Gemeenteblad van Eindhoven
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eindhoven | Gemeenteblad 2022, 568071 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eindhoven | Gemeenteblad 2022, 568071 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere Regeling Sociaal Domein gemeente Eindhoven
Alle begrippen die in deze Nadere Regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Participatiewet, de Wet Inburgering 2021, het Besluit inburgering 2021, de Regeling Inburgering 2021, de Wmo 2015, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, het Besluit Jeugdwet, de Wet kinderopvang, het Besluit kwaliteit kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang, het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang, de Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorziening voor gastouderopvang, het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en de Verordening SD Eindhoven.
maatschappelijke opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, niet zijnde personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;
Artikel 2.1 Vormen van jeugdhulp (grondslag artikel 2.2 Verordening SD)
Artikel 2.4 Verslag (grondslag artikel 2.3 Verordening SD)
Het college verstrekt de jeugdige of zijn ouder(s) een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3 van deze Nadere Regeling. De jeugdige of zijn ouder(s) kan zijn opmerkingen of aanvullingen aan dit verslag toevoegen, voordat hij het tekent voor gezien.
Artikel 2.4a Pgb op basis van prijzen en tarieven individuele voorzieningen in natura (grondslag artikel 2.6b, zevende lid en 7.1 Verordening SD)
Voor de individuele voorzieningen, die de gemeente in natura beschikbaar heeft, wordt de hoogte van het pgb op basis van bijlage 3 bepaald.
Artikel 2.4b Pgb bij meerdere zorgverleners
Indien de cliënt voor de uitvoering van een individuele voorziening gebruik maakt van meerdere zorgverleners dan wordt het pgb voor de individuele voorziening berekend op basis van de verhouding van inzet naar categorie zorgverlener.
Artikel 2.4c Beschikbaarstelling pgb
Vanaf de datum van de beschikking, bedoeld in het vorige lid, wordt het pgb beschikbaar gesteld aan de jeugdige of zijn ouder(s) voor de duur van de indicatie in het lopend kalenderjaar. Indien de indicatie het kalenderjaar overschrijdt, dan wordt de hoogte van het pgb uiterlijk op 1 november vastgesteld en in december beschikbaar gesteld voor het daaropvolgend kalenderjaar.
Paragraaf 3.1 Inkomenstoeslag (grondslag paragraaf 3.3 en artikel 7.1 Verordening SD)
Een aanvraag individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in paragraaf 3.3 Verordening SD Eindhoven, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld format.
Artikel 3.2 Zicht op inkomensverbetering
Indien de aanvrager of zijn echtgenoot in de 12 maanden, voorafgaand aan de aanvraag van de individuele inkomenstoeslag, twee of meerdere keren de kans heeft gehad om de inkomenssituatie of zicht daarop te verbeteren, dan vervalt het recht op die individuele inkomenstoeslag gedurende 12 maanden vanaf datum aanvraag.
Artikel 3.4 WTOS en WSF in referteperiode
Indien in de referteperiode van 60 maanden sprake is van een opleiding als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en scholingskosten of studie op basis waarvan men aanspraak kan maken op Wet studiefinanciering 2000 dan wordt die periode verlengd met de periode van studie.
Artikel 3.5 Inkomsten uit arbeid
De inkomsten uit arbeid in de referteperiode worden, voor zover deze lager zijn dan € 1.500,- netto per jaar, buiten beschouwing gelaten. Bij overschrijding van dit bedrag tellen de inkomsten uit arbeid volledig mee voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen.
Paragraaf 3.2 Verlaging bijstandsnorm (grondslag artikel 27 Participatiewet)
Artikel 3.6 Verlaging bijstandsnorm bij ontbreken woonlasten
Het college verlaagt de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de wet, met 15% van de gehuwdennorm, voor zover de uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Paragraaf 3.4 Vrijlatingen en uitstroompremie
Artikel 3.8 Tijdelijke vermogensvrijstelling compensatievergoeding kinderopvangtoeslagaffaire
De compensatievergoeding kinderopvangtoeslagaffaire, zoals bedoeld in artikel 7 onderdeel p sub 8 Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ, wordt gedurende een termijn van drie jaar vanaf dag van ontvangst van de compensatievergoeding door de (belanghebbende) inwoner, niet toegerekend tot het vermogen van (belanghebbende) inwoner bij vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand en collectieve zorgverzekering.
Giften, als bedoeld in artikel 31 lid 2 onderdeel m Participatiewet, tot een bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar acht het college uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord.
Artikel 3.10 Inkomstenvrijlating
Bij de toepassing van de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n en r van de Participatiewet:
De werkbonus wordt achteraf in één keer uitgekeerd, nadat belanghebbende binnen maximaal negen maanden na beëindiging van de uitkering bewijsstukken heeft overlegd waaruit blijkt dat belanghebbende gedurende een periode van minimaal zes aaneengesloten maanden na beëindiging van diens uitkering arbeid in loondienst en/of dienstverband had.
Wanneer de inburgeringsplichtige, ook na drie oproepen, niet bij de brede intake verschijnt of onvoldoende medewerking verleent, voltooit het college de intake zonder de inburgeringsplichtige. In dat geval onderzoekt het college de omstandigheden van de inburgeringsplichtige aan de hand van de gegevens die wel bekend zijn, zoals:
Artikel 3.15 Passende leerroute inburgeringsplichtigen en aanbod leerroute asielstatushouders
Bij de vaststelling van de leerroute en, voor zover het gaat om asielstatushouders, de intensiteit van de taallessen houdt het college in ieder geval rekening met de arbeidsplicht uit de Participatiewet, de re-integratieplicht uit de Participatiewet en de ondersteuning bij arbeidsinschakeling uit de Participatiewet.
Artikel 3.19 Maatschappelijke begeleiding
De maatschappelijke begeleiding voor asielstatushouders bevat in ieder geval:
Artikel 3.20 Overschakelen naar een andere leerroute
Het college kan een andere leerroute vaststellen als vanaf de dag na dagtekening van het PIP de termijn zoals genoemd in artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 nog niet verstreken is, met dien verstande dat gedurende de gehele inburgeringstermijn de onderwijsroute kan worden gewijzigd in de B1-route.
De beoordeling van het college of er onvoldoende voortgang of een grotere voortgang is dan op grond van het PIP was te verwachten, geschiedt aan de hand van de voortgangsgesprekken of de gegevens van de aanbieder van de leerroute over de voortgang van de leerroute en de geleverde inspanningen van de inburgeringsplichtige.
Op basis van de uitkomst van een voortgangsgesprek kan het college voor de inburgeringsplichtige die de B1-route volgt, bepalen dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal geheel of gedeeltelijk op het niveau A2 worden geëxamineerd. Dit kan alleen na in totaal 600 cursusuren Nederlands als tweede taal en wanneer uit de relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de inburgeringsplichtige zich gedurende deze taallessen voldoende heeft ingespannen. Hierover wordt informatie opgevraagd bij de aanbieder van de leerroute die de taallessen verzorgt voordat een besluit wordt genomen.
Artikel 3.22 Samenloop inburgeringsboete en maatregel Participatiewet
Wanneer een inburgeringsplichtige een bijstandsuitkering ontvangt en zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de MAP. Het college legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.
Wanneer een inburgeringsplichtige die een bijstandsuitkering ontvangt zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken in het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, legt het college bij voorkeur een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op. Het college verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de bijstandsuitkering niet.
Bij de keuze tussen handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering, genoemd in het eerste lid, en handhaving op grond van de Wet inburgering 2021 via een bestuurlijke boete, genoemd in het tweede lid, weegt het college ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor de inburgeringsplichtige, naar haar oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.
Hoofdstuk 4. Maatschappelijke Ondersteuning
Paragraaf 4.2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning (grondslag artikel 4.2 Verordening SD)
Artikel 4.3 Cliëntondersteuning
Het college wijst de cliënt of zijn gemachtigde en/of zijn mantelzorger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 4.5 van deze Nadere Regeling, op de mogelijkheid gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 4.5a Onderzoek bij dak-of thuisloosheid
Indien het college vaststelt dat de cliënt, voor het ontstaan van dak-of thuisloosheid, woonachtig was in een bepaalde gemeente of regio, niet zijnde de gemeente Eindhoven of een gemeente die deel uitmaakt van de centrumregio Eindhoven, en hierover overeenstemming heeft met de bepaalde gemeente of regio kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de bepaalde gemeente of regio, waarbij voor de overdracht van eventuele informatie artikel 4.5b, vierde lid van toepassing is.
Indien het college de woonplaats van de cliënt voor het ontstaan van dak- of thuisloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio, zoals bedoeld in het tweede lid, voert het college het onderzoek uit. Dit geldt ook indien het college niet tot overeenstemming komt met de in het tweede lid bedoelde gemeente of regio.
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten;
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten van de cliënt en/of maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt;
Artikel 4.5b Overdracht van cliënt en cliëntgegevens bij maatschappelijke opvang
Indien het college, op grond van het in artikel 4.5a, derde lid bedoelde onderzoek, van oordeel is dat de kans van slagen van een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang groter is in een andere gemeente of regio, dan neemt het college, in overleg met de cliënt, contact op met die andere gemeente of regio.
Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in het eerste lid, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens en de cliënt onverwijld plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang, dat deze overdracht later plaatsvindt.
Paragraaf 4.3 Maatwerkvoorziening (grondslag artikel 4.3 en 7.1 Verordening SD)
Artikel 4.8 Vormen van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
het voeren van een gestructureerd huishouden, onder toepassing van de protocollen indicatiestelling huishoudelijke ondersteuning (bijlage 1.) en gebruikelijke hulp Eindhoven (bijlage 2.), met als resultaat een schoon en leefbaar huis, een hoger niveau van hygiëne of voorkoming van vervuiling, schone kleding, schoon bedden- en linnengoed, het kunnen beschikken over voldoende levensmiddelen en het kunnen nuttigen van (warme) maaltijden, het organiseren van huishoudelijke taken en kindverzorging. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning is beschikbaar in natura en in pgb.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling, mits de gemeente, waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de cliënt reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.
Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke ruimte kan slechts bestaan uit het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van automatische deuropeners, hellingbanen, het aanleggen van drempelhulpen of vlonders, extra trapleuningen (bij een portiekwoning), een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.
Paragraaf 4.4 Persoonsgebonden budget (pgb) (grondslag artikel 4.7, 4.7b t/m 4.7e en 7.1 Verordening SD)
Artikel 4.10 Wijze vaststelling pgb-tarieven algemeen (geldig met ingang van 1 maart 2018)
Artikel 4.10a Pgb op basis van prijzen en tarieven maatwerkvoorzieningen in natura
Voor de maatwerkvoorzieningen, die de gemeente in natura beschikbaar heeft en voor beschermd wonen in een kleinschalig wooninitiatief, wordt de hoogte van het pgb op basis van bijlage 3 bepaald.
Artikel 4.10b Pgb bij meerdere zorgverleners
Indien de cliënt voor de uitvoering van een maatwerkvoorziening gebruik maakt van meerdere zorgverleners dan wordt het pgb voor die maatwerkvoorziening berekend op basis van de verhouding van inzet naar categorie zorgverlener.
Artikel 4.10c Beschikbaarstelling pgb
Vanaf de datum van de beschikking, bedoeld in het vorige lid, wordt het pgb beschikbaar gesteld aan de cliënt voor de duur van de indicatie in het lopend kalenderjaar. Indien de indicatie het kalenderjaar overschrijdt, dan wordt de hoogte van het pgb uiterlijk op 1 november vastgesteld en in december beschikbaar gesteld voor het daaropvolgend kalenderjaar.
Artikel 4.11 Pgb-tarieven zorgaanbieders, zelfstandige zonder personeel en sociaal netwerk
Artikel 4.12 Pgb voor hulpmiddelen (geldig met ingang van 1 maart 2018)
Artikel 4.13 Pgb huurderving en verhuiskosten
De hoogte van het pgb bij huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het per maand subsidiabele bedrag als bedoeld in artikel 13 eerste lid onderdeel a Wet op de Huurtoeslag. Het pgb wordt maximaal zes maanden verstrekt, waarbij de eerste maand voor eigen rekening is.
Paragraaf 4.6 Bijdrage in de kosten (grondslag artikel 4.9 Verordening SD)
Paragraaf 4.7 Waardering mantelzorgers (grondslag artikel 4.8 Verordening SD)
Paragraaf 4.8 Bijdrage in de kosten opvang (grondslag artikel 4.3, 4.9, 4.10 en 7.1 Verordening SD)
Artikel 4.22 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Basisvoorziening maatschappelijke opvang: een 24-uurs voorziening voor de eerste opvang van een dakloze cliënt exclusief voeding, waarin gewerkt wordt aan stabilisatie en activering en het in samenspraak ontwerpen van een passend vervolgtraject op alle leefgebieden, met als doel uit te stromen naar een passend vervolgtraject.
24-uurs verblijf vrouwenopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor vrouwen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid en groepsbegeleiding op diverse leefgebieden.
Gezinsopvang intramuraal: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer voor dakloze (eenouder)gezinnen met kinderen. De gezinsopvang intramuraal omvat onderdak, een slaapgelegenheid en individuele en groepsbegeleiding op het gebied van wonen, werken, financiën, opvoeding en ondersteunend netwerk.
Instelling: een rechtspersoon die subsidie van de gemeente Eindhoven ontvangt of is gecontracteerd voor het bieden van een vorm van opvang genoemd in dit artikel onder a tot en met e, bij het verlaten van de thuissituatie door de cliënt, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Artikel 4.23 Vaststelling hoogte en duur bijdrage in de kosten (grondslag artikel 4.9 Verordening SD)
Indien cliënt in een kleine gemeenschap woont: de vergoeding voor verblijf die cliënt is verschuldigd aan de instelling en welk bedrag is vastgelegd in de woonbegeleidingsovereenkomst. De totaal door de kleine gemeenschap verschuldigde vergoeding per maand komt overeen met het maandelijks door de instelling aan de woningcorporatie verschuldigde huurbedrag, inclusief een eventuele vergoeding voor zaken en diensten, die verband houden met de bewoning van de woning.
Hoofdstuk 5. Leerlingenvervoer
Artikel 5.1 Bij aanvraag in te dienen gegevens (grondslag 5.2 Verordening SD)
Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling die aanspraak willen maken op aangepast vervoer dienen bij de aanvraag een verklaring mee te zenden waarin wordt onderbouwd waarom voor de leerling aangepast vervoer noodzakelijk is. Het college kan verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken. Dit kunnen zijn:
Artikel 5.2 Berekenen afstand (grondslag 5.5, 5.6 en 5.12 Verordening SD)
Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres en het schooladres of het stageadres maakt het college gebruik van de Routenet routeplanner op www.routenet.nl optie kortste route.
Artikel 5.3 Vaststellen reistijd en kosten van openbaar vervoer (grondslag 5.14 en 5:15 Verordening SD)
Voor het bepalen van de reisduur en kosten per openbaar vervoer maakt het college gebruik van OV Reisinformatie (www.9292.nl). Indien kortingen of voordeelabonnementen van toepassing zijn, geldt het meest voordelige reisproduct als uitgangspunt.
Artikel 5.4 Kilometervergoeding voor de fiets (grondslag 5.14 en 5.16 Verordening SD)
Artikel 5.5 Declaratiekosten (grondslag 5.14, 5.16 en 5.17 Verordening SD)
Uitbetaling van de vergoeding voor het leerlingenvervoer vindt uitsluitend plaats bij inlevering van het originele vervoersbewijs na afloop van de abonnementsperiode of per kwartaal na inlevering van de betaalbewijzen. Het betreft kosten voor openbaar vervoer of de kosten zoals deze toegekend zijn via de beschikking, eigen vervoer of fietsvergoeding.
Artikel 5.6 Adviezen van deskundigen (grondslag 5.7 en 5.13 Verordening SD)
Vervoersadviezen mogen op het moment van indienen niet ouder zijn dan 6 maanden.
Artikel 5.7 Ontzegging van toegang tot het aangepast vervoer (grondslag 5.4)
Het college kan een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, tijdelijk, voor de rest of een deel van het schooljaar definitief de toegang tot dit vervoer ontzeggen, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling door verwijtbaar gedrag de orde in de bus verstoort of de veiligheid van de bus en inzittende in gevaar brengt.
Hoofdstuk 5a. Handhaving Wet kinderopvang
Artikel 5a.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
afwegingsmodel: In het afwegingsmodel worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een hersteltermijn, de hoogte van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom. De zes inspectiedomeinen behelzen: Registratie, wijzigingen en administratie, Pedagogisch klimaat, Personeel en groepen, Veiligheid en gezondheid, Accommodatie, Ouderrecht (bijlage 4);
Artikel 5a.2 Handhaving Wet kinderopvang
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om een schriftelijke aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 1.65 eerste lid Wko, een last onder bestuursdwang/last onder dwangsom op te leggen als bedoeld in 1. 66 eerste lid Wko, een exploitatieverbod op te leggen als bedoeld in artikel 1.66 eerste lid Wko, de toestemming tot explotatie in te trekken als bedoeld in artikel 1.66 tweede lid Wko en een bestuurlijke boete op te leggen als bedoeld in artikel 1.72 eerste lid Wko onder toepassing van het afwegingsmodel (bijlage 4).
Artikel 5a.3 Herstellend traject Wet kinderopvang (grondslag artikel 1.65 en 1.66 Wko)
Artikel 5a.4 Hoogte bestuurlijke boete en last onder dwangsom (grondslag artikel 1.66 en 1.72 Wko)
In afwijking van het eerste lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang als uitgangspunt dat één vijfde van het normbedrag de richtlijn is. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel (bijlage 4) waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van het bedrag al afgestemd op deze voorziening.
Paragraaf 6.2 Herziening, intrekking en terugvordering
Artikel 6.2 Herziening en intrekking
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/ intrekking van een besluit als bedoeld in de artikelen 53a, zesde lid, 54, derde lid laatste volzin en vierde lid Participatiewet, 17, derde lid laatste volzin en vierde lid Ioaw/Ioaz, 2.3.10 Wmo, 8.1.4 Jeugdwet, 2.7 en 4.14 Verordening SD Eindhoven.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand, uitkering, maatwerkvoorziening of individuele voorziening in situaties als beschreven in de artikelen 58, tweede lid Participatiewet, 25, tweede en derde lid Ioaw/Ioaz, 2.7, 2.7 en 5.4 Verordening SD Eindhoven en 2.4.1 Wmo.
Onder kosten van bijstand of uitkering wordt verstaan: respectievelijk de door de gemeente betaalde loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, onderscheidenlijk de Wet financiering sociale verzekeringen, inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Paragraaf 6.3 Kwijtschelding bij terugvordering
Artikel 6.5 Afzien van terug-/invordering wegens dringende reden
Indien hiertoe een dringende reden aanwezig is wordt geheel of gedeeltelijk afgezien van terugvordering of invordering.
Artikel 6.6 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
Van het nemen van een terugvorderingsbesluit wordt afgezien indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,- en het terug te vorderen bedrag niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.
Artikel 6.7 Medewerking aan een schuldregeling
Afzien van invordering als bedoeld onder het eerste en tweede lid is niet mogelijk ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behoudens voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.
Artikel 6.8 kwijtschelding niet-verwijtbare vordering na verloop van drie jaar
gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 36 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
Afzien van verdere invordering als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behoudens voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.
Artikel 6.11 Indexering verhaalsbijdrage
De vastgestelde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd met het percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee bedragen voor levensonderhoud worden verhoogd. Als maximum geldt de maximaal verstrekte bruto kosten van bijstand van de maand, waarover de verhaalsbijdrage is verschuldigd.
Artikel 6.13 Afzien van verhaal bij dringende reden
Indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, een dringende reden aanwezig is wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.
Artikel 6.14 Afzien van verhaal bij schuldenproblematiek
Artikel 6.7, eerste lid aanhef onder b, c en d, tweede, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing op verhaal van kosten van bijstand, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen, die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.
Artikel 6.15 Afzien van verhaal
Er wordt afgezien van verhaal op de onderhoudsplichtige indien de onderhoudsplicht reeds is beëindigd en de verhaalsbijdrage over het te verhalen tijdvak niet meer bedraagt dan € 600,- of als de lopende verhaalsbijdrage naar schatting over het gehele tijdvak lager is dan € 600,-.
Artikel 6.16 Kwijtschelding achterstallige verhaalsbijdrage na einde onderhoudsplicht
Bij een achterstallige verhaalsbijdrage wordt afgezien van verdere invordering indien de onderhoudsplicht is beëindigd en de debiteur na einde onderhoudsplicht:
gedurende 3 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 36 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de debiteur in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
Artikel 6.17 Verrekening vordering
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in de artikelen 58, vierde lid, 60, derde en zesde lid onder a, 60a, vierde lid Participatiewet, 25, vierde lid, 28, derde, zesde onder a, zevende lid en 29, tweede lid Ioaw/Ioaz en 4.15 Verordening SD Eindhoven.
Artikel 6.18a Maatwerk bij invordering ten aanzien van vorderingen waarbij geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht
Indien de debiteur een bijstandsuitkering van de gemeente Eindhoven heeft en als gevolg van arbeidsinschakeling bijstandsonafhankelijk wordt, kan het college de hoogte van de beslagvrije voet verhogen met 50% van het netto inkomen uit arbeid voor zover dit inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Deze verhoging kan nooit meer bedragen dan 50% van het bedrag waarmee de bijstandsnorm wordt overschreden.
Indien de debiteur niet bereid is een minnelijke betalingsregeling te treffen of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt en/of verrekening niet mogelijk is, dan wordt het terugvorderingsbesluit c.q. dwangbevel ten uitvoer gelegd, door middel van vereenvoudigd derdenbeslag of ter executie overgedragen aan een incassobureau/gerechtsdeurwaarder.
Paragraaf 6.6 Invorderingskosten en rente
Artikel 6.20 Aanmaning en vergoeding
Voor de aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Algemene wet bestuursrecht wordt geen vergoeding in rekening gebracht bij de debiteur.
Paragraaf 6.7 Debiteurenonderzoeken
Artikel 6.23 Onderzoeksfrequentie
Debiteurenonderzoeken worden uitgevoerd op basis van maatwerk, waarbij het te verwachten rendement centraal staat. Hiertoe zijn de volgende richtinggevende profielen benoemd:
Hoofdstuk 7. Cliëntenparticipatie/Inspraak en medezeggenschap (grondslag artikel 6.1 Verordening SD)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Cliëntenraad sociaal domein (CRSD): een vaste kern van cliënten Wmo, Jeugdwet, Participatiewet en/of hun wettelijke vertegenwoordigers en een onafhankelijke voorzitter die een continu en zorgvuldige cliënteninbreng borgt bij de beleidsvoorbereiding, -bepaling, -uitvoering, -evaluatie en bij de inkoop Sociaal Domein;
Co- creatie: een voor de voorbereiding van beleidsvoorstellen, uitvoeringsplannen, inkoop, evaluaties van beleid en verordeningen samengestelde flexibele werkgroep waaraan, afhankelijk van het onderwerp of beleidsthema, verschillende cliënten en de bij het beleidsvoorstel, verordening of nadere regeling betrokken ambtena(a)r(en) deelnemen.
Artikel 7.5 Huishoudelijk reglement
De CRSD legt in een huishoudelijk reglement, in elk geval, vast:
Artikel 7.6 Inkoop sociaal domein
Het college betrekt tijdig de CRSD bij de opdrachtformulering en evaluatie van (maatwerk)voorzieningen Wmo, Jeugdwet, Participatiewet en overige op het Sociaal Domein betrekking hebbende (maatwerk)voorzieningen.
In- en uitgaande bescheiden betrekking hebbend op gevraagde en/of ongevraagde adviezen aan het college gaan via het secretariaat ten behoeve van de CRSD: mailto: secretariaat_CRSD@eindhoven.nl met een ‘CC’ aan de ambtelijk vertegenwoordiger.
Artikel 8.1 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze Nadere Regeling niet voorziet, beslist het college.
Artikel 8.2 Intrekking en inwerkingtreding Nadere Regeling Sociaal Domein
Deze Nadere Regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, onder intrekking van de Nadere Regeling Sociaal Domein, zoals vastgesteld op 16 december 2014, gemeenteblad van Eindhoven (2014, nr. 112), en nadien gewijzigd, voor het laatst op 14 februari 2022, gemeentebladnr. 2022/61941, wordt ingetrokken.
Artikel 8.2a Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de nadere regeling bedoeld in artikel 8.2, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze nadere regeling en waarvoor deze nadere regeling overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze nadere regeling.
Deze Nadere Regeling kan worden aangehaald als “Nadere Regeling Sociaal Domein Eindhoven”.
Bijlage 1. Protocol indicatiestelling huishoudelijke ondersteuning
Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
De gemeente kent een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning (HO) toe als, na onderzoek, als bedoeld in artikel 4.5 van de Nadere Regeling Sociaal Domein, blijkt dat :
de specifieke beperkingen, de behoeften en de persoonskenmerken van de cliënt erom vragen,
dit vanuit de gemeente gezien de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening is.
De met de maatwerkvoorziening HO te bereiken resultaten, de hiervoor te verrichten activiteiten, de frequentie van die activiteiten en de richttijden voor het uitvoeren van de activiteiten zijn gebaseerd op een objectief en onafhankelijk door KPMG vastgesteld rapport “Passend beleid Hulp bij het Huishouden gemeente Eindhoven” d.d. 27 februari 2017 (verder: rapport KPMG).
De maatwerkvoorziening HO bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren op maat.
Basisuren schoon en leefbaar huis”
Met de inzet van basisuren beschikt de cliënt over een schoon en leefbaar huis. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon wordt gerealiseerd. De ondersteuning bestaat uit het leveren van schoonmaakactiviteiten, dus niet opruimen, binnenshuis. Alleen de frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijnde kamers worden schoongemaakt. Hieronder valt in ieder geval een woonkamer, slaapvertrekken die dagelijks als zodanig in gebruik zijn, de keuken, sanitaire ruimten (maximaal 1 badkamer en maximaal twee toiletten), gang, en eventueel trap en overloop.
Het gaat om de “binnenkant” van het huis inclusief de ramen. Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant vallen hier niet onder. Het begrip ‘leefbaar’ staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De woning dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt. Het gaat om een basisniveau van schoon houden. Wat minimaal nodig is wordt gedaan. Dit kan heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van cliënten. De inzet moet in ieder geval in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie van de cliënt. De cliënt krijgt standaard de beschikking over 106,6 uren ondersteuning per jaar (123 minuten per week) om het huis schoon en leefbaar te houden. De cliënt maakt afspraken met de aanbieder over de invulling van deze uren. De basisuren bevatten de basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Bij basisuren wordt niet gecorrigeerd voor huishoudens waar minder inzet nodig is. Cliënten waarbij met minder uur ook een schoon en leefbaar huis bereikt kan worden, bijvoorbeeld omdat ze zelf nog enkele taken kunnen oppakken, krijgen nu ‘extra’ uren.
Naast de activiteiten die frequent worden uitgevoerd, zijn er ook zogenaamde incidentele activiteiten te benoemen: activiteiten die niet behoren tot de gangbare standaard activiteiten en zich (ook) kenmerken door een bepaalde mate van uitstelbaarheid. Denk aan het wassen van de vitrage, poetsen van deuren, hoog stoffen, binnenzijde kledingkasten, e.d.
Deze activiteiten dragen bij aan het behalen van het resultaat een schoon en leefbaar huis. De tijd die nodig is voor het verrichten van deze activiteiten is dan ook inbegrepen in de hiervoor genoemde basisuren.
De tijd die huishoudelijke hulpen besteden aan ondersteuning van de cliënt is korter dan de totale tijd die hulpen in de woning van de cliënt aanwezig zijn. Het verschil is indirecte tijd, die hulpen besteden aan aankomst en vertrek, administratie ten behoeve van de huishoudelijke hulp en sociaal contact met de cliënt.
Hoewel dit geen directe schoonmaaktijd betreft, is deze wel onderdeel van de totale benodigde tijd omdat huishoudelijke hulpen deze tijd nodig hebben om hun werk te kunnen doen en omdat cliënten de opstart, afstemming met de hulp en het sociaal contact ook belangrijk vinden. De indirecte tijd is dan ook inbegrepen in de hiervoor genoemde basisuren.
Er kunnen bepaalde factoren met betrekking tot het huis of het huishouden ervoor zorgen dat in individuele gevallen juist meer tijd nodig is. Een aantal van deze factoren zijn persoonlijke keuzes van de cliënt en hoeven niet automatisch te leiden tot extra tijd. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort, in de eerste plaats, tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de noodzaak van het hebben van huisdieren of de aanwezigheid van veel (kleine) spullen in de woning (zoals pluche knuffels en beeldjes). We onderscheiden de volgende clusters van aanvullende uren op maat:
een hoger niveau van hygiëne of voorkoming van vervuiling
schone kleding en schoon bedden- en linnengoed
voldoende levensmiddelen en het kunnen nuttigen van (warme) maaltijden
organisatie van huishoudelijke taken
De norm in deze clusters is een richttijd, de afweging wordt individueel gemaakt en dient altijd onderbouwd te worden. De aanwezigheid van meerdere beperkingen leidt niet automatisch tot cumulatie van minuten/uren.
1. Cluster een hoger niveau van hygiëne of voorkoming van vervuiling
Deze aanvullende uren kunnen ingezet worden als betrokkene vanwege geobjectiveerde medische/fysieke belemmeringen onvoldoende resultaat kan bereiken met het slim inzetten van de basisuren die beschikbaar zijn voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis.
Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende uren kan zijn de ernstige medische/fysieke beperkingen.
De extra noodzakelijke schoonmaak dient dus een medische/fysieke oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is. Door middel van een zorgvuldig onderzoek wordt bekeken of de medische/fysieke beperking van de cliënt leidt tot de noodzaak voor het realiseren van een hoger niveau van hygiëne of een intensievere ondersteuning bij het schoonmaken ter voorkoming van vervuiling. Ook wordt bekeken of er andere noodzakelijke factoren zijn die buiten de beïnvloedingsfeer van de aanvragen liggen en meegewogen moeten worden. Er wordt eerst onderzocht of cliënt via de eigen mogelijkheden, het eigen netwerk en de eigen kracht in combinatie met de basisuren in staat is (een deel van) het noodzakelijke hoger niveau van hygiëne of om vervuiling te voorkomen.
Een voorwaarde voor toekenning van extra uren bij COPD is dat sprake is van het stadium gold 3 of 4 én dat de cliënt een volledige woningsanering heeft laten uitvoeren.
Vaatwasser en wasdroger zijn algemeen gebruikelijk (in de reguliere handel, tweedehands voor een schappelijk bedrag aan te schaffen). Bij de beoordeling van de vraag of de voorziening algemeen gebruikelijk is, moet altijd onderzocht worden of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is in het individuele geval (bijvoorbeeld vanwege andere kosten die de cliënt maakt). De benodigde tijd is gebaseerd op de aanwezigheid van een vaatwasser en droger maar kan door de cliënt ook worden ingezet voor handmatig drogen of afwassen. Mocht de cliënt niet uitkomen met deze tijd en een vaatwasser en/of wasdroger in dit individuele geval niet algemeen gebruikelijk zijn, dan is er de mogelijkheid om extra tijd te beschikken.
2. Cluster schone kleding en schoon bedden- en linnengoed
De cliënt kan gebruik maken van schone kleding en schoon bedden-en linnengoed. Onder linnengoed wordt verstaan bad- en keukentextiel. De ondersteuning bestaat uit het sorteren van de was, was in wasmachine en droger stoppen en leeghalen (of was ophangen en afhalen) en het opvouwen en opbergen van de was.
Strijken wordt alleen voor een bepaalde periode geïndiceerd wanneer niemand in het sociaal netwerk dit kan overnemen en wanneer de cliënt nog niet beschikt over strijkvrije kleding.
In dat geval wordt alleen bovenkleding (daaronder vallen overhemden en blouses) gestreken voor een maximum van 3 maanden. Indien de cliënt geen strijkvrije kleding kan bekostigen wordt gekeken naar mogelijkheden tot financiële compensatie.
3. Cluster voldoende levensmiddelen en het kunnen nuttigen van (warme) maaltijden
De cliënt beschikt over voldoende levensmiddelen en is in de gelegenheid om (warme) maaltijden te nuttigen. Dit betekent dat er ondersteund kan worden bij het doen van boodschappen en het bereiden en/of klaarzetten van (warme) maaltijden. Boodschappendiensten (bijv. boodschappenmaatje), maaltijddiensten (bijv. tafeltje dekje) en kant en klare maaltijden zijn voorliggend.
4. Cluster organisatie van huishoudelijke taken
De cliënt is in staat om zijn huishoudelijke activiteiten te organiseren en regisseren.
De activiteiten die onder de uitkomst ‘Organisatie van huishoudelijke taken’ vallen kunnen voor een korte periode worden ingezet in de volgende situaties:
extra tijd kan beschikt worden bij elk bezoek van de huishoudelijke hulp aan de cliënt, om gezamenlijk de desbetreffende huishoudelijke activiteiten op te pakken.
extra tijd kan beschikt worden om de cliënt uit te leggen, instrueren en/of aanleren hoe bepaalde huishoudelijke taken op te pakken.
Het kan ook voor een lange periode worden ingezet als de cliënt zelf de eigen regie niet meer kan oppakken. Het gaat dan om cliënten met zwaardere problematiek die langer thuis wonen.
De cliënt is niet in staat het kind/kinderen te verzorgen. Voor het hanteren van de richttijden is aansluiting gezocht bij het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006, pagina 14:
Bijlage 2. Protocol gebruikelijke hulp Eindhoven
Wat betreft de definiëring van leefeenheid zijn er situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Naast de reguliere woonvormen zijn er een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn
Dit zijn vormen van dagbesteding, al dan niet in een groepsvorm, voor mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking of een (psycho)geriatrische, psychosociale of psychiatrische aandoening. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouwcorporatie. Als sprake is van een indicatie vanuit de Wlz worden alle noodzakelijke voorzieningen, inclusief de huishoudelijke hulp, vanuit de Wlz gefinancierd.
Gebruikelijke hulp en thuiswonende kinderen
Thuiswonende kinderen worden verondersteld beperkt mee te helpen in het huishouden: ieder kind zal moeten leren de eigen kamer bij te houden, te helpen met het dekken van de tafel, te helpen bij de afwas etc.. Daarbij wordt rekening gehouden hun leeftijd en de ontwikkeling. Dit stelt hen in de gelegenheid om te participeren in sociale en maatschappelijke verbanden. Ook worden kinderen zo beschermd tegen een te groot verantwoordelijkheidsgevoel voor een huishouding waarin de vader of moeder door een beperking of chronische ziekte niet volledig functioneert.
Men wordt verondersteld vanaf 18 jaar wordt een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien en vanaf 23 jaar alle taken horende bij het huishouden te kunnen verrichten.
Studie of werk in relatie tot gebruikelijke hulp
Studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners.
Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Als door langdurige afwezigheid in verband met werk er in de dagelijkse praktijk sprake is van een eenpersoonshuishouden dan kan er geen gebruikelijke hulp worden verleend. Dit hoeft niet altijd zo ver te gaan dat iemand een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen van huis is. Ook in de situatie dat iemand 5 dagen van huis is, 1 dag thuis is en vervolgens weer 5 dagen van huis is kan er van die persoon in alle redelijkheid niet verwacht worden dat deze op de ene dag dat hij/zij thuis is alle huishoudelijke werkzaamheden op zich neemt.
De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die in het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.
Het aanleren van huishoudelijke activiteiten
Bij gebruikelijke hulp wordt geen rekening gehouden met het feit of men al dan niet wil of al dan niet gewend is huishoudelijke taken te verrichten. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog te trainen of aan te leren is, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) wordt, indien nodig, hulp voor de schoonmaak geïndiceerd die anders tot gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van de leefeenheid wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op hulp bij het huishouden maakt.
In geval cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting zijn leefeenheid worden afgeweken van de normering van gebruikelijke hulp.
Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). De zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Eigen oplossingen gaan daarbij voor. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. Bij aanwezigheid van een mantelzorger, wordt onderzocht wat in redelijkheid door hem opgevangen kan worden. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school buitenschoolse opvang, gastouder e.d. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen).
Zijn de hierboven genoemde mogelijkheden reeds maximaal gebruikt, zijn deze afwezig of is er slechts kortdurend overbrugging nodig dan kan in noodgevallen hulp bij het huishouden worden ingezet. Structurele opvang van kinderen is geen taak binnen de Wmo.
Leefsituatie, perspectief en belastbaarheid van de leefeenheid als wegingsfactor
Er zal altijd onderzocht moeten worden wat het effect van het toepassen van gebruikelijke hulp is op iemands thuissituatie. Rekening moet worden gehouden met de leefsituatie, het perspectief en de belastbaarheid van de leefeenheid. De huisgenoten worden hierover gesproken.
Het kan noodzakelijk zijn om in de individuele situatie af te wijken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt reeds overbelast dreigt te raken. Onder overbelasting wordt verstaan: ‘ meer belasten dan de draagkracht toelaat’. In medische kringen wordt dan gesproken over het (on)evenwicht tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast ( =belasting). Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.
Factoren die van invloed zijn op dedraagkracht zijn onder meer:
lichamelijke conditie van de degene die gebruikelijke hulp levert (mantelzorger / partner);
geestelijke conditie van degene die gebruikelijke hulp levert;
wijze van omgaan met problemen (coping);
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;
inzicht van degene die gebruikelijk hulp levert in ziektebeeld van belanghebbende
bijkomende emotionele problemen.
Het perspectief (stabiele of instabiele situatie / kan situatie nog verbeteren of verslechtert deze alleen nog maar) en de tijdsduur van de situatie (langdurig aangewezen zijn op gebruikelijke hulp doordat iemand een chronische ziekte of lichamelijke beperking heeft) hebben invloed op de draagkracht en draaglast van degene die gebruikelijke hulp levert. In het onderzoek naar de draagkracht en draaglast dient dit meegenomen te worden.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van belanghebbende kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen en de draagkracht binnen de leefeenheid te hervinden. Hetzelfde geldt als een partner ten gevolge van het plotselinge overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Bijlage 2a. Protocol gebruikelijke hulp Jeugdwet
Kortdurende en langdurige situaties
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van het kind. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Het gaat om situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.
In kortdurende situaties moet alle persoonlijke verzorging en hulpverlening door de ouders c.q. gebruikelijke verzorgers worden geboden.
In langdurige situaties is de hulp, waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan het kind moet worden geboden gebruikelijke hulp. Het gaat hier in ieder geval om:
ouderlijk toezicht: dit toezicht wordt anders naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.
volledige verzorging en begeleiding bij kinderen tot 3 jaar.
het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging en begeleiding aan derden (familie, vrienden) ten behoeve van de jeugdige.
begeleiding naar het ziekenhuis (ook meerdere malen per week).
begeleiding naar zwemles of culturele- en sportverenigingen.
Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tot een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties.
Uitzonderingen op algemeen aanvaarde maatstaven
Voor zover een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht op dit onderdeel. Bij kinderen geldt deze uitzondering alleen voor zover het handelingen betreft die bij een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen niet voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.
Voor zover een ouder overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
wanneer voor de ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.
als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) zorgverleners uit te laten voeren.
Voor zover de jeugdige zich in de terminale levensfase bevindt, kan een partner, ouder, broer/zus en/of andere huisgenoot afhankelijk van de situatie vrijgesteld worden van de gebruikelijke hulp.
Algemeen beoordelingskader bij kinderen
Om vast te stellen welke hulp kan worden verstrekt, wordt beoordeeld welke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en zelfstandig leven uitgaat boven de hulp die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft (boven gebruikelijke hulp). Bij die beoordeling dienen de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd te worden betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke hulp van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de hulp die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de hulp die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel.
B. Aard van de zorghandelingen
Zorghandelingen die het kind zelfstandig kan uitvoeren vallen altijd onder gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
C. Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.
Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking.
Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een kind vanaf 5 jaar. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
D. Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.
Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.
Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie), waardoor deze hulp niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Zo kan bij een kind van een bepaalde leeftijd dat is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde kinderen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke hulp vanwege de (extra) tijd die met deze zorghandelingen gemoeid gaat.
Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.
Richtlijnen gebruikelijke hulp bij persoonlijke verzorging
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle persoonlijke verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind is aangewezen op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot kinderen zonder een chronische hulpvraag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.
Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er een aanspraak op een individuele voorziening zijn. Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op een individuele voorziening, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.
Naast de algemene uitzonderingen die zijn beschreven aan het begin van dit protocol, geldt voor kinderen:
als gebruikelijke persoonlijke verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van persoonlijke verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs normaal niet bieden, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten.
Als een kind van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder wordt geen bijdrage verwacht van de ouder.
Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Voorbeeld: een baby krijgt bij de kinderopvang drie keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg, zoals kinderopvang die biedt, dat is dus geen hulpverlening die onder de Jeugdwet valt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meer tijd komen voort uit aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. De extra tijd die het kost om het flesje te geven, valt wel onder de Jeugdwet, dus: drie keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang hulpverlening die valt onder de Jeugdwet. Het geven van sondevoeding valt niet onder hulp zoals instanties voor kinderopvang die bieden. Om deze reden kan het geven van sondevoeding gedurende de kinderopvang volledig worden toegekend.
Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele voorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke hulp op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.
Richtlijnen gebruikelijke hulp bij zelfstandig leven individueel
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind kan aangewezen zijn op een algemene of individuele voorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de richtlijn wordt overschreden.
Naast de algemene uitzonderingen, die zijn beschreven aan het begin van dit protocol, gelden geen extra uitzonderingen.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.
Begeleiding tijdens kinderopvang
Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden geïndiceerd. Wanneer sprake is van bovengebruikelijke begeleiding, wordt de omvang van de bovengebruikelijke begeleiding vastgesteld over het hele etmaal/zeven dagen per week. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat ouders werken/onderwijs volgen. Ouders kunnen de keuze maken wanneer zij de geïndiceerde uren inzetten, thuis of tijdens de kinderopvang.
Wanneer kinderen naar school gaan, kan gedurende de schooltijd geen begeleiding worden geïndiceerd die buiten de schooltijd als gebruikelijke hulp wordt beschouwd. Wanneer sprake is van boven gebruikelijke begeleiding, wordt de omvang van de boven gebruikelijke begeleiding vastgesteld over het hele etmaal/zeven dagen per week. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat het kind op school is. Ouders kunnen de keuze maken wanneer zij de geïndiceerde uren inzetten, thuis of tijdens het onderwijs. Daarnaast is het mogelijk om begeleiding in de vorm van toezicht tijdens het onderwijs te indiceren wanneer het gedrag van het kind de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt.
Richtlijnen bij (dreigende) overbelasting ouders c.q. verzorgers
De zorg voor een ziek kind kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. Soms blijkt een individuele voorziening niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke hulp opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd besluit. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt, doordat er iets met de gebruikelijke hulpverlener zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, helpen om een oordeel te vormen.
Soms is het duidelijk dat de ouder overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continu aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke hulpverlener noodzakelijk is. Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;
depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;
gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;
gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;
lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.
Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Normtijden persoonlijke verzorging
De gemeente kent de volgende normtijden voor hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) als persoonlijke verzorging wordt geïndiceerd en er dus sprake is van boven gebruikelijke zorg. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).
Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014
Normtijden Zelfstandig leven individueel
De gemeente kent de volgende normtijden als Zelfstandig leven individueel wordt geïndiceerd en er dus sprake is van boven gebruikelijke zorg. Deze zijn afkomstig uit de CIZ indicatiewijzer (2014).
De frequentie waarmee de begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden.
Bron: CIZ Indicatiewijzer - Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, Versie: 7.1, juli 2014
De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel. In de tabel staan de maximale pgb-tarieven (100%) .
Bij inschakeling van een) medewerker(s) in loondienst bij een zorgaanbieder, met zes of meer medewerkers in loondienst, bedraagt het pgb maximaal 100% van het tarief, vermeld in de tabel.
Bij inschakeling van een zelfstandige zonder personeel of organisatie met vijf of minder medewerkers in loondienst bedraagt het pgb maximaal 85% van het tarief vermeld in de tabel.
50%, met maximum uurtarief van € 20,-
Bij inschakeling van een persoon uit het sociaal netwerk bedraagt het pgb maximaal 50% van het tarief vermeld in de tabel. Het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief mag niet meer bedragen dan € 20,- per uur.
Voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning geldt het 100%-tarief, ongeacht of de cliënt een zorgaanbieder, met zes of meer medewerkers in loondienst of een kleinere zorgaanbieder inschakelt. Indien de cliënt een zelfstandige zonder personeel inschakelt dan bedraagt het uurtarief maximaal € 19,80. Bij inschakeling van een persoon uit het sociaal netwerk bedraagt het uurtarief maximaal € 15,60.
Wmo Ondersteuning Wonen PLUS, midden exclusief wooncomponent in ouderinitiatief |
||||||||
WMO Ondersteuning Wonen, midden exclusief wooncomponent in ouderinitiatief |
All-in onderhoud aan traplift recht/met bocht(en) tussen 2 en 10 jaar na plaatsing. De eerste 2 jaar worden geacht onder de garantie te vallen. |
Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau. |
N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde. |
||
Start exploitatie voor ontvangst toestemming college1 of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen. |
€ 22.5002 |
||
Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door/niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging. |
|||
Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder. |
|||
Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko. |
|||
Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs. |
|||
De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang3 . |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt de VOG’s en het personenregister kinderopvang. |
|||
De houder voldoet niet aan de eis mbt de voertaal, taaleis VE en de taaleis BSO. |
|||
De binnen- en buitenspeelruimtes voldoen niet aan de eisen / De voorziening voor gastouderopvang voldoet niet aan de eisen. |
|||
De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht/klachtrecht. |
|||
De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en/of de verplicht gestelde gesprekken niet uit. |
|||
De houder heeft beleidsdocumenten die onvolledig zijn en/of niet alle verplicht te beschrijven onderwerpen bevatten en/of niet actueel zijn. |
|||
De administratie van de houder bevat niet alle verplicht op te nemen documenten en/of is op verzoek van de toezichthouder niet onverwijld te raadplegen. |
|||
De houder gebruikt geen VE programma dat voldoet aan de eisen. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-568071.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.