt.

Artikel I, onderdeel P, wijzigt de in artikel 26.2.12 opgenomen forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen naar de per 1 januari 2022 geldende bedragen.

Artikel I, onderdeel Q, subonderdeel 1 betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.19 om de titel van het artikel beter aan te laten sluiten bij de wettekst van artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag. Subonderdeel 2 wijzigt de in artikel 26.2.19 genoemde bedragen die zien op de normpremie zorgverzekering voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, en de normpremie ziektekostenverzekering voor echtgenoten, naar de per 1 januari 2022 geldende bedragen.

Artikel I, onderdeel R, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.2.2 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei. Deze wijziging is bedoeld om het beleid beter aan te laten sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in civiele zaken volgt namelijk dat de schuldeiser van een natuurlijke verbintenis die na toekenning van de schone lei resteert, alleen tot verrekening bevoegd is als een beroep op niet-verrekenbaarheid wegens de bijzondere omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met deze wijziging wordt artikel 73.2.2 daarmee in overeenstemming gebracht. Door deze wijziging zal de ontvanger, als de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn vastgesteld maar materieel zien op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te verrekenen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake als de te verrekenen vordering en belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak aangezien beide vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding. Ook kunnen zich andere omstandigheden voordoen waarbij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een belastingteruggaaf die materieel ziet op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, door het verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingschuldige, pas nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei wordt vastgesteld. Het zou dan onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

Artikel I, onderdeel S, subonderdelen 1 en 2 en onderdeel G, subonderdeel 1, betreffen redactionele wijzigingen van artikel 73.3a.3, respectievelijk 73.3a.4, om het onderscheid tussen de situaties waarop de artikelen zien beter tot uitdrukking te brengen. Onafhankelijk of de ontvanger instemt met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord), kan een WHOA-akkoord namelijk worden gehomologeerd door de rechtbank. Artikel 73.3a.3 ziet op de situatie waarin de ontvanger wel heeft ingestemd met een aangeboden WHOA-akkoord, terwijl artikel 73.3a.4 ziet op de situatie waarin de ontvanger daar niet mee heeft ingestemd. Er is hiermee geen beleidswijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel T, subonderdeel 2, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.3a.4 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven na homologatie van een WHOA-akkoord. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijziging van artikel 73.2.2, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een WHOA-akkoord is gehomologeerd waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.3a.4 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad, zodat de ontvanger die lijn analoog zal toepassen in de situatie dat een WHOA-akkoord is gehomologeerd zonder instemming door de ontvanger. De ontvanger zal na homologatie van een WHOA-akkoord waarmee hij niet heeft ingestemd in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die daarna worden vastgesteld en materieel zien op de periode voor homologatie van het WHOA-akkoord. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te kunnen verrekenen. In het bijzonder is het bij een WHOA-akkoord denkbaar dat de verrekening onderdeel uitmaakt of geacht wordt onderdeel uit te maken van het door de belastingschuldige aan de ontvanger aangeboden akkoord. Ook dan zou het onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

Artikel I, onderdeel U, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.6.8. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van de artikelen 73.2.2 en 73.3a.4, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een dwangakkoord wordt opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers in het kader van een wettelijke schuldsanering, waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.6.8 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad. Als een dwangakkoord is opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, zal hij belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in beginsel niet verrekenen. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen.

Artikel I, onderdeel V, wijzigt artikel 75.11. Dit betreft een redactionele wijziging. Door deze wijziging is de tekst van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen gelijk aan de tekst van de Rijksleidraad, waar een dynamische verwijzing is opgenomen naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen. Hierdoor geldt altijd het meest recente maximumbedrag voor deze betekeningkosten in situaties waarin op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend. De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen kende al een dynamische verwijzing naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen.

 

Naar boven