Beleidsregel tot derde wijziging beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe;

 

gelezen het voorstel van 25 januari 2022,

 

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

vast te stellen

 

de Beleidsregel tot derde wijziging beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

Artikel I Wijziging beleidsregels

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2019

 

worden als volgt gewijzigd:

 

Hoofdstuk 2. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

 

Artikel 2.1 komt te luiden als volgt:

2.1 Inleiding

Het college hoeft, gelet op artikel 2.3.5 derde lid van de Wmo 2015, geen maatwerkvoorziening te verstrekken als de beperkingen van de cliënt bij de zelfredzaamheid en participatie kunnen worden verminderd of weggenomen door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening.

 

Een artikel van gelijke strekking is opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022. Artikel 11 lid 2 sub a onder 5 geeft aan dat:

“een client in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen: met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke Wmo voorzieningen”.

 

In artikel 1 onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 is opgenomen wat we verstaan onder een algemeen gebruikelijke voorziening:

 

Algemeen gebruikelijk: een voorziening die:

  • a.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • b.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • c.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • d.

    financieel gedragen kan worden met een inkomen op bijstandsniveau.

Artikel 2.2 komt te luiden als volgt:

2.2 Criteria algemeen gebruikelijke voorziening

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient de voorziening te voldoen aan de navolgende criteria:

  • 1.

    De voorziening is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperking en;

  • 2.

    De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar en;

  • 3.

    De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • 4.

    De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau.

Bij het vaststellen of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient te worden voldaan aan alle hiervoor genoemde criteria. Pas als aan alle vier criteria is voldaan, is er sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening en kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden afgewezen.

 

Hieronder wordt elk criterium nader toegelicht.

 

Criterium 1. De voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking

Binnen dit criterium moet worden vastgesteld in hoeverre de voorziening specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking. Hierbij dient bedacht te worden dat voor veel voorzieningen geldt dat ze ooit zijn ontworpen voor personen met beperkingen, maar nu voor eenieder beschikbaar zijn onder het motto ‘gemak dient de mens’. Om dit criterium te kunnen toetsen dient ook gekeken te worden of de voorziening specifiek wordt aangeboden voor mensen met een beperking. Met andere woorden: ‘Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?’ Denk hierbij bijvoorbeeld aan thermostatische kranen die bij elke bouwmarkt aangeschaft kunnen worden.

 

Criterium 2. De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar

Een voorziening kan enkel als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt indien de desbetreffende voorziening ook daadwerkelijk beschikbaar is. Wanneer de voorziening niet daadwerkelijk beschikbaar is voor de aanvrager, kan de voorziening niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een boodschappenservice die niet bezorgt in het buitengebied. Mogelijk mag de gemeente ook rekening houden met beschikbare tweedehands voorzieningen.

 

Criterium 3. De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is

Binnen dit criterium moet worden bekeken of de voorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is.

De Wmo 2015 verstaat het volgende onder zelfredzaamheid en participatie:

  • Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

 

Voorbeelden:

Een fiets met trapondersteuning stelt een cliënt bijvoorbeeld in staat om zich weer te verplaatsen in zijn omgeving (participatie) en een verhoogd toilet betekent dat de cliënt het toilet zelfstandig kan gebruiken (zelfredzaam blijft).

 

Criterium 4. De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau

Tot slot gaat het nog om de vraag of de voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau. Eind 2019 is dit criterium door de Centrale Raad voor Beroep (verder CRvB) uitgewerkt (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Bij het vierde criterium gaat het om de vraag of de voorziening in het algemeen financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimum (lees: bijstands-)niveau. Dit ongeacht of de cliënt een minimuminkomen heeft.

Aan de voorkant wordt derhalve bepaald of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op bijstandsniveau, waarbij het niet relevant is of het inkomen of vermogen van de cliënt daadwerkelijk toereikend is.

 

Of een voorziening financieel gedragen kan worden door de cliënt hangt af van een drietal aspecten:

  • De reserveringsruimte van een cliënt, afgaande op zijn woon- en leefsituatie;

  • De beschikbare tijd voor een cliënt om te reserveren.

  • De aanschafprijs van voorzieningen.

Artikel 2.3 (oud) luidende “Als de algemeen gebruikelijke voorziening niet ingezet kan worden of ontoereikend is” komt te vervallen.

 

Artikel 2.3 komt te luiden als volgt:

2.3 Reserveringsruimte

Bij het aan de voorkant bepalen van de voorzieningen die financieel draagbaar worden geacht met een inkomen op minimumniveau, gaat het college uit van een inkomen op bijstandsniveau. Er is echter niet één bijstandsnorm, deze is afhankelijk van de woon- en leefsituatie van de cliënt.

In de jurisprudentie die de CRvB door de jaren heen heeft gevormd rondom het inkomen op bijstandsniveau, blijkt dat de CRvB ervan uitgaat dat met een inkomen op bijstandsniveau ruimte bestaat voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (CRvB 11-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:143). Deze ruimte wordt door de CRvB vastgesteld op ongeveer 10% van de geldende bijstandsnorm (ECLI:NL:CRVB:2007:BA9218). Anticiperend op de Wet vereenvoudiging beslagvoet, gaan wij uit van 5% reserveringsruimte van de geldende bijstandsnorm.

Deze 5% sluit ook aan bij de aflossing die we hanteren in het kader van de aflossing van bijzondere bijstand in de vorm van een lening (zie artikel 1.4 onder 1 Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente West Betuwe).

 

Voorbeeld

Bijstandsnorm voor een alleenstaande 21 jaar tot pensioengerechtigde leeftijd is 1.310,05 euro (1 januari 2022). De reserveringsruimte is 5% x 1.310,05 euro = 65,50 euro per maand.

 

Artikel 2.4 komt te luiden als volgt:

2.4 De beschikbare tijd om te reserveren

Eigen kracht gaat niet zover dat de inwoner moet anticiperen op alle mogelijke gebreken die met het ouder worden kunnen samenhangen (CRvB 22-8-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603). Van de cliënt kan dus maar beperkt worden verwacht dat hij rekening houdt met de mogelijkheid om te reserveren. Anderzijds behoeven de meeste cliënten niet acuut over hulpmiddelen te beschikken, maar krijgen ze te maken met allengs toenemende beperkingen. Vanuit dit gezichtspunt, en in het verlengde van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag 11-2-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084, gaan we er van uit dat een inwoner een algemeen gebruikelijke voorziening financieel kan dragen als hij de kosten daarvan binnen 36 maanden kan terugbetalen bij een aflossing van 5% van de geldende bijstandsnorm. Deze 5% sluit ook aan bij de aflossing die we hanteren in het kader van de aflossing van bijzondere bijstand in de vorm van een lening (zie artikel 1.4 onder 1 Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente West Betuwe).

Van de cliënt wordt niet verlangd dat deze de mogelijkheid onderzoekt om de middelen voor de benodigde aanschafprijs te lenen of de prijs van een voorziening achteraf (gespreid) te betalen. Deze benadering zou haaks staan op het streven om schuldenproblematiek te voorkomen.

Evenmin wordt getoetst of een cliënt daadwerkelijk in staat is geweest om te reserveren (vanwege een recente aanschaf van duurzame goederen of omdat de cliënt is aangewezen op meerdere voorzieningen). Is een cliënt niet in staat om te reserveren, en kan een cliënt hierdoor de kosten van een voorziening niet dragen, dan kan dit naar voren worden gebracht in kader van de individuele beoordeling.

 

Voorbeeld

Bijstandsnorm voor een alleenstaande 21 jaar tot pensioengerechtigde leeftijd is 1.310,05 euro (1 januari 2022). De reserveringsruimte is 5% x 1.310,05 euro = 65,50 euro per maand x 36 maanden reserveringstermijn = 2.358 euro.

 

Artikel 2.5 komt te luiden als volgt:

2.5 Vervanging

Als een door de cliënt aangeschafte algemene voorziening vervangen moet worden door eenzelfde voorziening, dan geldt ook deze voorziening als algemeen gebruikelijk. De reden hiervoor is dat van de cliënt verwacht mag worden dat deze een kwalitatief goede voorziening aanschaft (ook tweedehands) en reserveert voor vervanging. Dit wordt slechts anders indien de cliënt niet heeft kunnen reserveren en hierdoor de kosten van vervanging niet kan dragen. Dit kan naar voren worden gebracht in het kader van de individuele toets.

 

Artikel 2.6 komt te luiden als volgt:

2.6 Voorzieningen die door het college als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt

Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle algemeen gebruikelijke voorzieningen of diensten. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

 

  • -

    advies en informatie;

  • -

    cursussen en trainingen;

  • -

    voorlichtingsbijeenkomsten;

  • -

    buurtontmoetingspunten;

  • -

    wandbeugels;

  • -

    tweede trapleuning;

  • -

    eenvoudige, losse douchestoel;

  • -

    verhoogd toilet in seniorenwoning;

  • -

    thermostaatkraan;

  • -

    toiletstoel en toiletverhoger;

  • -

    (elektrische) fiets;

  • -

    fiets met een lage instap;

  • -

    bakfiets;

  • -

    zonwering;

  • -

    ophoging bestrating / tuin;

  • -

    wandelstok;

  • -

    rollator;

  • -

    schoonmaakmiddelen.

Artikel 2.7 komt te luiden als volgt:

2.7 Algemeen gebruikelijke voorziening die niet op de lijst staat

Het is niet mogelijk om van alle mogelijk voorzieningen uitputtend te bepalen of ze algemeen gebruikelijk kunnen zijn. Als de cliënt een beroep doet op de Wmo voor een voorziening die niet op de lijst staat, dan toetst de betrokken Wmo-consulent of de voorziening conform de vier criteria, zoals genoemd onder 2.2, algemeen gebruikelijk is. Daarbij gaat de Wmo-consulent na wat een reële richtprijs is voor de voorziening.

 

Artikel 2.8 komt te luiden als volgt:

2.8 Individuele beoordeling

Er zijn situaties denkbaar waarin het college de gevraagde voorziening, gelet op de hiervoor genoemde criteria, als algemeen gebruikelijk aan heeft kunnen en mogen merken, maar deze voorziening in een individueel geval niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.

In dat geval is er ruimte voor een extra individuele beoordeling. Individuele beoordeling is enkel mogelijk ten aanzien van het vierde criterium: ‘De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau’. Hiervoor geldt dat op het moment dat het college een voorziening heeft mogen aanmerken als voorziening die financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau, en vervolgens blijkt dat de desbetreffende voorziening in het individuele geval van de aanvrager niet financieel kan worden gedragen, de aanvrager dat dan zelf dient aan te tonen.

De bewijslast wordt dus omgekeerd. Deze omgekeerde bewijslast volgt uit een uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:3690).

 

Op dat moment zal de aanvrager inzicht moeten geven in zijn of haar financiële positie en moeten onderbouwen met stukken waarom hij of zij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarbij de aanvrager problematische schulden heeft, of in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden niet dan wel minder kan reserveren voor een voorziening. Of de situatie dat een cliënt is aangewezen op meerdere voorzieningen die in beginsel als algemeen gebruikelijk zijn aangemerkt voor de woon- en leefsituatie van cliënt. Een voorbeeld is ook de situatie dat een cliënt met spoed dient te beschikken over een voorziening (en geen rekening kan worden gehouden met de veronderstelde reserveringscapaciteit).

 

Als beoordeeld is dat een voorziening voor een cliënt als algemeen gebruikelijk geldt, dan kan de cliënt als regel voor de aanschafkosten geen beroep doen op de Participatiewet (bijzondere bijstand). Zie in dit verband CRvB 5-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:943.

 

Hoofdstuk 10. Woonplaatsbeginsel Jeugd

 

Artikel 10.1 komt te luiden als volgt:

10.1 Inleiding

Per 1 januari 2022 is het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel Jeugdwet) gewijzigd. Er komen dan andere spelregels om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk wordt voor de jeugdhulp.

In de nieuwe situatie kijken we naar de inschrijving van de jeugdige in de Basisregistratie Personen (BRP). Hierin zijn grofweg twee situaties te onderscheiden.

  • -

    Jeugdzorg ambulant

  • -

    Jeugdzorg met verblijf

Bij ambulante jeugdzorg is de gemeente van de huidige inschrijving verantwoordelijk.

 

Bij jeugdhulp met verblijf is het uitgangspunt dat als verantwoordelijk gemeente geldt waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn jeugdhulp verblijf zijn woonadres in de zin van de Wet basisregistratie personen had. De gemeente waar de jeugdzorg met verblijf gestart is, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige. Wanneer er naast jeugdzorg met verblijf ook ambulante jeugdhulp noodzakelijk is, is dezelfde gemeente ook daarvoor verantwoordelijk.

De gemeente van herkomst blijft verantwoordelijk tot de jeugdhulp stopt of tot de jeugdige niet meer onder de Jeugdwet valt (let op: er kan sprake zijn van verlengde Jeugdhulp en jeugdhulp in het strafrechtelijk kader na verblijf in een Forensische Centra Jeugd (FCJ), ook als dit jongeren van 18 jaar of ouder betreft.)

 

10.2 (oud) luidende “Woonplaats jeugdige volgt woonplaats degene met gezag” komt te vervallen. Dit onder vernummering van de volgende artikelen:

10.3 wordt 10.2;

10.4 wordt 10.3;

10.5 komt te vervallen.

 

Artikel 10.2 komt te luiden als volgt:

10.2. Uitzondering woonplaats jeugdige

Er wordt een uitzondering gemaakt als:

 

De woonplaats onbekend of in het buitenland is

Is de woonplaats van degene die gezag uitoefent onbekend of ligt deze woonplaats in het buitenland? Dan geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige als woonplaats. Deze situatie komt vaak voor bij jeugdige vreemdelingen die in Nederland verblijven.

 

Artikel 10.3 komt te luiden als volgt:

10.3 Wijziging woonplaats na o.a. verhuizing

De woonplaats van de jeugdige wijzigen bij:

 

  • a.

    Verhuizing gezin/jeugdige

  • Bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de ambulante jeugdhulpverlening zal de ontvangende gemeente –als het gezin dat wenst– deze jeugdhulp zonder nader onderzoek en bij de huidige hulpverlener overnemen en de kosten daarvan vergoeden.

  •  

  • Deze continuering van de lopende afspraken geldt bij trajecten of indicaties, die maximaal 1 jaar duren, voor de gehele looptijd van het hulpverleningstraject.

  •  

  • Bij indicaties, die langer dan 1 jaar duren, kan de ontvangende gemeente na verloop van 1 jaar nieuwe afspraken maken, en eventueel tot een nadere of aangepaste indicering komen. In ieder geval vindt er tussen de beide gemeenten een warme overdracht van het hulpverleningstraject plaats. Bij de aanpassing van de hulpverlening staat het belang van de jeugdige / het gezin en de continuïteit van de hulpverlening centraal. De verhuizing op zich is geen aanleiding voor aanpassing of beëindiging van de jeugdhulpverlening. Uitzondering hierop is jeugdzorg met verblijf (aansluitend). In dat geval blijft de gemeente waar de zorg met verblijf gestart is, verantwoordelijk zolang het verblijftraject niet onderbroken wordt.

 

  • b.

    Onduidelijkheid bij verhuizing gezin/jeugdige

  • Bij onduidelijkheid tussen twee gemeenten over wie verantwoordelijk is, dragen beide gemeenten er zorg voor dat de jeugdige / het gezin en de zorgaanbieder geen nadeel ondervinden van de onduidelijkheid.

  •  

  • De zorgaanbieder kan de hulp bij één van de twee gemeenten declareren, en die gemeente betaalt de zorg vooralsnog. In de tussentijd overleggen beide gemeenten over wie vanuit het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk is.

 

Hoofdstuk 12 Andere toegang tot jeugdhulp

 

Aan hoofdstuk 12 wordt artikel 12.2 toegevoegd luidende als volgt:

 

12.2 Dyslexie

De zorg voor kinderen met ernstig dyslexie (ED, voorheen EED) valt onder de Jeugdwet. Het gaat om de vergoeding voor onderzoek en behandeling. Aanvragen voor inzet van diagnostiek en behandeling ED worden beoordeeld volgens vastgestelde criteria door het Bureau Dyslexiezorg, dit is regionaal geregeld (Regio Rivierenland). Nadat beoordeling door het Bureau Dyslexiezorg heeft plaatsgevonden wordt de aanvraag met een advies doorgestuurd naar de desbetreffende gemeente binnen regio Rivierenland. Hierbij is regionaal de afspraak gemaakt dat de gemeente na ontvangst van de aanvraag binnen 10 werkdagen een besluit neemt.

 

Hoofdstuk 14 Vervoer naar dagbesteding / jeugdhulplocatie

 

Artikel 14.1 komt te luiden als volgt:

14.1 Vervoer in kader van Jeugdhulp

Vervoer van jeugdigen naar en van een locatie waar jeugdhulp geboden wordt, valt onder de Jeugdwet (artikel 2.3, lid 2, Jeugdwet). De verantwoordelijkheid van de gemeente voor vervoer op grond van de Jeugdwet geldt alleen voor zover het gaat om vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulplocatie en terug.

 

Inzetten van vervoer op grond van de Jeugdwet is niet vanzelfsprekend. Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de jeugdige heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening voor vervoer noodzakelijk is.

 

Vervoer en/of begeleiding door ouders

Het enkele feit dat ouders beiden werken is zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf het vervoer te regelen en/of te begeleiden, of anderen namens hen het vervoer te laten regelen en/of te begeleiden, geen reden om vervoer toe te kennen. Het voorzien in vervoer en/of begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie, vrijwilligers of anderen in te schakelen. Een aanspraak op de bekostiging van vervoer is mogelijk indien wordt aangetoond door de ouder dat het regelen van vervoer en/of begeleiding van de jeugdige door ouders zelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.

 

Voor de inzet van vervoer moet altijd worden voldaan aan onderstaande voorwaarden: een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden als:

  • a.

    de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan reizen (vanwege medische oorzaak of een (gebrek aan) zelfredzaamheid) én;

  • b.

    er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouders (niet zelf kunnen vervoeren) én;

  • c.

    er geen sprake is van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te kunnen verzorgen.

Is een vervoersvoorziening noodzakelijk dan kan deze bestaan uit:

Het is aan de medewerker van de gemeente om dit per individuele situatie te beoordelen.

 

Vervoer naar andere locaties

Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders van de jeugdige valt niet onder de jeugdhulpplicht. Ook ziekenvervoer valt niet onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ziekenvervoer voor verzekerden van alle leeftijden valt onder de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan om vervoer van en naar een persoon of instelling waar zorg uit de zorgverzekering geboden wordt. Het kan gaan om vervoer per ambulance of eigen vervoer, zoals per auto, taxi of openbaar vervoer

 

Hoofdstuk 15. Vervoer in het kader van de Wmo

 

Artikel 15.2 komt te luiden als volgt:

15.2 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootermobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.

 

Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Ook bij cliënten met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter wordt beoordeeld of een maatwerkvoorziening voor de zeer korte afstanden noodzakelijk is.

 

Als CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • -

    vervoer omvat 30 kilometer vanuit de opstap- / vertrekplaats die gelegen is in regio Rivierenland;

  • -

    de gemeente kan bestemmingen zoals ziekenhuizen en station(s) die buiten de 30 kilometer vallen als puntbestemming aanwijzen. Voor de belanghebbende betekent dit dat deze bestemmingen ook tegen het gereduceerde tarief te bereiken zijn,

  • -

    kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per kilmeter, waarbij ook een opstaptarief betaald moet worden;

  • -

    indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • -

    per jaar mag cliënt 3000 kilometer tegen het gereduceerde tarief reizen;

  • -

    ritten kunnen worden aangevraagd via een centraal telefoonnummer;

  • -

    ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en na de afgesproken tijd;

  • -

    rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • -

    de taxichauffeur begeleidt de rechthebbende van deur tot deur.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

 

Wordt aan een cliënt in de loop van het kalenderjaar een Wmo-pasje toegekend dan wordt het jaarbudget evenredig bepaald. Voorbeeld: toekenning in mei, dan is jaarbudget 3000 : 12 x 8 = 2000 kilometer.

Ook hierbij geldt maatwerk: als cliënt kan aantonen dat hij meer kilometers nodig heeft dan kan een hoger aantal kilometers worden toegekend. Hierbij kan je denken als cliënt dagelijks zijn echtgenote in een Wlz-instelling wil bezoeken.

Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

 

Sociale begeleiding (met indicatie)

De optie van sociale begeleiding (met indicatie) wordt vervangen door het meenemen van één medepassagier. Omdat het OV-vangnet vanaf april 2022 zelfstandig door de provincie wordt georganiseerd, maakt het geen deel meer uit van het CVV. Dit besluit heeft direct gevolgen voor de Wmo-reizigers. Een medepassagier zonder indicatie is dan niet meer mogelijk. Dit nadeel wordt opgelost door standaard sociale begeleiding aan te bieden. Hier is geen indicatie meer voor nodig. De sociale begeleider betaalt twee keer het Wmo-tarief.

 

Tarief

Inwoners met een Wmo-pasje (Wmo indicatie) kunnen, zoals in de verordening is opgenomen, tegen een lager tarief gebruik maken van het CVV. Dit lagere tarief is gebaseerd op:

  • -

    een opstaptarief (per 01-01-2022; € 1,54);

  • -

    een tarief per kilometer.

Het tarief staat gelijk aan het OV-tarief dat jaarlijks door de provincie wordt vastgesteld.

Naast deze kosten betaalt de inwoner jaarlijks een bijdrage voor de paskosten (abonnementskosten).

 

Puntbestemming

Een puntbestemming is een locatie waar Wmo-reizigers naartoe kunnen reizen tegen het lagere Wmo-tarief, ook al ligt het verder weg dan 30 kilometer. Dit geldt ook voor medische en sociale begeleiders van Wmo-reizigers. De gemeente bepaalt welke puntbestemmingen gelden voor haar eigen Wmoreizigers.

De gemeente West Betuwe kent de volgende puntbestemmingen:

  • a.

    Leerdam – Verpleeghuis Beatrix

  • b.

    Leerdam – Verpleeghuis Lingesteyn

  • c.

    Leerdam – Ziekenhuis Beatrix-Lingepolikliniek

  • d.

    Culemborg – Medisch Centrum de Fonteijn

  • e.

    Gorinchem – Ziekenhuis Beatrix

  • f.

    Nieuwegein – Ziekenhuis St. Antonius

  • g.

    Utrecht - Ziekenhuis St. Antonius

  • h.

    Utrecht - UMC

  • i.

    Den Bosch – Ziekenhuis Jeroen Bosch

  • j.

    Tiel – Ziekenhuis Rivierenland

Artikel 15.3 komt te luiden als volgt:

15.3 CVV versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn

sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening (het CVV) een geschikte oplossing biedt alvorens maatwerkvoorzieningen worden overwogen. Het CVV is

voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen.

Een maatwerkvoorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen wanneer is vastgesteld dat het CVV voor cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoeder die het CVV verzorgd gevraagd worden individuele ritten te verzorgen.

De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde

jurisprudentie waarin wordt gesteld dat belanghebbende 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als belanghebbende met het reguliere openbaar vervoer of het CVV had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier uiteraard op aangepast.

 

Artikel 15.4 komt te luiden als volgt:

15.4 Samenloop

Daar waar sprake is van een combinatie van een collectieve vervoersvoorziening en een of meer andere individuele vervoersvoorzieningen worden deze voorzieningen in samenhang beoordeeld. Dit om antwoord te krijgen op de vraag of en op welke wijze er een ondersteuningsbehoefte in het vervoer is.

Cliënten die gebruik maken van een Wmo-pasje voor het CVV betalen jaarlijks paskosten, een zogenaamde abonnementsbijdrage.

Voor de inning van deze bijdrage geven cliënten een machtiging af aan het beheerbureau.

 

Hoofdstuk 18. Woningaanpassingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

 

Artikel 18.1 komt te luiden als volgt:

18.1 Inleiding

Deze beleidsregel is bedoeld om een juiste afweging te maken bij aanvragen om ondersteuning om langer (zelfstandig) thuis te blijven wonen. Om langer zelfstandig thuis te blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken.

In dit hoofdstuk gaan we in op de verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal punten die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening, en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

 

Op grond van de Wmo moet een inwoner:

  • -

    gebruik kunnen maken van zijn woning en;

  • -

    moet de woonsituatie de inwoner in staat stellen mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan.

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt en dus zelf verantwoordelijk is voor een geschikte woning.

 

Van een woningaanpassing, of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning, is in het kader van de Wmo in principe alleen sprake als men, als gevolg van fysieke beperkingen, belemmeringen ervaart in het normale gebruik van de woning. Een woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning. Hierbij geldt dat een woonboot of woonwagen dan tenminste nog een technische levensduur van 5 jaar moet hebben en zijn stand- of ligplaats op het moment van aanvraag zich in de gemeente West Betuwe bevindt en nog minimaal voor 5 jaar beschikbaar is.

 

Verdieping op het thema woningaanpassing is ook te vinden op:

https://wmo.schulinck.nl/zoeken/?q=woningaanpassingen .

 

Artikel 18.4 komt te luiden als volgt:

18.4 Woonaanpassing

Wat is een woningaanpassing?

Een woningaanpassing is een bouwkundige of woon technische ingreep in of aan een woning. Hieronder wordt concreet verstaan:

  • -

    verbouwing (bouwkundige ingreep)

  • -

    aanbrengen van speciale voorzieningen in de woning zonder aantasting van het gebouw (woon technische ingreep).

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • -

    Losse woonvoorzieningen

Dit zijn woonvoorzieningen die niet nagelvast zijn en gaan voor op bouwkundige woonvoorzieningen. Een verrijdbare tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift en een losse douchestoel boven een douchezitje aan de muur. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze veelal snel kunnen worden ingezet, herbruikbaar zijn en voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet. Zo kan een douchestoel bijvoorbeeld ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden. Losse woonvoorzieningen worden overwegend in bruikleen verstrekt en geleverd door de leverancier. De toekenning is eventueel inclusief keuring, onderhoud en reparatie.

 

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen leveranciers (bekostigd uit de Zorgverzekeringswet).

 

  • -

    Bouwkundige ingreep (nagelvaste voorzieningen, dus niet verplaatsbaar)

Als het woonprobleem niet op een andere manier kan worden opgelost en ook verhuizing geen optie is, kan aan de inwoner een woningaanpassing als maatwerkvoorziening Wmo worden toegekend. Te denken valt aan:

  • Het aanpassen van de toegang tot de woning en/of het opheffen of minimaliseren van niveauverschillen zodat de woning toegankelijk wordt voor een inwoner die gebruik maakt van een elektrische rolstoel.

  • Het verhogen/verlagen van het keukenblad zodat deze gebruikt kan worden door iemand in een rolstoel.

  • Een woonunit die voor een bepaalde periode aan het huis geplaatst wordt.

  • Aanpassing van de badkamer.

  • Realiseren van een aanbouw aan de woning.

Bij de afweging met betrekking tot een bouwkundige woonvoorziening wordt altijd de proportionaliteit meegenomen in de overweging: staan de kosten van de te realiseren woonvoorziening in verhouding tot het te behalen resultaat. Als er meerdere opties zijn om de belemmeringen weg te nemen dan wordt de goedkoopst passende oplossing gekozen.

 

Vanuit de Wmo worden alleen voorzieningen ingezet die specifiek horen bij het verminderen dan wel wegnemen van de belemmeringen die zijn ontstaan als gevolg van een beperking. In de praktijk betekent dit dat er vanuit de Wmo geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig worden gerenoveerd. Alleen kosten die specifieke betrekking hebben op het verminderen of wegnemen van een beperking kunnen in aanmerking komen voor bekostiging via de Wmo.

Op basis van de huidige jurisprudentie zijn afschrijvingstermijnen niet (meer) relevant bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Aangezien badkameraanpassingen of renovaties van keukens meestal niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, hangt het in de meeste gevallen vooral van de kosten af of de aanpassing algemeen gebruikelijk is.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten niet alle ondervonden belemmeringen hoeven te verminderen/ weg te nemen. Het is voldoende als de inwoner in staat is om in aanvaardbare mate zelfredzaam te zijn en/of maatschappelijk te participeren.

 

De Wet langdurige zorg (Wlz) is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een WLZ-instelling.

 

Programma van eisen bij een bouwkundige of woon technische voorziening

Aan het aanbrengen van bouwkundige of woon technische voorzieningen aan de woning ligt een programma van eisen ten grondslag. Stappen om te zetten:

  • -

    De consulent Team Sociaal West Betuwe bepaalt welke aanpassing(en) noodzakelijk is/zijn.

  • -

    Indien nodig advies aanvragen bij de onafhankelijke adviesinstantie en/of een onafhankelijk ergotherapeut.

  • -

    Consulent Team Sociaal maakt inzichtelijk wat de te verwachten kosten zijn.

  • -

    Op basis van de te verwachten kosten het aanbestedings- en inkoopbeleid gemeente West Betuwe volgen → hoeveel offertes moeten er worden aangevraagd. Ons gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid is te vinden op JIP (https://topdesk.bvowb.nl/tas/public/ssp/content/detail/knowledgeitem?unid=f83a7d184b5f4c1db0dc797462b35289).

  • -

    Bestaat de gevraagde bouwkundige voorziening uit een uitpandige woningaanpassing zoals bijvoorbeeld een aanbouw of het plaatsen van een unit dan contact opnemen met onze gemeentelijke collega’s ruimtelijke ordening (vergunningverlening) om na te gaan of een bouwvergunning noodzakelijk is.

  • -

    De goedkoopst adequate oplossing wordt gerealiseerd.

  • -

    Heeft de woningaanpassing betrekking op een huurwoning dan wordt altijd bij de woningbouwcorporaties nagegaan of deze een geschikte woning beschikbaar hebben.

Als een bouwkundige nagelvaste woonvoorziening in eigendom aan de woningeigenaar wordt verstrekt is de woningeigenaar verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van de voorziening. Een uitzondering op deze regel is dat trapliften en plafondliften wel eigendom blijven van de gemeente en de gemeente ook verantwoordelijk is voor keuring, onderhoud en reparatie van deze voorzieningen.

 

  • -

    Verhuiskostenvergoeding

Kosten van een verhuizing zijn in principe algemeen gebruikelijk en dus voor eigen rekening. Bijna iedereen verhuist wel één of meerdere keren in zijn leven. Bijvoorbeeld door veranderen van gezinssituatie of het veranderen van baan. Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een hersenbloeding of ongeluk. In uitzonderlijke situaties kan de inwoner in aanmerking komen voor een ‘financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten’. De maximale hoogte van deze tegemoetkoming staat in de Beleidsregel financiële tegemoetkomingen.

 

Als een inwoner voor het eerst op zichzelf gaat wonen, komt hij niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Dit valt onder algemene gebruikelijk kosten zoals bij ieder ander.

 

De gemeente hoeft geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde die gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kan een dergelijke aanvraag afwijzen op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo2015. Dit omdat de verhuiskostenvergoeding geen hulpmiddel of woningaanpassing betreft.

 

Artikel 18.6 komt te luiden als volgt:

18.6 Bezoekbaar maken van de woning

Bezoekbaar maken van de woning houdt in dat de inwoner toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

 

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning, waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van ouders of partners), bezoekbaar gemaakt worden. Het is aan de gemeente waar de cliënt staat ingeschreven om te beslissen over het al dan niet beschikbaar maken van de woning van de partner / ouders in de andere gemeente. Een aanvraag moet dus ingediend worden bij de gemeente waar de Wlz-instelling, waar de cliënt is ingeschreven, zich bevindt.

Het bezoekbaar maken van een woning is geen verplichting die rechtstreeks volgt uit de Wmo2015. De gemeente heeft op grond van artikel 8.6a Wmo2015 voor woningaanpassingen en hulpmiddelen enkel een verplichting jegens thuiswonende Wlz-geïndiceerden. Het bezoekbaar maken van een woning betekent dat alle zaken waar beperkingen bij zijn (toiletgang, douchen, slapen, e.d.) onderzocht moet worden. Ondanks dat het college voor Wlz-cliënten meestal geen compensatieplicht heeft (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo), is het college wel bevoegd om een voorziening toe te kennen. Dit betekent dat na een verzoek van een Wlz-cliënt wel altijd een onderzoek moet worden ingesteld naar de eventuele noodzaak om van die bevoegdheid gebruik te maken (bron: mail Schulinck 24 juni 2021).

 

Daarnaast kan de woning van cliënten die te maken hebben met co-ouderschap worden aangepast. De gemeente waar de jeugdige zijn of haar hoofdverblijf heeft is verantwoordelijk. Bij verblijf onder de 18 jaar bij één van de co-ouders, dient er een ouderschapsplan te worden aangeleverd.

 

Een kind moet, als er sprake is van co-ouderschap, bij zowel zijn moeder als zijn vader kunnen wonen. In artikel 1:247 lid 4 Burgerlijk Wetboek is gewaarborgd dat een kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind voorop moet staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. Dit maakt dat de gemeente mogelijk moet maken dat een kind zowel bij zijn moeder als zijn vader de algemeen dagelijkse levensverrichtingen kan uitvoeren en dus in beide woningen gebruik kan maken van noodzakelijke voorzieningen die nodig zijn voor de zelfredzaamheid en participatie voor een kind met beperkingen (Bron: mail Schulinck 24 juni 2021). Zie voor meer informatie over het bepalen van de verantwoordelijke gemeente ook: https://www.gripopwmo.nl/inhoud/product-artikel-thematische-verdieping/411985.

 

Artikel 18.8 (oud) “Voorzienbaarheid” komt te vervallen en wordt vervangen door een nieuw artikel 18.8

 

Artikel 18.8 komt te luiden als volgt:

18.8 Eigen kracht oplossingen

Van cliënten mag een eigen zelfredzaamheid worden verwacht om de woning aan te passen . Denk aan het herinrichten of verplaatsen van voorwerpen die bijdragen aan het wegnemen van de ervaren belemmeringen.

Enkele voorbeelden zijn:

  • -

    indeling en situering van kasten en / of koelkast. Voorbeeld: cliënt kan niet langer bij de hoge keukenkastjes. De oplossing kan zijn dat hij zelf een kast in de keuken plaatst waar hij wel zelf bij kan. Als de cliënt dit niet zelf kan, dan kan hij iemand uit het informele netwerk vragen om dit voor hem te realiseren. Deze kast is geen Wmo-voorziening.

  • -

    welke praktische oplossing zonder kosten realiseerbaar is, bijvoorbeeld verplaatsen van meubelstukken, e.d.

  • -

    de aanwezigheid van meerdere personen in huis en daarmee de noodzaak tot het zelf bereiden van maaltijden: kan één van de andere personen hier een rol in vervullen;

  • -

    bij (oudere) alleenstaanden kan het aanbod van de maaltijdvoorziening bij de afweging worden betrokken of het netwerk die voor magnetronmaaltijden zorgt.

Toekomst bestendig wonen lening

We kennen als gemeente West Betuwe de “Toekomst bestendig wonen lening”. Deze lening is voor inwoners met een eigen woning (koopwoning). Deze lening kan een optie zijn om de ervaren beperking(en) in het zelfstandig kunnen blijven wonen op te lossen. Met deze lening kunnen inwoners duurzame maatregelen, aanpassingen in de woning realiseren, zodat men langer zelfstandig kan blijven wonen. Hierbij kan gedacht worden aan de bekostiging van funderingsherstel of asbestsanering. Duurzaamheid is het uitgangspunt. De aanvraag moet worden gecombineerd met minimaal één energiebesparende of -opwekkende maatregel. Er zijn verschillende leningsvormen beschikbaar (vanaf 1,6%).

De Toekomst besteding wonen lening is geen vervanging voor Wmo-woningaanpassingen maar is een aanvulling /alternatief en dient wel in het gesprek met de inwoner als mogelijke optie te worden meegenomen. Meer informatie is te vinden op https://www.westbetuwe.nl/toekomstbestendig-wonen-lening.

 

Artikel 18.9 komt te luiden als volgt:

18.9 Algemeen gebruikelijk woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Dit zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en die breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Stel jezelf dan ook telkens de vraag: moet een inwoner zonder beperking deze kosten ook zelf dragen?

 

Het middel is algemeen gebruikelijk wanneer het

  • a.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking; en

  • b.

    daadwerkelijke beschikbaar is; en

  • c.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie; en

  • d.

    financieel kan worden gedragen met een inkomen op bijstandsniveau

Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.

 

De elementen waaraan je toetst of er sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn opgenomen in artikel 1 (begripsbepalingen) van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022.

 

Er is geen complete lijst met wat algemeen gebruikelijk is in een woning. Enkele voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • -

    verhoogde toiletpot;

  • -

    eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • -

    hendel mengkranen en thermostaatkranen;

  • -

    antislipbehandeling badkamervloer;

  • -

    eenvoudige douchestoelen;

  • -

    renovatie van badkamer en keuken;

  • -

    tweede toilet;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    meterkast met meerdere groepen;

  • -

    elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel, driewielfiets met trapondersteuning of elektrische rolstoel;

  • -

    kleine drempeloplopen tot 3 cm;

  • -

    tweede trapleuning.

Artikel 18.10 komt te luiden als volgt:

 

18.10 Woningsanering

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis noodzakelijk is. Sanering is slechts mogelijk als vooraf een duidelijke diagnose is gesteld door een onafhankelijk adviesorgaan. Met dit onafhankelijk adviesorgaan bedoelen we het onafhankelijk adviesorgaan zoals benoemd in artikel 13 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022.

De noodzaak voor het verstrekken van een tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van en in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en de ventilatiemogelijkheden.

 

Verwacht wordt dat cliënt zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat deze zelf maatregelen treft ter voorkoming van longklachten. In de regel kan een tegemoetkoming worden verstrekt als:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van te voren had kunnen weten dat een longaandoening zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

De woningsanering blijft beperkt tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden door de cliënt met de beperkingen. Meestal betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. In beginsel worden woonruimten die de cliënt af en toe gebruikt niet gesaneerd.

 

Geen tegemoetkoming wordt verstrekt als:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het materiaal / artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • -

    het artikel/voorziening ouder is dan acht jaar. Ook mensen zonder allergie moeten na ongeveer 8 jaar de stoffering van de woning vervangen (zie CRvB 03-12-2008, CLI:NL:CRVB:2008:BG7115).

  • -

    bij verhuizing. Dit omdat bij verhuizing de woning opnieuw wordt ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de tegemoetkoming rekening gehouden met de al verlopen afschrijvingsperiode. De tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel niet ouder is dan 2 jaar;

75% indien het artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is.

Als het artikel 8 jaar of ouder is wordt er geen tegemoetkoming verstrekt.

 

Bij de tegemoetkoming in de kosten van gordijnen en de kosten van vloerbedekking wordt uitgegaan van de prijzen zoals opgenomen in Nibud-prijzenboekje.

 

Tot standaard en algemeen gebruikelijke vloerbedekking wordt gerekend:

Stoffen-/synthetische vloerbedekking

Parket / vloertegels / plavuizen

Zeil / Novilon / marmoleum

 

Artikel 18.11 komt te luiden als volgt:

 

18.11 Primaat verhuizen

De Wmo2015 kent het primaat verhuizen niet. Het primaat verhuizen, zoals we dat kenden onder de Wmo 2007, betekent dat de gemeente bij een wegens iemands beperking gevraagde (duurdere) woningaanpassing eerst kijkt of iemand kan verhuizen naar een al aangepaste woning, of naar een woning die goedkoper aan te passen is.

Als we overwegen om het primaat verhuizen toch toe te passen dan moeten er een aantal factoren worden afgewogen. Dit zijn:

  • -

    Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig.

  • -

    Op welke termijn kan het probleem worden opgelost.

  • -

    Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • -

    Sociale factoren: o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van (voor de cliënt) belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • -

    Er moet een vergelijking gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventuele nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin worden meegenomen. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten.

  • -

    Het kan een rol spelen dat cliënt emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan.

  • -

    Wordt er een redelijke verkoopprijs voor de woning gevraagd en / of ontstaan er als gevolg van een restschuld (hypotheek) financiële problemen.

  • -

    Vergelijk aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

  • -

    Wat zijn de kosten voor een aanpassing en wat zijn de kosten voor een verhuizing.

  • -

    Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Hierbij speelt de leeftijd van cliënt een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

  • -

    Als het primaat van verhuizen wordt toegepast dan mag cliënt niet snel een passende woning weigeren.

Artikel 18.12 komt te luiden als volgt:

 

18.12 Geen woonvoorziening

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 In de verordening is opgenomen wanneer er geen woonvoorziening wordt verstrekt.

 

Hoofstuk 20. Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

 

Artikel 20.2 komt te luiden als volgt:

 

20.2 Voorwaarden

Inwoners van West Betuwe komen in aanmerking voor een tegemoetkoming als zij aan de volgende

voorwaarden voldoen:

  • a.

    aanvrager is 18 jaar of ouder; en

  • b.

    aanvrager is inwoner van de gemeente West Betuwe; en

  • c.

    aanvrager heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft rechtmatig in Nederland; en

  • d.

    er moet bij de aanvrager sprake zijn van chronische ziekte of beperking; en

  • e.

    de aanvrager heeft een inkomen lager dan 120% van de op 1 januari van desbetreffend jaar van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals opgenomen in de Participatiewet; en

  • f.

    de aanvrager heeft een vermogen dat niet hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen, zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. De waarde van de eigen woning wordt bij deze vermogensvaststelling buiten beschouwing gelaten; en

  • g.

    de aanvraag wordt gedurende het lopende kalenderjaar gedaan waarbij de uiterste datum van indiening 31 december is.

Beoordeling van het inkomen  

Een van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming is dat het inkomen van de inwoner niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Dit betekent dat het inkomen dat wordt beoordeeld, om te bepalen of de inwoner aan deze voorwaarde voldoet, ook betrekking heeft op dat lopende kalenderjaar.

Dus aanvraag voor lopende kalenderjaar 2022 = overleggen van inkomstenspecificatie over 2022.

 

Nieuw hoofdstuk 22 komt te luiden als volgt:

 

Hoofdstuk 22. Financiële tegemoetkoming

 

22.1 Inleiding

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) stelt als voorwaarde dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.

 

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 is opgenomen dat:

  • a.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening een adequate bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënt zoals vermeld in artikel 2.3.5 derde lid Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    De financiële tegemoetkoming een forfaitair bedrag is en niet volledig kostendekkend hoeft te zijn.

  • c.

    De financiële tegemoetkoming van toepassing is op verhuiskosten, vervoer per eigen auto, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • d.

    De financiële tegemoetkoming geen vrij besteedbaar deel bevat.

  • e.

    Het abonnementstarief niet van toepassing is op de financiële tegemoetkoming.

Daarnaast is opgenomen dat het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming vaststelt.

 

Dit hoofdstuk is gericht op de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkomingen.

 

22.2 Geen samenloop tussen een financiële tegemoetkoming en een pgb of zorg in natura

Als aan een inwoner een financiële tegemoetkoming wordt toegekend is het niet mogelijk om voor hetzelfde doel ook een persoonsgebonden budget (pgb) dan wel zorg in natura toe te kennen en vice versa.

 

Voorbeeld

Een inwoner heeft een indicatie voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV/Versis). Deze indicatie wil hij niet als zorg in natura ontvangen (het CVV gebruiken), maar in de vorm van een pgb. Het is niet mogelijk om naast dit pgb een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van (rolstoel)taxivervoer, de eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)auto van derden toe te kennen.

 

22.3 Financiële tegemoetkoming verhuiskosten

Voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op medische of psychosociale gronden is de Wmo aan te merken als een voorliggende voorziening op de bijzondere bijstand (Participatiewet). Zie ook uitspraken: CRvB 13-03-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9970,CRvB 10-02-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:322 en CRvB 11-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2039.

Voorwaarde is dat de inwoner verhuist naar een woning waarin hij, eventueel met nog enkele aanpassingen, wél adequaat kan wonen en dat dit de goedkoopst adequate oplossing is.

 

Welke kosten komen in aanmerking

Wanneer de verhuizing plaatsvindt binnen de gemeente kan de verhuiskostenvergoeding voor de volgende kosten worden gebruikt:

  • -

    Huur van een verhuiswagen, boedelbak of verhuisbedrijf

  • -

    Kosten van basale wandafwerking (voorbeeld behang)

  • -

    Kosten van basale vloerbekleding

  • -

    Kosten van basale raambekleding

Wanneer de verhuizing vanuit onze gemeente naar een andere gemeente is, kan de vergoeding alleen worden gebruikt voor de kosten van de huur van de verhuiswagen, boedelbak of verhuisbedrijf.

 

De tegemoetkoming wordt uitbetaald na indienen van een offerte of pro-forma nota.

 

Hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt:

  • a.

    voor een alleenstaande: maximaal 2.850 euro;

  • b.

    voor een echtpaar: maximaal 3.450 euro;

  • c.

    voor een meeverhuizend gezinslid maximaal 600 euro tot een maximum van 5.250 euro per gezin.

Let op het gaat om maximale bedragen. Dit betekent niet dat deze bedragen ook zondermeer worden toegekend. Als uit de aanvraag blijkt dat de kosten daadwerkelijk lager zijn dan staat de hoogte van de financiële tegemoetkoming gelijk aan dit lagere bedrag. Zijn de aantoonbare noodzakelijke kosten van verhuizing en herinrichting hoger dan genoemde bedragen dan kan, om toch maatwerk te kunnen leveren, voor het meerdere een pgb worden verstrekt.

 

22.4 Financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer

Een financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer wordt verstrekt als de inwoner in aanmerking komt voor collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV/Versis), maar hier ten gevolge van zijn beperking geen gebruik van kan maken. Of de inwoner geen gebruik kan maken van het CVV wordt vastgesteld op basis van een onafhankelijk medisch advies dat is uitgebracht door een door het college daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie (artikel 13 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022).

 

De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer bedraagt:

  • a.

    Maximaal 5.900 euro per jaar voor de taxi en voor vervoer per rolstoeltaxi maximaal 7.800 euro per jaar.

  • b.

    In afwijking van het gestelde onder sub a geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • -

      0 tot 4 jaar : geen vergoeding.

    • -

      4 tot 12 jaar : per jaar 25% van het budget zoals genoemd onder sub a.

    • -

      12 tot 16 jaar : per jaar 50% van het budget zoals genoemd onder sub a.

22.5 Financiële tegemoetkoming voor de eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)auto van derden

Een financiële tegemoetkoming voor (rolstoel)taxivervoer wordt verstrekt als de inwoner in aanmerking komt voor collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV/Versis), maar hier ten gevolge van zijn beperking geen gebruik van kan maken. Of de inwoner geen gebruik kan maken van het CVV wordt vastgesteld op basis van een onafhankelijk medisch advies dat is uitgebracht door een door het college daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie (artikel 13 Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022).

De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)auto van derden bedraagt:

  • a.

    Voor het gebruik van de eigen auto of de auto van derden 528,32 euro per jaar.

  • b.

    Voor het gebruik van de eigen rolstoelauto of rolstoelauto van derden 790,21 euro per jaar.

Onder het begrip derden wordt verstaan dat aanvrager gebruik maakt van de auto van een ander.

 

22.6 Financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel en overige sportvoorzieningen

Participatie is een van de gebieden waarop de gemeente maatschappelijke ondersteuning moet bieden (artikel 1.1.1 Wmo 2015 en artikel 2.1.1 Wmo 2015). Onder participatie verstaan we de deelname aan het maatschappelijk verkeer (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate:

  • -

    mensen kan ontmoeten;

  • -

    contacten kan onderhouden;

  • -

    boodschappen kan doen;

  • -

    aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen;

  • -

    zich kan verplaatsen.

Sportbeoefening is een maatschappelijke activiteit en valt daarmee onder het begrip participatie.

 

Wanneer het beoefenen van sport leidt tot maatschappelijke participatie, kan een

sportvoorziening verstrekt worden. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening.

Algemeen gebruikelijk zijn de kosten van reguliere sportbeoefening:

  • -

    lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • -

    reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • -

    sportkleding.

Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend en in verenigingsverband. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend, zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.

 

De Wmo 2015 bevat geen definitie of omschrijving van een sportvoorziening. Het is aan de gemeente om daaraan zelf invulling te geven in het gemeentelijke beleid. Een sportvoorziening kan allerlei soorten voorzieningen zijn en betreft dus niet enkel een sportrolstoel. Dit was onder de Wmo 2007 overigens ook al het geval (CRvB 08-05-2013, nr. 11/869 WMO-T).

 

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een cliënt in staat wordt gesteld om:

  • -

    te participeren;

  • -

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

  • -

    te ontspannen.

Beoordeling aanvraag

Voor het toekennen van een tegemoetkoming voor een sportvoorziening (of begeleiding bij de sport) gelden de algemene voorwaarden die ook gelden voor andere voorzieningen (beperkingen ondervinden, niet algemeen gebruikelijk, niet op eigen kracht kunnen oplossen e.d.). Bij de beoordeling van de aanvraag om deze tegemoetkoming wordt in beeld gebracht op welke wijze de inwoner participeert (welke activiteiten heeft hij, hoe ziet het sociale leven er uit, welke andere manieren heeft de inwoner om mee te kunnen doen aan de samenleving, beoefende inwoner voor het ontstaan van een beperking al een sport, e.d.).

 

Niet aan alle wensen tegemoetkomen

Indien de inwoner al op andere wijze(n) in aanvaardbare mate in staat is tot het ontmoeten van mensen, contacten te onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten deel te nemen, dan hoeft er geen sportvoorziening te worden verstrekt. In het kader van de Wmo 2007 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat het college een inwoner in staat moet stellen tot "aanvaardbare maatschappelijke participatie" (CRvB 15-02-2012, nrs. 09/4472 WMO e.a.). Deze uitspraak betreft de weigering van een vervoerskostenvoorziening, maar het gaat om strekking: de CRvB overweegt dat niet is gebleken dat de weigering van een vervoerskostenvoorziening er toe leidt dat van een aanvaardbare maatschappelijke participatie in het geval van inwoner geen sprake is.

Een ander voorbeeld is de uitspraak van de CRvB 14-3-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8848.

 

Wijze van verstrekking

De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel / sportvoorziening wordt maximaal eens in de 3 jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en reparaties van de voorziening.

Met het bedrag kan inwoner voorzien in de meerkosten van de sportbeoefening die hij heeft ten opzichte van een persoon zonder beperkingen. Bijvoorbeeld doordat hij een sportrolstoel, een sporttandem, een eigen aangepast paardrijzadel of een prothese voor atletiek nodig heeft.

 

Hoogte van de financiële tegemoetkoming

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt maximaal 2.900 euro voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud en eventuele verzekering inbegrepen.

De term maximaal geeft al aan dat niet voor elke sportvoorziening het maximale bedrag beschikbaar wordt gesteld. Bij de beoordeling van de aanvraag dient te worden beoordeeld of er sprake is van meerkosten van de sportbeoefening die aanvrager heeft ten opzichte van een persoon zonder beperkingen.

Dit kan blijken uit een door inwoner ingediende offerte of pro-forma nota.

 

22.7 Aanpassing hoogte financiële tegemoetkoming

Zoals in de verordening opgenomen kan de hoogte van de financiële tegemoetkomingen ieder opvolgend kalenderjaar door het college worden gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex.

Artikel II Inwerkingtreding

Dit besluit treedt na bekendmaking in werking en werkt terug tot en met 1 januari 2022. Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van West Betuwe op 1 februari 2022.

de secretaris,

P. Bosman

de burgemeester

S. Stoop

Naar boven