Verordening maatschappelijke ondersteuning Gooise Meren 2023

Leeswijzer

 

Deze verordening is bedoeld om de rechten en plichten voor inwoners met een hulpvraag (en van hun omgeving), bij gebruikmaking van hulp en ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) weer te geven. Onderliggende Verordening is de vertaling van de wettekst van de Wmo en is daarmee het juridisch kader waarbinnen de consulenten maatwerkvoorzieningen voor hulp en ondersteuning indiceren.

 

Als een inwoner een hulpvraag zich meldt bij de gemeente zal er een gesprek tussen deze inwoner (en diens mantelzorger(s) volgen over wat passende, doelmatige hulp en ondersteuning is als antwoord op de hulpvraag. De geldende juridische termen van de verordening zal de consulent in dat gesprek aan de inwoner toelichten. De gratis onafhankelijke cliëntondersteuning door stichting MEE kan de inwoner voorafgaand, tijdens en na het gesprek met de gemeente ook helpen de terminologie uit de Verordening te begrijpen. Ook in de overige communicatie zoals indicatiebeschikkingen, licht de gemeente haar besluiten over de aangevraagde maatwerkvoorzieningen aan inwoners toe (beschikkingen).

 

Als er vragen over de inhoud van deze verordening zijn kan er contact op worden genomen met de gemeente (telefoon 035-207 00 00 of via de site van de gemeente www.gooisemeren.nl).

 

Bij deze verordening horen Nadere regels 2023. Hierin wordt de bedoeling en juridische reikwijdte van deze verordening in details nader toegelicht.

 

De raad van de gemeente Gooise Meren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 23 augustus 2022;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede,] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van het Beraad Gooise Meren;

 

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

 

dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

 

dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

 

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

 

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gooise Meren 2023.

Artikel 1a. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet verstaan onder:

 

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening in de vorm van een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel die regulier verkrijgbaar is, en die niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld is, daadwerkelijk beschikbaar is, niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen met hetzelfde doel, en een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, toegankelijk is en gericht op maatschappelijke ondersteuning

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    bijdrage: een bijdrage in de kosten van een voorziening als bedoeld in de artikelen 2.1.4 lid 1; en 2.1.4a van de Wmo 2015;

  • e.

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2., lid 1, van de wet. Waar verwezen wordt naar “hij” kan ook “zij” gelezen worden;

  • f.

    cliëntondersteuning; onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • g.

    eigen kracht: eigen talenten, vaardigheden, kennis en ervaring van inwoners om zelf bij te dragen aan het oplossen van hun hulpvraag;

  • h.

    gebruikelijke hulp: gebruikelijke hulp is ‘de normale’, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Het gaat om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht mag worden van een echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening mee gehouden. Het uitgangspunt is dat huisgenoten samen verantwoordelijk zijn voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevored. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke hulp). Gebruikelijke hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening.

  • i.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • j.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

  • k.

    hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen. Daarbij is de gemeente Gooise Meren een koopgemeente. Dat betekent dat het aangevraagde hulpmiddel door de gemeente in natura wordt ingekocht, en deze in bruikleen dan wel in eigendom geeft aan de cliënt;

  • l.

    huisgenoot: iedere persoon met wie de cliënt een duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • m.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • n.

    informele zorg: mantelzorg en vrijwilligerszorg vormen samen de informele zorg;

  • o.

    instelling: organisatie die een voorziening voor beschermd wonen of opvang biedt met een subsidie op grond van de Algemene subsidieverordening van de gemeente dan wel in opdracht van de gemeente door middel van aanbesteding en inkoop;

  • p.

    kostprijs: de prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier met daarin begrepen eventuele onderhoudskosten;

  • q.

    leefeenheid: een eenheid bestaande uit samenwonende personen die al dan niet samen met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert;

  • r.

    maatschappelijke ondersteuning:

    • 1°.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2°.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3°.

      bieden van beschermd wonen en opvang;

  • s.

    maatwerkvoorziening in natura: een voorziening, in de vorm van goederen in bruikleen, goederen in eigendom, als persoonlijke dienstverlening of ondersteuning, beschermd wonen of opvang;

  • t.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • u.

    melding: kenbaar maken van een hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • v.

    professionele maatschappelijke ondersteuning:

    • ondersteuning beroepsmatig verleend door een persoon:

      • o

        die de opleidings- en beroepskwalificaties heeft om de betreffende hulp en zorg beroepsmatig te mogen verlenen, en die

      • o

        geen deel uitmaakt van het sociale netwerk van de cliënt; en

      • o

        zelfstandig werkend ondernemer is.

    • ondersteuning niet-beroepsmatig verleend door een persoon die:

      • o

        de opleidings- en beroepskwalificaties heeft om de betreffende hulp en zorg beroepsmatig te mogen verlenen, en

      • o

        die deel uitmaakt van het sociale netwerk van de cliënt, en

      • o

        die deze hulp en zorg niet verleent als gebruikelijke zorg zoals gedefinieerd in de Nadere regels (bijlage) bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gooise Meren 2023;

  • w.

    niet-professionele maatschappelijke ondersteuning:

    • ondersteuning verleend door een persoon die deel uitmaakt van het sociale netwerk van de cliënt, waarbij,

    • de persoon die de hulp en ondersteuning verleent niet beschikt over de opleidings- en beroepskwalificaties om de betreffende hulp en zorg beroepsmatig te mogen verlenen, en:

    • geen sprake is van gebruikelijke zorg zoals gedefinieerd in artikel 11;

  • x.

    onderzoek: nagaan van behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en de ondersteuningsbehoefte van diens mantelzorger(s) om de mogelijkheden tot verbetering van zelfredzaamheid en participatie of het voorzien in beschermd wonen of opvang inzichtelijk te maken;

  • y.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • z.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • aa.

    Pgb-plan: plan dat de cliënt die diens maatwerkvoorziening wil ontvangen in de vorm van een Pgb, moet indienen (ook wel, met name voor beschermd wonen, uitvoeringsplan genoemd);

  • bb.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke sfeer of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoud;

  • cc.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • dd.

    wooninitiatief: een kleinschalig wooninitiatief is een groep mensen die (intensieve) zorg nodig hebben. Zij huren of kopen zelf woonruimte. En zij regelen samen de zorg, vaak met hulp van hun familie. Andere woorden voor kleinschalig wooninitiatief zijn, woonproject, ouderinitiatief, Thomashuis of cliëntinitiatief;

  • ee.

    woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een cliënt bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt;

  • ff.

    vervoersvoorzieningen: een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon met beperkingen bij het vervoer buitenshuis ondervindt;

  • gg.

    voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • hh.

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • ii.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1b. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Artikel 2. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een hulpvraag kan een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk binnen 2 weken na de ontvangst en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek doch binnen zes weken na binnenkomst van de melding;

  • 3.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen;

  • 4.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek;

  • 5.

    De hulpvraag die direct kan worden beantwoord en geen nader onderzoek behoeft, wordt niet aangemerkt als melding.

Artikel 3. Clientondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is;

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

Artikel 4. Het onderzoek

  • 1.

    Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit;

  • 2.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek;

  • 3.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt overlegt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

  • 4.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in het derde lid;

  • 5.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening;

Artikel 5. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoefte die voorkomt uit de persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling, gezinssituatie en mogelijkheden van cliënt;

    • b.

      de draagkracht en steunbehoefte van de eventuele mantelzorger van cliënt en de belasting die deze ervaart bij de zorg voor de cliënt;

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om op eigen kracht en/of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheid om door middel van (algemene) voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten het gewenste resultaat namelijk verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, te bereiken;

    • g.

      de mogelijkheid om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, zorg, onderwijs, welzijn, wonen, maatschappelijke ondersteuning en/of werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      indien van toepassing: of er sprake is van een bijdrage in de kosten voor het gebruik van een voorziening met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • j.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te treffen;

    • k.

      andere aspecten die in het kader van het onderzoek noodzakelijk zijn.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, lid 3, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid;

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten, de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken;

  • 4.

    Als de cliënt en zijn hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek;

  • 5.

    Het college is bevoegd om in het kader van het onderzoek de cliënt of diens vertegenwoordiger op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen, rekening houdend met de in de persoon gelegen mogelijkheden en/of beperkingen;

  • 6.

    De cliënt of diens vertegenwoordiger dient aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek;

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate beschikbare voorziening.

Artikel 6. Onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk doch binnen 5 werkdagen na afronding van het onderzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het onderzoeksverslag);

  • 2.

    cliënt of diens vertegenwoordiger kan feitelijk onjuiste en/of onvolledige gegevens corrigeren en kan zijn opmerkingen bij het onderzoeksverslag kenbaar maken. Correcties en latere opmerkingen worden aan het dossier van de cliënt toegevoegd.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorg ervoor dat het getekend exemplaar zo spoedig mogelijk maar binnen twee weken na ontvangst van voornoemd verslag wordt geretourneerd aan de contactpersoon van de gemeente met wie hij het gesprek heeft gevoerd. Bij geen reactie en zonder tegenbericht van de cliënt gaat de gemeente er van uit dat de cliënt stilzwijgend akkoord is met het verslag. Als de cliënt tekent voor gezien kan hij daarbij de redenen aangeven waarom hij niet akkoord is. Opmerkingen van de cliënt worden aan het dossier toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening of pgb schriftelijk indienen bij het college. Dit kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken na ontvangst van de melding;

  • 2.

    Het college beoordeelt de aanvraag op basis van het in artikel 4 omschreven onderzoek;

  • 3.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag voor een maatwerkvoorziening of pgb als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven, en de aanvraag voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt;

  • 4.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag;

  • 5.

    Het besluit op de aanvraag is zo nodig afgestemd op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, schuldhulpverlening, werk en inkomen en politie en justitie.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag, als bedoeld in artikel 7 lid 3, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening;

  • 2.

    Het college zet bij de beoordeling of een maatwerkvoorziening zal worden verstrekt, steeds de ondersteuningsvraag van de cliënt centraal en betrekt bij de beoordeling van diens aanvraag alle betrokken belangen, waaronder de belangen van de cliënt zelf, diens naaste omgeving, diens familie, het maatschappelijk belang in algemene zin en de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid;

  • 3.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

  • 4.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5.

    Een maatwerkvoorziening draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of; het voeren van een gestructureerd huishouden en/of; het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of; beschermd wonen en/of opvang;

  • 6.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt in beginsel en na zorgvuldige afweging van de belangen van de cliënt en zijn omgeving alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de vraag voor de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven;

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 8.

    Indien meerdere voorzieningen als passend aan te merken zijn, kent het college de goedkoopst adequate voorziening toe;

  • 9.

    Beschikbare maatwerkvoorzieningen

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar.

    • Voor vervoer en mobiliteit:

      • a.

        binnen een standaard leveringsassortiment;

      • b.

        vervoerspas voor Wmo-vervoer. Een persoonsgebonden budget voor het gebruik van een (rolstoel)taxi/individueel taxivervoer bedraagt het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 1.500 kilometer per kalenderjaar en maximaal 25 kilometer per rit. In bijzondere gevallen kan van het voorgaande afgeweken worden.

      • c.

        een persoonsgebonden budget (pgb) voor individueel vervoer of autoaanpassing en sportvoorziening, uitgaande van maximaal 1.500 kilometer per kalenderjaar en maximaal 25 kilometer per rit. In bijzondere gevallen kan van het voorgaande afgeweken worden.

    • Voor wonen:

      • a.

        hulpmiddelen binnen een standaard leveringsassortiment;

      • b.

        woningaanpassing (woontechnisch en/of bouwkundig);

      • c.

        losse woonunit voor extra leefruimte;

      • d.

        een pgb voor: een verhuizing, bezoekbaar maken van een woning, huurderving (gemis aan huurinkomsten) aan verhuurder, dubbele huur tot maximaal 6 maanden én tot maximaal de bovengrens voor huurtoeslag, saneren van de woning en verbouwingswerkzaamheden ook indien er om medische redenen tijdelijke huisvesting nodig is.

    • Ondersteuning bij huishoudelijke taken (Schoon Huis: Hulp bij het huishouden)

    • Maatschappelijke Ondersteuning: Begeleiding

      • a.

        persoonlijke verzorging regulier

      • b.

        begeleiding individueel regulier

      • c.

        begeleiding individueel specialistisch

      • d.

        dagbesteding Licht

      • e.

        dagbesteding: Middel

      • f.

        dagbesteding: Zwaar

      • g.

        arbeidsmatige dagbesteding

      • h.

        kortdurend verblijf

      • i.

        zelfstandig leven

      • j.

        d, e, f en h zo nodig gecombineerd met:

      • k.

        vervoer naar dagbesteding: Licht of Middel

    • Opvang voor dak- en thuislozen of na huiselijk geweld (24 uursopvang)

    • Beschermd wonen voor kwetsbare personen met ernstige zelfredzaamheidstekorten in de samenleving, die gelet op de complexe problematiek 24 uur per dag ondersteuning en/of toezicht met noodzakelijk verblijf nodig hebben.

  • 10.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning, wordt onderzocht of verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is. Een woningaanpassing (verbouwen of aanpassen van de woning) of een woonvoorziening (tillift, douchestoel e.d.) in de vorm van een Pgb of een voorziening in natura wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 8 lid 3;

    • b.

      indien het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing de hulpvraag had kunnen voorkomen, in dat geval kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie;

    • c.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt voorafgaand de melding, aanvraag of het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld en het college vaststelt dat de melding dan wel de aanvraag niet eerder ingediend kon worden en de betreffende voorziening niet langer dan een half jaar voorafgaand aan de melding, aanvraag of het besluit is gerealiseerd of geaccepteerd, en:

      • a.

        de cliënt aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn, en:

      • b.

        het college tot het oordeel komt dat de betreffende maatwerkvoorziening noodzakelijk is;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • e.

      indien de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning bij een verzoek om herverstrekking of ongewijzigde verlenging;

    • f.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • g.

      indien zorg en/of (groeps)begeleiding in het buitenland plaatsvindt, tenzij het college hiervoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen andere noodzakelijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • d.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      voor zover het voorzieningen in woongebouwen betreft die specifiek gericht zijn op ouderen of mensen met beperkingen en die bij nieuwbouw of renovatie meegenomen kunnen worden;

    • f.

      als de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • g.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

    • h.

      indien de gevraagde maatwerkvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van sociale woningbouw (beschreven in het geldende Bouwbesluit);

    • i.

      wanneer het om verhuiskosten gaat vanuit de ouderlijke woning naar de eerste zelfstandige woonruimte;

    • j.

      als belanghebbende verhuist naar een tijdelijke woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar te bewonen.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening legt het college in ieder geval de volgende onderdelen bij beschikking vast:

    • a.

      de conclusies uit het onderzoek;

    • b.

      de resultaten die cliënt wenst te bereiken;

    • c.

      welke voorziening(en) het college treft om het resultaat te bereiken;

    • d.

      in welke vorm en omvang de voorziening wordt verstrekt;

    • e.

      de kostprijs van de voorziening;

    • f.

      de ingangsdatum en duur van de voorziening;

    • g.

      de voorwaarden waaronder de voorziening is verstrekt;

    • h.

      of er sprake is van een tussentijdse evaluatie en de wijze waarop dit plaatsvindt;

    • i.

      of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage;

    • j.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • k.

      de wijze waarop bezwaar gemaakt kan worden tegen de beschikking.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt aanvullend in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 11. Regels voor het persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt, indien cliënt dit wenst, een pgb indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waarneming van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger (niet zijnde de hulpverlener);

    • b.

      de cliënt en/of diens vertegenwoordiger de aan het pgb verbonden taken en verantwoordelijkheden op verantwoorde wijze kan uitvoeren en op zich kan nemen;

    • c.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

    • d.

      het college van oordeel is dat de in te kopen maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en effectief bijdraagt aan het te bereiken resultaat.

  • 2.

    De hoogte van een pgb (algemeen)

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet: welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken, en

    • d.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste en adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura. Voor hulpmiddelen gelden specifieke contractafspraken over de prijzen van de hulpmiddelen;

    • e.

      Wanneer cliënt niet professionele ondersteuning verwerft/via het informele circuit ondersteuning verwerft, wordt de hoogte van het pgb bepaald aan de hand van het geldend minimum uurloon zoals het Sociale Verzekeringsbank (SVB) dit hanteert.

  • 3.

    Regels pgb diensten, niet zijnde beschermd wonen:

    • a.

      De hoogte van een pgb wordt vastgesteld op basis van: het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. Daaronder is ook het vervoer begrepen van en naar de locatie waar de geïndiceerde maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 8 lid 8 van de verordening wordt geboden;

    • b.

      De hoogte van een pgb bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage, tenzij de cliënt aantoont dat met het toe te kennen pgb de geïndiceerde maatwerkvoorziening niet kan worden ingekocht;

    • c.

      Voor de goedkoopst passende bijdrage hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht:

      • –.

        90% voor ondersteuners die in dienst zijn van een professionele instelling;

      • –.

        75% voor ondersteuners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst;

      • –.

        het geldend minimum uurloon voor personen uit het sociaal netwerk of niet-professionele ondersteuners zoals SVB deze hanteert.

    • d.

      Het college past de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders toe zoals deze zijn vastgesteld door de Regio Gooi- en Vechtstreek.

  • 4.

    Regels pgb woonvoorzieningen, vervoer en hulpmiddelen:

    • a.

      De hoogte van het pgb voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage en niet meer dan de werkelijke kosten waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan, conform hetgeen de Regio Gooi- en Vechtstreek daarover heeft vastgelegd. Voor hulpmiddelen gelden specifieke contractafspraken over de prijzen van de hulpmiddelen;

    • b.

      Het college stelt het pgb voor een woningaanpassing vast op basis van een programma van eisen. Daarbij kan het college bijkomende noodzakelijke kosten in aanmerking nemen;

    • c.

      Het college kan de hoogte van het pgb vaststellen op basis van een offerte indien de geïndiceerde maatwerkvoorziening waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten niet valt binnen het assortiment van gecontracteerde aanbieders;

    • d.

      Een pgb voor aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening bedraagt de maximale prijs als benoemd in de Handreiking Sporthulpmiddelen (opdrachtgever, ministerie van VWS). Er geldt geen eigen bijdrage voor een sportvoorziening. De voorwaarden zijn:

      • –.

        Lid zijn van een sportvereniging;

      • –.

        Actief deelnemen aan de sportactiviteit waarvoor de sportvoorziening nodig is.;

      • –.

        Gebruik handbewogen sportvoorziening voor een minimale periode van 3 jaar;

      • –.

        Gebruik elektrische sportvoorziening voor een minimale periode van 6 jaar;

      • –.

        Pgb wordt uitgekeerd na inleveren aankoopnota voorziening;

    • e.

      Indien een pgb wordt verstrekt voor de aanschaf van goederen wordt indien van toepassing een (jaarlijks) bedrag verstrekt ter dekking van een deel van of de totale onderhouds- en reparatiekosten. De maximale vergoeding staat gelijk aan het bedrag voor onderhouds- en reparatiekosten voor de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.

  • 5.

    Regels Hoogte pgb beschermd wonen

    • a.

      Het pgb beschermd wonen kan nooit hoger zijn dan ZIN;

    • b.

      Het pgb beschermd wonen wordt vastgesteld op 97% van het ZIN tarief van het betreffende pakket zonder toeslagen voor huisvesting, dagactiviteiten en vervoer;

    • c.

      Het pgb kan alleen ingezet worden voor zorg en niet voor kosten van huisvesting;

    • d.

      Het college stelt elk jaar het definitieve pgb beschermd wonen vast bij bekendmaking van de ZIN tarieven voor het daaropvolgende jaar, vastgesteld door de Regio Gooi- en Vechtstreek.

  • 6.

    Kwaliteitseisen Pgb:

    • a.

      Bij de beoordeling van de kwaliteit als bedoeld in de wet gaat het college in ieder geval uit van de Algemeen geldende normen (ondergrensnormen).

    • b.

      Het doel van de normen als bedoeld in het vorige lid is onwenselijke en onveilige situaties te minimaliseren waarbij 3 thema’s centraal staan:

      • cliëntgerichte ondersteuning, hetgeen gepaard kan gaan met een door de aanbieder opgesteld ondersteuningsplan wat in samenspraak met de cliënt tot stand is gekomen en is afgestemd op zijn behoeften. De aanbieder voert dat plan uit, toetst en evalueert dit regelmatig in samenspraak met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger;

      • veilige voorziening, wat betrekking heeft op: de cliëntveiligheid (sociale en fysieke veiligheid), professionals en vrijwilligers in contact met cliënten en beleid over ongewenst gedrag en veiligheid van cliënt en professional, daaronder begrepen het beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De aanbieder werkt conform het protocol calamiteitentoezicht als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de wet;

      • bedrijfsvoering en organisatie, het betreft de continue cyclus van kwaliteitsverbetering, waar de aanbieder aan werkt.

  • 7.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      uit het door de cliënt opgestelde plan blijkt dat dit de goedkoopste en adequate oplossing is om het door de gemeente en cliënt overeengekomen resultaat te bereiken;

    • b.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het tweede en derde lid gehanteerde tarief, en

    • c.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 8.

    Het college stelt nadere regels op voor de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen. Voor de opleidings- en beroepskwalificaties van een ondersteuner in dienst van een professionele instelling of een ondersteuner die werkzaam is als zelfstandig werkend ondernemer hanteert de gemeente dezelfde eisen als die voor de aanbieder van Zorg in natura (Zin) gelden, zoals beschreven in het Toelatingsdocument Maatschappelijke ondersteuning van Inkoop en contractbeheer Gooi en Vechtstreek (dossiernummer SD001/2021), versie 25-06-2020. Voornoemd Toelatingsdocument is bij besluit vastgesteld op 11 augustus 2020 (besluit nummer 1870453).

Artikel 12. Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet.

Artikel 13. Controle

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het onderzoeken, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Artikel 14. Regels voor bijdrage in de kosten van een algemene voorziening

  • 1.

    Voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde onafhankelijke cliëntondersteuning, kan de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. Dit kan worden bepaald door de instantie die de algemene voorziening biedt.

  • 2.

    De instellingen stellen de hoogte van de bijdrage in de kosten vast en innen deze. De instellingen informeren het college over de hoogte van de bijdragen en de wijze van inning.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage in de kosten wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van deze voorziening. De kostprijs van de voorziening geldt als maximum voor de bijdrage in de kosten;

  • 4.

    De gemeente wijst géén algemene voorzieningen aan waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie om zodoende het abonnementstarief daarvoor te kunnen gaan heffen. De eigen bijdrage voor algemene voorzieningen is geregeld in lid 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 15. Regels voor bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt;

  • 2.

    Een bijdrage als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, wordt als volgt vastgesteld. Een cliënt of gehuwde cliënten samen betalen de kostprijs, die maximaal €19,00 in totaal per bijdrageperiode is. Dit geldt tenzij er op grond van artikel 2.1.4, derde lid, van de Wmo 2015 en/of het bepaalde in hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere eigen bijdrage is verschuldigd. Als het bedrag van € 19,00 per bijdrageperiode in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of in een uitvoeringsregeling daarvan wordt aangepast, geldt dit aangepaste bedrag automatisch ook voor het in deze verordening genoemde bedrag per bijdrageperiode. De kostprijs voor een maatwerkvoorziening in de vorm van hulpmiddelen bedraagt de prijs waarvoor het hulpmiddel of de hulpmiddelen door de gemeente is of zijn ingekocht en de eventuele kosten voor reparatie-, onderhoud- en verzekering van het hulpmiddel (all-in onderhoudstarief).

  • 3.

    Wanneer een cliënt via het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer gecompenseerd wordt (Wmo-vervoer) is er geen sprake van een bijdrage in de kosten zoals bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel. Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt aan de reiziger een bijdrage per rit gevraagd. De hoogte van de reizigersbijdrage is te vergelijken met de kosten die een reiziger maakt bij gebruik van openbaar vervoer. De reizigersbijdrage per rit wordt eveneens toegepast wanneer een cliënt een pgb / een financiële tegemoetkoming ontvangt voor individueel vervoer;

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan de gemeente in specifieke situaties en in individuele gevallen besluiten dat de cliënt (tijdelijk) geen eigen bijdrage is verschuldigd indien,

    • een cliënt acute betaalproblemen heeft bijvoorbeeld doordat deze cliënt wel inkomen en vermogen heeft maar geen vrije beschikking heeft over zijn middelen. In dat geval heeft deze cliënt geen betaalcapaciteit om aan zijn verplichtingen te voldoen. De gemeente heeft er belang bij om schulden bij cliënten, of verergering daarvan, te voorkomen;

    • er sprake is van situaties dat de verschuldigheid van de eigen bijdrage nadelig is voor een persoonsgerichte aanpak om bepaalde specifieke cliënten mee te laten doen in de samenleving. Dit kan voorkomen bij integrale persoonsgerichte aanpak van cliënten die met politie of Justitie in aanraking zijn gekomen;

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid kan de gemeente in specifieke situaties en in individuele gevallen geen eigen bijdrage heffen bij bepaalde vormen van bemoeizorg voor maatschappelijke zorgdoelgroepen in de kosten voor een maatwerkvoorziening. Het gaat om doelgroepen bij wie zorgmijding leidt tot maatschappelijke uitval, of deze in stand houdt;

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid kan de gemeente in specifieke situaties en in individuele gevallen onder voorwaarden een pauze (tijdelijke vrijstelling) bepalen voor de betaling van de eigen bijdragen;

  • 7.

    Overgangsregeling 18-/18+: vanaf het moment dat een gebruiker van een hulpmiddel (geen rolstoel) 18 jaar wordt geldt voor de voorziening vanuit de Wmo een eigen bijdrage. De bijdrage wordt berekend over de dan geldende restwaarde van de voorziening;

  • 8.

    In afwijking van het eerste lid heft de gemeente geen eigen bijdrage voor eventuele kosten die gemoeid zijn met het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4;

  • 9.

    De bijdragen die gelden voor een bijdrage als bedoeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel bedragen niet meer dan de kostprijs;

  • 10.

    De kostprijs van een:

    • a.

      Maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      Pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb

  • 11.

    De bijdrage voor beschermd wonen wordt berekend en vastgesteld op het toegestane maximumbedrag conform het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 12.

    De omvang van de verschuldigde bijdrage in de kosten voor opvang wordt binnen de kaders van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgesteld:

    • a.

      Bij verblijf in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is een maximale eigen bijdrage verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder langer dan één etmaal gebruik maakt van deze 24-uurs verblijfsvoorzieningen. Vaststelling en inning van deze eigen bijdrage is opgedragen aan de opvanginstellingen. De hoogte van de eigen bijdrage zal nooit de werkelijke kostprijs of feitelijke woonlasten te boven mogen gaan.

    • b.

      Bij verblijf in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang dient een persoon minimaal zak en kleedgeld over te houden plus de nominale premie ziektekosten minus de zorgtoeslag en waar nodig geld voor voeding (Nibud norm);

  • 13.

    Het Centraal Administratie Kantoor stelt de bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen, vast en int deze.

  • 14.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden en heronderzoek

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet;

  • 2.

    Het college informeert cliënt of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet;

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.9 van de Wet kan het college een heronderzoek instellen om vast te stellen of er aanleiding is om de beslissing te heroverwegen.

Artikel 17. Heronderzoek, intrekking, herziening, beëindiging en terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 maanden geen gebruik maakt van de aan hem verstrekte voorziening en daardoor een heronderzoek van de indicatie plaatsvindt;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een maatwerkvoorziening of een pgb kan worden ingetrokken of herzien als blijkt dat de maatwerkvoorziening of het pgb binnen zes maanden na toekenning niet of onvoldoende is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb;

  • 4.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening of via pgb is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd;

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s;

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3.1 van de wet, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en het uitvoeren van klantkwaliteitsonderzoeken zoals bedoeld in artikel 2.5.1 van de wet, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel;

    • e.

      kwaliteitseisen van de voorziening;

    • f.

      deskundigheid van beroepskrachten;

    • g.

      het handelen volgens professionele standaarden;

    • h.

      arbeidsvoorwaarden passend bij de vereiste vaardigheden van beroepskrachten en de zwaarte van de functie;

    • i.

      de eisen rondom duurzaamheid van de voorziening;

    • j.

      het creëren van maatschappelijke waarde door de aanbieder;

    • k.

      de reële kostprijs van de voorziening.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte samenwerkingsverbanden.

Artikel 20. Monitoring

Het college verzamelt, ter bevordering van de kwaliteit en de continuïteit van voorzieningen, systematisch informatie over:

  • a.

    de ervaringen van cliënten bij de toegekende voorzieningen;

  • b.

    de mate waarop de toegekende voorzieningen bijdragen aan de (sociale/economische) zelfredzaamheid en participatie van cliënten;

  • c.

    in hoeverre de resultaten uit de beschikkingen daadwerkelijk worden bereikt.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over de afwikkeling daarvan en het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 22. Waardering mantelzorgers

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat de cliënt aan wie mantelzorg wordt verleend, zijn mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering kan verlenen (ten minste een mantelzorgcompliment);

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    In de contracten die het college sluit met aanbieders, is bepaald dat de aanbieders een regeling hebben, dan wel vaststellen, voor de medezeggenschap van cliënten over genomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen;

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks klantkwaliteitsonderzoek zoals bedoeld in artikel 2.5.1 van de wet.

Artikel 24. Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt inwoners vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning

  • 4.

    Het college kan Nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 25. Melding klachten

  • 1.

    Voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op gedragingen jegens cliënt van het college of de voor haar werkzame personen bij de afhandeling van meldingen en aanvragen, hanteert het college de bestaande klachtenprocedure zoals omschreven in hoofdstuk 9 van de Awb;

  • 2.

    Onverminderd artikel 3.2 van de Wmo stellen aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen jegens een cliënt en de uitvoering/levering van de voorziening;

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks klantkwaliteitsonderzoek zoals bedoeld in artikel 2.5.1 van de wet.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen in deze verordening ten gunste van de cliënt buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze verordening beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 01 januari 2023. De Nadere regels 2023 treden tegelijk in werking met deze verordening;

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2020 ingetrokken;

  • 3.

    Een besluit, genomen op grond van eerdere Verordeningen wet maatschappelijke ondersteuning Gooise Meren, blijft na inwerkingtreding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2023 voor de duur van dat besluit van kracht, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken.

Artikel 28: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning Gooise Meren 2023”.

Artikelsgewijze toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2023

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 zoals hieronder is omschreven is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder wel weergegeven.

 

Lid 1 onderdeel h: Gebruikelijke hulp:

Gebruikelijke hulp bij begeleiding door partners, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling in :

 

  • a.

    Kortdurende situaties:

    Alle begeleiding van de cliënt door een volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van kortdurende ondersteuningssituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;

  • b.

    Langdurige situaties:

    Als het gaat om een chronische situatie dan is de begeleiding van een volwassen cliënt als de gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaardbare maatstaven door een volwassen huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan de cliënt:

    • Begeleiding op het terrein van maatschappelijke participatie;

    • Begeleiding bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie, vrienden, huisarts etc.;

    • Begeleiding bij het bieden van hulp of overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte huisgenoot werd gedaan.

Omgaan met de cliënt:

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt behoort tot de gebruikelijke hulp.

 

Lid 1 onderdeel d: Bijdrage:

Zie artikel 2.1.4. lid 1 Wmo 2015.

 

Lid 1 onderdeel s: Maatwerkvoorziening

Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak en indien cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van: eigen kracht en/of; gebruikelijke hulp en/of; mantelzorg en/of; hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; algemene voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen. Voorafgaand aan de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt er individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening. De voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Het besluit op de aanvraag van deze voorziening is afgestemd op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, schuldhulpverlening, werk en inkomen en politie en justitie. Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten:

  • het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of;

  • het voeren van een gestructureerd huishouden/of;

  • deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of;

  • beschermd wonen en/of;

  • opvang.

Het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip ‘individuele voorziening’ aan dat het niet alleen gaat om een of meer concrete en herhaalbaar in te zetten vormen van een aanbod aan activiteiten, maar onder omstandigheden ook om een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen, waarbij het kan gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om voor een cliënt op maat bedachte oplossingen.

 

Een maatwerkvoorziening wordt ter ondersteuning van cliënt ingezet. Het betreft nadrukkelijk ondersteuning ten behoeve van de bovenstaande resultaten. Er dient hierbij een duidelijk onderscheid te worden gemaakt met cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning houdt in: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het college moet ervoor zorg dragen dat onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar is en dat bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene uitgangspunt is.

Clientondersteuning heeft een bredere reikwijdte dan alleen de Wmo. De Wmo 2015 biedt het kader voor het maken van beleid voor cliëntondersteuning. Daarmee is in één wet de cliëntondersteuning voor het gehele sociale domein (dus ook Jeugdwet en Participatiewet) en andere levensdomeinen (zoals de zorg) geregeld.

 

Lid 1. Onderdeel v en w: professionele en niet-professionele ondersteuning

Deze definities zijn opgenomen om de hoogte van het pgb te kunnen vaststellen.

Het college stelt eisen aan niet-professionele ondersteuning, zoals relevante diploma’s en een recente VOG (Verklaring omtrent het Gedrag).

 

Lid 1 onderdeel y: Persoonlijk plan

Het persoonlijk plan is een hulpmiddel om de eigen ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen en alvast na te denken over mogelijke oplossingen voor die ondersteuningsbehoefte. Het persoonlijk plan kan gebruikt worden om het (keukentafel)gesprek voor te bereiden. Als een persoonlijk plan wordt opgesteld kan worden gedacht aan de volgende onderwerpen zoals genoemd in de Wmo 2015.

 

De eigen behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren, de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp de zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger, de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van de zelfredzaamheid, participatie of aan beschermd wonen of opvang.

 

Artikel 2. Melding hulpvraag

 

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

 

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college.

 

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

 

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

 

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

 

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

 

Artikel 3. Cliëntondersteuning

 

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

 

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

 

Artikel 4. Het onderzoek

 

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

 

Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

 

Artikel 5. Het gesprek

 

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

 

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college) en daarbij is de zorgaanbieder niet aanwezig. Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

 

In onderdeel c is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

 

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

 

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

 

Artikel 5 lid 1.h heffen eigen bijdrage: zie daarvoor artikel 14 en artikel 15.

 

Artikel 6: De vastlegging van het onderzoek

 

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

 

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het kan in dat geval passend zijn dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

 

Artikel 7. Aanvraag

 

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

 

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

 

Artikel 8 : Criteria voor een maatwerkvoorziening

 

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

 

Het negende lid van artikel 8 Beschikbare maatwerkvoorzieningen: zie voor de opsomming de website van Regio Gooi en Vecht https://www.icgv.nl/sociaal-domein/voorzieningen-en-aanbieders/

 

Het negende lid van artikel 8 Beschermd Wonen:

Zie Beleidsregels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang.

 

Het tiende lid van artikel 8 kan er bijvoorbeeld toe leiden dat als maatwerkvoorziening niet een woningaanpassing wordt verstrekt maar een verhuiskostengoeding. De woningaanpassing kan dermate kostbaar zijn dat het college het primaat van verhuizing hanteert. Bij toekenning van een woonvoorziening voor een aan- of uitbouw (woningaanpassing) dient de meerwaarde daarvan bepaald te worden. Hiervoor is een taxatierapport van een makelaar noodzakelijk. Kosten van het rapport komen voor rekening van de Wmo als onderzoekskosten. Deze bepaling wordt als voorwaarde in de toekenningsbeschikking opgenomen.

 

Artikel 9. Weigeringsgronden

 

Uit artikel 2.1.3 Wmo 2015 volgt dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Daarbij komt dat de Memorie van toelichting bij artikel 2.1.3 Wmo 2015 heel duidelijk is. Bij verordening zal aan de hand van concrete en toepasbare criteria nader moeten worden afgebakend in welke gevallen iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

 

Een afwijzing van een maatwerkvoorziening zal gebaseerd moeten worden op in de Wmo-verordening opgenomen weigeringsgronden. Dit is van belang voor de rechtszekerheid. Bevestiging hiervoor is te vinden in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 08-02-02017, nr. 15/344 WMO). Deze uitspraak is gedaan onder de Wmo 2007 maar zal onder de Wmo 2015 niet anders zijn.

 

Lid 1 onder c reeds gerealiseerde voorziening

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

 

Lid 1 onder d eerdere verstrekking

In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen blaam treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Lid 1 onder f maatwerkvoorziening op individu

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past hier niet om generieke voorzieningen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

 

Lid 1 onder g zorg in het buitenland

Het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) heeft een signaal ontvangen over een vermoedelijk malafide zorgaanbieder die onder meer 'zorg' biedt in het buitenland aan cliënten met een pgb vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet. In een aantal gevallen kwamen jongeren wegens diefstal in aanraking met de politie. De aanbieder buitte deze gebeurtenissen uit om hogere pgb’s te verkrijgen. Onderzoeken in het kader van handhaving om dergelijke misstanden aan te tonen zijn heel lastig in het buitenland. Het is zaak om dergelijke misstanden te voorkomen. Een pgb of een maatwerkvoorziening in principe niet bedoeld voor besteding in het buitenland. Uiteraard kunnen er individuele uitzonderingen zijn, zoals voortzetting van begeleiding door ouders op vakantie; dit is maatwerk. Zorg in het buitenland is alleen toegestaan na specifieke toestemming van de gemeente.

 

Lid 2 Woonvoorzieningen

In het tweede lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zijn op een maatwerkvoorziening die kan worden aangeduid met de term ‘woonvoorziening’. Onder voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte kunnen automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte verstaan worden.

 

Artikel 10. Inhoud beschikking

 

Eerste lid, onder b,: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’.

 

Het eerste lid onder i dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

 

Artikel 11. Regels voor het persoonsgebonden budget (pgb)

 

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

 

Indien het pgb beheerd wordt door de vertegenwoordiger van de cliënt, kan deze niet tegelijkertijd hulpverlener zijn. Hiermee wordt ook aangesloten bij het burgerlijk wetboek, waarin voorwaarden zijn opgenomen voor het benoemen van een bewindvoerder. (artikel 1:435 lid 6 BW).

 

Lid 1 onder d geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

 

Het tweede lid berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

 

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.). Zie voor o.a. de kwaliteitsstandaard zzp-ers de volgende site https://www.regiogv.nl/gemeenteraden/sociaal-domein-2021/

 

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

 

Het tweede lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. De gemeente maakt onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid, ontvangt een lager tarief dan een opgeleid persoon.

Tweede lid (d) voor de aparte contractafspraken over de prijzen van hulpmiddelen zie Handboek Hulpmiddelen Inkoop- en contractbeheer Regio Gooi en Vechtstreek (versie 1 april 2022; kenmerk 22.000 1658).

 

Ten aanzien van het achtste lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor pgb wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

 

Artikel 12: Opschorting betaling uit het pgb

 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13. Controle

 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Fraude meldingen van de Sociale Verzekeringsbank kunnen aanleiding zijn om na te gaan of een pgb is besteed aan het doel waarvoor ze is verstrekt.

 

Artikel 14. Regels voor bijdrage in de kosten van een algemene voorziening

 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 15. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb

 

Overeenkomstig het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is de cliënt voor het gebruik van diverse maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd. Voor welke voorzieningen is opgenomen in dit artikel. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) int de eigen bijdrage.

 

Met invoering van het abonnementstarief is de koppeling tussen de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van het inkomen/eigen vermogen, losgelaten (met uitzondering van Bescherming en Opvang).

Dat betekent dat ongeacht de omvang en de duur van de hulp en ondersteuning vanuit de Wmo huishoudens een vast bedrag per maand betalen.

 

Er zijn in artikel 15 uitzonderingen voor de eigen bijdrage opgesomd, dit is echter vanwege de leesbaarheid geen volledige opsomming, daarvoor wordt verwezen naar de wettekst in de Wmo.

 

Lid 4: Acute betaalproblemen: bij onvoldoende betaalcapaciteit gaat het om individuele gevallen die tijdelijk door (abrupte) veranderingen in de betalingscapaciteit, door bijzondere omstandigheden, geen mogelijkheid hebben de bijdrage (tijdelijk) te voldoen. Dat betekent dat iemand geen beschikking heeft over voldoende vrij besteedbaar inkomen om aan de betalingsverplichtingen te voldoen.

In uitzonderlijke financiële situaties kan tijdelijk vrijstelling worden verstrekt als gevolg van een gewijzigde maar nog niet geformaliseerde samenstelling van het huishouden. Bij acute betaalproblemen is door de cliënt aangetoond dat een betalingsregeling bij het CAK niet mogelijk is.

 

Lid 5: Bij de volgende vormen van bemoeizorg kan de gemeente in specifieke situaties en in individuele gevallen geen eigen bijdrage heffen om zorgmijding te voorkomen. Te denken valt aan:

  • a.

    Bemoeizorg met vermoeden van verslavingsproblematiek of GGZ problematiek;

  • b.

    Consultatie & Advies vraag vanuit de uitvoeringsdienst t.b.v. verslavingsproblematiek of GGZ problematiek;

  • c.

    Advies bij Methadonverstrekking (met toelichting);

  • d.

    Begeleiding naasten waaronder mantelzorgers t.b.v. omgang verslavingsproblematiek;

  • e.

    Administratieve ondersteuning bij aanhoudende verslavingsproblematiek;

  • f.

    Begeleidingstraject daklozenopvang (voor de toelichting: niet de EB voor de opvang zelf die door de opvangorganisatie word geïnd);

  • g.

    Ambulant begeleidingstraject vrouwenopvang (voor de toelichting: niet de EB voor de opvang zelf die door de opvangorganisatie wordt geïnd).;

Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat de cliënt en/of de persoon als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de verordening indien het een woningaanpassing betreft voor een persoon jonger dan 18 jaar, een bijdrage in de kosten is verschuldigd op basis van de kostprijs. Zie artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

 

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden en heronderzoek

 

Cliënt of diens vertegenwoordiger is verplicht om het college direct op de hoogte te stellen van een wijziging in zijn situatie waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op een beslissing van het college op een aanvraag.

 

Mocht er in de looptijd van de beschikking niet of niet langer worden voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de verordening, dan kan het college het eerder genomen besluit geheel of gedeeltelijk intrekken. Dit geldt ook voor situaties waarbij er beschikt is en achteraf blijkt dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, er een andere beslissing zou zijn genomen.

 

Het college kan een heronderzoek instellen naar de noodzaak om een voorziening te treffen en de mate waarin cliënt in eigen oplossingen kan voorzien. Hierbij is het college bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de toekenning dan wel de voortzetting van de voorziening. Op grond van artikel 2.3.9 van de wet is een periodiek onderzoek verplicht. Daar waar er een heronderzoek wordt ingesteld, is hetgeen in artikel 4 (het onderzoek) overeenkomstig van toepassing.

 

Artikel 17. Intrekking, herziening en beëindiging en terugvordering

 

Een besluit, genomen op grond van het toepassingsbereik van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit kan gebeuren wanneer de voorziening niet leidt tot het te bereiken resultaat of wanneer de voorziening niet gebruikt wordt voor de doelstellingen waarvoor het is verstrekt. Wanneer er bij het inzetten van de voorziening voorwaarden zijn gesteld en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan, kan dit reden zijn om de voorziening in te trekken. De wet omschrijft de gronden op basis waarvan een besluit kan worden ingetrokken of beëindigd.

 

Artikel 18. Kwaliteitseisen van maatschappelijke ondersteuning

 

Op grond van artikel 2.1.1 van de wet zijn gemeenten verantwoordelijk voor het stellen van regels inzake de kwaliteit van de voorzieningen in de maatschappelijke ondersteuning. Het college vult deze verplichting in door in lid 1 van dit artikel generieke kwaliteitseisen voor maatwerkvoorzieningen te bepalen en per voorziening specifieke eisen uit te werken in de geldende contracten voor maatwerkvoorzieningen (zoals vastgelegd door het Inkoop- en Contractbeheer Gooi- en Vechtreek). Onderdelen waarop in ieder geval eisen worden gesteld staan genoemd in artikel 20 van de verordening. Het college ziet toe op de naleving van de gestelde eisen.

 

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

 

Dit artikel benadrukt dat wanneer de verlening van een voorziening wordt aanbesteed, het college de overheidsopdracht niet enkel op grond van de laagste prijs mag verlenen. Bij het inkopen van een voorziening is het college verplicht altijd het criterium ‘kwaliteit’ mee te wegen. De aspecten die onder onderdelen a tot en met k vallen, tellen bij de weging altijd mee. Hoe zwaar een aspect tijdens aanbesteding meetelt is afhankelijk van de in te kopen voorziening.

 

De gemeente Gooise Meren laat de hoogte van de tarieven voor zorg in natura bepalen door Inkoop- en Contractbeheer Gooi- en Vechtreek, zie voor de tarieven deze site: https://www.regiogv.nl/gemeenteraden/sociaal-domein-2021/

 

Artikel 20: Monitoring

 

In dit artikel is bepaald dat het college systematisch de ervaringen over de toegekende voorzieningen monitort en informatie verzamelt over de mate waarop de toegekende voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënten. Daarnaast onderzoekt het college structureel in hoeverre de resultaten uit de beschikkingen daadwerkelijk worden bereikt. Het hoofddoel van de monitoring is het toezicht houden op en het bevorderen van kwaliteit.

Ten behoeve van de in artikel 21 genoemde informatieverzameling hanteert het college verschillende instrumenten. Zo worden cliënten (telefonisch of schriftelijk) bevraagd op vaste momenten na het gesprek met de consulent.

 

Artikel 21: Meldingsregeling calamiteiten en geweld

 

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 21 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

Artikel 22. Waardering mantelzorgers

 

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

 

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

 

De blijk van waardering kan worden aangevraagd bij het college. De gebruiksvriendelijkheid hiervan zal de gemeente nog tegen het licht houden. Hieruit volgt mogelijk een heroverweging van de Nadere regeling waardering mantelzorgers gemeente Gooise Meren 2016, ten gunste van de mantelzorger.

 

Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

 

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

 

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

 

Artikel 24. Betrekken van inwoners bij het beleid

 

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Artikel 25. Melding klachten

 

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

 

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Dit verloopt voor de gemeente via de Regio Gooi- en Vechtstreek. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

 

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

 

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

 

In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregelingen door aanbieders goed wordt uitgevoerd

 

Artikel 26. Hardheidsclausule.

 

Dit artikel spreekt voor zich

 

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepaling

 

Dit artikel spreekt voor zich

 

Artikel 28. Citeertitel

 

Dit artikel spreekt voor zich.

Naar boven