Gemeenteblad van Leusden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leusden | Gemeenteblad 2022, 563063 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leusden | Gemeenteblad 2022, 563063 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2023
De raad van de gemeente Leusden;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leusden 8 november 2022;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1., derde lid, van de Jeugdwet;
gelet op de artikelen 147 en 156 van de gemeentewet;
rekening houdend met de adviezen van de Participatieraad gemeente Leusden en de Raad voor Cliëntenparticipatie Leusden;
overwegende dat, de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;
het uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;
de Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2023 vast te stellen.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
uitvoeringsplan PGB: een (budget)plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s) waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zo nodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden;
familiegroepsplan: plan waarin ouders (bloedverwanten, aanverwanten of belangrijke anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren) aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Zij geven aan wat zij zelf kunnen doen, wat zij met behulp van mensen uit hun omgeving kunnen doen en welke professionele hulp en ondersteuning zij denken nodig te hebben bij het behalen van concrete doelen. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben.
HOOFDSTUK 4 PERSOONGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.1 Afwegingsfactoren persoonsgebonden budget
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet indien:
de jeugdige en/of ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en;
Artikel 4.2 Verplichtingen persoonsgebonden budget
Indien een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een PGB geldt de verplichting om een Uitvoeringsplan PGB (budgetplan) op te stellen. In de Jeugdwet is vastgelegd dat ouders/gezinnen ook de mogelijkheid hebben om samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren een familiegroepsplan op te stellen. Het college wijst de jongere en/of zijn ouder(s) op de mogelijkheid van het opstellen van een familiegroepsplan en biedt daarbij ondersteuning aan. Het familiegroepsplan geldt dan als Uitvoeringsplan PGB. Het uitvoeringsplan PGB kan onderdeel uitmaken van het familiegroepsplan.
Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op basis van het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel tijdeenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. Daaronder is ook het vervoer begrepen van en naar een locatie waar de jeugdhulp wordt geboden; als bedoeld in artikel 2.3, lid 2 van de wet.
De hoogte van een PGB bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, tenzij de jeugdige of zijn ouder(s) aantoont dat met het toe te kennen PGB de geïndiceerde individuele voorziening niet kan worden ingekocht.
HOOFDSTUK 5 KWALITEIT EN VEILIGHEID
Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor derden te leveren jeugdhulp uit te voeren kinderbescherming of jeugdreclassering, rekening met:
HOOFDSTUK 6 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK
Artikel 6.1 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
HOOFDSTUK 7 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING , INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 7.2 Herziening en intrekking
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een herziening of intrekking van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3 of 8.1.1 van de wet.
Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken indien blijkt dat de jeugdige niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de dienstverleningsovereenkomst.
Artikel 7.4 Fraudepreventie en controle
Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening ( in natura of in de vorm van een PGB) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leusden op 15 december 2022
de raad van de gemeente Leusden,
Mevrouw I. Schutte,
griffier
De heer G.J. Bouwmeester
voorzitter
Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2023
Het doel van de jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.
De jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouder(s) er niet zelf uit komen. De wet draagt gemeenten verder op om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dat dan is. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies wordt getroffen.
De te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp toegankelijk is en welk niet. Voor niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.
Een jeugdige of een ouder kan jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen niet toereikend zijn. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:
Deze verordening geeft invulling aan de opdracht uit de jeugdwet (art.2.9 van de wet).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Jeugdwet behoeft geen toelichting.
Onder de hulpvraag of aanvraag wordt het verzoek verstaan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om hulp of ondersteuning.
Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de ouder(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Het begrip sluit aan op het (voormalig) Besluit aanspraken AWBZ en het nu geldende Besluit Langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet of aanvullend kunnen worden ingezet indien er sprake is van gebruikelijke hulp.
Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de jeugdwet, bijvoorbeeld de WMO 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (ZW)de Wet langdurige zorg (Wlz), of de wet op het Passend Onderwijs.
Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij-toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.
Een overige voorziening is een voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) vrij-toegankelijke voorziening. De gemeente is vrij te bepalen welke voorzieningen vrij-toegankelijk zijn.
PGB staat voor persoonsgebonden budget en behoeft geen toelichting.
Uitvoeringsplan PGB: de jongere en/of zijn ouder(s) maakt in sommige gevallen zelf een uitvoeringsplan. Dit kan ook onderdeel van het familiegroepsplan zijn. Deze informatie wordt meegenomen in een plan van aanpak waarin is vastgelegd welke vorm van jeugdhulp is toegekend, voor hoeveel uur en of er een PGB wordt toegekend, (artikel 1, lid 1, onder j.)
Nadere regels: behoeft geen toelichting.
In het familiegroepsplan staat welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, welke hulp nodig is, hoeveel uren/dagdelen etc. nodig zijn en wie die hulp geeft. Ouders, familieleden of andere direct betrokkenen kunnen een familiegroepsplan maken. Op deze manier kunnen zij meedenken en helpen aan een oplossing.
Spoedeisend geval: het is aan de jeugdige of zijn ouder(s) om te stellen en te onderbouwen dat er sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling aan het college of een individuele voorziening in natura moet worden ingezet, in afwachting van het onderzoek na de hulpvraag. Ook kan het college een machtiging voor gesloten hulpverlening bij de kinderrechter vragen als daartoe aanleiding is.
Financieel Besluit: spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Wijkteam is in elke gemeente weer net anders georganiseerd. In Leusden zijn bij Lariks verschillende teams ondergebracht met verschillende opdrachten. Lariks heeft mandaat om zorg te beschikken. Als er in de verordening wordt gesproken over ‘college’, is dat in de praktijk vaak Lariks onder mandaat van de gemeente.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 2 Toegang tot jeugdhulp
De toeleiding naar jeugdhulp kan op de volgende manieren plaatsvinden:
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid, onder g van de wet). Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulp-aanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg of ondersteuning een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het wijkteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
In de verordening hoeven geen regels te worden vastgesteld over de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling bepaalt zelfstandig dat jeugdhulp nodig is (art. 3.5, eerste lid, van de wet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is zoals: de rechter, de officier van justitie en de directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de benodigde (ingekochte) jeugdhulp wordt ingezet. Ook Veilig Thuis vormt een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
De jeugdige en/of zijn ouder(s) dient op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie te krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of zijn ouder(s) goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.
Hoofdstuk 3 Vormen van Jeugdhulp
Bij verordening worden regels gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Inwoners hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke voorzieningen niet vrij-toegankelijk zijn.
Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
Bij de toegang tot niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen wordt eerst door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin bijvoorbeeld het wijkteam kan voorzien.
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget
In dit hoofdstuk van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, uit het PGB voortvloeiende verplichtingen en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op grond van de Wmo 2015 is aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen (CRVB:2017:1803). Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De inhoud van de wettelijke opdracht aan de gemeenteraad over dit onderwerp is in de Jeugdwet nagenoeg gelijk aan die in de Wmo 2015.
Indien het college een indicatie voor een individuele voorziening heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college verzoekt om een PGB met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4.1. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan.
Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB zal de jeugdige en/of zijn ouder(s) in dat kader een Uitvoeringsplan PGB moeten opstellen. Hoewel het college bij het beoordelen van de voorwaarden ook op grond van art. 8.1.1 van de wet kan vragen om een budgetplan, ontleend de gemeenteraad deze bevoegdheid naar analogie van de opdracht in art. 2.12 van de wet. Hiermee wordt gewaarborgd dat de individuele voorziening die met het PGB wordt ingekocht van voldoende kwaliteit is. Ook is opgenomen dat de budgethouder verplicht is om gebruik te maken van de modelovereenkomst van de Sociale verzekeringsbank (SVB). Deze verplichting is gebaseerd op art. 8b Regeling Jeugdwet. De modelovereenkomsten van de SVB zijn ter bescherming van de budgethouders opgesteld. Door op te nemen dat de budgethouder hier gebruik van dient te maken wordt geborgd dat alle noodzakelijke gegevens in de overeenkomst worden opgenomen en dat de belangen van de budgethouder hiermee worden gediend.
Deze leden bepalen op basis van welke onderdelen de hoogte van het PGB wordt gebaseerd. De hoogte van het PGB sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst adequate oplossing.
Het college stelt de hoogte van het PGB vast op basis van de kwalificatie die aan de hulpverlener kan worden gegeven. Er zijn 3 mogelijkheden waarbij 3 percentages van het natura-tarief worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Is dat het geval, dan wordt het 50%-tarief niet toegepast.
Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (art. 2.11, eerste lid, van de wet). De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp (art. 4.1.1, eerste lid, van de wet). Inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of BIG-register speelt daarbij een rol. Het college ziet toe op naleving van afspraken hieromtrent (voor zover deze al niet voortvloeien uit de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (art. 2.12 van de wet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Hoewel de wet niet voorschrijft dat hierover regels bij verordening opgesteld moeten worden is deze wettelijke bepaling toch opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het Besluit Jeugdwet (landelijk) staat een nadere uitwerking van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Hoofdstuk 6 Medezeggenschap en inspraak
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Het college kan andere regels stellen om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering en controle
In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).
Opschorting en beëindiging (art. 7.1)
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel PGB. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een individuele voorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de individuele voorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 8, vierde lid, Regeling Jeugdwet).
Herziening of intrekking (art. 7.2)
Dit artikel berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een persoonsgebonden budget. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verruimt naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Ook kan het voor komen dat de jeugdige de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het niet houden aan afspraken die zijn opgenomen in een dienstverleningsovereenkomst. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen plicht meer rust om (andere) passende jeugdhulp te bieden.
Terugvordering of verrekenen (art. 7.3)
Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot ten onrechte of teveel verleende jeugdhulp. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte PGB. Terugvordering van de geldswaarde is natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRvB( Centrale Raad van Beroep):2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.
Fraudepreventie en controle (art. 7.4)
De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening. Het toezicht op de kwaliteit van de Jeugdwet is door de Minister belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ).
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of de ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en/of de ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat hun situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.
Inwerkingtreding en citeertitel (art. 8.2)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Daarnaast wordt de verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2021 ingetrokken. Het college heeft de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-563063.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.