Aanpassing Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer 2022

2022-052185

 

De raad van de gemeente Zoetermeer;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2022

 

besluit:

  • 1.

    De volgende wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer vast te stellen:

     

    Bestaande tekst (schrappingen schuin gedrukt)

    Nieuwe tekst (aanvullingen vet gedrukt)

    Artikel 2:10a Hinderlijke beplanting en voorwerp

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

    Artikel 2:12 Begripsbepaling

    1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a. bioscoopvoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:4 en afdeling 9 van deze verordening;

    g. activiteiten die plaatsvinden in een inrichting en behoren bij het normale gebruik van die inrichting, tenzij deze activiteiten gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde.

    2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingsplechtigheid;

    b. een braderie;

    c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 van deze verordening, op de weg;

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op een openbare plaats.

    Artikel 2:12 Begripsbepaling

    1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a. bioscoopvoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:4 en afdeling 9 van deze verordening;

    g. activiteiten die plaatsvinden in een inrichting en behoren bij het normale gebruik van die inrichting, tenzij deze activiteiten gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde.

    2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingsplechtigheid;

    b. een braderie;

    c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 van deze verordening, op de weg;

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op een openbare plaats.

    Artikel 2:14 Ordeverstoring

    1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

    2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

    3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2:14 Ordeverstoring

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

    Artikel 2:15a Exploitatie horecabedrijf

    1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    2. Geen vergunning is vereist voor een horecabedrijf dat zich bevindt in:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginstelling;

    c. een museum;

    d. een bedrijfskantine of – restaurant;

    e. rouwcentra, begraafplaatsen en crematoria

    f. instellingen van paracommerciële rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Drank- en horecawet.

    3. De burgemeester kan andere categorieën horeca-bedrijven aanwijzen waarvoor de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel niet geldt.

    4. De burgemeester kan de exploitatievergunning weigeren of intrekken als:

    a. de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    b. de ondernemer of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    c. de ondernemer of de leidinggevende onder curatele staat;

    d. de ondernemer of de leidinggevende niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;

    e. de ingediende bescheiden niet of niet langer overeenstemmen met de feiten, welke relevant zijn voor de door de burgemeester te nemen beslissing;

    f. voor het horecabedrijf een vergunning krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet is vereist en die vergunning is geweigerd, ingetrokken, of de aanvraag om die vergunning buiten behandeling is gelaten.

    5. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, als:

    a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;

    b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze afdeling geregelde overtreedt;

    c. de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf activiteiten plaatsvinden, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    d. de ondernemer of de leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie;

    e. er sprake is van een gewijzigde exploitatie, een wijziging in het beheer of een wijziging in de ondernemer en/of onderneming, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd;

    f. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    g. er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    6. De ondernemers die bij de inwerkingtreding van dit artikel al een het horecabedrijf exploiteren zijn vrijgesteld van de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel.

    7. De vrijstelling van lid 6 vervalt:

    a. zodra de ondernemer een wijziging, van welke aard dan ook, van de Drank- en horecawetvergunning aanvraagt, met uitzondering van een wijziging/aanvulling van het leidinggevendenaanhangsel; en/of:

    b. een geheel nieuwe Drank- en horecawetvergunning aanvraagt en/of;

    c. de burgemeester de ondernemer een waarschuwing en/of een maatregel op basis van de Horecasanctie-strategie Openbare Orde, het Coffeeshopbeleid Zoetermeer en/of het Toezicht- en Handhavingsmodel DHW heeft opgelegd.

    Artikel 2:15a Exploitatie horecabedrijf

    1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    2. Geen vergunning is vereist voor een horecabedrijf dat zich bevindt in:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginstelling;

    c. een museum;

    d. een bedrijfskantine of – restaurant;

    e. rouwcentra, begraafplaatsen en crematoria

    f. instellingen van paracommerciële rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Alcoholwet.

    3. De burgemeester kan andere categorieën horecabedrijven aanwijzen waarvoor de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel niet geldt.

    4. De burgemeester kan de exploitatievergunning weigeren of intrekken als:

    a. de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    b. de ondernemer of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    c. de ondernemer of de leidinggevende onder curatele staat;

    d. de ondernemer of de leidinggevende niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;

    e. de ingediende bescheiden niet of niet langer overeenstemmen met de feiten, welke relevant zijn voor de door de burgemeester te nemen beslissing;

    f. voor het horecabedrijf een vergunning krachtens artikel 3 van de Alcoholwet is vereist en die vergunning is geweigerd, ingetrokken, of de aanvraag om die vergunning buiten behandeling is gelaten.

    5. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, als:

    a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;

    b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze afdeling geregelde overtreedt;

    c. de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf activiteiten plaatsvinden, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    d. de ondernemer of de leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie;

    e. er sprake is van een gewijzigde exploitatie, een wijziging in het beheer of een wijziging in de ondernemer en/of onderneming, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd;

    f. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    g. er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    6. De ondernemers die bij de inwerkingtreding van dit artikel al een het horecabedrijf exploiteren zijn vrijgesteld van de vergunningplicht van lid 1 van dit artikel.

    7. De vrijstelling van lid 6 vervalt:

    a. zodra de ondernemer een wijziging, van welke aard dan ook, van de Alcoholvergunning aanvraagt, met uitzondering van een wijziging/aanvulling van het leidinggevendenaanhangsel; en/of:

    b. een geheel nieuwe Alcoholvergunning aanvraagt en/of;

    c. de burgemeester de ondernemer een waarschuwing en/of een maatregel op basis van de Horecastrategie Openbare Orde, het Coffeeshopbeleid Zoetermeer en/of het Toezicht- en Handhavingsmodel DHW heeft opgelegd.

    Afdeling 7. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

    Artikel 2:22a Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    alcoholhoudende drank, horecabedrijf, horecalokaliteit, inrichting, paracommerciële rechtspersoon, sterke drank, slijtersbedrijf en zwak-alcoholhoudende drank, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

    Afdeling 7. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

    Artikel 2:22a Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    alcoholhoudende drank, horecabedrijf, horecalokaliteit, inrichting, paracommerciële rechtspersoon, sterke drank, slijtersbedrijf en zwak-alcoholhoudende drank, dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

    Artikel 2:22c Proeverij in slijtlokaliteit

    1. Slijtlokaliteiten zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun lokaliteit.

    2. De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.

    Artikel 2:36 Gebruik van drank drugs en/of lachgas

    1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw die deel uitmaken van een door de burgemeester aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

    2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voor zover artikel 45 van de Drank- en Horecawet van toepassing is.

    3. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

    4. Het is verboden op een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben als dit gepaard gaat met gedrag dat de openbare orde verstoort, het woon- en leefklimaat aantast of anderszins overlast veroorzaakt.

    5.Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

    6. Het is verboden op een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw lachgas als roesmiddel recreatief te gebruiken, toe te dienen, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

    Artikel 2:36 Alcoholnuttigingsverbod

    1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw die deel uitmaken van een door de burgemeester aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

    2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voor zover artikel 45 van de Alcoholwet van toepassing is.

    3. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en

    b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

    Artikel 2:36b Drugsverbod

    1. Het is verboden op een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

    2. Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhan-den te hebben.

    Artikel 2:36c Lachgasverbod

    1. Het is verboden op een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor publiek toegankelijk gebouw lachgas als roesmiddel recreatief te gebruiken, toe te dienen, voorberei-dingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

    2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door de burgemeester ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

    3. De burgemeester kan in het aanwijzingsbesluit het verbod van lid 2 beperken tot bepaalde tijden.

    Artikel 2:37a Instrument woonoverlast

    1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt draagt er zorg voor dat:

    • door gedragingen in of vanuit die woning of vanaf dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt of:

    • in de onmiddellijke nabijheid van die woning of vanaf dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

    2. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven draagt er zorg voor dat:

    • door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt of:

    • in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

    3. Als de burgemeester naar aanleiding van een schending van de zorgplicht zoals verwoord in de leden 1 en 2 van dit artikel een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang oplegt kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

    4. De burgemeester stelt beleidsregels op ter uitvoering van het instrument tegen woonoverlast.

    Artikel 2:37a Instrument woonoverlast

    1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt draagt er zorg voor dat:

    • door gedragingen in of vanuit die woning of vanaf dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt of:

    • in de onmiddellijke nabijheid van die woning of vanaf dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

    2. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf tegen betaling in gebruik geeft draagt er zorg voor dat:

    • door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt of:

    • in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

    3. Als de burgemeester naar aanleiding van een schending van de zorgplicht zoals verwoord in de leden 1 en 2 van dit artikel een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang oplegt kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

    4. De burgemeester stelt beleidsregels op ter uitvoering van het instrument tegen woonoverlast.

    Artikel 2:38b Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

    1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

    2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2:41 Loslopende honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond daadwerkelijk met een fysieke lijn of riem is aangelijnd;

    b. op een door het college aangewezen plaats;

    c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    3. De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a en b, zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

    Artikel 2:41 Loslopende honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond is aangelijnd;

    b. op een door het college aangewezen plaats;

    c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen openbare plaats zonder dat die hond is aangelijnd; 

    d. op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond

    Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

    1. De exploitant en de beheerder:

    a. staan niet onder curatele;

    b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

    2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, Aruba, Curacao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer;

    • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

    Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

    1. De exploitant en de beheerder:

    a. staan niet onder curatele;

    b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

    2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, Aruba, Curacao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer;

    • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

    Artikel 6:1a Bestuurlijke boete overlastfeiten openbare ruimte

    1. Overtreding door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van het bij of krachtens het de volgende artikelen bepaalde of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden beboet met een bestuurlijke boete:

    2:4, lid 1; 2:4, lid 4; 2:5, lid 1; 2:5a, lid 2; 2:6, lid 1; 2:7, lid 1; 2:8, lid 1; 2:8, lid 2; 2:9; 2:11, lid 1a; 2:11, lid 1b; 2:11a, lid 1; 2:13, lid 1; 2:14, lid 1; 2:14, lid 2; 2:24, lid 2; 2:15a, lid 1; 2:16, lid 1; 2:17, lid 2; 2:18, lid 2; 2:19; 2:20; 2:21; 2:25, lid 1; 2:30a, lid 2; 2:30a, lid 3; 2:31, lid 1; 2:31, lid 2; 2:32, lid 1; 2:32, lid 2; 2:32, lid 5; 2:33, lid 1; 2:35, lid 1.a; 2:35, lid 1.b; 2:36, lid 1; 2:36, lid 4; 2:36, lid 5; 2:37, lid 1; 2:37, lid 2; 2:38; 2:38a, lid 1; 2:38a, lid 2; 2:38b, lid 1; 2:39, lid 1; 2:39, lid 2; 2:39, lid 3; 2:40; 2:41, lid 1a; 2:41, lid 1b; 2:41, lid 1c; 2:42, lid 1; 2:42, lid 5; 2:42, lid 6; 2:43, lid 2; 2:43, lid 3; 2:43, lid 4; 2:44, lid 1; 2:47, lid 1; 2:47, lid 2; 2:49, lid 1; 2:49, lid 2; 2:49a lid 1; 2:49a, lid 2; 2:52a, lid 4; 2:52a, lid 5; 2:52d, lid 1; 2:52h, lid 3;3:9, lid 1; 3:9, lid 2; 3:10, lid 1; 4:5, lid 1; 4:5a; 4:6; 4:7; 4:8; 4:8a, lid 2; 4:15, lid 1; 4:15, lid 2; 4:16; 4:18, lid 1; 5:2, lid 1; 5:2, lid 2; 5:3, lid 1; 5:4, lid 1; 5:5, lid 1; 5:6, lid 1; 5:7, lid 1; 5:8, lid 1; 5:9, lid 1; 5:10, lid 1; 5:10, lid 2; 5:10, lid 3; 5:11, lid 1; 5:13, lid 1; 5:13, lid 2; 5:16, lid 1; 5:19, lid 1; 5:20, lid 1; 5:21, lid 1; 5:23, lid 1; 5:23a, lid 2; 5:23a, lid 3; 5:24, lid 1; 5:24, lid 2; 5:25, lid 1; 5:26, lid 1.

    2. De boetebedragen als genoemd in de bijlage ‘Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte’ bij dit artikel, vast te stellen.

    3. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel is begaan door een natuurlijke persoon, is de hoogte van de bestuurlijke boete gelijk aan het bedrag dat in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift.

    4. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een natuurlijke persoon die twaalf, dertien, veertien of vijftien jaar oud is, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift gehalveerd.

    5. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een rechtspersoon, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die geldt voor een natuurlijke persoon verdubbeld.

    6. De op te leggen bestuurlijke boete kan worden verdubbeld, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete voor de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

    7. Het college kan de boetebedragen als vermeld in de bijlage ‘Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte’ bij dit artikel, aanpassen. Daarbij gelden voor het college naast de wettelijke maxima van de boetebedragen de volgende uitgangspunten:

    • de aanpassing die de minister van Justitie en Veiligheid doet;

    • het algemene stijgingspercentage, dat gebruikt wordt voor de leges en heffingen.

    Artikel 6:1a Bestuurlijke boete overlastfeiten openbare ruimte

    1. Overtreding door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden beboet met een bestuurlijke boete:

    2:4, lid 1; 2:4, lid 4; 2:5, lid 1; 2:5a, lid 2; 2:6, lid 1; 2:7, lid 1; 2:8, lid 1; 2:8, lid 2; 2:9; 2:11, lid 1a; 2:11, lid 1b; 2:11a, lid 1; 2:13, lid 1; 2:14, lid 1; 2:14, lid 2; 2:24, lid 2; 2:15a, lid 1; 2:16, lid 1; 2:17, lid 2; 2:18, lid 2; 2:19; 2:20; 2:21; 2:25, lid 1; 2:30a, lid 2; 2:30a, lid 3; 2:31, lid 1; 2:31, lid 2; 2:32, lid 1; 2:32, lid 2; 2:32, lid 5; 2:33, lid 1; 2:35, lid 1a; 2:35, lid 1b; 2:36, lid 1; 2:36b, lid 1; 2:36b, lid 2; 2:36c, lid 1; 2:36c, lid 2, 2:37, lid 1; 2:37, lid 2; 2:38; 2:38a, lid 1; 2:38a, lid 2; 2:38b, lid 1; 2:39, lid 1; 2:39, lid 2; 2:39, lid 3; 2:40; 2:41, lid 1a; 2:41, lid 1b; 2:41, lid 1c; 2:41, lid 1d; 2:42, lid 1; 2:42, lid 5; 2:42, lid 6; 2:43, lid 2; 2:43, lid 3; 2:43, lid 4; 2:44, lid 1; 2:47, lid 1; 2:47, lid 2; 2:49, lid 1; 2:49, lid 2; 2:49a lid 1; 2:49a, lid 2; 2:52a, lid 4; 2:52a, lid 5; 2:52d, lid 1; 2:52h, lid 3;3:9, lid 1; 3:9, lid 2; 3:10, lid 1; 4:5, lid 1; 4:5a; 4:6; 4:7; 4:8; 4:8a, lid 2; 4:15, lid 1; 4:15, lid 2; 4:16; 4:18, lid 1; 5:2, lid 1; 5:2, lid 2; 5:3, lid 1; 5:4, lid 1; 5:5, lid 1; 5:6, lid 1; 5:7, lid 1; 5:8, lid 1; 5:9, lid 1; 5:10, lid 1; 5:10, lid 2; 5:10, lid 3; 5:11, lid 1; 5:13, lid 1; 5:13, lid 2; 5:16, lid 1; 5:19, lid 1; 5:20, lid 1; 5:21, lid 1; 5:23, lid 1; 5:23a, lid 2; 5:23a, lid 3; 5:24, lid 1; 5:24, lid 2; 5:25, lid 1; 5:26, lid 1.

    2. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel is begaan door een natuurlijke persoon, is de hoogte van de bestuurlijke boete gelijk aan het bedrag dat in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift.

    3. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een natuurlijke persoon die twaalf, dertien, veertien of vijftien jaar oud is, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die in die bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift gehalveerd.

    4. Indien de overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage van lid 2 van dit artikel, is begaan door een rechtspersoon, wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die geldt voor een natuurlijke persoon verdubbeld.

    5. De op te leggen bestuurlijke boete kan worden verdubbeld, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete voor de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

    6. Het college kan de boetebedragen als vermeld in de bijlage ‘Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte’ bij dit artikel, aanpassen. Daarbij gelden voor het college naast de wettelijke maxima van de boetebedragen de volgende uitgangspunten:

    • de aanpassing die de minister van Justitie en Veiligheid doet;

    • het algemene stijgingspercentage, dat gebruikt wordt voor de leges en heffingen.

  • 2.

    De volgende bestuurlijke boetes vast te stellen en op te nemen in de lijst Boetebedragen overlastfeiten openbare ruimte:

    • Artikel 2:36c, lid 1 Overtreden lachgasverbod: gebruik: 150 euro;

    • Artikel 2:36c, lid 1 Overtreden lachgasverbod: voorbereidingen treffen: 150 euro;

    • Artikel 2:36c, lid 1 Overtreden lachgasverbod: voorwerpen of stoffen voorhanden hebben: 150 euro;

    • Artikel 2:36c, lid 2 Overtreden lachgasverbod: gebruik: 150 euro;

    • Artikel 2:36c, lid 2 Overtreden lachgasverbod: voorbereidingen treffen: 150 euro;

    • Artikel 2:36c, lid 2 Overtreden lachgasverbod: voorwerpen of stoffen voorhanden hebben: 150 euro;

    • Artikel 2:41, lid 1d Loslopende honden op een aangewezen openbare plaats buiten de bebouwde kom: 100 euro.

Dit besluit treedt in werking twee weken na de bekendmaking daarvan. Tenzij over besluitpunt 1 een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan. Over besluitpunt 2 kan op grond van artikel 1:3c van de Referendumverordening geen referendum worden gehouden.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad op 6 december 2022,

de griffier,

drs. R. Blokland MCM

de voorzitter,

drs. M.J. Bezuijen

Naar boven