Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Voorne aan 2023

De raad van de gemeente Brielle:

 

Gelet op het bijbehorende raadsvoorstel;

 

Gelet op:

Artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid en artikel 36 van de Participatiewet

 

Besluit:

  • 1.

    De Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Voorne aan 2023 met ingang van 31-12-2022 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Individuele minimatoeslag Brielle 2017B.

Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Voorne aan Zee 2023

 

Hoofdstuk 1: Definities en algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      inkomen: totaal van inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

    • b.

      bijstandsnorm: toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c, van de Participatiewet;

    • c.

      Peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraag;

    • d.

      Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld (digitaal)formulier.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 430,00 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 550,00 voor een alleenstaande ouder of gehuwde;

    • c.

      € 630,00 voor een gehuwde.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    Een persoon waaraan in de twaalf kalendermaanden voorafgaand aan de peildatum een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting, komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de hoogte van de individuele inkomenstoeslag opnieuw vaststellen.

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6. Inwerking treding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 31 december 2022 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Individuele minimatoeslag Brielle 2017B.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Voorne aan Zee 2023.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Brielle van 14 december 2022

de griffier,

de voorzitter,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1. Begrippen

 

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Inkomen

 

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

 

Bijstandsnorm

 

In de verordening is opgenomen dat het inkomen van de aanvrager niet meer dan 120% van de voor hem of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm mag bedragen.

 

Peildatum

 

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

 

Uit jurisprudentie blijkt “zicht op inkomensverbetering” m.n. moet worden beoordeeld aan de hand van individuele omstandigheden. (zie o.a. ECLI:NL:CRvB:2020:2796).

 

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

 

De referteperiode voor statushouders gaat in vanaf het eerste moment van verblijf in het AZC.

 

Verblijf in het buitenland

Het enkele feit dat iemand niet de hele referteperiode met een Nederlander gelijkgesteld kon worden is geen afwijzingsgrond. Dat geldt ook voor de situatie dat iemand een deel van de referteperiode in het buitenland heeft verbleven. Er moet wel objectief vastgesteld kunnen worden of het inkomen gedurende de hele referteperiode lager is geweest dan de norm. Op de aanvraagdatum moet betrokkene wel gelijkgesteld kunnen worden met een Nederlander

 

Artikel 2. Indienen verzoek

 

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

 

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

 

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

 

Langdurig

 

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

 

Laag inkomen

 

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

 

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

 

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

 

Gehuwden

 

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. 3 Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

 

Indexering

 

In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

 

Naar boven