Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2022, 575660 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2022, 575660 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 november 2022 (raadsvoorstel nr. 22bb007069/22bo6096);
het vanwege nieuwe contracten voor jeugdhulp, jurisprudentie en wetgeving, alsmede vanwege nieuw beleid ten aanzien van ondersteuning bij sportbeoefening gewenst is een aantal bepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 te wijzigen;
De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
De definitie van «wijkteam» komt te luiden:
wijkteam: uitvoerend team van beroepskrachten binnen het sociaal domein dat onder verantwoordelijkheid van het college, op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, interdisciplinair werkt en basishulp en kortdurende ondersteuning biedt aan niet- of beperkt zelfredzame inwoners bij hun vraagstukken en sociale problematiek, waar nodig casusregie voerend bij jeugdhulp en toeleidend naar gespecialiseerde hulp, zorg en ondersteuning;
De volgende definities worden in alfabetische volgorde ingevoegd:
centrumgemeente: de gemeente Rotterdam, in de hoedanigheid van aanbestedende en uitvoerende gemeente voor intramurale arrangementen voor cliënten in de (O)GGZ en slachtoffers huiselijk geweld voor de centrumgemeenteregio, bestaande uit de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Ridderkerk en Rotterdam;
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
Deze verordening heeft betrekking op jeugdhulp voor jeugdigen als bedoeld in artikel 1.1, van de Jeugdwet die in Rotterdam hun woonadres hebben, of die onmiddellijk voorafgaand aan hun verblijf bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, instelling of inrichting in Rotterdam hun woonadres hadden, of volgens het derde of vierde onderdeel van de begripsbepaling ‘woonplaats’ in dat artikel onder verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam vallen.
In artikel 1.3, onderdeel b, wordt na ‘en de’ ingevoegd ‘eventuele’.
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.4, tweede lid, vervalt ‘of dat hem ondersteuning moet worden geweigerd’ en wordt na ‘in het eerste lid bedoelde’, ‘gespreksverslag’ vervangen door ‘ondersteuningsverslag’.
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van het eerste lid tot het tweede lid wordt voor het tweede lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening kan via een daartoe op de website Externe link: https://www.rotterdam.nl/ wonen-leven, onder ‘Mijn Loket’ ter beschikking gesteld aanvraagformulier worden ingediend.
Artikel 3.1.1 Beschikbare individuele voorzieningen jeugdhulp
Het college stelt de volgende specialistische tweedelijns jeugdhulp beschikbaar:
Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
Er wordt een vierde lid toegevoegd dat luidt:
Het college kan voor bepaalde arrangementen bij nadere regels de omvang van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, en de ondersteuningselementen, bedoeld in het tweede lid, vaststellen in intensiteitstreden met een gemiddelde urenindicatie, afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte en de zorgzwaarte van de cliënt.
Artikel 3.1.4 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 3.1.5 wordt in het opschrift en in de aanhef ‘herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige’ vervangen door ‘behandeling’.
Artikel 3.1.6 wordt als volgt gewijzigd:
In het opschrift van artikel 3.1.7 vervalt ‘jeugdige’
Artikel 3.1.8 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 3.1.9 wordt in de aanhef ‘omringende opvoeders’ vervangen door ‘ouders,’.
In artikel 3.2.1, derde lid, wordt ‘zorgzwaarte’ vervangen door ‘problematiek’.
In artikel 3.2.10, eerste lid, wordt na ‘nachtelijk toezicht, als’ ingevoegd ‘er professioneel’ en vervalt ‘dit’.
Artikel 3.2.13, zestiende lid, vervalt.
Artikel 3.2.16 komt als volgt te luiden:
Artikel 3.2.16 Aanvullende criteria sporthulpmiddelen
Artikel 3.4.2, derde lid ,wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3.5.3 komt als volgt te luiden:
Artikel 3.5.3 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onder terugvordering op de in de Jeugdwet en Wmo 2015 opgenomen grond dat een pgb niet of voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor het is bestemd, wordt mede verstaan dat het pgb niet binnen een redelijke termijn na het beschikbaar zijn van het budget is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
In het opschrift van paragraaf 4.1 wordt ‘eigen bijdragen Wmo 2015’ vervangen door ‘vergoeding algemeen gebruikelijke kosten’.
Artikel 4.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 4.1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.1.2 Verschuldigdheid bijdrage algemene voorzieningen
Artikel 4.1.3 Verschuldigdheid bijdrage maatwerkvoorziening en pgb Wmo 2015
Artikel 4.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.5.1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.5.2, vijfde lid, vervalt.
Artikel 5.5.3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.5.7 wordt als volgt gewijzigd:
Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
Het college kan, bij een gegrond vermoeden van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e van de Wmo 2015 of artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet, de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke onderbreking van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken.
De toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting bij artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
Het begrip ‘eigen bijdrage’ en de toelichting daarop wordt vervangen door de volgende tekst:
Het begrip “bijdrage” is in deze verordening gerelateerd aan de bijdrage die het college kan vragen voor geleverde algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen of een pgb o.g.v de artikelen 2.1.4, 2.1.4a en 2.14b van de Wmo 2015.
De bijdrage is iets anders dan de bijdrage die aanbieders van algemene of maatwerkvoorzieningen kunnen vragen voor kosten die algemeen gebruikelijk zijn. Voorbeelden zijn een bijdrage voor een maaltijd op de dagbesteding, gebruik van materialen of de kosten die een cliënt bespaart door gebruik te maken van de collectieve wasservice van een aanbieder.
Hiermee onderscheidt sociaal-recreatief vervoer zich van bewegen in het kader van sporten. Bij sporten staat de prestatie voorop.
Sporten is gericht op het intensief bewegen. Kracht, snelheid of behendigheid trainen staan hierbij op de voorgrond. Sporten onderscheidt zich hierdoor van de definitie bewegen of recreëren. Een fietstocht maken, zonder dat het tot doel heeft deze zo snel mogelijk te volbrengen, maar die primair gericht is op in beweging blijven of genieten en recreëren, valt in deze verordening niet onder sporten maar onder vervoer.
Aan een sporthulpmiddel worden eisen gesteld die voor andere hulpmiddelen niet gelden (bijv. zo hard mogelijk fietsen i.p.v. recreatief fietsen).
Een sporthulpmiddel is hiervoor gemaakt. Daarmee is het sporthulpmiddel niet of nauwelijks geschikt om te gebruiken voor andere doeleinden, zoals bijvoorbeeld het doen van boodschappen of recreëren.
De toelichting op artikel 1.2 komt te luiden:
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Om in aanmerking te kunnen komen voor maatschappelijke ondersteuning op grond van deze verordening, moet iemand ingezetene zijn van Rotterdam.
Iemand is ingezetene als hij zijn woonplaats heeft in de gemeente Rotterdam. Het gaat hierbij blijkens vaste jurisprudentie om de feitelijke verblijfplaats, waarbij de inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente belangrijk is, maar niet doorslaggevend.
In het tweede lid wordt het begrip ingezeten voor de doelgroep jonger dan 18 jaar (jeugdigen) nader uitgewerkt. Hierbij is het woonplaatsbeginsel bepalend voor de vraag welke gemeente voor de jeugdhulp aan een specifieke jeugdige verantwoordelijk is.
Per 1 januari 2022 is het nieuwe woonplaatsbeginsel opgenomen in de Jeugdwet. Hierbij wordt voor de bepaling welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp, de woonplaats waar een jeugdige stond ingeschreven direct voorafgaand aan de zorg met verblijf, centraal gesteld. Dit moet leiden tot meer duidelijkheid en lagere uitvoeringslasten. Daarnaast sluit het nieuwe woonplaatsbeginsel beter aan bij de uitgangspunten van de Jeugdwet. De oorspronkelijke gemeente blijft verantwoordelijk voor een jeugdige waardoor die gemeente gestimuleerd wordt om te investeren in preventie.
De toelichting op artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
De tekst ‘Hetzelfde geldt voor (…) van de gemeente hiervan gebruik maken’ wordt vervangen door
‘Hetzelfde geldt voor de in het derde lid vermelde algemene voorzieningen in het kader van de Wmo 2015. Ook hiervoor wordt geen beschikking verstrekt en kunnen ingezetenen zonder tussenkomst van de gemeente hiervan gebruik maken.
De welzijnsaanbieders bieden in de Huizen van de Wijk of op andere locaties waar de doelgroep graag komt laagdrempelige ondersteuning aan, zoals cursussen (bijvoorbeeld valpreventie), dagbesteding voor ouderen en gezamenlijke maaltijden voor ouderen in ouderencomplexen.
Voor de kortdurende ondersteuning door het wijkteam kan de cliënt zich niet direct tot het wijkteam wenden. Tijdens het onderzoek wordt globaal getoetst of cliënt (eerst) voor deze algemene voorziening in aanmerking kan komen.
Een inwoner van Rotterdam van 75 jaar of ouder die niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening voor sociaal/recreatief vervoer, kan in de avonduren toch gebruik maken van het CAV. De achterliggende gedachte is dat veel ouderen zich vaak niet veilig voelen in het openbaar vervoer in de avonduren, waardoor hun participatiemogelijkheden worden beperkt.
Behalve de leeftijd van de bewoner zijn er verder geen aanvullende, individuele toegangscriteria.
Voor deze algemene voorziening gelden niet de aanvullende faciliteiten die opgesomd zijn in artikel 3.2.13, zevende t/m negende lid, zoals het recht op een meereizende begeleider of speciale begeleiding. Omdat het een algemene voorziening betreft, kan niet gekozen worden voor een pgb. Ook bestaat er geen recht op individueel vervoer. Als cliënt individueel vervoer nodig heeft, moet een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden ingediend.’
De toelichting op artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van de toelichting op artikel 2.3 komt te luiden:
Artikel 2.3 Onderzoek naar aanleiding van melding
In de toelichting op artikel 2.5 wordt in de eerste alinea ‘Het eerste lid (…) in het tweede lid’ vervangen door
‘Het eerste lid regelt dat een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden aangevraagd via een op de gemeentelijke website beschikbaar gesteld digitaal aanvraagformulier.
Een cliënt kan een aanvraag voor maatwerkondersteuning ook indienen door middel van ondertekening van het ondersteuningsverslag, zoals aangegeven in het tweede lid.’
In de toelichting op artikel 3.1.1 wordt ‘(zie ook artikel 3.1.2)’ vervangen door ‘(zie artikel 3.1.2)’
De toelichting op artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van de toelichting op artikel 3.1.4 komt te luiden:
Artikel 3.1.4. Aanvullende criteria voor het resultaatgebied ondersteuning
Het opschrift van de toelichting op artikel 3.1.5 komt te luiden:
Artikel 3.1.5. Aanvullende criteria voor het resultaatgebied behandeling
Het opschrift van de toelichting op artikel 3.1.6 komt te luiden:
Artikel 3.1.6. Aanvullende criteria voor het resultaatgebied begeleiding ouders en omgeving
In het opschrift van de toelichting op artikel 3.1.7 vervalt ‘kind’.
De toelichting op artikel 3.1.8 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting bij artikel 3.1.9 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 3.2.3, tweede lid, vervalt.
In de toelichting op artikel 3.2.13, zestiende lid, vervalt de tekst ‘‘Een inwoner van Rotterdam van 75 jaar.’...... ‘financiële maatwerkvoorziening of pgb’.
De toelichting op artikel 3.2.16 komt te luiden:
Artikel 3.2.16 Aanvullende criteria sporthulpmiddelen
Uit de definitie in artikel 1.1 volgt dat een sporthulpmiddel alleen bedoeld is om mee te sporten. Aan een sporthulpmiddel worden eisen gesteld die voor andere hulpmiddelen niet gelden. Bijvoorbeeld zo hard mogelijk fietsen (sport) in plaats van recreatief fietsen (vervoer).
Door de bouw van bijvoorbeeld een sportrolstoel of een sporttandem is deze in de praktijk ook niet geschikt voor het dagelijks gebruik, zoals voor het doen van boodschappen.
Het college kan voor een sporthulpmiddel een financiële maatwerkvoorziening verstrekken.
Sporthulpmiddelen zijn vaak zeer persoonsgebonden en volledig aangepast aan de specifieke beperkingen van de cliënt. Sporthulpmiddelen worden om die reden niet ingekocht door de gemeente.
Een sporthulpmiddel wordt verstrekt voor de beoefening van één sport. Dat betekent dat gedurende de afschrijvingsperiode van het sporthulpmiddel cliënt niet in aanmerking kan komen voor een sporthulpmiddel voor een andere sport. De afschrijvingsperiode vangt aan op het moment dat de financiële maatwerkvoorziening is uitbetaald. Het college bepaalt wat een redelijke afschrijvingsperiode is voor het betreffende sportmiddel.
Wél kan het zijn dat er voor één sport meerdere hulpmiddelen noodzakelijk zijn.
In het derde lid is geregeld dat het college cliënt eerst kan verwijzen naar het Fonds Gehandicaptensport (Programma Uniek Sporten) voordat het een financiële maatwerkvoorziening verstrekt. Samen met de mensen die daar werkzaam zijn kan cliënt ontdekken of de door hem gekozen sport voor hem passend is én kan hij ervaren (en geadviseerd worden over) wat voor hem belangrijk is bij de aanschaf van een sporthulpmiddel.
Een verwijzing naar het Fonds Gehandicaptensport is niet altijd nodig. Een verwijzing kan bijvoorbeeld overbodig zijn als het een vervanging betreft van een sporthulpmiddel of als de cliënt in een revalidatiecentrum, met een therapeut of bij een sportvereniging het sporthulpmiddel al uitgebreid heeft uitgeprobeerd en duidelijk is:
Een sporthulpmiddel wordt alleen verstrekt als cliënt op regelmatige basis gaat sporten. Anders is er geen sprake meer van sport maar van recreatie en mist ook het participatiedoel.
Een sporthulpmiddel dat alleen of vooral tijdens vakanties wordt gebruikt, zoals een aangepast snowboard voor de wintersport, wordt ook om die reden niet vergoed.
Ook een sporthulpmiddel dat bedoeld is voor topsportbeoefening valt buiten de vergoedingsmogelijkheden. Hiervoor zal cliënt andere financieringsbronnen moeten zoeken, zoals het NOC-NSF of sponsoren. In zeer bijzondere omstandigheden kan het college hiervan afwijken.
Er zijn 3 verschillende mogelijkheden waarvoor de financiële maatwerkvoorziening bestemd kan zijn, namelijk:
Daarnaast wordt een bedrag voor het onderhoud verstrekt.
Het college bepaalt de hoogte van de financiële maatwerkvoorziening op basis van een offerte. Daarbij kijkt het college naar de redelijkheid van de offerte. Hierbij kan het college marktonderzoek doen of advies inwinnen bij het Fonds gehandicaptensport of andere deskundigen.
In de situatie, bedoeld in het vorige lid onder b (vergoeding meerkosten) worden de kosten vervolgens afgezet tegen de kosten die een persoon zonder beperking moet maken voor de aanschaf of onderhoud van zijn sportuitrusting.
Net als bij andere maatwerkvoorzieningen gaat het college ook bij de toekenning van een sporthulpmiddel uit van de goedkoopst adequate oplossing.
Deze goedkoopst adequate oplossing ziet enerzijds op de keuze van het sporthulpmiddel. Als de keuze voor een bepaald sporthulpmiddel is gemaakt, wordt eveneens gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.
Dat wil zeggen dat het college bijvoorbeeld kijkt naar de geschiktheid van het sporthulpmiddel voor de cliënt. Daarnaast beoordeelt het college in hoeverre het gekozen adequate sporthulpmiddel ook in de voor cliënt goedkoopste uitvoering wordt aangeschaft.
“Goedkoopst adequaat” gaat niet zover dat het college de cliënt verplicht de goedkoopst mogelijke sport te kiezen. Wel kan het college grenzen stellen in relatie tot de kosten van het sporthulpmiddel, mits cliënt nog mogelijkheden heeft om uit meerdere sporten te kiezen.
Omdat het gaat om een financiële maatwerkvoorziening, hoeft de cliënt over de besteding geen verantwoording af te leggen.
Het college betaalt rechtstreeks aan de cliënt, indien deze een factuur heeft overgelegd òf aan de leverancier van het sporthulpmiddel.
De toelichting op hoofdstuk 4 komt te luiden:
Hoofdstuk 4 Bijdragen en kostprijs maatwerkvoorzieningen en pgb Wmo 2015
Paragraaf 4.1 Vergoedingen en eigen bijdragen
Artikel 4.1.1 Vergoeding algemeen gebruikelijke kosten
Als een cliënt gebruik maakt van een algemene of maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015, dan kan de aanbieder van deze voorziening een vergoeding vragen voor de kosten die onderdeel uitmaken van de voorziening maar feitelijk algemeen gebruikelijk zijn en ook niet worden vergoed door de gemeente.
Het gaat daarbij om kosten van bijvoorbeeld boodschappen doen ten behoeve van het verzorgen van maaltijden, het doen van de was, kosten van vervoer, een reguliere toegangs- of lidmaatschapsprijs of bijdrage aan materiaalkosten bij een creatieve activiteit in het Huis van de Wijk. Het college maakt hierover afspraken met de aanbieder van de voorziening.
De aanbieder moet transparant zijn over de kosten die hij in rekening brengt en dit op een duidelijke en begrijpelijke manier kenbaar maken aan de cliënt die gebruik maakt van de voorziening. Dit kan op een bord in de instelling, op een website, met een brief of op een andere duidelijke wijze.
De aanbieder mag geen kosten in rekening brengen die hij al vergoed krijgt vanuit de gemeente.
Artikel 4.1.2 Verschuldigdheid bijdrage algemene voorzieningen
Een cliënt is voor het gebruik van een algemene voorziening geen bijdrage verschuldigd. De enige uitzondering op deze regel is de algemene vervoersvoorziening. Het gaat daarbij om:
Net als bij de maatwerkvoorziening voor vervoer, bedraagt de bijdrage de kosten van het regulier openbaar vervoer voor de rit.
De vervoerder int de bijdrage voor het CAV, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, onderdeel e.
Artikel 4.1.3 Verschuldigdheid bijdrage maatwerkvoorziening en pgb Wmo 2015
De algemene regel is dat een cliënt voor een maatwerkvoorziening of pgb in het kader van de Wmo 2015 een bijdrage is verschuldigd, voor zover dat bij of krachtens de Wmo 2015 mogelijk is. In artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is een aantal situaties en voorzieningen genoemd waarbij een bijdrage niet mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn de rolstoel, als er al sprake is van een bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg, voor cliënten die jonger zijn dan 18 jaar, als er sprake is van gehuwden en ten minste één van hen de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.
Aanvullend hierop staat in het tweede lid een aantal situaties genoemd waarin evenmin een bijdrage wordt gevraagd. Het gaat om:
De eerste acht weken van crisisopvang voor slachtoffers huiselijk geweld. Het niet opleggen van de bijdrage over deze periode geeft voor cliënt ruimte om de financiën op orde te brengen. Na 8 weken verlaat cliënt in principe de crisisopvang. Is dat door omstandigheden niet mogelijk, dan is cliënt vanaf dat moment wel een bijdrage verschuldigd.
Cliënt is de bijdrage verschuldigd zolang de cliënt gebruik (kan) ma(a)k(t)en) van de voorziening en de kostprijs van de voorziening niet wordt overschreden. Deze kostprijs speelt geen rol bij maatwerkondersteuning in de vorm van dienstverlening, maar alleen bij bepaalde overige voorzieningen, zoals woonvoorzieningen en hulpmiddelen.
Onder gebruikmaken wordt verstaan dat het besluit tot verlening van de maatwerkvoorziening of het pgb niet is ingetrokken. Zolang de indicatie loopt, wordt de voorziening dus geacht te worden gebruikt. Dat betekent dat als er een scootmobiel of een traplift is verstrekt, maar cliënt gebruikt deze niet, hij toch de bijdrage is verschuldigd. Als cliënt wil voorkomen dat hij betaalt voor iets dat hij niet gebruikt, zal hij het college moeten verzoeken het besluit in te trekken en de maatwerkvoorziening terug te halen.
De hoogte van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening is wettelijk vastgelegd en bedraagt het zogenaamde abonnementstarief.
Voor beschermd wonen is in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een inkomensafhankelijke systematiek opgenomen. Voor toepassing hiervan wordt de maatwerkvoorziening waar huisvesting onderdeel van uitmaakt, gelijkgesteld met beschermd wonen.
Voor opvang kan het college op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zelf de hoogte van de bijdrage vaststellen.
Dit is alleen van toepassing op de bijdrage voor opvang van slachtoffers huiselijk geweld. De hoogte van de bijdrage is vanaf de negende week van verblijf gelijk aan de lage bijdrage die geldt voor beschermd wonen op grond van artikel 3.12, derde lid, van dit uitvoeringsbesluit.
Het CAK is aangewezen door de wetgever om de bijdrage vast te stellen en te innen. Een gemeente kan voor de vaststelling en inning van de bijdrage voor opvang ervoor kiezen dat dit gebeurt door bijvoorbeeld de aanbieder van de opvang. Dat geldt in Rotterdam voor de opvang.
Het abonnementstarief is niet van toepassing op de bijdrage voor het CAV. Ook int het CAK de bijdrage niet in dat geval. De bijdrage voor het CAV is gelijk aan de kosten van het toepasselijke tarief met het openbaar vervoer en wordt vastgesteld en geïnd door de vervoerder. Toepasselijk wil zeggen het volle of gereduceerde tarief openbaar vervoer.
Paragraaf 4.2 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorzieningen en pgb Wmo 2015
Artikel 4.2.1 Vaststelling kostprijs pgb
De kostprijs van een voorziening waarvoor een pgb wordt verstrekt is gelijk aan de hoogte van het pgb. Bij woonvoorzieningen en hulpmiddelen is alleen sprake van een eenmalig pgb. De bijdrage die op grond van de vorige paragraaf wordt gevraagd zal in relatie tot het pgb nooit hoger kunnen zijn dan de hoogte van het pgb dat is verstrekt.
Artikel 4.2.2 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening en algemene voorziening
Voor hulpmiddelen, woningaanpassingen en het sociaal vervoerssysteem CAV is het van belang dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet overschrijdt. Om die reden is het wettelijk noodzakelijk de kostprijs van deze voorzieningen bij verordening te regelen.
Bij een maatwerkvoorziening zijn diverse situaties mogelijk. Er kan sprake zijn van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening. Bijvoorbeeld voor een woonvoorziening. Als de gemeente de maatwerkvoorziening inkoopt, dan is de kostprijs gelijk aan de laagste inkoopprijs die de gemeente verschuldigd is voor de maatwerkvoorziening. Hier kunnen ook de onderhoudskosten bij inbegrepen zijn. In dat geval wordt de kostprijs derhalve afgeleid van de contracten die de gemeente heeft met leveranciers. Als de gemeente de maatwerkvoorziening huurt, zoals bij hulpmiddelen, dan wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is deze gelijk aan de huurprijs die de gemeente per periode betaalt.
Onderhoudskosten die beschikbaar gesteld worden in de vorm van een pgb worden niet doorgegeven aan het CAK. Echter, dit geldt niet voor hulpmiddelen die door de gemeente worden gehuurd. Om deze rechtsongelijkheid op te lossen wordt bij hulpmiddelen die door de gemeente worden gehuurd 65% van de huurkosten (aanschafkosten) doorgegeven aan het CAK voor de berekening van de eigen bijdrage en 35% (onderhoudskosten) buiten beschouwing gelaten.
Wanneer er sprake is van een voorziening voor dienstverlening, opvang of huisvesting, wordt deze over meerdere perioden verstrekt, waardoor er geen eenmalig bedrag aan is op te hangen.
De kostprijs van een rit met het CAV wordt vastgesteld op de gemiddelde vergoeding die de gemeente per rit verschuldigd is aan de aanbieder van het CAV voor een rit. Deze kostprjjs is voor het CAK niet relevant, omdat de bijdrage voor het gebruik van het CAV niet door het CAK wordt vastgesteld en geïnd.
In de toelichting op artikel 5.5.3 wordt ‘In artikel 4 van de Verordening klachtbehandeling Rotterdam 2013’ vervangen door ‘In het Concernkader Klachtbehandeling uit 2021’.
Aan de toelichting op artikel 5.5.7 wordt een nieuwe alinea toegevoegd, luidende:
Onderdeel d is bedoeld om duidelijk te maken dat er nader onderzoek kan worden gedaan als er een gegrond vermoeden is dat er sprake is van een vermoeden dat sprake is van onjuiste of onvolledige verstrekking van gegevens, het niet voldoen aan verplichtingen die verbonden zijn aan de maatwerkvoorziening of het pgb of het pgb of de maatwerkvoorziening voor een ander doel zijn gebruikt.
De toelichting op artikel 6.3 komt te luiden:
Artikel 6.3 Overgangsbepalingen
Het is noodzakelijk om duidelijke overgangsbepalingen te stellen voor met name de situatie dat er sprake is van:
Dat is met deze bepaling geregeld, in aanvulling op het overgangsrecht dat ook in de Wmo 2015 en Jeugdwet is opgenomen.
Een besluit voor een verstrekte maatwerkvoorziening of individuele voorziening blijft gehandhaafd totdat het besluit wordt ingetrokken of de looptijd van het besluit is verstreken.
Bij de behandeling van een bezwaarschrift of terugvordering wordt de regelgeving toegepast die gold op het moment waarop het besluit is genomen cq de periode waarop de terugvordering betrekking heeft.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 december 2022.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
A. Aboutaleb
Deze vierde wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 (hierna: Verordening) ziet op diverse onderdelen:
Op 1 januari 2023 treden nieuwe contracten in werking voor de verlening van jeugdhulp. Hierin staan diverse nieuwe bepalingen waarvoor in de Verordening de grondslag moet worden gecreëerd of worden gewijzigd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanduiding van de resultaatgebieden en de ondersteuningselementen die de aanbieders moeten leveren.
Door een uitspraak van de rechtbank Rotterdam moet de meldingsprocedure, die ook voor de jeugdhulp in de Verordening was opgenomen, worden aangemerkt als de start van de aanvraagprocedure.
Per 1 januari 2022 is het nieuwe woonplaatsbeginsel opgenomen in de Jeugdwet. Dit leidt tot een wijziging in de verordening. Zie verder ook de toelichting bij artikel 1.2.
De invoering van het abonnementstarief voor de Wmo 2015 en daarmee ook de gewijzigde eisen over het opnemen van de kostprijs van voorzieningen in de verordening, heeft ertoe geleid dat het volledige hoofdstuk 4 is herschreven.
Het college wenst meer burgers met een beperking te laten sporten. Daarom wordt de mogelijkheid om een sporthulpmiddel aan te schaffen verruimd en wordt de cliënt ook in staat gesteld om eerst een sport uit te proberen. Het hele artikel over sporthulpmiddelen is daarom gewijzigd.
Daarnaast worden met deze wijziging diverse kleinere wijzigingen aangebracht, zoals bijvoorbeeld:
In artikel 1.1 zijn diverse definities en begrippen aangevuld of gewijzigd.
Het college biedt op speciaal geselecteerde scholen een pakket aan jeugdhulp aan, dat bestaat bestaande uit een collectief ondersteunings - aanbod op scholen en een individueel ondersteuningsaanbod aan afzonderlijke jeugdigen. Hiermee wil het college het onderwijs- en zorgaanbod nauwer op elkaar laten aansluiten.
De wijziging van artikel 1.2 heeft allereerst betrekking op de wijziging van de wijziging van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet.
Hierbij wordt voor de bepaling welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp, de woonplaats waar een jeugdige stond ingeschreven direct voorafgaand aan de zorg met verblijf, centraal gesteld. Dit moet leiden tot meer duidelijkheid en lagere uitvoeringslasten. Daarnaast sluit het nieuwe woonplaatsbeginsel beter aan bij de uitgangspunten van de Jeugdwet. De oorspronkelijke gemeente blijft verantwoordelijk voor een jeugdige waardoor die gemeente gestimuleerd wordt om te investeren in preventie.
Het tweede lid wordt in verband hiermee aangepast
Daarnaast is het derde lid geschrapt. Het is overbodig om de regionale taak in de verordening te regelen.
Het betreft hier een technische wijziging van artikel 1.3, onder b, omdat niet bij iedere financiële maatwerkvoorziening een trede-indeling wordt toegepast.
Inherent aan algemene voorzieningen (Wmo 2015) en overige voorzieningen (Jeugdwet) is, dat deze zonder of met slechts een geringe toetsing zoals bijvoorbeeld een leeftijdsgrens, vrij toegankelijk zijn. Daarom kan de cliënt zich rechtstreeks tot deze voorzieningen wenden.
Voor de kortdurende ondersteuning door het wijkteam kan de cliënt zich niet direct tot het wijkteam wenden. Tijdens het onderzoek wordt globaal getoetst of cliënt (eerst) voor deze algemene voorziening in aanmerking kan komen. Dit is toegevoegd in artikel 2.1, eerste lid.
In artikel 2.1, derde lid is, analoog aan de opsomming in het tweede lid voor jeugdhulp, een opsomming gegeven van de algemene voorzieningen die in het kader van de Wmo 2015 worden geboden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om kortdurende ondersteuning via het wijkteam, onafhankelijke cliëntondersteuning en (niet individueel) vervoer via het CAV in de avonduren voor personen van 75 jaar en ouder. Als deze personen door een beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen zij een maatwerkvoorziening voor vervoer aanvragen. Deze algemene voorziening is bedoeld voor ouderen die in principe wel met het openbaar vervoer kunnen reizen, maar die dat niet durven in de avonduren.
Daarnaast zijn in het tweede lid de onderwijszorgarrangementen toegevoegd aan de opsomming van overige voorzieningen voor de Jeugdwet. Zie ook de toelichting bij artikel 1.1.
De wijziging van artikel 2.2, eerste lid, onder c, betreft een technische wijziging in verband de nieuwe naam van het stedelijk loket.
Behalve de titel van artikel 2.3 (technische wijziging) is ook het tweede lid onder a, sub 7o gewijzigd om duidelijk te maken dat een bijdrage niet altijd aan de orde hoeft te zijn.
De wijziging van artikel 2.4, tweede lid, is technisch van aard.
Artikel 2.5 is gewijzigd, zodat deze voor jeugdhulp voldoet aan recente jurisprudentie en wettelijke eisen. Het gaat dan met name om de wijziging van het tweede lid, waarin de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag via het ondersteuningsverslag is geschrapt. Immers, er is nog geen sprake van een ondersteuningsverslag omdat de melding wordt aangemerkt als aanvraag en daarna pas het onderzoek plaatsvindt.
In het vijfde lid is geregeld dat een cliënt ook als hij alleen in aanmerking komt voor een overige voorziening een beschikking kan ontvangen als hij dat aangeeft.
Artikel 3.1.1 is gewijzigd in verband met de nieuwe contracten voor lokale jeugdhulp per 1 januari 2023. De namen van de specialistische jeugdhulp die kan worden geboden zijn hierop aangepast.
Ook artikel 3.1.2 is gewijzigd in verband met de nieuwe contracten voor lokale jeugdhulp per 1 januari 2023. Dit heeft geleid tot nieuwe resultaatgebieden en ondersteuningselementen (eerste en tweede lid) en daarnaast is de indicatie in treden vervallen.
De wijzigingen met betrekking tot de artikelen 3.1.4 t/m 3.1.9 zijn technisch van aard. Er wordt aangesloten bij de nieuwe terminologie van de nieuwe contracten jeugdhulp per 1 januari 2023 en tegelijk is een aantal onvolkomenheden geschrapt.
De toevoeging van ‘professioneel’ in het eerste lid van artikel 3.2.10 is opgenomen om te verduidelijken dat toezicht een veel zwaardere vorm is dan het op elkaar letten, zoals men pleegt te doen binnen een huishouden. Er moet echt een noodzaak zijn om preventief of corrigerend op te kunnen treden bij ernstige problematiek
In artikel 3.2.13 over sociaal/recreatief vervoer is de algemene voorziening voor vervoer in de avonduren voor personen van 75 jaar en ouderen geschrapt, omdat deze nu is opgenomen in de opsomming van algemene voorzieningen in artikel 2.1.
Artikel 3.2.16 over sporthulpmiddelen is volledig herschreven. Dit heeft meerdere doelen:
het persoonsgebonden budget is gewijzigd in een financiële maatwerkvoorziening, omdat dit meer passend is in deze situatie, onder andere omdat een sporthulpmiddel geen maatwerkvoorziening in natura kent én de vergoeding uitgaat van de meerkosten van de voorziening ten opzichte van een persoon zonder beperkingen. Immers, iemand met een beperking hoeft niet in een financieel gunstiger positie te worden gebracht dan iemand zonder beperking;
Artikel 3.5.3 is sterk vereenvoudigd door onderdelen die wettelijk al zijn bepaald te schrappen. Hiermee wordt voorkomen dat de verordening niet aansluit bij wettelijke bepalingen als deze bijvoorbeeld gewijzigd wordt. Maar ook wordt voorkomen dat het college zich hierdoor onnodig beperkt in de mogelijkheden tot bijvoorbeeld terugvordering.
Hoofdstuk 4 is nagenoeg volledig herschreven in verband met invoering van het abonnementstarief in de Wmo 2015. Hierdoor kunnen de bepalingen in dit hoofdstuk vereenvoudigd worden, omdat een aantal onderdelen, zoals de hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorzieningen reeds wettelijk geregeld zijn.
Wat overblijft zijn bepalingen over:
vergoeding voor algemeen gebruikelijke kosten. Dit was ook reeds in de oude tekst opgenomen. Het gaat om kosten die iedereen moet maken, ook als iemand geen beperking heeft. Voorwaarde is wel, dat deze kosten niet vanuit de gemeente worden gefinancierd en de kosten duidelijk kenbaar zijn voor de gebruiker van de voorziening;
Met de wetswijziging voor het abonnementstarief is het ook niet langer nodig om voor alle voorzieningen aan te geven wat de kostprijs is. Immers, de bijdrage zal bijvoorbeeld voor ondersteuning voor diensten nooit hoger uitkomen dan de wettelijke bijdrage van € 19,- per maand (tarief per 1 juli 2023). Daarom is alleen voor vervoer, woonvoorzieningen en hulpmiddelen opgenomen hoe de kostprijs van de voorziening wordt vastgesteld.
Artikel 5.5.1 wordt op twee punten gewijzigd:
Het zesde lid in artikel 5.5.2 bevatte de zogenaamde WNT-bepaling: als aanbieders qua bezoldiging of ontslagvergoeding niet voldoet aan de eisen die daarvoor worden gesteld in de Wet normering topinkomens, kon het college de vergoedingen voor geleverde ondersteuning korten. In het kader van de Aanbestedingswet 2012 is dit niet correct. Door het vervallen van het overgangsrecht is deze bepaling bovendien overbodig geworden. Het schrappen van het zesde lid sluit ook aan bij de afdoening van een eerder ingediende motie over dit onderwerp (Motie 9bb22306 Geen gegraai in de zorg).
De wijziging van het eerste lid van artikel 5.5.3 is noodzakelijk doordat de Verordening klachtbehandeling Rotterdam 2013 inmiddels is ingetrokken. Daarom wordt nu verwezen naar het Concernkader Klachtbehandeling.
Daarnaast wordt een nieuw lid toegevoegd waarin de dispuutprocedure is opgenomen, die kan worden aangevraagd als een aanbieder van maatwerkondersteuning voor diensten of de cliënt niet tevreden zijn over de afhandeling van de klacht of er gezamenlijk niet uitkomen.
De wijziging van artikel 5.5.7 is grotendeels technisch van aard.
Onderdeel j formaliseert de bevoegdheid van het college om de Sociale verzekeringsbank te verzoeken een betaling uit het pgb tijdelijk op te schorten. Dit kan als er sprake is van een gegrond vermoeden dat één van de volgende situaties van toepassing is:
De opschorting kan plaatsvinden voor maximaal 13 weken. In deze periode wordt onderzocht of de maatwerkvoorziening of pgb weer (al dan niet) kan worden hervat of definitief moet worden beëindigd.
Het is noodzakelijk om duidelijke overgangsbepalingen te stellen voor met name de situatie dat er sprake is van:
De bestaande overgangsbepalingen in artikel 6.3 waren deels nog gebaseerd op de inwerkingtreding van deze verordening en zelfs de verordeningen daarvoor.
Met deze bepaling zijn de bepalingen geactualiseerd, in aanvulling op het overgangsrecht dat ook in de Wmo 2015 en Jeugdwet is opgenomen.
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-575660.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.