Gemeenteblad van Nijmegen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2022, 574305 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2022, 574305 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2023
De raad van de gemeente Nijmegen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 november 2022;
gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
gelet op het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
gezien het advies van de Adviescommissie Jeugd, Maatschappelijke opvang en
Gehandicaptenbeleid, de RegenboogRaad Nijmegen, de Adviescommissie Kleurrijk Samenleven Nijmegen en de Seniorenraad;
- burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
- van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
- de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
- het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
- het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;
- het wenselijk is de regels op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en in één verordening onder te brengen;
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 202 3
Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als een overige voorziening;
Beschermd Thuis: de inwoner woont in zijn eigen (al of niet gedeelde) woning, eveneens met de benodigde begeleiding en een vorm van toezicht of bereikbaarheid. Er kan sprake zijn van het wonen in een groep (waarin men voorzieningen deelt) of (zelfstandig) geclusterd wonen (waarbij men zodanig geclusterd woont dat inzet van groepsbegeleiding mogelijk is). In deze gevallen is er ook een component groepsbegeleiding die door de zorginstelling geleverd wordt. De inwoner woont zelfstandig en is dus zelf verantwoordelijk voor de huur, vaste lasten en alle kosten van het levensonderhoud.
Beschermd Wonen: verblijf in een accommodatie met toezicht en een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden afgestemd geheel van diensten die worden geleverd ten behoeve van een inwoner die als gevolg van een ernstige psychiatrische aandoening niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en 24-uurs toezicht i.v.m. risico op (zelf)verwaarlozing of overlast en intensieve ondersteuning nodig heeft.
Mantelzorg: bovengebruikelijke hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding, een onderzoek uit overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6.
Voor het gesprek verschaft de cliënt het college of de andere organisatie alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college of andere organisatie voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt op verzoek van het college of de andere organisatie een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, een oplossing voor de hulpvraag te vinden en de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op deze domeinen;
Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven,
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen, beschermd thuis of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Het college betrekt daarbij in ieder geval de mate waarin de jeugdige een oplossing kan vinden voor de ondersteuningsvraag
De maatwerkvoorziening stelt de jeugdige in staat, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld
1*) Tijdelijk verblijf LVB valt niet onder beschermd wonen. Voor deze voorziening is het ingezetenencriterium dus onverkort van toepassing.
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
Het is niet toegestaan een overeenkomst af te sluiten met een aanbieder dan wel een derde (in geval van een pgb) waarin het bieden van de geïndiceerde ondersteuning mede afhankelijk is van de woonruimte die door de organisatie dan wel derde wordt geboden, tenzij het verblijf onderdeel is van de indicatie.
Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Als het college een beslissing heeft ingetrokken en de cliënt redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb ontving kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 12. Regels voor pgb algemeen
hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend, van goede kwaliteit en cliëntgericht is. Daarbij is in elk geval van belang dat wanneer degene die de diensten verleent in contact kan komen met personen die jonger zijn dan achttien jaar, voor aanvang van de dienstverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste en tweede graad en degenen die incidentele ondersteuning bieden;
Artikel 13. Regels voor pgb-beheer
Het pgb-beheer kan plaatsvinden door iemand die tot het sociaal netwerk behoort of door een professional. Een professional levert zijn diensten tegen marktconform tarief. Het college of de andere organisatie kan vragen om een bewijs van betaling. De pgb-beheerder kan de cliënt ondersteunen in het pgb-beheer, maar kan niet volledig in de plaats treden van de cliënt tenzij de pgb-beheerder ouder van de cliënt is of familie in de eerste graad of tweede graad. Als de cliënt onvoldoende in staat is tot regievoering, zal het college niet overgaan tot het toekennen van een pgb, tenzij de pgb-beheerder ouder van de cliënt is of familie in de eerste graad of tweede graad.
De pgb-beheerder stelt het belang van de cliënt centraal. Van belangenverstrengeling mag geen sprake zijn. De pgb-beheerder is in ieder geval niet tevens de zorgaanbieder/zorgverlener, diens vast/flexibel personeel, diens organisatie adviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon, met uitzondering van situaties waarin familieleden (een deel van) de zorg verlenen.
Artikel 14. Regels voor pgb professional
Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, verplicht het college de budgethouder om bij een (tussen)evaluatie van het hulpverleningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet. Ook bij maandbedragen moet de pgb-houder en de betrokken zorgverlener de geleverde zorg (kunnen) verantwoorden in uren en/of dagdelen.
De zorgaanbieder dient te voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals vastgelegd in bijlage 3 en het programma van eisen ten aanzien van het betreffende product. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door het college, bijvoorbeeld in een aanbestedingstraject, en het college van oordeel is dat de zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, worden gedurende 1 jaar (vanaf moment van constatering van niet voldoen) geen pgb’s toegekend waarbij de betreffende zorgaanbieder partij is. Als na afloop van dat jaar de kwaliteit zodanig verbeterd is dat wel aan de eisen wordt voldaan, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het college om opnieuw te toetsen aan de kwaliteitseisen.
Artikel 15. Regels voor pgb sociaal netwerk
De cliënt die in aanmerking komt voor een pgb kan alleen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk als dat aantoonbaar tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het college kan bij nadere regeling voorwaarden stellen aan de verstrekking van een pgb aan een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
de cliënt dient een pgb-plan op te stellen met daarin de doelen, activiteiten en evaluatiemomenten. In het pgb-plan worden de activiteiten aan de doelen verbonden en inzichtelijk gemaakt wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een maatwerkvoorziening nodig is. Deze activiteiten kunnen vervolgens in uren per week worden uitgedrukt. Deze activiteiten en doelen zijn dan ook de basis voor de (periodieke) evaluatie met de budgethouder.
type hulp: voor begeleiding, behandeling, jeugdhulp, dagbesteding, verblijf en beschermd wonen ggz is deskundigheid/bekwaamheid van degene(n) uit het sociaal netwerk die het pgb uitvoert een voorwaarde. De deskundigheid dient te worden aangetoond met een relevante opleiding en/of werkervaring. Bij hulp bij het huishouden is deskundigheid geen voorwaarde.;
inkomstenderving: een uitzondering voor pgb door sociaal netwerk is er als iemand er voor kiest om minder te gaan werken om (meer) mantelzorg te kunnen blijven bieden of op een andere wijze iets moet organiseren (bijv. oppas voor de andere kinderen) om intensieve mantelzorg te kunnen bieden. Bij schoolgaande kinderen met een beperking gaan we er van uit dat ouders met behulp van (passende) naschoolse opvang (reguliere kinderopvang al dan niet met aanvullende zorg of via specialistisch naschoolse opvang/dagbesteding voor kinderen) kunnen werken zoals andere ouders met kinderen in de schoolgaande leeftijd, behalve als de zorg ook ’s avonds, ’s nachts en in de weekenden nodig is en/of als er sprake is van (veelvuldige) schooluitval als gevolg van de ziekte of beperking;
betere/efficiëntere ondersteuning: een reden voor ‘pgb door sociaal netwerk’ kan (bijv.) ook zijn dat het sociale netwerk een grotere flexibiliteit kan bieden of dat een cliënt/kind vanwege de beperking of problematiek moeite heeft om vreemden toe te laten, waardoor de ondersteuning minder effectief zal zijn als onbekende hulpverleners de zorg verlenen (gebrek aan vertrouwen in buitenstaanders, taalbarrière, ....). Hiertegenover staat dat een ‘vreemde’ in sommige gevallen beter het gestelde doel (patronen doorbreken bijv. voorkomen symbiotische verhouding) kan bereiken dan een vertrouwde persoon. Van belang is om te beoordelen of professionele distantie/reflectie gewenst is met het oog op het bereiken van doelen.
Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Het college kan bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, in het kader van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Het college kan, met uitzondering van aanbieders die hulpmiddelen of woningaanpassingen leveren, eisen dat de beroepskracht die maatschappelijke ondersteuning biedt voor aanvang van de dienstverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Hoofdstuk 6 Controle, toezicht en handhaving
fraudeonderzoek, onderzoek waarbij nagegaan wordt of degene die bij de gemeente of de SVB een bedrag in rekening brengt voor maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen ten nadele van de gemeente, met het doel een betaling of een ander voordeel te verkrijgen waarop hij geen recht heeft of kan hebben.
De toezichthouder kan namens het college een schriftelijk bevel geven aan een aanbieder indien hij oordeelt dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Betreft het een aanbieder, betaald vanuit een pgb, dan wordt de budgethouder onverwijld door de toezichthouder in kennis gesteld van het gegeven bevel.
Voordat het rapport definitief wordt, stelt de toezichthouder de aanbieder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en feitelijke onjuistheden daarover binnen 14 dagen kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de reactie van de aanbieder in een bijlage bij het rapport of past het rapport hierop aan.
Het hersteltraject start met een schriftelijke aanwijzing, tenzij de aard en omvang van de onrechtmatigheid zich daartegen verzet. Met name bij fraude kan het college, gelet op de ernst, direct overgaan tot het opleggen van sancties of het ontbinden van de overeenkomst of intrekken van het subsidiebesluit.
Artikel 34 Privaatrechtelijke maatregelen en opschorten betaling
De sanctiemogelijkheden op grond van deze verordening kunnen eveneens gepaard gaan met een verzoek van het college aan de Sociale Verzekeringsbank tot geheel of gedeeltelijke beëindiging, weigering of opschorting van een betaling uit het pgb als bedoeld in artikel 2b lid 6 Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
Artikel 37. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 38. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2022, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of de indicatietermijn is verstreken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 21 december 2022,
De Griffier,
drs. S.J. Ruta
De voorzitter
drs. H.M.F. Bruls
Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2023
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) en de Jeugdwet. De Wmo 2015 en de Jeugdwet maken deel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met de Wmo al was ingezet. Bekeken wordt wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Jeugdigen en hun ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken. Voor het werkproces voor de beoordeling van de behoefte aan jeugdhulp is aansluiting gezocht bij dat uit de Wmo 2015.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 of de Jeugdwet valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. In de Jeugdwet is een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten, op een wijze zoals eerder is gebeurd in de Wmo. Het doel van het jeugdhulpstelsel blijft echter overeind: jeugdigen en hun ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en (niet vrij-toegankelijke) maatwerkvoorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige dat in het verslag op. Vervolgens kunnen de jeugdige of zijn ouders een aanvraag indienen bij het college. Het college neemt een besluit en verwijst de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. Deze verordening ziet met name op de toegang tot jeugdhulp via de gemeente.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft (hebben). Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders (zorg in natura) die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan verder ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, wordt geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ plaatsvindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij of krachtens verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist, regelt deze verordening slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 2, vijfde lid). Artikelen 10 en verder zijn bij deze toeleiding van overeenkomstige toepassing.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang, beschermd wonen of jeugdhulp ten onrechte wordt onthouden, kan cliënt daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel bij de rechter in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van cliënt op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, ofwel in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
De Wmo 2015, de Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de Wmo 2015 kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. De toelichting bij artikel 2.11, eerste lid van de Jeugdwet spreekt ook van mandaat aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.
De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:
- op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
- op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld;
- welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten; ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;
- ten aanzien welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;
- op welke wijze ingezetenen, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
- op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en
- op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers en pleegouders van cliënten in de gemeente.
Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:
de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een pgb, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot; bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt vastgesteld en geïnd;
bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9 van de Jeugdwet bieden verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015, en de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van ingezetenen en de gemeente.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 en artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp vastgelegd.
Niet iedere bepaling behoeft toelichting, vandaar een beperkte toelichting op enkele begrippen.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b: algemeen gebruikelijke voorziening:
Het is niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze cliënt daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt. De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen worden genoemd in de Beleidsregels Wmo en Jeugd Gemeente Nijmegen (hierna: beleidsregels).
f. g ebruikelijke hulp in relatie tot jeugdhulp
Gebruikelijke hulp is gedefinieerd in de Wmo 2015. Het idee achter het begrip is dat de gemeente geen ondersteuning hoeft te bieden als de bewuste ondersteuning normaal gesproken binnen de huiselijke kring wordt opgelost. Er is geen reden waarom deze logica niet ook zou opgaan voor jeugdhulp. Omdat het begrip in de Jeugdwet niet voorkomt, is het in deze verordening opgenomen.
Wat onder gebruikelijke hulp valt wordt uiteengezet in de beleidsregels.
Het gesprek is het contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg (Wmo 2015) of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn beperkingen of hulpvraag te verminderen of weg te nemen.
Hoe dit gesprek plaatsvindt en welke vragen hierin gesteld kunnen worden, wordt behandeld in de beleidsregels.
De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp zich tot het college of de andere organisatie wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek is noodzakelijk.
De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet per se van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, ter verkrijging van een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit jurisprudentie bij de (oude) Wmo (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 Wmo) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving de Basisregistratie personen (BRP) een belangrijke aanwijzing is, maar niet doorslaggevend.
De definitie maakt duidelijk dat het begrip ingezetene hier wordt gebruikt in relatie tot maatschappelijke ondersteuning. De Jeugdwet kent zijn eigen woonplaatsbeginsel, welke is neergelegd in art. 1.1 van deze wet.
Een ieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb): een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, aanhef en onder a van de Jeugdwet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt al bepaald dat als bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. De opdracht aan het college in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet om “voorzieningen op het gebied van jeugdhulp te treffen indien naar zijn oordeel een jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn”, betekent eveneens dat het college de melding van de behoefte aan jeugdhulp onderzoekt.
Deze bepalingen uit de Wmo en Jeugdwet regelen ook dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. Het eerste lid van art. 2.3.2 Wmo 2015 bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. In de praktijk zal het college de procedure betreffende melding, onderzoek en verslag laten uitvoeren door daartoe door het college aangewezen deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren op grond van de algemene regels van de Awb.
In de gemeente Nijmegen kan de melding worden gedaan bij de gemeente, het Buurtteam Jeugd en Gezin, het Buurtteam Volwassenen, het Werkbedrijf Rijk van Nijmegen, de GGD, het Regieteam of het Veiligheidshuis. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkenen de melding doen.
In artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo 2015 is vervolgens bepaald dat een aanvraag niet eerder kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de gestelde termijn van zes weken. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per e-mail) kan worden gedaan als het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is.
In het eerste lid van artikel 9 in de verordening is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Participatiewet en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.
In het tweede lid is de verplichte schriftelijke ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de Wmo 2015). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – elektronisch. Als de melding mondeling of telefonisch is gedaan, kan een soortgelijke bevestiging ook worden afgesproken.
Registratie en ontvangstbevestiging van de melding is ook in het kader van de gestelde termijn van het onderzoek na een melding van belang (maximaal zes weken, art. 2.3.2 eerste lid Wmo 2015).
In de Jeugdwet is niet de procedure beschreven zoals de Wmo 2015 die beschrijft. Omdat het gewenst is om hetzelfde werkproces en dezelfde termijnen voor de afhandeling van meldingen jeugdhulp te hanteren als voor de afhandeling van meldingen maatschappelijke ondersteuning, is in het derde lid de termijn van zes weken uitdrukkelijk genoemd.
In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 en ter uitvoering van artikel 2.6, eerste lid onder b van de Jeugdwet een uitzondering opgenomen voor spoedeisende gevallen. Het college of de andere organisatie is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g van de Jeugdwet opgenomen dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet-vrij toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.
Het college legt de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de belanghebbende (Wmo), jeugdige en/of zijn ouders (Jeugdwet).
Artikel 3. Cliënt ondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. Deze verplichting geldt ook voor cliënten die onder de Jeugdwet vallen. De Wmo 2015 adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de Wmo 2015 is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven.
Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
Het tweede lid is de uitwerking van artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze voor 2015 werkzaam was binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Er is een regionale vertrouwenspersoon ingesteld. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) en de Zorgbelangorganisaties voeren de functie van vertrouwenspersoon in samenwerking met elkaar uit.
De Jeugdwet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit Jeugdwet) is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo 2015 bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning. Indien de melding jeugdhulp betreft, licht het college betrokkene eveneens in dat hij desgewenst gebruik kan maken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient als voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente of de andere organisatie al bekend zijn en, indien van toepassing, een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de cliënt afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.2, derde lid van de Jeugdwet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de Wmo 2015 en deze verordening in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de privacybepalingen uit de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming in acht genomen moeten worden.
In spoedeisende gevallen, bijvoorbeeld bij de vrouwenopvang, is het niet altijd mogelijk een identiteitsdocument te overleggen, terwijl het college de cliënt wel opvang wil bieden. Voor dit soort gevallen geldt een uitzondering op de identificatieplicht.
Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek als dat een onnodige herhaling van zetten betekent.
In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 de verplichting voor het college of de andere organisatie opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college of de andere organisatie te overhandigen. De Jeugdwet kent deze verplichting niet, maar in de verordening wordt ook voor de cliënt die een melding jeugdhulp doet een vergelijkbare mogelijkheid geboden. Zie ook artikel 5, tweede lid.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepalingen van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. In artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a Wmo 2015 is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen. In artikel 2.9 van de Jeugdwet is onder meer bepaald dat de gemeente regels stelt over de door het college te verlenen voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening (die in deze verordening maatwerkvoorziening wordt genoemd).
De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. Het wordt aan de professionele inschatting van de medewerker van het college of de andere organisatie om te betrekken bij het gesprek wie hij nodig acht.
De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met de cliënt. De vorm van het onderzoek is vrij.
In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Als woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
In het eerste lid, onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van de hulpvraag’ opgenomen. Dit is belangrijk, omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie.”
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek. Nu de gemeente een vergelijkbare beschrijving ook voor jeugdhulpvragen heeft opgenomen in artikel 4, vierde lid, dient zij of de andere organisatie een ingediende beschrijving ook bij het onderzoek te betrekken.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente of de andere organisatie en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de Wmo 2015 opgenomen. Voor jeugdhulp is aansluiting gezocht bij de praktijk van de Wmo 2015.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo 2015. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.
Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Het college kan de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Als een schriftelijke beschrijving zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, is overhandigd, wordt zij ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. De Wmo 2015 bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015). Voor aanvragen betreffende jeugdhulp is aansluiting gezocht bij de termijn uit de Wmo 2015. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In de gemeente Nijmegen kan een aanvraag ook elektronisch worden gedaan.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Het college heeft de bevoegdheid om een ondertekend verslag aan te merken als aanvraag. Reden om in het individuele geval het verslag niet aan te merken als aanvraag kan zijn het tijdsverloop tussen de datum van opmaken van het verslag en de aanvraagdatum. Het college kan het dan aannemelijk achten dat door het tijdsverloop het verslag niet meer (volledig) van toepassing is op de actuele situatie van de cliënt, de jeugdige of zijn ouders.
Artikel 8. Criteria voor maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.
In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling in de Wmo 2015 (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134 en ) en in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet (TK 2012/2013, 33684, nr. 3, blz. 3 en 7) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Ook de Jeugdwet gaat uit van de maatwerkgedachte. Gemeentelijke vrijheid is nodig, omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk.
Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In het vierde lid wordt ingegaan op de situatie waar een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder verstrekte maatwerkvoorziening. Deze bepaling ziet op materiële Wmo-voorzieningen.
In jurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er met succes een beroep op worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben.
Ook in het kader van rechtszekerheid is dit van belang. Bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a, van de Wmo 2015 en van artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet.
Het eerste lid onder a: deze bepaling ziet alleen op maatschappelijke ondersteuning, omdat de Wmo 2015 niet een bepaling kent zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de oude Wmo en zoals die is opgenomen in artikel 1.2 van de Jeugdwet. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.
Het eerste lid onder b: dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in artikel 2.3.5 lid 3 en 4 van de Wmo 2015, artikel 2.3 van de Jeugdwet en in deze verordening centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.
Het eerste lid onder c: een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond. Indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek aanspraak bestaat op een andere voorziening, hoeft, met inachtneming van de uitzonderingen genoemd in artikel 1.2 van de Jeugdwet, geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt.
Het eerste lid onder d: het is niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze cliënt daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt. De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:
Het eerste lid onder f: hier wordt de situatie bedoeld dat de cliënt na de melding en voor de beschikking een maatwerkvoorziening heeft gerealiseerd of aangekocht. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
Het eerste lid onder g: binnen de gekantelde aanpak wordt een sterker beroep gedaan op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende. Cliënt wordt wat betreft de bevordering van zelfredzaamheid en participatie geacht eerst eigen oplossingen en oplossingen vanuit zijn netwerk in te zetten. Eventuele ondersteuning vanuit de gemeente vormt slechts het sluitstuk. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt dus rekening gehouden met de keuzes die de cliënt maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de cliënt. Onder ‘geschikte keuzes’ wordt verstaan dat cliënt keuzes maakt die de zelfredzaamheid en participatie bevorderen en niet doen afnemen.
Deze afwijzingsgrond kan niet in het geval van jeugdhulp worden gebruikt.
Het eerste lid onder i: het college kan volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
Het tweede lid onder c en d: deze afwijzingsgronden kunnen naast elkaar bestaan. De eerste afwijzingsgrond is ruimer en ontslaat het college niet van de compensatieplicht. Als de afwijzingsgrond onder d valt dan komt het college niet meer aan c toe, maar is hiermee de afwijzing rond.
In het derde lid is bepaald dat het college of de andere organisatie kan beoordelen of een cliënt die pgb wenst voldoet aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 11, 12 en 13 van deze verordening. Het college of de andere organisatie heeft daartoe informatie van de cliënt nodig. Het door de cliënt ingediende plan dient als basis voor de beoordeling. Zonder een volledig plan kan het college of de andere organisatie deze beoordeling niet maken.
Het vierde lid onder a: hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld vertonen van geweld en agressief gedrag.
Het vierde lid onder d: hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld ernstige verslaving of acute psychische problematiek, waarvoor behandeling met opname in een instelling of kliniek noodzakelijk is.
Op grond van artikel 2.1.3 lid 4 van de Wmo 2015 en artikel 2.9 sub d van de Jeugdwet worden in de verordening regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Een van deze regels is dat gemengde huur-/ondersteuningsovereenkomsten niet worden geaccepteerd. De gemeente of de cliënt moeten de aanbieder of de derde kunnen aanspreken op de geleverde ondersteuning, zonder te moeten vrezen voor verlies van de huisvesting van de cliënt. Ook moet het de cliënt vrij blijven staan te wisselen van aanbieder dan wel derde aan wie hij zijn pgb wenst te besteden. Dit ook gelet op mogelijke wijziging van de indicatie bij een verlengingsverzoek of heroverweging. Het contractueel samenbrengen van ondersteuning en huisvesting vertroebelt het toezicht op kwaliteit van ondersteuning en bemoeilijkt adequate handhaving. De aanbieder dan wel derde aan wie het pgb zal worden besteed, hebben dubbele financiële belangen die als oneigenlijk gebruik van de wet moeten worden aangemerkt. Het belang van de cliënt dient altijd voorop te staan, ongeacht de leveringsvorm van de ondersteuning.
Artikel 10. Inhoud beschikking
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. De mogelijkheid van het toekennen van een pgb bestaat als de cliënt dit wenst, voldoet aan de criteria en in het kader van een voorziening in de zin van de Jeugdwet kan motiveren waarom een voorziening in natura niet passend is.
Het tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b. Voor jeugdhulp is het resultaat bijvoorbeeld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Het tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Bij het tweede lid, onder c, geldt dat als het college een voorziening beschermd wonen of beschermd thuis in natura verstrekt, de gecontracteerde aanbieder vervolgens gedurende de verstrekking de individuele begeleiding en dagbesteding verstrekt waar de cliënt volgens het herstelplan, opgesteld door cliënt en gecontracteerde aanbieder, behoefte aan heeft. Gedurende de looptijd van de verstrekking kan de gecontracteerde aanbieder, samen met de cliënt, bepalen dat de mate van individuele begeleiding en dagbesteding wordt op- of afgeschaald binnen de categorieën, als de behoefte van de cliënt hiertoe aanleiding geeft c.q. mogelijkheden biedt. Hiervoor is geen nieuwe beschikking nodig.
Het tweede lid onder d is opgenomen om uitvoering te geven aan het bepaalde in art. 2.9 Jeugdwet: ”de gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Tijdens het gesprek, bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt beoordeeld of er andere voorzieningen zijn waar de maatwerkvoorziening mee moet worden afgestemd. In de beschikking wordt vervolgens vastgelegd welke andere voorziening dat is.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 16 en artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK. Voor jeugdhulp geldt geen ouderbijdrage meer.
Artikel 11 . Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel d, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste, tweede en derde lid bevatten voor wat betreft de Wmo 2015 een herhaling van hetgeen al in de tekst van de Wmo 2015 is opgenomen (zie artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1 van de Wmo 2015).
Voor wat betreft de Jeugdwet is het eerste lid een herhaling van artikel 8.1.2, eerste lid, maar het tweede en derde lid betreffen een uitbreiding ten opzichte van de Jeugdwet.
Artikel 8.1.4, eerste lid, van de Jeugdwet regelt de herziening en intrekking van een beslissing aangaande een pgb. De verordening bepaalt dat het college een beslissing tot het verstrekken van jeugdhulp (dus zowel in natura als in de vorm van pgb) kan beëindigen, herzien dan wel intrekken.
Artikel 8.1.4, derde lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien een beslissing aangaande een pgb met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, heeft herzien dan wel ingetrokken, het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb kan invorderen. De verordening regelt in het derde lid dat als het college een beslissing heeft ingetrokken, het college onder omstandigheden de geldswaarde kan vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of pgb.
Met opname van deze wettekst en uitbreidingen in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
In artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.
Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’ In het vierde en vijfde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
In het zesde lid is de mogelijkheid tot verrekening geregeld.
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt als de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103). Voor jeugdhulp geldt dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de cliënt gemotiveerd kan aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, tweede lid, onder b, van de Jeugdwet). Uit zijn onderbouwing moet duidelijk worden dat de cliënt zich voldoende georiënteerd heeft op de voorziening in natura.
De eis van het plan maakt ook duidelijk dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
In de verplichting in onderdeel c is opgenomen dat de cliënt schriftelijk motiveert hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening die hij van het budget wil betrekken van goede kwaliteit is. Daarbij is in elk geval van belang dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Voorwaarde is dat degene die de diensten verleent en in contact kan komen met een kind dat jonger is dan achttien jaar, voor aanvang van de hulpverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag (vog) beschikt.
De voorwaarde van het beschikken over een vog is opgenomen met het oog op de veiligheid van het kind. Net zoals de Jeugdwet deze eis stelt voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, inclusief vrijwilligers, stelt de gemeente deze eis aan degene die, betaald uit het pgb, diensten verleent. De vog dient actueel te zijn. De wet verstaat hieronder dat de vog niet eerder is afgegeven dan drie maanden, voorafgaand aan het tijdstip waarop de hulpverlener voor de organisatie ging werken. De vog mag echter niet ouder zijn dan drie jaar. Op het moment dat de hulpverlening van start gaat moet de cliënt de vog kunnen overleggen aan de gemeente.
Vragen die in het plan moeten worden beantwoord zijn:
In lid 1 onder e is opgenomen dat de cliënt in het plan de kosten moet uiteenzetten voor begeleiding, inclusief aanvullende specialistische begeleiding en dagbesteding. Team Toegang Beschermd Wonen adviseert het college welke categorie van pgb beschermd wonen of pgb beschermd thuis nodig is voor de cliënt. Dit doet het team op basis van het door de cliënt opgestelde plan. Daarom is het noodzakelijk dat de cliënt in het plan een nauwkeurige begroting opneemt voor alle onderdelen van het pakket beschermd wonen of beschermd thuis.
In het derde lid en volgende wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel c, van de Jeugdwet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1, vierde lid, onder a Jeugdwet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden.
Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
In het vijfde lid is geregeld dat de gemeente een jeugdige, die jonger is dan achttien jaar, niet in staat acht zelf een pgb te beheren. Motivering is dat het uitvoeren van de aan het pgb verbonden taken op een dusdanige verantwoorde wijze dient te geschieden, dat het niet wenselijk is dit door minderjarigen te laten doen.
Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1, tweede lid, onder c, van de Jeugdwet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015).
In het zesde lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het pgb. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan. Een periode van zes maanden moet ruim voldoende zijn voor de cliënt het pgb te besteden.
Artikel 13 . Regels voor pgb-beheer
In de praktijk komt het regelmatig voor dat cliënten ondersteuning hebben bij het beheren van het pgb. Deze ondersteuning mag niet betaald wordt uit het pgb. In dit artikel zijn enkele nadere eisen opgenomen waar pgb-beheer aan moet voldoen. Bovendien is verduidelijkt dat pgb-beheer de cliënt kan ondersteunen, maar niet in de plaats van de cliënt treedt. Dit blijkt uit de woorden "met hulp uit…" in artikel 2.3.6 lid 2 sub a van de Wet. Als de cliënt in het geheel geen regie kan voeren, is het pgb niet de aangewezen verstrekkingsvorm.
De combinatie van zorgverlener en pgb-beheerder in één persoon of instantie is daarnaast, gezien de belangenverstrengeling, onwenselijk en niet toegestaan.
Artikel 1 4 . Regels voor pgb - professional
Als de budgethouder (cliënt) met zijn pgb een professionele zorgaanbieder inschakelt, is het in ieders belang dat deze aanbieder zich niet aan kwaliteitskaders kan onttrekken, omdat hij niet gecontracteerd is bij de gemeente. Ook via de pgb constructie dient de cliënt kwalitatief goede zorg en ondersteuning te ontvangen. Het college dient zich te vergewissen van die kwaliteit. Om die reden worden in de verordening kwaliteitseisen opgenomen voor de professionele aanbieder die via een pgb wordt ingeschakeld.
De eis in het vijfde lid wordt gesteld omdat de gemeente veel waarde hecht aan “één huishouden, één plan” en aan een optimale samenhang tussen zorg en welzijn door professionals evenals informele zorg en ondersteuning. Tevens is van belang de samenwerking met de lokale toegangspoort en een gezamenlijke/eenmalige intake.
De eis in het zesde lid wordt gesteld, omdat het belangrijk is dat iedereen zijn eigen mogelijkheden benut en dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Het streven hierbij zouden maximale zelfregie en samenredzaamheid moeten zijn.
Artikel 1 5 . Regels voor pgb sociaal netwerk
Dit artikel ziet specifiek op de situatie waar hulp of ondersteuning wordt ingekocht bij het sociaal netwerk. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Daarbij is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De cliënt legt een schriftelijk document over waarin het voorgaande gemotiveerd wordt.
Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. In geval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd, is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Mantelzorg is informele zorg die door het eigen netwerk wordt geboden en dit gaat dus voor op een maatwerkvoorziening. Aan de keuze tussen zorg in natura en een pgb gaat vooraf of naast de bijdrage van het eigen netwerk aanvullend extra ondersteuning nodig is in de vorm van een maatwerkvoorziening. Als dat het geval is, heeft de cliënt de keuze tussen zorg in natura of een pgb.
In beginsel is het gezien de volgorde niet logisch dat iemand uit het eigen netwerk de ondersteuning in het kader van het pgb gaat uitvoeren als in een eerder stadium al is afgesproken wat mensen uit het eigen netwerk (onbetaald) willen betekenen voor de cliënt.
Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn denkbaar. Bijvoorbeeld als de mantelzorger zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste. Het is echter niet mogelijk om de uitzonderingen te vangen in algemene, voor iedereen geldende voorwaarden. Niet voor iedereen die zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste komt in aanmerking voor een pgb. Het blijft altijd maatwerk.
Voor de tarieven is aansluiting gezocht bij de oude Regeling subsidies AWBZ, welke bedragen sindsdien zijn geïndexeerd. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg.
Artikel 16. Bijdrage in de kosten (Wmo 2015)
De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning in natura en in de vorm van een pgb alsmede voor algemene voorzieningen. In de financiële bijlage wordt een aantal maatwerkvoorzieningen genoemd die uitgesloten zijn van een bijdrage in de kosten.
In het derde lid is het uitgangspunt benadrukt dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen.
In het vierde en vijfde lid is uiteengezet hoe de kostprijs tot stand komt. In het zesde lid zijn de bedragen en percentages van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard.
In het zevende lid is gevolg gegeven aan artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wmo 2015 waar is bepaald dat in de verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb voor opvang vaststelt en int.
In het achtste en negende lid is de mogelijkheid van artikel 2.1.5 van de Wmo 2015, om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut.
Artikel 17 . Jaarlijkse waardering mantelzorgers en pleegouders
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de Wmo 2015. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorgdraagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Per 1 januari 2021 is het artikel aangevuld met een jaarlijkse blijk van waardering voor pleegouders. Dit is een initiatief naar aanleiding van een raadsmotie ter waardering van de waardevolle zorg door pleegouders.
Artikel 18 . Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend maar geeft de cliënt wel het voordeel dat hij zelf een bedrag in handen krijgt waarmee meer eigen regie heeft bij de inkoop van de gewenste voorziening. Indien hij het geld niet aanwendt voor dit doel, kan op grond van de subsidietitel van de Awb worden gehandhaafd. Indien hij later wederom een aanvraag zou doen voor maatschappelijke ondersteuning, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden in zijn situatie zijn, kan deze aanvraag worden afgewezen op grond van de Awb onder verwijzing naar de eerdere beschikking ter verstrekking van de tegemoetkoming.
Op grond van het tweede lid kan het college bij besluit bepalen in welke gevallen een tegemoetkoming wordt verstrekt en wat de hoogte daarvan is. Door het vastleggen bij besluit is voor de burger op voorhand duidelijk op welke tegemoetkoming hij recht heeft.
Artikel 1 9 . Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van Wmo voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de Wmo 2015 en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het vijfde lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Dit artikel ziet alleen op maatschappelijke ondersteuning. De kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn opgenomen in paragraaf 4.1 van de Jeugdwet.
Het in het zevende lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wmo 2015. Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart dit artikel van overeenkomstige toepassing, dus deze verplichting geldt ook voor de Jeugdwet.
Artikel 20 . Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015 onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 18 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het zesde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
De melding van calamiteiten en geweld in de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is landelijk uniform geregeld in de Jeugdwet. Als toezichthouder is de inspectie jeugdzorg aangewezen. In aanvulling daarop is in de verordening ook de bevoegdheid opgenomen voor het college om een toezichthouder in het kader van de Jeugdwet aan te wijzen.
Artikel 2 1 . Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
De tekst is aangepast aan het gewijzigde artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Om bij de inkoop enige flexibiliteit te houden, is niet te gedetailleerd uiteengezet welke kostencomponenten een rol moeten spelen. Reizen, opleidingen en administratieve verplichtingen (waaronder rapporteren) vallen onder de noemer overhead.
De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de Wmo 2015). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
De Jeugdwet kent deze verordenende verplichting voor de gemeente aangaande de aanbieders niet, maar beschrijft in paragraaf 4.2a het klachtrecht betreffende jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling, op grond van de Jeugdwet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht. De gemeente heeft geen toezichthoudende functie voor de klachtregelingen van de jeugdhulpaanbieders.
Artikel 2 3 . Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de Wmo 2015).
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
De medezeggenschap bij aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen is in de Jeugdwet geregeld (zie paragraaf 4.2.b).
Op grond van artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel d, van de Jeugdwet dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen (natura of pgb), alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van de wet. De grondslag om toezichthouders aan te wijzen op grond van de Wmo 2015, vloeit voort uit artikel 6.1 van die wet. In dit artikel van de verordening wordt de basis gevormd voor de aanwijzing van toezichthouders rechtmatigheid op grond van de Jeugdwet. Toezicht op de kwaliteit van jeugdhulp is belegd bij de IGJ.
De gemeente is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op het bij of krachtens de Wmo 2015 gestelde en de Jeugdwet voor zover het rechtmatigheid betreft. In dit artikel wordt ondubbelzinnig weergegeven hoe de gemeente de reikwijdte van deze verantwoordelijkheid ziet. Toezicht en handhaving strekt zich uit tot zorg in natura als ook pgb-gefinancierde zorg. Het strekt zich uit tot de wettelijke bepalingen, de onderliggende landelijke en lokale regelgeving en de afgesloten overeenkomsten en subsidierelaties.
In dit artikel worden allerlei verschillende typen onderzoek uiteengezet. Ook dit heeft te maken met de reikwijdte van de toezicht- en handhavingsbevoegdheid van het college. Uiteraard dient bij de inzet van de verschillende typen onderzoek in het oog te worden gehouden dat deze proportioneel moeten worden ingezet. Om dit te borgen wordt een controleplan opgesteld dat de escalatieladder in kaart zal brengen.
Het bevel is een zwaar middel dat niet lichtzinnig moet worden ingezet. De door de toezichthouder aangetroffen situatie is dermate ernstig dat het treffen van maatregelen geen uitstel kan lijden. Bij zorg in natura zal het bevel zich richten tot de zorgaanbieder. Bij pgb-gefinancierde zorg zal het bevel zich richten tot de budgethouder, omdat we als gemeente daar de juridische relatie mee hebben. De budgethouder zal de aanbieder moeten aansporen om de noodzakelijke veranderingen onverwijld door te voeren.
De geconstateerde bevindingen worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Bij fraudesignalen zal dit een frauderapport zijn. Dit rapport zal doorgezet worden naar de gemeente. Daarna zal het in de regel, tenzij zwaarwegende redenen zich daartegen verzetten, openbaar worden gemaakt door publicatie.
In het derde lid is verduidelijkt dat de reactiemogelijkheid zich beperkt tot feitelijke onjuistheden. Dit is nog geen hoor-wederhoor in het kader van een voorgenomen besluit. Dat zal immers plaatsvinden vanuit de gemeente. Dat is ook de reden dat de budgethouder in deze reactiemogelijkheid nog niet betrokken wordt. De budgethouder wordt gehoord in de voorbereiding van een besluit.
In het vijfde lid is opgenomen dat de hoofdregel openbaarmaking van het rapport is. Zwaarwegende redenen kunnen maken dat openbaarmaking achterwege blijft. Dit zal zich vooral kunnen voordoen bij fraudeonderzoeken, waar het onderzoek zich meer richt op het handelen (en daarmee verdenkingen tegen) van individuen.
De aanwijzing is een eerste stap om te beogen de situatie terug te brengen in de rechtmatige toestand. Bij fraude zal er niet gauw sprake van een aanwijzing, vanwege het doelbewuste onrechtmatig handelen.
Tijdens de looptijd van de aanwijzing kunnen al andere maatregelen genomen worden als de situatie daartoe aanleiding geeft.
De genoemde hersteltermijn is een uitgangspunt. In de praktijk zal deze afgestemd worden op de aangetroffen situatie, houding en gedrag van de aanbieder, eventuele eerdere constateringen bij deze aanbieder en de veiligheid van cliënten.
Artikel 31 . Cliëntenstop en verscherpt toezicht
Een cliëntenstop dient een dubbel doel. In de eerste plaats is het een middel om de situatie te bevriezen. Het is onwenselijk dat er nieuwe cliënten blijven instromen in een situatie die we als ondermaats of onrechtmatig beschouwen. Het moet prioriteit hebben om de huidige situatie te herstellen, voordat er sprake kan zijn van nieuwe cliënten. In de tweede plaats is een cliëntenstop ook een financiële prikkel voor de aanbieder om vaart te maken met het doorvoeren van de noodzakelijke wijzigingen.
In het artikel zijn verschillende vormen van een cliëntenstop opgenomen, die afhankelijk van de situatie kunnen worden opgelegd.
Verscherpt toezicht zal in de regel aan de orde zijn als het noodzakelijk is om tussentijdse voortgang te monitoren.
Artikel 32 . Vervolgonderzoeksrapport
Het ligt in de lijn dat de toezichthouder na afloop van een hersteltermijn de aanbieder opnieuw zal bezoeken en een nieuw rapport zal opmaken.
Artikel 33 . Handhavingsmaatregelen
Bij geconstateerde misstanden volgt handhaving. Dit artikel is de kern van de mogelijkheden die het college daarbij heeft. De rechter heeft eerder in een zaak van de gemeente Almelo geoordeeld dat er een concrete wettelijke basis moet zijn om in het kader van de Wmo 2015 en Jeugdwet een last onder dwangsom op te mogen leggen. Om die reden is deze mogelijkheden opgenomen in deze verordening.
Artikel 34 . Inzet privaatrechtelijke middelen
De maatregelen van artikel 33 zijn bestuursrechtelijk van aard. Met de aanbieders van zorg in natura hebben we daarnaast veelal een contractuele relatie. In lid 1 is nog eens benadrukt dat ook civielrechtelijk tegen misstanden kan worden opgetreden. Deze keuze is aan het college en is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
De handhavingsmaatregelen kunnen ook samengaan met het (verzoek tot) opschorten van betalingen zoals opgenomen in het vierde lid.
Cliënten die zorg of ondersteuning krijgen op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet mogen een voorkeur aangeven voor een bepaalde aanbieder. Bij een persoonsgebonden budget zijn ze zelfs verantwoordelijk voor de inkoop bij een bepaalde aanbieder. Goede informatie is daarbij essentieel. Om die reden worden inspectierapport bij hoofdregel ook openbaar gemaakt. Op de website van het ROB zal het genoemde overzicht worden bijgehouden.
Bij toezicht hebben we te maken met schaarse capaciteit. Dit betekent dat in 2015 de keuze is gemaakt om signaalgestuurd te gaan werken. Signalen kunnen afkomstig zijn van (oud-)cliënten, (oud-)werknemers en ook de aanbieder zelf. Als een aanbieder ziet aankomen dat hij niet langer aan de afspraken met de gemeente kan voldoen, is het primair zijn verplichting om dit proactief bij het college te melden. Op die manier kunnen partijen vroegtijdig met elkaar in gesprek gaan om passende afspraken te maken.
Artikel 37 . Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.10 van de Jeugdwet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo- en jeugdbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 38 . Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen en aanmeldingen die nog bij het college en de andere organisatie in behandeling zijn op grond van de nieuwe verordening beoordeeld zullen worden.
Artikel 39 . Nadere regels en hardheidsclausule
Juist omdat het in de Wmo 2015 en Jeugdwet om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling.
Als desondanks die zeer persoonlijke afweging er toch nog sprake is van een niet billijke situatie, is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt, dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast moet worden.
Artikel 40 . Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.
BIJLAGE 1: vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Vormen van maatschappelijke ondersteuning
Op grond van de Wmo 2015 kunnen de volgende maatwerkvoorzieningen worden verstrekt:
Middels huishoudelijke hulp dienen de volgende resultaten te worden bereikt:
De volgende vormen van algemene voorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:
De volgende vormen (bouwstenen) van maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:
Bouwstenen kunnen gecombineerd worden ingezet, hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde professional.
Casemanagement Jeugd is een stapel-bouwsteen. Casemanagement kan alleen worden ingezet door de gemeentelijke toegangspoort of door een Gecertificeerde Instelling ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of maatregel tot jeugdreclassering, bij een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Paragraaf 1. Begripsbepalingen
In deze bijlage wordt, additioneel op het in art. 1 van de verordening bepaalde, verstaan onder:
Voltijdopvang of 24-uurs verblijf vrouwenopvang waaronder crisisopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor vrouwen of mannen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.
Paragraaf 2. Bijdrage in de kosten
Voor tijdelijk verblijf LVB 18+ Wmo geldt dezelfde eigen bijdrage-systematiek als voor beschermd wonen, omdat bij tijdelijk verblijf LVB eveneens sprake is van een combinatie van wonen en zorg.
1. Berekening, oplegging, vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten vindt plaats door het CAK met de door de gemeente Nijmegen vastgestelde regels.
2. In afwijking van lid 1 vindt de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor opvang plaats door de aanbieder die de opvang verzorgt.
3. In afwijking van lid 1 vindt de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de cliënt voor een algemene voorziening door de aanbieder van deze voorziening.
1. Voor maatwerkvoorzieningen geldt een eigen bijdrage conform de systematiek van het abonnementstarief. Deze eigen bijdrage is verschuldigd door de cliënt (ongehuwd) of de cliënten tezamen (gehuwd). Verder is niet van belang hoeveel maatwerkvoorzieningen de cliënt heeft of de cliënten hebben. Er geldt één eigen bijdrage, ongeacht het aantal maatwerkvoorzieningen. Voor beschermd wonen, opvang geldt een afwijkende eigen bijdrage systematiek.
2. De eigen bijdrage kan samengaan met een bijdrage voor algemene voorzieningen die niet onder de systematiek van het abonnementstarief vallen. Gaat het echter om een algemene voorziening die wel onder de systematiek van het abonnementstarief valt (duurzame hulpverleningsrelatie), dan is cumulatie van deze bijdrage met de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen niet mogelijk. Alleen de eigen bijdrage conform het abonnementstarief geldt dan.
3. De maximale bijdrage in de kosten, voor zover niet begrensd door het abonnementstarief, wordt als volgt bepaald:
Verstrekking (ook vervanging) in natura:
Bij verstrekkingen waarbij maandelijks aan een aanbieder of leverancier een betaling plaatsvindt het tarief per maand;
a. Bij verstrekkingen waarbij eenmalig een betaling plaatsvindt aan een aanbieder of leverancier de kostprijs (verstrekt bedrag).Verstrekking als pgb:
Bij verstrekkingen waarbij periodiek door een aanbieder zorg wordt geleverd en het pgb via de SVB (trekkingsrecht) ter beschikking wordt gesteld het tarief per maand;
Bij verstrekkingen waarbij eenmalig een pgb wordt betaald aan de cliënt de kostprijs (verstrekt bedrag).
b. Beschermd wonen kent een lage en hoge eigen bijdrage:
De lage eigen bijdrage volgt de systematiek als genoemd onder sub a 1e bullit en sub b 1e bullit, is altijd van toepassing bij een pgb en bij ZIN zonder wooncomponent.
De hoge eigen bijdrage (inkomens- en vermogensafhankelijk vaststelling CAK) geldt bij ZIN waarbij sprake is van een wooncomponent.
De looptijd van de bijdrage in de kosten wordt bepaald door:
HOOFDSTUK 2 COMPENSATIE OP BASIS VAN LEEFGEBIED EN MAATWERKVOORZIENING
Paragraaf 1. Activiteiten dagelijks leven
De tarieven voor hulp bij het huishouden in natura worden bepaald door de gemeente bedongen uurtarieven middels een aanbesteding.
De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden vindt plaats in de vorm van een bedrag per uur.
Bij overlijden van de cliënt die een partner heeft, wordt de hulp bij het huishouden in natura vier weken na het overlijden van de cliënt beëindigd.
Het bedrag voor een maatwerkvoorziening voor huisvesting die in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in een aan het college overlegde offerte die voldoet aan het programma van eisen.
Als eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten voor een woningsanering gelden als normbedragen maximaal:
Het bedrag voor een maatwerkvoorziening voor huurderving (in natura of als persoonsgebonden budget) wordt verstrekt indien een leegstaande woning is aangepast of aan te passen valt voor een bedrag van meer dan € 4.628,56. De tegemoetkoming is gemaximeerd op zes maanden op basis van de netto (kale) huurprijs.
Een eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten in verband met tijdelijke huisvesting wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes maanden. De vergoeding vindt plaats op basis van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van de kosten per maand van een sociale huurwoning met een maandelijkse huur onder de huurgrens zoals vastgesteld door de Rijksoverheid.
Een eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten dat als maximum verstrekt wordt bij het logeerbaar maken bedraagt maximaal € 5.000,-.
Paragraaf 3. Verplaatsen en vervoer
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud, reparatie en (indien van toepassing) verzekering voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar.
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening vermeerderd met de instandhoudingskosten (voor onderhoud, reparatie en (indien van toepassing) verzekering) over een periode van 7 jaar.
Artikel 8Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto of van een (rolstoel) taxi bedraagt € 540,- (2000 km * € 0,27) als eenmalig pgb.
Paragraaf 4. Maatschappelijke participatie
De eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten voor een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.500,-.
Dit bedrag is bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar.
Paragraaf 5. Beschermd wonen en beschermd thuis
De tarieven voor beschermd wonen en beschermd thuis in natura worden bepaald aan de hand van door de gemeente bedongen uurtarieven bij een aanbesteding.
De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van beschermd wonen of beschermd thuis vindt plaats op basis van vijf categorieën (tabel in 10.3). De vorm van wonen (woongroep of individueel) en de intensiteit/kwaliteit van de benodigde (groeps-)begeleiding bepalen welke categorie beschermd wonen of beschermd thuis wordt toegekend.
1. Binnen beschermd wonen en beschermd thuis wordt onderscheid gemaakt tussen de zorgverlening door professionals en niet-professionals. Bij zorgverlening door professionals hanteren wij een standaardtarief per dag. Voor niet-professionals wordt gerekend met een uurtarief. Onder niet-professionals wordt het sociaal netwerk van een cliënt verstaan. Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo). Dit is ook het geval als de persoon uit het sociale netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma.
2.Vaststelling van het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen of beschermd thuis is gebaseerd op het totaal aantal begeleidingsuren dat een cliënt met een bepaald profiel nodig zou hebben. De cliënt mag binnen het totaal aantal uren, vanwege zijn specifieke situatie, de verdeling tussen individuele en groepsbegeleiding afwijkend invullen.
1. In bepaalde gevallen wordt het persoonsgebonden budget niet berekend op basis van dagtarieven maar op basis van uurtarieven. Het gaat om de volgende situaties:
a. De budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van niet professionele zorg.
b. De budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van een mix van niet-professionele en professionele zorg. Een uitsplitsing wordt gemaakt om te bepalen hoeveel uren niet-professioneel en hoeveel uren de budgethouder professioneel nodig heeft. Deze zullen worden toegekend conform de uurtarieven in bovenstaande tabel in 11.3.
c. De indicatiesteller (GGD Gelderland-Zuid, Toegang Beschermd Wonen) constateert dat de individuele zorgvraag significant hoger of lager ligt dan het gemiddelde aantal uren dat gerekend mag worden bij de geïndiceerde categorie. In voorkomende gevallen geeft de GGD een advies over het aantal uren dat de betreffende cliënt nodig heeft.
2.Indien een cliënt met een persoonsbudget voor beschermd wonen zowel professionele zorg inkoopt bij een aanbieder als niet-professionele zorg uit zijn eigen netwerk, leveren beide partijen ieder een deel van de totaal geïndiceerde hoeveelheid zorg. Het totale persoonsgebonden budget is gebaseerd op een totaal aantal uren dat de uren in bovenstaande tabel niet kan overschrijden.
Paragraaf 6. Begeleiding/dagbesteding
De tarieven voor begeleiding/dagbesteding in natura worden bepaald aan de hand van de door de gemeente bedongen (uur)tarieven bij een aanbesteding.
De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van begeleiding/dagbesteding vindt plaats in de vorm van een bedrag per eenheid.
De bijdrage in de kosten wordt bepaald per dag. De bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de cliënt gebruik maakt van het aanbod van een instelling.
De bijdrage in de kosten voor opvang bedraagt het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde cliënten.
Indien de instelling bij voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang of vrouwenopvang (waaronder crisisopvang) aan de cliënt geen voeding verstrekt, wordt de bijdrage in de kosten verminderd met een bedrag voor voeding. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag, dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent als gemiddelde kosten. In het geval het bedrag niet bekend is, bepaalt het college het bedrag dat hiervoor in de plaats komt.
Als een cliënt een vergoeding ontvangt voor vrijwilligerswerk, wordt deze vergoeding buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van de bijdrage in de kosten.
Voor cliënten die gebruik maken van de crisisopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de bijdrage in de kosten gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm.
De tarieven voor jeugdhulp in natura worden bepaald aan de hand van de door de gemeente bedongen (uur)tarieven bij een aanbesteding.
De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van jeugdhulp vindt plaats in de vorm van een bedrag per eenheid.
Alleen in uitzonderingssituaties bij zwaarwegende redenen is inzet van een pgb door mensen uit het sociale netwerk van de cliënt mogelijk. Drie aanvullende cumulatieve criteria voor uitvoering van het pgb door leden uit het sociale netwerk:
Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:
a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;
b. er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoonsgebonden budget in het verleden;
c. er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.
a. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in artikel 16.1, indien toepassing van deze bepalingen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
b. Het college kan de bepalingen in dit artikel nader invullen in de beleidsregels.
Teneinde hun eigen kracht en regie te versterken stelt het college tijdens het vooronderzoek de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6 van de Verordening Jeugdhulp.
Paragraaf 1. Overige vergoedingen
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor het mantelzorgcompliment bedraagt € 200,-.
Bij een bedrag tot € 150,- wordt afgezien van terugvordering.
Paragraaf 3. Persoonsgebonden budget
De bewaartermijn voor de pgb-administratie is 7 jaar.
De eenmalige uitkering ná overlijden van de budgethouder is niet bedoeld voor zorginstellingen.
Tabel tarieven pgb Wmo/Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2 02 3
Zorg in Natura Tarieven en Producten 202 3
Tijdelijk verblijf LVB met (dagelijks) intensieve begeleiding en verzorging en/of gedragsregulering |
||||||||||
Vervoer naar dagbesteding, Kortdurend Verblijf en Dagbehandeling |
||||||||||
meer informatie over producten is te vinden op: https://robregionijmegen.nl/bouwstenen-en-tarieven/
Bijlage 3 Criteria pgb zorgaanbieders en onderaannemers
Waar in deze bijlage wordt gesproken van ‘zorgaanbieder’, wordt zowel de pgb-zorgaanbieder bedoeld als een onderaannemer, tenzij expliciet anders is aangegeven.
*2) De vereiste capaciteit, kennis en ervaring moet zijn opgedaan in en moet blijken uit één relevante referentieopdracht die in de afgelopen 3 jaar is uitgevoerd. De gevraagde kerncompetentie:
1. Het door een zorgaanbieder laten overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat hij aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet waaronder een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG);
2. Het doen van onderzoek in open dan wel gesloten bronnen;
3. Het vragen van een Bibob-advies bij het Landelijk Bureau Bibob.
Kwaliteitscriteria pgb zorgaanbieders en onderaannemers
De gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg aan burgers. Ook als de ondersteuning wordt geboden via een pgb of onderaannemerschap. De zorgaanbieders dienen te werken met deskundig personeel en kwalitatief goede zorg bieden, waarin de cliënt en zijn netwerk centraal staan. In geval van onderaanneming moet de hoofdaannemer garant kunnen staan voor de kwaliteitsonderdelen waarop de onderaannemer (nog) tekortschiet. De onderaannemer dient in ieder geval zelfstandig te voldoen aan de wettelijke kwaliteitskaders (zie ‘kwaliteitseisen’).
1. Het hulpverleningsplan/herstelplan en evaluatieverslag dienen aan de volgende eisen te voldoen *4):
De gemeente hecht veel waarde aan:
1. “één huishouden, één plan” waarin alle leefdomeinen aan bod komen en samenhang is tussen de hulp van de verschillende dienstverleners en de informele zorg en ondersteuning;
2. dat iedereen zijn eigen mogelijkheden benut, zelfregie houdt over zijn leven en zijn sociale netwerk versterkt (samenredzaamheid);
3. dat ook kwetsbare doelgroepen volwaardig kunnen meedoen in de samenleving en een betekenisvolle tijdsbesteding hebben aansluitend bij de wensen en mogelijkheden;
4. methodisch werken aan ontwikkeling met door de cliënt gedragen doelen en concrete acties.
a. Een check moet gedaan zijn op alle leefdomeinen. Leefdomeinen zijn: inkomen, werk en opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, middelengebruik, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk (en woonomgeving), maatschappelijke participatie en justitie.
b. Het plan moet perspectiefgericht zijn. Doelen zijn geformuleerd die duidelijk, concreet en haalbaar zijn en die niet alleen perspectief bieden op de langere termijn, maar zich ook richten op praktische, snelle resultaten. Activiteiten zijn geformuleerd gericht op het behalen van de korte- en lange termijn doelen met een duidelijke prioritering. Het evaluatieplan evalueert de doelen, zoals geformuleerd in het hulpverleningsplan.
c. De informele en formele betrokkenen zijn in kaart gebracht. Afspraken over de afstemming tussen de betrokken zijn gemaakt. Beschreven wordt wie de regie voert: cliëntsysteem, casemanagement door de zorgaanbieder, gemeentelijke toegangspoort, of gecertificeerde instelling.
d. In het plan is een goede balans tussen formele en informele zorg opgenomen. Bovendien wordt in het plan goed beschreven hoe wordt samengewerkt met het sociale netwerk en hoe gebruik wordt gemaakt van algemene voorzieningen en informele voorzieningen in de samenleving (verenigingen en vrijwilligersorganisaties). Tevens wordt gemotiveerd beschreven of individuele hulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten.
e. De mogelijkheden voor deelname aan gewone maatschappelijke activiteiten worden onderzocht en gestimuleerd.
f. In het plan staat beschreven hoe wordt gewerkt aan versterking van de eigen regie van de cliënt en aan versterking van zijn/haar sociale netwerk. Het eigen denkvermogen (leervermogen) wordt aangesproken en cliënt is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan.
*4) Deze bepaling is vanzelfsprekend alleen van toepassing als voor het type zorg of ondersteuning een hulpverleningsplan en evaluatieverslag is vereist.
2. Bereik en participatie specifieke doelgroepen
De gemeente hecht veel waarde aan een inclusieve samenleving waarin iedereen volwaardig kan meedoen. Dat vereist toegankelijkheid van de zorg voor alle burgers met een ondersteuningsvraag bijvoorbeeld vanwege lichamelijke, verstandelijke en /of psychische beperkingen. Daarbinnen zijn er kwetsbare doelgroepen met extra uitdagingen vanwege taal, etniciteit, culturele achtergrond, geloofsovertuiging en/of seksuele geaardheid. Van zorgaanbieder wordt verwacht dat hij deze specifieke doelgroepen kan bereiken, in hun kracht zet, hun sociaal netwerk versterkt en laat meedoen in de samenleving.
De zorgaanbieder dient bij te dragen aan de doelstelling betaalbaarheid van zorg vanuit de doelstelling: licht waar kan, zwaar waar nodig.
De gemeente hecht belang aan duurzaamheid rondom de thema’s personeel en milieu. Een duurzaam personeelsbeleid is van cruciaal belang in de zorg: de kwaliteit van de zorg wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het personeel, de match van het personeel met de cliënt en de continuïteit van de professional voor de cliënt. Daar hoort bij dat het personeel vakbekwaam, vitaal en toekomstbestendig is en dat er geen hoog verloop van personeel is.
Kwaliteitseisen begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen (Wmo) en Jeugdhulp
Gemeente verstaat onder maatschappelijke ondersteuning: bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving; |
||
Gemeente verstaat onder een maatwerkvoorziening een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen; ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen, |
||
De zorgaanbieder draagt zorg voor de goede kwaliteit van de voorziening. Een voorziening wordt in elk geval: veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt; afgestemd op de reële behoefte van de cliënten op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt; verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard; verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt. |
||
Zorgaanbieder hanteert een eenvoudige en transparante klachtenregeling die voldoet aan de uitgangspunten van de Wmo 2015 en voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten. |
||
Zorgaanbieder hanteert een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van Zorgaanbieder die voor de cliënten van belang zijn. |
||
Zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen. |
||
Bovenwettelijk; zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld. |
||
Bovenwettelijk; zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met cliënten. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. De zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. |
||
Bovenwettelijk; zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen voldoet aan de eisen van de in de Jeugdwet verplichte landelijke verwijsindex risicojongeren*5). De verwijsindex is een vroeg-signaleringsinstrument dat risicomeldingen van professionals over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Hierdoor weten betrokkenen sneller of een jongere ook bekend is bij een andere professional. Het doel is vroege signalering van risico’s die een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van een jongere bedreigen, zodat tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kan worden gegeven. Zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. Zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de verwijsindex. * 5 ) Zie http://www.handreikingmelden.nl/ voor de Handreiking. |
||
Gemeente verstaat onder jeugdhulp het volgende: Ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, voor Jeugdigen en hun ouders*6) bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de Jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen; Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van Jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt; Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij Jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. *6 ) Hier kan ook gelezen worden verzorgers of wettelijk vertegenwoordiger(s) |
||
Jeugdhulp is bedoeld voor de jeugdige die: de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt of; de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt en jeugdhulp ontvangt in het kader van jeugdstrafrecht of; de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van de Jeugdwet: is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is; vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of; is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is. |
||
De zorgaanbieder verleent verantwoorde hulp. Dat is hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig is en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van Jeugdige of ouder. |
||
De zorgaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college en cliëntenorganisaties. |
||
De zorgaanbieder voldoet aan de norm van verantwoorde werktoedeling. |
||
De zorgaanbieder zet professionals in die over de juiste expertise beschikken en vakbekwaam zijn. Vakbekwaam zijn houdt in dat professionals in staat zijn om een beroep uit te oefenen volgens de voor de beroepsgroep geldende professionele standaard. Dat betekent dat steeds die professional moet worden ingezet die past bij de vraag van de cliënt, die beschikt over de noodzakelijke vakbekwaamheid en die handelt volgens de beroepsethische normen. |
||
De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen en veldnormen). |
||
De zorgaanbieder werkt met geregistreerde professionals (SKJ of BIG). |
||
De zorgaanbieder deelt taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de professional. |
||
De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional, daar waar de norm van verantwoorde werktoedeling dat vereist. |
||
De zorgaanbieder belast niet-geregistreerde professionals uitsluitend met de uitvoering van taken indien het aannemelijk is dat dat niet afdoet aan de kwaliteit, of zelfs noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak. |
||
De zorgaanbieder moet kunnen verantwoorden waarom een geregistreerde, dan wel een niet-geregistreerde professional wordt ingezet voor een taak. |
||
Zorgaanbieder moet de kwaliteit van de geboden hulp systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. Zorgaanbieder moet daarnaast gegevens over de kwaliteit van hulp systematisch verzamelen en registreren. |
||
Zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de Jeugdige en de verzorgers en dat is afgestemd op de behoeften van de Jeugdige. |
||
Zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met Jeugdigen of verzorgers. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. Zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. De VOG van een solistisch werkende jeugdhulpverlener mag tijdens de werkzaamheden niet ouder zijn dan drie jaar. |
||
Bovenwettelijk; zorgaanbieder raadpleegt het BIG/SKJ-register en het register met tuchtrechtuitspraken alvorens een professional aan te nemen. |
||
Zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen. |
||
Bovenwettelijk; zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld. |
||
Zorgaanbieder stelt de vertrouwenspersoon AKJ (Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg) in staat werk te verrichten. Dit betekent dat de vertrouwenspersoon in ieder gevalvrije toegang heeft tot de gebouwen, terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders waar Jeugdigen kunnen verblijven, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is. De vertrouwenspersoon behoeft bovendien geen toestemming van derden om met een Jeugdige te spreken. Zorgaanbieder is verplicht aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen te verschaffen en alle bescheiden te tonen die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft. Zorgaanbieder verschaft de faciliteiten die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft. |
||
Zorgaanbieder informeert cliënten en hun verzorgers actief over het recht tot ondersteuning van een onafhankelijk vertrouwenspersoon. |
||
Zorgaanbieder hanteert een klachtenregeling die voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten van jeugdigen, verzorgers en (pleeg)ouders over de zorgaanbieder of personen die voor hem werkzaam zijn. Zorgaanbieder heeft een klachtencommissie ingesteld. Zorgaanbieder informeert cliënten en hun (pleeg)ouders actief over de klachtenregeling en toegang tot de klachtencommissie. |
||
De Zorgaanbieder stelt een cliëntenraad in en volgt daarbij de wettelijke bepalingen opgenomen in artikel 4.2 van de Jeugdwet. |
||
Zorgaanbieder stelt jaarlijks een verslag op over de naleving van de regels omtrent de kwaliteit van de jeugdhulp, onderscheidenlijk de kwaliteit van de uitvoering van de taken, het klachtrecht en de medezeggenschap. De zorgaanbieder verleent inzicht in dit verslag aan de gemeente door het jaarlijks aan te leveren bij de contractmanager. Zorgaanbieder maakt dit verslag openbaar. |
||
Zorgaanbieder voldoet aan de eisen van de wettelijk verplichte landelijke verwijsindex risicojongeren (VIR), en wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. Zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de verwijsindex. |
||
In dit document staan slechts een aantal wettelijke eisen benoemd waaraan zorgaanbieder moet voldoen. Gemeente verwacht dat zorgaanbieder bekend is met, en voldoet aan, alle op de zorgaanbieder van toepassing zijnde wet- en regelgeving, richtlijnen en verdragen zoals, maar niet beperkt tot; Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg (van de Gemeenten) VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie Wet gebruik Burgerservicenummer in de zorg Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
||
Doorstroom en afstemming Wmo, Jeugdwet, Zorgverzekerswet, Wet Langdurige Zorg en de Participatiewet |
||
Doorstroom Jeugdwet naar Zorgverzekeringswet (Zvw) Als een jeugdige Zvw-zorg krijgt, bestaat er geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Indien de behandeling van een Jeugdige nog niet afgesloten kan worden en continuering daarvan ná het 18e jaar noodzakelijk is vanuit de Zvw, zorgt zorgaanbieder er in samenspraak met de jeugdige voor dat er tijdig een verwijzing van de huisarts is. Daarnaast begeleidt zorgaanbieder de jeugdige bij het tijdig aanvragen van een zorgverzekering. Doorstroom Jeugdwet naar Wet Langdurige Zorg (Wlz) Jeugdigen met een blijvende beperking worden vaak in eerste instantie van hulp en begeleiding voorzien vanuit de jeugdhulp. Voor jeugdigen tot 18 jaar is de Wlz van toepassing op de meeste kwetsbare jeugdigen met 'een blijvende behoefte' aan 'permanent toezicht' of '24 uur per dag zorg in de nabijheid'. Het gaat dan om zorg vanwege een somatische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, een lichamelijke beperking, een zintuiglijke beperking of meervoudige beperkingen. Bij jeugdigen met een perspectief of vermoeden van een Wlz traject (in de toekomst) is het van belang om op een zo vroeg mogelijk moment na te gaan of voortzetting van de hulp in het kader van de Wlz is aangewezen. Bovenstaande verplicht zorgaanbieders die met deze jeugdigen werken tot een zorgvuldige diagnose, een zorgvuldige opbouw van het dossier en begeleiding bij de aanvraag Wlz bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Als een jeugdige recht heeft op Wlz-zorg, bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit. In dat geval meldt de zorgaanbieder deze weigering bij de desbetreffende gemeente. Uitzondering hierop is als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problemen van de jeugdige. In dat geval kan het zijn dat de jeugdige zowel op grond van de Wlz als op grond van de Jeugdwet een soortgelijke voorziening kan krijgen. De jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet gaat dan voor. Afstemming Wmo 2015, de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) Er wordt geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 verstrekt voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Dit betekent: Bij een verdere achteruitgang van de cliënt met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem wordt indien noodzakelijk tijdig een Wlz-indicatie aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) door de cliëntzelf of diens vertegenwoordiger met begeleiding van de aanvraag Wlz door Zorgaanbieder. Na de toekenning van de Wlz-indicatie vervalt de Wmo-indicatie, behoudens de door de wetgever benoemde uitzonderingssituaties. De zorgaanbieder heeft de verplichting de desbetreffende gemeente onverwijld te informeren over de toegekende Wlz-indicatie. De Wmo 2015 bepaalt dat de gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt op de Wlz aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. In dat geval meldt de zorgaanbieder deze weigering bij de desbetreffende gemeente. Als de Zvw toegang biedt voor zorg die al vanuit de Wmo 2015 geleverd wordt, dan moet de Zorgaanbieder in die gevallen actie ondernemen om Zvw-indicatie te verkrijgen, de Wmo-indicatie op dit onderdeel te stoppen en hiertoe contact op te nemen met de gemeente. Tenslotte kan het voorkomen dat een cliënt niet alleen ondersteuning krijgt vanuit de Wmo 2015, maar ook uit de aanpalende wetten, waarin bijvoorbeeld leerlingenvervoer en jeugdzorg is geregeld. Waar die zorg geleverd wordt door andere zorgaanbieder(s) dient Zorgaanbieder de dienstverlening af te stemmen met deze betrokken zorgaanbieder(s). Samenloop Wmo 2015 en Participatiewet De Participatiewet kan voor veel cliënten mogelijkheden bieden in de verdere verbetering van de levenssituatie van de cliënt. De zorgaanbieder denkt actief mee in de mogelijkheden die de Participatiewet in deze kan bieden voor de cliënten ondersteunt de cliënt bij de toeleiding naar (aangepast) werk. |
||
De Zorgaanbieder is verplicht zich te houden aan privacy wet en regelgeving (Wmo, Jeugdwet en Algemene Wet Gegevens Bescherming). Dit geldt ook voor de samenwerking met de Gemeentelijke Toegangspoort. Daar waar mogelijk en noodzakelijk willen we dat de Zorgaanbieder goede afspraken maakt over de uitwisseling van informatie in het belang van de cliënt. |
||
Gemeente vindt het belangrijk dat uitwisseling van persoonsgegevens goed beveiligd plaatsvindt, onder andere door middel van beveiligd e-mailverkeer. Gemeente sluit daartoe de gemeentelijke toegangspoort aan op Zorgmail. Zorgaanbieder heeft de keuze van ditzelfde instrument gebruik te maken, of de beveiligde berichtenuitwisselingsomgeving van de Regio te gebruiken of op niet- elektronische wijze te communiceren. Ontwikkelingen op het vlak van beveiligde gegevensuitwisselingen staan niet stil. Gemeente zal tijdig communiceren wat de volgende stappen zijn. |
||
Elke cliënt heeft recht op een onafhankelijke cliëntondersteuning. Zorgaanbieder informeert de cliënt hierover en beperkt zich tot betrokkenheid bij de cliënt op basis van de ondersteunings- en/of zorgbehoefte van desbetreffende cliënt. |
||
De regie op de hulpverlening ligt bij de cliënt, al dan niet samen met familieleden, buren of vrienden uit het eigen netwerk. Zorgaanbieder sluit aan bij de regiemogelijkheden die de cliënten zijn sociaal netwerk hebben. |
||
Zorgaanbieder betrekt de cliënt bij beslissingen en behandelt de cliënt als een gelijkwaardige gesprekspartner. Praten met de cliënt, en niet over de cliënten naast de cliënt staan, en niet er tegenover staan, zijn de uitgangspunten. |
||
Zorgaanbieder stemt de inzet van ondersteuning af op de agenda van de cliënt en/of zijn verzorgers/mantelzorgers. |
||
Bij iedere situatie/aanvraag/casus waarbij er signalen, dan wel vermoedens zijn van een mogelijk onveilige situatie voor jeugdige en/of volwassene wordt een veiligheidsinschatting gedaan en zo nodig wordt er een veiligheidsplan opgezet en uitgevoerd. Een veiligheidsinschatting omvat een beoordeling- en risicotaxatie van de veiligheid van de jeugdige en/of volwassene. Het dient als een signaleringsmiddel voor onveilige situaties en als kapstok voor een open gesprek over een lastig thema. Risicofactoren die kunnen worden benoemd en ingeschat zijn bijvoorbeeld (echt)scheiding, ziekte, werkloosheid, huiselijk geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag, huisvesting en sociaal isolement. Op basis van een veiligheidsinschatting moet worden bepaald welke inzet en/of afspraken nodig zijn om de risico’s te minimaliseren en de veiligheid te verhogen. Gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt bij vermoedens van onveiligheid zijn het ‘Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)’ of de ‘Checklist Veilig Thuis’. Risicotaxatie kan onderdeel uitmaken van de ‘Verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’. |
||
Bij de toewijzing van professionals aan cliënten, houdt de zorgaanbieder rekening met de moedertaal van de cliënt. Waar mogelijk zet zorgaanbieder een professional in die de taal van de cliënt spreekt. Indien dit niet mogelijk is, bekijkt zorgaanbieder de mogelijkheid om een tolk vanuit het sociale netwerk van cliënt of vanuit Vluchtelingenwerk in te zetten. |
||
Bij de Wmo is de gemeentelijke toegangspoort de verwijzer (Buurtteams Jeugd & Gezin per 1 juli 2021 en -Volwassenen per 1 januari 2022, regieteams of zorgnetwerken en Veiligheidshuis of de GGD wat betreft beschermd wonen). |
||
Bij jeugdhulp zijn naast de gemeentelijke toegangspoort als verwijzer aangewezen: huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen, medisch specialisten, voogden van gecertificeerde instellingen, rechter, raad van de kinderbescherming en de officier van justitie. |
||
Zorgaanbieder wijst cliënt op de mogelijkheid om zijn/haar sociale netwerk, waaronder mantelzorger(s), te betrekken bij het opstellen van, en invulling geven aan, het hulpverleningsplan en geeft hier, indien gewenst, actief invulling aan. |
||
Zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de cliënten dat is afgestemd op de behoeften van de cliënt. |
||
Zorgaanbieder stelt altijd een hulpverleningsplan (begeleidings- herstel- of behandelplan) op met concrete doelen en daaraan gekoppelde activiteiten/acties om deze doelen te bereiken die overeengekomen zijn met de cliënten, verzorgers en andere betrokkenen uit het sociale netwerk, onderwijs, leerplicht, vrijwilligers, lokale zorgstructuur, (huis)artsen, jeugdgezondheidszorg, zorgaanbieders etc. Als er sprake is van doorverwijzing door een gemeentelijke toegangspoort, dan is het hulpverleningsplan gebaseerd op het onderzoeksverslag van de gemeentelijke toegangspoort. In het hulpverleningsplan benoemt zorgaanbieder de doelen aan de hand van de leefgebieden uit de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) waarop de cliënt problemen ervaart. Gemeente ziet de ZRM niet als instrument voor bekostiging, maar als hulpmiddel voor integrale en resultaatgerichte ondersteuning. Tijdens het traject, zoekt de zorgaanbieder met de cliënt voortdurend naar mogelijkheden in het voorliggende veld (voorliggende voorzieningen) om aan de gestelde doelen te werken. Te denken valt aan het onder de aandacht brengen van wijkactiviteiten of het zoeken naar lotgenotencontact. Deze activiteiten moeten zichtbaar zijn in het hulpverleningsplan. Zorgaanbieder legt in het hulpverleningsplan vast wanneer en op welke wijze de doelen worden geëvalueerd. Evaluatie vindt minimaal één keer per jaar plaats. Indien er meerdere professionals zijn betrokken bij een cliënt, maakt een bespreking van de ervaringen van de cliënt met het samenwerkingsverband integraal onderdeel uit van de evaluatie. Zorgaanbieder gebruikt deze informatie om de samenwerking tussen zijn professionals onderling en tussen zijn professionals en professionals van andere organisaties te verbeteren. In het evaluatieverslag rapporteert zorgaanbieder in ieder geval over de geboden activiteiten, de bereikte resultaten, de mate van doelrealisatie en een advies over het vervolg. Zorgaanbieder geeft in het evaluatieverslag aan welke gestelde doelen zijn behaald en aan welke doelen nog gewerkt moet worden, dit ook voor een eventuele overdracht naar een andere zorgaanbieder. In het hulpverleningsplan legt zorgaanbieder vast op welke wijze de wijzigingen in doelen/acties die voortvloeien uit de evaluatie tussentijds worden teruggekoppeld naar de betrokkenen en de verwijzer. |
||
In het hulpverleningsplan staat hoe er wordt vormgegeven en gewerkt aan de kantelingsprincipes: Licht en dichtbij: de ondersteuning wordt zo dichtbij mogelijk geboden, bij mensen thuis of op vindplaatsen (zoals scholen en wijkcentra). De aanbieders zijn verplicht zich in te spannen om de hulpverlening zoveel mogelijk lokaal en gebiedsgebonden, afgestemd op de lokale zorg- en welzijnsstructuur en vaste gezichten te leveren en te organiseren; Zelfregie en samenredzaamheid: welke methodieken wordt toegepast om eigen regie van de cliënten en hun sociale netwerk te versterken en samen met het netwerk het plan op te stellen en uit te voeren (bij voorkeur Sociale Netwerkstrategieën of Persoonlijk Toekomst Plan), wordt er toegewerkt naar herstel van een zo normaal mogelijke situatie in het gezin?; Het principe ‘één gezin, één plan, één regisseur’: hoe wordt samengewerkt met onderwijs, het sociale netwerk en vrijwilligers (informele hulp), lokale zorgstructuur en andere zorgprofessionals (huisartsen, jeugdgezondheidszorg, leerplicht etc.)? Wie voert indien nodig de casusregie?; Participatie en ‘gewoon meedoen’: stimuleert de zorgaanbieder zoveel mogelijk de deelname aan gewone activiteiten op scholen, wijkactiviteiten of sportverenigingen? Wordt bij jongeren toegewerkt naar zelfstandigheid en participatie?; Collectief boven individueel: wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van het aanbod van vrijwilligersorganisaties, welzijnsvoorzieningen? en algemene voorzieningen? Er wordt ook aangeven of individuele jeugdhulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met motivatie waarom dit al dan niet mogelijk is. Toegespitst op bescherm wonen geldt voor het hulpverlenings-/herstelplan dat Zorgaanbieders een hulpverleningsplan hanteren, hierna:het herstelplan. Deze bevat gerichte herstel- en uitstroomdoelen op alle (relevante) leefgebieden, dan wel doelen gericht op stabilisatie en acceptatie. Ten minste de volgende elementen zijn in dit plan verwerkt: Er is een analyse gedaan van alle (relevante) leefdomeinen, op al deze domeinen zijn doelen geformuleerd gericht op ontwikkeling en herstel en een termijn met streefdata waarbinnen deze behaald kunnen worden; dan wel gericht op stabilisatie en acceptatie van een psychiatrisch ziektebeeld inclusief het voorkomen van achteruitgang voor de groep cliënten voor wie dit het hoogst haalbare doel is/voor wie ontwikkeling en herstel niet langer haalbaar is; De doelen zijn haalbaar en concreet. Zij bieden perspectief op zowel lange termijn als korte termijn. De doelen worden ondersteund door specifieke activiteiten en er worden concrete producten genoemd waar de cliënt zich naartoe beweegt; De geformuleerde activiteiten zijn aan een doel gekoppeld en helder geprioriteerd; Er wordt gebruik gemaakt van een evaluatieplan om de doelen te evalueren zoals in het Herstelplan geformuleerd. In dit plan is aangegeven in welke periodiek er wordt geëvalueerd. GGD en cliënt evalueren de doelen zodat kan worden bepaald of en welke zorg er in het vervolg nodig is; Onderdeel van het herstelplan is het in kaart brengen van betrokkenen *7) uit het formele en informele netwerk. Waar dit van toepassing is, is er een afgestemd plan met het (lokale) (zorg)netwerk opgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over de afstemming tussen betrokkenen en wie regie voert in de specifieke casus; Daginvulling maakt integraal deel uit van het herstelplan. Waar relevant is omschreven hoe dagbesteding bijdraagt aan de stabilisatie, ontwikkeling en het herstel van de cliënt. Dit is gekoppeld aan de hierboven vermelde doelen; Er staat beschreven hoe wordt gewerkt aan versteviging van de eigen regie van de cliënt, die gericht is op ontwikkeling en herstel, dan wel aan de stabilisatie en aan de versterking of opbouw van zijn/haar sociale netwerk. Waar van toepassing wordt het eigen ontwikkelvermogen aangesproken en cliënt is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan. Bijvoorbeeld via de sociale netwerk strategie. *7) Voorbeelden van betrokkenen: het sociale netwerk en vrijwilligers (informele hulp), kinderopvang, onderwijs en leerplicht, lokale (zorg)structuur, Professionals (huisartsen, geestelijke gezondheidszorg), politie en justitie, ambtenaren inkomen en schuldhulpverlening, bewindvoering, werkbedrijf. |
||
Zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de cliënt de inhoud van het hulpverleningsplan begrijpt en verstrekt de cliënt, indien gewenst, een versie van het hulpverleningsplan. |
||
Zorgaanbieder vormt een netwerk rond de cliënt met verwijzer en stemt de ondersteuning af met andere professionele dienstverleners die zorg of jeugdhulp leveren aan de cliënt en het cliëntsysteem (één gezin, één plan, één regisseur). Waar nodig en mogelijk, werkt Zorgaanbieder binnen dit netwerk met een integraal hulpverleningsplan. Uitwisseling van informatie vindt plaats binnen de kaders van de wet. |
||
Professionals van de zorgaanbieder signaleren veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het cliëntsysteem bijvoorbeeld als de gewenste resultaten niet worden bereikt of omstandigheden verslechteren. Zorgaanbieder past de dienstverlening aan of neemt contact op met een verwijzer voor andere dienstverlening of neemt contact op met gemeente als daar actie nodig is. |
||
Indien dienstverlening aan cliënt, op verzoek van cliënten/of gemeente, wordt gestaakt en cliënt ondersteuning van een andere zorgaanbieder gaat afnemen, dan verleent zorgaanbieder volledige dienstverlening aan cliënt, medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overdracht van cliënten naar de door gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg. |
||
Op verzoek van de zorgaanbieder kan de ondersteuning aan een cliënt uitsluitend worden gestaakt (voortijdig) indien er zwaarwegende redenen bestaan, verband houdend met de omstandigheden van de cliënt (o.a. ondersteuningsbehoefte, regiemogelijkheden, draagkracht cliëntsysteem), op grond waarvan in redelijkheid niet van Zorgaanbieder kan worden verlangd om de ondersteuning voort te zetten of de ondersteuning niet meer passend is voor de cliënt. Van de voorgenomen beëindiging doet zorgaanbieder tijdig schriftelijk en met redenen omkleed melding aan de cliënt en de verwijzer. Zorgaanbieder kan de aangevangen ondersteuning alleen beëindigen nadat er een passend alternatief is gevonden. Zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van cliënten naar de door gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg. |
||
Bij beëindiging van ondersteuning wordt de reden voor de beëindiging in samenspraak met de cliëntsysteem vastgesteld. De reden wordt opgenomen in het zorgdossier. De zorgaanbieder rapporteert over de redenen beëindiging zorg aan de gemeente. |
||
Indien de cliënt na afloop van een maatwerkvoorziening deze voortgezet wil hebben, moet hij/zij dit minimaal acht weken voor afloop van de beschikking aangeven bij de gemeentelijke toegangspoort. De zorgaanbieder kan de cliënt hierbij helpen. Een verzoek tot voortzetting dat minder dan acht weken voor afloop van de beschikking wordt ingediend, is ten tijde van het aflopen van de beschikking mogelijk nog in behandeling. |
||
Indien de toewijzing afloopt en verlenging van de maatwerkvoorziening gewenst is, dient zorgaanbieder bij de melding aan de verwijzer ten behoeve van een herindicatie altijd een evaluatieverslag aan te leveren. Bij de evaluatie staat de actuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt centraal. |
||
Zorgaanbieder draagt zorg voor een goede doorgaande zorglijn van 18- naar 18+. Zorgaanbieder start, samen met de jeugdige, op zestienjarige leeftijd met het maken van een toekomstplan waarbij een regisseur wordt benoemd. Netwerkondersteuning maakt onderdeel uit van het toekomstplan. |
||
Op verzoek van Gemeente participeert zorgaanbieder in lokale netwerkgesprekken en contractmanagementgesprekken (zie 61). |
||
Zorgaanbieder zoekt, indien van toepassing, actief samenwerking met de wijkverpleegkundige. |
||
Zorgaanbieder werkt samen met de mantelzorgers die zijn betrokken bij een cliënt. Zorgaanbieder heeft aandacht en begrip voor de belangen en de positie van de mantelzorgers van een cliënt, betrekt de mantelzorgers bij de ondersteuning en stemt de ondersteuning af op de mantelzorger. |
||
Zorgaanbieder stemt, in geval er samenloop van zorg en ondersteuning is bij een bepaalde cliënt, ook af met zorgverzekeraars, het Zorgkantoor en behandelaars. |
||
Zorgaanbieder werkt op operationeel-, tactisch- en strategisch niveau samen met alle betrokkenen. |
||
Samenwerking met het onderwijs bij kinderen en Jeugdigen Zorgaanbieder werkt samen met onderwijs (o.a. leerkrachten, jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk, intern begeleider, zorgcoördinator, leerplichtambtenaar en ambulante begeleider van samenwerkingsverband). Er dient afstemming plaats te vinden tussen eventuele ondersteuning in de thuissituatie en ondersteuning op school. Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/passend onderwijs, zowel met het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs. De verbinding zit op een aantal onderdelen maar zeker ook op het goed aansluiten van het VO op het ROC waardoor jeugdigen een goede aansluiting en daarmee mogelijkheid tot het behalen van een startkwalificatie en met als doel zoveel mogelijk aan het werk te komen. Zorgaanbieder houdt rekening met de continuïteit van het onderwijs voor het kind om verzuim zoveel mogelijk te voorkomen. Zorg wordt zoveel mogelijk op school aangeboden. Zorgaanbieder brengt onderwijs op de hoogte van: wachttijd voor de geïndiceerde hulp, start/voortgang/beëindiging van jeugdhulp, handelingsadvies voor leerkrachten en overige adviezen. Uiteraard binnen de mogelijkheden en grenzen van de AVG. Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/passend onderwijs, zowel met het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs waaronder het ROC waardoor jeugdigen een startkwalificatie kunnen behalen en aan het werk komen. Zorgaanbieder werkt volgens convenant Onderwijs Jeugd augustus 2017. |
||
Relatie met gedwongen jeugdhulp De partijen die voor de regio de gedwongen jeugdhulp uitvoeren hebben een subsidiecontract in het kader bestek C2 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Het is van belang om een gedegen samenwerking te realiseren met deze partijen. In bepaalde gevallen hebben deze partijen een door de kinderrechter gemandateerd recht om zorg toe te wijzen. |
||
Relatie met residentiële jeugdhulp Het is van belang de verbinding te leggen met residentiële jeugdhulp. Opzet is om zware residentiële zorg te beperken en in plaats daarvan zoveel mogelijk in te zetten kortdurend verblijf de plek te bieden, zodat de jeugdige zoveel mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan worden ondersteund. |
||
Relatie met inkomensondersteuning – Berg en Dal, Beuningen en Nijmegen Wat betreft bewindvoering stellen we de eis dat instellingen cliënten niet direct (via de rechter) naar bewindvoerders verwijzen, maar deze cliënten met een advies door leiden naar gemeentelijke schuldhulpverlening, waar beoordeeld wordt of bewindvoering wenselijk is of dat een cliënt op een effectievere of efficiëntere wijze geholpen kunnen worden binnen de keten schuldhulpverlening. |
||
Voor vragen rondom het bestaan, de reikwijdte en de maximale hoogte van de eigen bijdrage verwijst zorgaanbieder cliënten, indien zij dit verzoeken, naar de gemeentelijke toegangspoort. Voor vragen rondom de berekening en de inning van de eigen bijdrage verwijst Zorgaanbieder cliënten, indien zij dit verzoeken, naar het CAK. |
||
De eigen bijdragen worden (landelijk) geïnd door het CAK. Dit is in een Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd. Zorgaanbieder levert de gegevens die nodig zijn voor de berekening en inning van de Eigen Bijdrage aan bij het CAK. De zorgaanbieder levert de gegevens over de geleverde uren/dagdelen, en eventuele correcties, op periode- en cliëntniveau aan conform de door het CAK gestelde eisen en termijnen. Gemeente controleert via het CAK of zorgaanbieder zich aan deze voorwaarden houdt. |
||
Wanneer de verantwoordelijkheid van het aanleveren van productie gegevens overgaat van zorgaanbieder naar gemeente vervalt 45.2. Gemeente committeert zichzelf aan een tijdige communicatie hieromtrent. |
||
Gemeente hecht veel belang aan goed werkgeverschap, goed bestuur en een passende beloning voor zowel bestuurders als werknemers. Ze stelt daarom de volgende eisen aan zorgaanbieders: Zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ´goed werkgeverschap´; Zorgaanbieder voldoet aan de wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling); Indien er sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao, pas zorgaanbieder deze toe; Indien er geen sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao dan sluit zorgaanbieder zoveel mogelijk aan bij de in de betreffende branche gebruikelijke cao of sluit een daarmee gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket af. Zorgaanbieder voldoet aan de Wet Normering Topinkomens (WNT); Zorgaanbieder voldoet aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp; Zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ‘good governance’. Hiertoe hanteert Zorgaanbieder de (meest recente) Governancecode zorg *8) of, indien deze niet past bij de organisatorische kenmerken van de Zorgaanbieder, een eigen governancecode. Zorgaanbieder die de Governancecode zorg hanteert en die conform de Wet Toelating Zorginstellingen winst mag uitkeren, houdt bij de uitkering van winst rekening met de maatschappelijke doelstelling, positie en belangen (op de korte- en lange termijn) van de zorgorganisatie;Zorgaanbieder stelt personeel dat wordt ingehuurd als payroll- of uitzendkracht gelijk wat betreft de beloning. Daarmee hebben deze inhuurkrachten recht op de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage, naast de andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de uitzend-cao(ABU). *8) In 2010 is een zorgbrede Governancecode ingevoerd voor de zorgsector door ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Hieronder vallen ook jeugd-LVB en jeugd-GGZ die deel uitmaken van de jeugdhulp. Onderdeel van de code vormen drie taken van de Raad van Toezicht: het houden van intern toezicht, het regelen van extern toezicht en het maatschappelijk verantwoorden. |
||
Gemeente hecht veel belang aan toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor alle doelgroepen en een personeelsbeleid dat hierop aansluit. Zorgaanbieder waarborgt toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor cliënten van alle etnische/culturele achtergronden (cultuursensitief werken). |
||
Gemeente hecht veel belang aan continuïteit in de ondersteuning. Zorgaanbieder streeft naar een gezonde verhouding tussen vast- en flexibel personeel. Hiertoe wordt een gezond personeelsbestand opgebouwd waarin er wordt gewerkt met vast en flexibel personeel op basis van structureel benodigde zorguren. Het aantal contracturen wordt in overeenstemming gebracht met het benodigd aantal structureel te verlenen (zorg)uren. |
||
Zorgaanbieder zorgt voor een vertrouwde en stabiele relatie tussen cliënten en Professional. Personele wisselingen worden zoveel mogelijk beperkt om dit te realiseren. Zorgaanbieder zet zoveel mogelijk dezelfde professionals in bij een cliënt. |
||
De organisatie zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, leerlingen/stagiaries, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. Leerlingen en stagiaires kunnen onder begeleiding van een volleerd professional worden ingezet met inachtneming van de redelijke balans tussen volleerd en lerend personeel. |
||
De zorgaanbieder beschikt over aantoonbaar bekwaam en gekwalificeerd personeel (betaald en onbetaald) voor het uitvoeren van de dienstverlening. De benodigde deskundigheid is vastgesteld per ondersteuningsvorm. Zorgaanbieder voldoet aan deze aanvullende kwalificatie-eisen. Zorgaanbieder moet dit kunnen aantonen. |
||
De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een professional meteen afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het hulpverleningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
De voorziening Reguliere Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het begeleidingsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
De voorziening Specialistische Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
De voorziening Persoonlijke Verzorging wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Wanneer de cliënt de behoefte heeft aan begeleiding bij persoonlijke verzorging of gebaat is bij een combinatie van beide producten, dan valt de begeleiding onder de bouwsteen ‘begeleiding’. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde professional. Indien deze voorziening wordt uitgevoerd in combinatie met reguliere/specialistische begeleiding, door dezelfde professional, gelden de minimum personeelseisen genoemd bij reguliere/specialistische begeleiding. |
||
Bij alle beschermd wonen voorzieningen is alle individuele begeleiding specialistische begeleiding en bestaat het agogisch klimaat in de woonvorm voor tenminste 80% uit HBO-geschoold personeel. |
||
Het in te zetten hbo en wo geschoold personeel van zorgaanbieder, welke beroepsmatig in contact kan komen met jeugdigen of verzorgers aan wie Jeugdhulp is geboden, is geregistreerd in het ´Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)´ of ´Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)´ register. Het in te zetten ondersteunend mbo-geschoold personeel werkt altijd onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional. Het in te zetten personeel van zorgaanbieder dat de mogelijkheid heeft om zich te registeren in het BIG- of SKJ-register, registreert zich zo snel mogelijk. |
||
Zorgaanbieder die professionals wil inzetten die op het moment van inschrijving enkel vooraangemeld kunnen zijn in het SKJ-register, meldt zorgaanbieder na bekendmaking van de eisen voor registratie zo spoedig mogelijk aan gemeente of deze professionals wel of niet in aanmerking komen voor registratie in het SKJ-register en meldt wanneer deze registratie naar verwachting is geregeld. Zorgaanbieder is verplicht deze registratie binnen redelijke termijn tot stand te brengen. |
||
De voorzieningen Ambulante (groepsgerichte) BehandelingJ&O, J-LVG en vaktherapie en Dagbehandeling kunnen alleen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar. Onder regiebehandelaar verstaat gemeente (conform de brieven van Schippers respectievelijk van 2 juli en 2 september 2013 met kenmerk 129353-106301-CZ / 134895-107364-CZ): Verslavingsarts in profielregister KNMG Kinder- en Jeugdpsycholoog NIP (alleen in de GBGGZ) Orthopedagoog-generalist NVO (alleen in de GBGZZ) De regiebehandelaar is een zorgverlener die bij de patiënt de diagnose stelt en door wie of onder wiens verantwoordelijkheid de behandeling plaatsvindt. Dit houdt in dat de regiebehandelaar verantwoordelijk is voor alle acties die in het kader van de behandeling van een patiënt gedurende het traject plaatsvinden. De regiebehandelaar heeft een afgeronde ggz-specifieke opleiding en is, met uitzondering van de orthopedagoog-generalist en kinder- en jeugdpsycholoog, BIG-geregistreerd. De orthopedagoog generalist is ingeschreven in het SKJ- en ´Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)´-register. De kinder- en jeugdpsycholoog is ingeschreven in het register van het SKJ en ´Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)´-register. Er wordt van de beroepsgroepen kinder- en jeugdpsycholoog NIP en orthopedagoog-generalist NVO verwacht dat zij zich register in het BIG, zodra de mogelijkheid hiertoe ontstaat. |
||
De regiebehandelaar is in ieder geval aanwezig bij de diagnostiek, het maken van de behandelovereenkomst en de evaluatiegesprekken met de cliënt. |
||
De regiebehandelaar kan ondersteund worden door medebehandelaars. De medebehandelaar verricht, in het kader van een behandeltraject, zorgactiviteiten onder verantwoordelijkheid van de regiebehandelaar. De medebehandelaar is geregistreerd in het BIG en/of in het SKJ-register. |
||
Minimumeisen personeel jeugd Reguliere Begeleiding (in een groep) |
||
De voorziening Reguliere Begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het ondersteuningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een SKJ-geregistreerde professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
Minimumeisen personeel jeugd Specialistische Begeleiding (in een groep) |
||
De voorziening Specialistische Begeleiding wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
De voorziening Dagbehandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Deze voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG-geregistreerde regiebehandelaar. |
||
Minimumeisen personeel jeugd Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG en vaktherapie |
||
De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een de BIG-geregistreerde gezondheidspsycholoog (GZ) of arts verstandelijke gehandicapte (AVG) (conform beleidsregels NZA, richtlijnen NJI). De voorziening Ambulante(Groepsgerichte) Behandeling vaktherapie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG/NVO/NIP-geregistreerde regiebehandelaar of, in die gevallen waarin er sprake is van J&O of LVG-problematiek en geen sprake is van een psychische stoornis, een BIG-geregistreerde arts verstandelijke gehandicapte. |
||
De voorziening Verzorging en Begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
Minimumeisen vervoer van/naar Dagbesteding (Wmo en jeugd), Kortdurend Verblijf (Wmo en jeugd) en Dagbehandeling (jeugd) |
||
Voor de voertuigen die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende eisen: dienen te voldoen aan alle relevante bepalingen en door de Rijksdienst door het Wegverkeer te zijn goedgekeurd voor taxivervoer; dienen te zijn voorzien van een verbandtrommel, brandblusser, noodhamer en gordelsnijder; zijn dusdanig ingericht dat de chauffeur vanuit zijn/haar zitplaats altijd alle inzittenden tijdens de rit kan zien; dienen elke klant zicht naar buiten te bieden; zijn voorzien van een kinderslot; alle zitplaatsen zijn voorzien van veiligheidsgordels die geschikt zijn voor alle reizigersgroepen waaronder ook kinderen; Bij rolstoelplaatsen: zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de rolstoel en zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de reiziger. |
||
Voor de chauffeurs die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende kwaliteitseisen: heeft kennis van en affiniteit met de doelgroep; herkent en kan omgaan met de diverse beperkingen en ziektebeelden van de doelgroep; is verantwoordelijk voor veilig vervoer en past de rijstijl aan de weersomstandigheden aan; heeft een servicegerichte en reizigersvriendelijke instelling; past goede sociale vaardigheden toe; is vakkundig, klantvriendelijk, servicegericht, behulpzaam en heeft correcte omgangsvormen gebruikt geen verbaal of fysiek geweld tegen reizigers om welke reden dan ook; verwijdert geen reizigers uit het voertuig tijdens de rit om welke reden dan ook met uitzondering van situaties waarin de veiligheid van chauffeur en/of medereizigers in gevaar is; is in bezit van een EHBO-certificaat. Indien van belang voor de cliëntmoet de vervoerder daarnaast voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: het bieden van vastigheid (chauffeurs en route) aan de cliënt; de chauffeur moet in bezit zijn van een certificaat voor omgaan met epilepsie de chauffeur moet weten om te gaan met cliënten met gedragsproblemen Voor iedere chauffeur die ingezet wordt voor het vervoer van rolstoelafhankelijke reizigers gelden de volgende aanvullende eisen; heeft ervaring in de omgang met de doelgroep en haar beperkingen bezit praktische vaardigheden betreffende het vervoeren van rolstoelreizigers; beheerst de zit- en til-technieken ten behoeve van passagiers met een fysieke beperking. |
||
Voor de ritten die worden gemaakt in het kader van het Vervoer gelden de volgende eisen: de maximale duur van de rit voor een cliënt, van thuissituatie naar de voorziening, bedraagt één uur; het op tijd vertrekken van het voertuig en het op tijd aankomen op de bestemming: maximaal een half uur voor afgesproken vertrektijd en half uur na afgesproken aankomsttijd. |
||
De voorziening casemanagement wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
Zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken. |
||
Voor zover bij een controle of onderzoek op persoonsniveau een voorafgaande toestemmingverklaring is vereist, is zorgaanbieder gehouden om deze te vragen aan de betreffende cliënten. |
||
Zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de vigerende calamiteitenprotocollen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg. Dit betekent in ieder geval dat zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, en het college. |
||
Zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de Leidraad Meldingen van de Wmo-toezichthouder GGD Gelderland-Zuid. Dit betekent in ieder geval dat zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten die plaatsvinden bij de verstrekking van een voorziening in het kader van de Wmo 2015 zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt aan aangewezen toezichthouder Wmo GGD Gelderland-Zuid. |
||
Zorgaanbieder is bekend en handelt, wanneer er sprake is van (dreigende) maatschappelijke onrust en/of (verwachte) media-aandacht, conform het ‘Sociaal Calamiteitenprotocol Regio Nijmegen 2015’. Maatschappelijke onrust staat hierbij voor ‘het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvinden die leiden tot subjectieve en/of objectieve problemen op het gebied van openbare orde en veiligheid’. |
||
De Gemeenten zijn verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de kwaliteit van de zorg. Daarom, doet Zorgaanbieder, aanvullend op de wettelijke meldingsplicht aan de met toezicht belaste ambtenaren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg, zo spoedig mogelijk melding aan gemeente van: Iedere calamiteit en ieder ernstig incident (met grote impact op de maatschappij, de cliënt, zijn/haar omgeving en/of andere betrokkenen); Ieder geweldsincident dat plaatsvindt bij de verstrekking van een voorziening; Elke melding aan of verscherpt toezicht door de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg; Elk onderzoek dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW wordt gestart; Elk definitief rapport dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW is uitgebracht; Feiten en omstandigheden die tot een afwijking van de bepalingen uit de Raamovereenkomst of tot (gedeeltelijke) niet nakoming van de Raamovereenkomst zouden kunnen leiden; |
||
Zorgaanbieder informeert zijn personeel over het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg *9), een regionaal initiatief van de gemeente in het kader van kwaliteitsmonitoring. Bij het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg worden alle signalen rondom de zorgverlening verzameld. Ook worden er, in samenwerking met alle partijen die betrokken zijn bij kwaliteit, toezicht en handhaving, waar nodig vervolgstappen genomen. Het Meldpunt is toegankelijk voor cliënten en hun sociale netwerk, verwijzers en toeleiders (inclusief de gemeentelijke toegang), en zorgaanbieders. Onder andere vermoedens van fraude, onrechtmatigheid, onheuse bejegening, onvoldoende kwaliteit, onvoldoende samenwerking en niet kantelingsgericht werken, kunnen (anoniem) bij dit Meldpunt worden gemeld. *9) https://robregionijmegen.nl/wordpress/contact/meldpunt-signalen-zorg-in-het-sociaal-domein/ |
||
Gemeente verwacht van de zorgaanbieder te werken met de definitie in de Jeugdwet en deze verordening en zich tijdig aan te sluiten bij wijzigingen. |
||
Zorgaanbieder schat voor aanvang van zorg het woonplaatsbeginsel in en communiceert deze inschatting aan gemeente. Gemeente stelt vast bij welke gemeente het woonplaatsbeginsel rust. |
||
Jeugdigen van wie de woonplaats wijzigt door inwerktreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel houden recht op hulp met dezelfde voorwaarden en tarieven als waar de vorige gemeente mee ingestemd had voor de duur van de oorspronkelijk afgegeven beschikking, met een maximum van één jaar. Aanvullend hierop committeert de gemeente Nijmegen zich om dezelfde hulp voort te zetten, indien de door de vorige gemeente toegekende jeugdhulp na afloop van dat ene jaar nog niet is afgerond en er geen zorginhoudelijke redenen zijn om de jeugdhulp te wijzigen of stoppen. De gemeente mag bij voortzetting van diezelfde hulp na het eerste jaar nieuwe afspraken maken met de zorgaanbieder. |
||
De gezagsdrager bepaalt in bovengenoemde situatie of de hulp bij de zorgaanbieder wordt gecontinueerd, of dat een nieuwe hulpverlener wordt gezocht. Alleen in het geval dat de gezagsdrager dit wenst wordt de behandeling bij zorgaanbieder binnen redelijke termijn stopgezet. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-574305.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.