Artikel 2:15a Exploitatie horecabedrijf
1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. Geen vergunning is vereist voor een horecabedrijf dat zich bevindt in:
a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
b. een zorginstelling;
c. een museum;
d. een bedrijfskantine of – restaurant;
e. rouwcentra, begraafplaatsen en crematoria
f. instellingen van paracommerciële rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Drank- en horecawet.
3. De burgemeester kan andere categorieën horeca-bedrijven aanwijzen waarvoor de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel niet geldt.
4. De burgemeester kan de exploitatievergunning weigeren of intrekken als:
a. de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
b. de ondernemer of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
c. de ondernemer of de leidinggevende onder curatele staat;
d. de ondernemer of de leidinggevende niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
e. de ingediende bescheiden niet of niet langer overeenstemmen met de feiten, welke relevant zijn voor de door de burgemeester te nemen beslissing;
f. voor het horecabedrijf een vergunning krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet is vereist en die vergunning is geweigerd, ingetrokken, of de aanvraag om die vergunning buiten behandeling is gelaten.
5. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, als:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;
b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze afdeling geregelde overtreedt;
c. de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf activiteiten plaatsvinden, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;
d. de ondernemer of de leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie;
e. er sprake is van een gewijzigde exploitatie, een wijziging in het beheer of een wijziging in de ondernemer en/of onderneming, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd;
f. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
g. er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
6. De ondernemers die bij de inwerkingtreding van dit artikel al een het horecabedrijf exploiteren zijn vrijgesteld van de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel.
7. De vrijstelling van lid 6 vervalt:
a. zodra de ondernemer een wijziging, van welke aard dan ook, van de Drank- en horecawetvergunning aanvraagt, met uitzondering van een wijziging/aanvulling van het leidinggevendenaanhangsel; en/of:
b. een geheel nieuwe Drank- en horecawetvergunning aanvraagt en/of;
c. de burgemeester de ondernemer een waarschuwing en/of een maatregel op basis van de Horecasanctie-strategie Openbare Orde, het Coffeeshopbeleid Zoetermeer en/of het Toezicht- en Handhavingsmodel DHW heeft opgelegd.
|
Artikel 2:15a Exploitatie horecabedrijf
1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. Geen vergunning is vereist voor een horecabedrijf dat zich bevindt in:
a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
b. een zorginstelling;
c. een museum;
d. een bedrijfskantine of – restaurant;
e. rouwcentra, begraafplaatsen en crematoria
f. instellingen van paracommerciële rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Alcoholwet.
3. De burgemeester kan andere categorieën horecabedrijven aanwijzen waarvoor de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel niet geldt.
4. De burgemeester kan de exploitatievergunning weigeren of intrekken als:
a. de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
b. de ondernemer of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
c. de ondernemer of de leidinggevende onder curatele staat;
d. de ondernemer of de leidinggevende niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
e. de ingediende bescheiden niet of niet langer overeenstemmen met de feiten, welke relevant zijn voor de door de burgemeester te nemen beslissing;
f. voor het horecabedrijf een vergunning krachtens artikel 3 van de Alcoholwet is vereist en die vergunning is geweigerd, ingetrokken, of de aanvraag om die vergunning buiten behandeling is gelaten.
5. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, als:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;
b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze afdeling geregelde overtreedt;
c. de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf activiteiten plaatsvinden, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;
d. de ondernemer of de leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie;
e. er sprake is van een gewijzigde exploitatie, een wijziging in het beheer of een wijziging in de ondernemer en/of onderneming, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd;
f. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
g. er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
6. De ondernemers die bij de inwerkingtreding van dit artikel al een het horecabedrijf exploiteren zijn vrijgesteld van de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel.
7. De vrijstelling van lid 6 vervalt:
a. zodra de ondernemer een wijziging, van welke aard dan ook, van de Alcoholvergunning aanvraagt, met uitzondering van een wijziging/aanvulling van het leidinggevendenaanhangsel; en/of:
b. een geheel nieuwe Alcoholvergunning aanvraagt en/of;
c. de burgemeester de ondernemer een waarschuwing en/of een maatregel op basis van de Horecastrategie Openbare Orde, het Coffeeshopbeleid Zoetermeer en/of het Toezicht- en Handhavingsmodel DHW heeft opgelegd.
|
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
1. De exploitant en de beheerder:
a. staan niet onder curatele;
b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, Aruba, Curacao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
- •
hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer;
- •
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
- •
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
- •
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
- •
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
- •
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- •
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
|
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
1. De exploitant en de beheerder:
a. staan niet onder curatele;
b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, Aruba, Curacao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
- •
hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer;
- •
bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
- •
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
- •
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
- •
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
- •
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- •
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
|
Artikel 6:1a Bestuurlijke boete overlastfeiten openbare ruimte
1. Overtreding door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van het bij of krachtens het de volgende artikelen bepaalde of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden beboet met een bestuurlijke boete:
2:4, lid 1; 2:4, lid 4; 2:5, lid 1; 2:5a, lid 2; 2:6, lid 1; 2:7, lid 1; 2:8, lid 1; 2:8, lid 2; 2:9; 2:11, lid 1a; 2:11, lid 1b; 2:11a, lid 1; 2:13, lid 1; 2:14, lid 1; 2:14, lid 2; 2:24, lid 2; 2:15a, lid 1; 2:16, lid 1; 2:17, lid 2; 2:18, lid 2; 2:19; 2:20; 2:21; 2:25, lid 1; 2:30a, lid 2; 2:30a, lid 3; 2:31, lid 1; 2:31, lid 2; 2:32, lid 1; 2:32, lid 2; 2:32, lid 5; 2:33, lid 1; 2:35, lid 1.a; 2:35, lid 1.b; 2:36, lid 1; 2:36, lid 4; 2:36, lid 5; 2:37, lid 1; 2:37, lid 2; 2:38; 2:38a, lid 1; 2:38a, lid 2; 2:38b, lid 1; 2:39, lid 1; 2:39, lid 2; 2:39, lid 3; 2:40; 2:41, lid 1a; 2:41, lid 1b; 2:41, lid 1c; 2:42, lid 1; 2:42, lid 5; 2:42, lid 6; 2:43, lid 2; 2:43, lid 3; 2:43, lid 4; 2:44, lid 1; 2:47, lid 1; 2:47, lid 2; 2:49, lid 1; 2:49, lid 2; 2:49a lid 1; 2:49a, lid 2; 2:52a, lid 4; 2:52a, lid 5; 2:52d, lid 1; 2:52h, lid 3;3:9, lid 1; 3:9, lid 2; 3:10, lid 1; 4:5, lid 1; 4:5a; 4:6; 4:7; 4:8; 4:8a, lid 2; 4:15, lid 1; 4:15, lid 2; 4:16; 4:18, lid 1; 5:2, lid 1; 5:2, lid 2; 5:3, lid 1; 5:4, lid 1; 5:5, lid 1; 5:6, lid 1; 5:7, lid 1; 5:8, lid 1; 5:9, lid 1; 5:10, lid 1; 5:10, lid 2; 5:10, lid 3; 5:11, lid 1; 5:13, lid 1; 5:13, lid 2; 5:16, lid 1; 5:19, lid 1; 5:20, lid 1; 5:21, lid 1; 5:23, lid 1; 5:23a, lid 2; 5:23a, lid 3; 5:24, lid 1; 5:24, lid 2; 5:25, lid 1; 5:26, lid 1.
2. De boetebedragen als genoemd in de bijlage ‘Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte’ bij dit artikel, vast te stellen.
3. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel is begaan door een natuurlijke persoon, is de hoogte van de bestuurlijke boete gelijk aan het bedrag dat in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift.
4. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een natuurlijke persoon die twaalf, dertien, veertien of vijftien jaar oud is, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift gehalveerd.
5. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een rechtspersoon, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die geldt voor een natuurlijke persoon verdubbeld.
6. De op te leggen bestuurlijke boete kan worden verdubbeld, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete voor de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
7. Het college kan de boetebedragen als vermeld in de bijlage ‘Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte’ bij dit artikel, aanpassen. Daarbij gelden voor het college naast de wettelijke maxima van de boetebedragen de volgende uitgangspunten:
- –
de aanpassing die de minister van Justitie en Veiligheid doet;
- –
het algemene stijgingspercentage, dat gebruikt wordt voor de leges en heffingen.
|
Artikel 6:1a Bestuurlijke boete overlastfeiten openbare ruimte
1. Overtreding door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden beboet met een bestuurlijke boete:
2:4, lid 1; 2:4, lid 4; 2:5, lid 1; 2:5a, lid 2; 2:6, lid 1; 2:7, lid 1; 2:8, lid 1; 2:8, lid 2; 2:9; 2:11, lid 1a; 2:11, lid 1b; 2:11a, lid 1; 2:13, lid 1; 2:14, lid 1; 2:14, lid 2; 2:24, lid 2; 2:15a, lid 1; 2:16, lid 1; 2:17, lid 2; 2:18, lid 2; 2:19; 2:20; 2:21; 2:25, lid 1; 2:30a, lid 2; 2:30a, lid 3; 2:31, lid 1; 2:31, lid 2; 2:32, lid 1; 2:32, lid 2; 2:32, lid 5; 2:33, lid 1; 2:35, lid 1a; 2:35, lid 1b; 2:36, lid 1; 2:36b, lid 1; 2:36b, lid 2; 2:36c, lid 1; 2:36c, lid 2, 2:37, lid 1; 2:37, lid 2; 2:38; 2:38a, lid 1; 2:38a, lid 2; 2:38b, lid 1; 2:39, lid 1; 2:39, lid 2; 2:39, lid 3; 2:40; 2:41, lid 1a; 2:41, lid 1b; 2:41, lid 1c; 2:41, lid 1d; 2:42, lid 1; 2:42, lid 5; 2:42, lid 6; 2:43, lid 2; 2:43, lid 3; 2:43, lid 4; 2:44, lid 1; 2:47, lid 1; 2:47, lid 2; 2:49, lid 1; 2:49, lid 2; 2:49a lid 1; 2:49a, lid 2; 2:52a, lid 4; 2:52a, lid 5; 2:52d, lid 1; 2:52h, lid 3;3:9, lid 1; 3:9, lid 2; 3:10, lid 1; 4:5, lid 1; 4:5a; 4:6; 4:7; 4:8; 4:8a, lid 2; 4:15, lid 1; 4:15, lid 2; 4:16; 4:18, lid 1; 5:2, lid 1; 5:2, lid 2; 5:3, lid 1; 5:4, lid 1; 5:5, lid 1; 5:6, lid 1; 5:7, lid 1; 5:8, lid 1; 5:9, lid 1; 5:10, lid 1; 5:10, lid 2; 5:10, lid 3; 5:11, lid 1; 5:13, lid 1; 5:13, lid 2; 5:16, lid 1; 5:19, lid 1; 5:20, lid 1; 5:21, lid 1; 5:23, lid 1; 5:23a, lid 2; 5:23a, lid 3; 5:24, lid 1; 5:24, lid 2; 5:25, lid 1; 5:26, lid 1.
2. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel is begaan door een natuurlijke persoon, is de hoogte van de bestuurlijke boete gelijk aan het bedrag dat in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift.
3. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een natuurlijke persoon die twaalf, dertien, veertien of vijftien jaar oud is, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift gehalveerd.
4. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een rechtspersoon, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die geldt voor een natuurlijke persoon verdubbeld.
5. De op te leggen bestuurlijke boete kan worden verdubbeld, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete voor de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
6. Het college kan de boetebedragen als vermeld in de bijlage ‘Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte’ bij dit artikel, aanpassen. Daarbij gelden voor het college naast de wettelijke maxima van de boetebedragen de volgende uitgangspunten:
- –
de aanpassing die de minister van Justitie en Veiligheid doet;
- –
het algemene stijgingspercentage, dat gebruikt wordt voor de leges en heffingen.
|