Wijzigingsverordening van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oosterhout

De raad van de gemeente Oosterhout,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 september 2022,

BESLUIT:

De ‘Wijzigingsverordening van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oosterhout’

vast te stellen:

 

 

 

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oosterhout 2021 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

De titel gaat luiden:

 

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oosterhout 2022

 

B

 

Artikel 1.8 gaat luiden:

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

    • e.

      strijdigheid met het bestemmingsplan of het beoogde doel ervan

  • 2.

    In gevallen waarbij de aanvraag minder dan drie weken voor de datum van de activiteit is ingediend, en een behoorlijke behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is, kan de aanvraag of ontheffing geweigerd worden.

  • 3.

    In gevallen, waarbij de aanvrager, zijnde een organisator, dan wel exploitant, dan wel leidinggevende van een vergunning of ontheffing op grond van artikel 2.25, 2.28 a, 2.72, 2.81 of 3.4, in enig opzicht van slecht levensgedrag is, kan de aanvraag worden geweigerd.

  • 4.

    De burgemeester kan voor toepassing van het vorige lid nadere regels vaststellen.

 

 

C

 

Artikel 2.24 gaat luiden:

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie en themamarkt;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een uitzonderlijke sportwedstrijd, waarvan de externe invloed die van een normale competitiewedstrijd of toernooi overtreft;

    • f.

      snuffelmarkt, zijnde een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats;

    • g.

      een crosswedstrijd op enig terrein.

 

D

 

Artikel 2.26 gaat luiden:

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

E

 

Artikel 2.28 f gaat luiden:

 

Artikel 2:28 f Weigering vergunning

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8:

 

  • 1.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen, dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of zal worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a voor het exploiteren van droge horeca, als niet voldaan is aan één of meer van de in artikel 2.28 c genoemde eisen.

  • 3.

    In het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a voor het exploiteren van natte horeca, als de leidinggevende van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 Alcoholwet.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a weigeren, indien één of meer leidinggevenden van een inrichting binnen drie jaar voor de indiening van de vergunningaanvraag een horeca-inrichting heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, die wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest, dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

 

 

F

 

Artikel 2.28 g gaat luiden:

 

Artikel 2.28 g Intrekking vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan een eenmaal verleende vergunning voor het exploiteren van droge horeca worden ingetrokken, indien niet langer voldaan wordt aan één of meer van de in de artikelen 2.28 lid c gestelde eisen of het bepaalde in artikel 2.28 lid d niet in acht wordt genomen.

  • 2.

    Een vergunning kan eveneens worden ingetrokken, indien voor de exploitatie tevens een vergunning op grond van de Alcoholwet is vereist en deze wordt ingetrokken omdat niet langer voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in artikel 8 van de Alcoholwet respectievelijk het Alcoholbesluit.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning ook intrekken, indien:

    • a.

      Aannemelijk is dat de leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten als bedoeld in artikel 13b Opiumwet of bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.80 lid 1 van deze verordening

    • b.

      Dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de aantasting van het woon-en leefklimaat of in het belang van de gezondheid van de bezoekers.

    • c.

      Indien de vergunning ingetrokken is in het belang van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat of in het belang van de gezondheid van de bezoekers, kan de burgemeester bepalen, dat een nieuwe vergunning voor dezelfde inrichting gedurende een bij de intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar kan worden geweigerd.

 

G

 

Afdeling 8A gaat luiden:

 

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

 

H

 

Artikel 2.34a gaat luiden:

 

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank,

  • horecabedrijf,

  • horecalokaliteit,

  • inrichting,

  • paracommerciële rechtspersoon,

  • sterke drank,

  • slijtersbedrijf en

  • zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

 

I

 

Artikel 2.34b gaat luiden:

 

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken, dagelijks van 11:00 uur tot 00:00 uur.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 3.

    De burgemeester kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet nadere voorschriften verbinden.

 

J

 

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in een inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates-frites en kroketten, worden verkocht;

    • b.

      welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is voor het geven van onderwijs of van deze onderwijsinrichting deel uitmaakt;

    • c.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of -instellingen dan wel gebruikt wordt door personen, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt;

    • d.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of -instellingen;

    • e.

      die in gebruik is als activiteitencentrum/dorpshuis.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod om anders dan om niet sterke drank te verstrekken, is ten aanzien van de onder a. bedoelde inrichtingen niet van toepassing indien de verstrekking plaats heeft in een lokaliteit die binnenshuis niet rechtstreeks in verbinding staat met het onderdeel waarin geringe eetwaren worden verkocht en die vanaf de straatzijde een aparte ingang heeft.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

  • 4.

    De burgemeester kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het verbod gesteld in het eerste lid.

  • 5.

    Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden; een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd.

 

K

 

Na artikel 2.34d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2:34e Proeverijen in slijtlokaliteiten

  • 1.

    Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.

  • 2.

    De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.

 

L

 

Artikel 2.48 gaat luiden:

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

 

M

 

Artikel 2.72 gaat luiden:

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

N

 

Artikel 2.76a vervalt

 

O

 

Artikel 3.5 gaat luiden:

 

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van het artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

 

P

 

Artikel 4.3 gaat luiden:

 

Artikel 4.3 Kennisgeving individuele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 3.148, lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    De kennisgeving, zoals bedoeld in dit artikel wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder(s) van een (de) inrichting(en) een individuele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 4.

    Het college kan een individuele festiviteit verbieden, wanneer er sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder of een ontoelaatbare samenloop met festiviteiten die gelijktijdig plaatsvinden, dan wel voorwaarden of beperkingen stellen ter voorkoming van geluidoverlast. Voor individuele festiviteiten waarvoor een evenementenvergunning is verleend, gelden de voorschriften uit de evenementenvergunning.

 

Q

 

Artikel 4.17 gaat luiden:

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig, zoals een tent, tentwagen, kampeerwagen of caravan, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wabo is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

R

 

Artikel 4.18 gaat luiden:

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein, recreatieterrein, minicamping, camperplaats of gelijksoortige voorziening dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

 

S

 

Artikel 6.1 gaat luiden:

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1 t/m 2:41, 2:51 t/m 2:62, 2:64 t/m 2:68, 2:72, 2:74, 2:74a, 3:4 t/m 5:37.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:42 t/m 2:50, 2:63, 2:73, 2:73a,

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:12, eerste lid en artikel 4.10, lid 3.

 

T

 

Artikel 6.2 gaat luiden:

 

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de als buitengewoon opsporingsambtenaar of –ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering en de toezichthouders van het team Vergunningen, Toezicht & Handhaving, voor zover dat uit hun taakomschrijving blijkt.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college en/of de burgemeester aan te wijzen personen.

 

U

 

Artikel 6.4 gaat luiden:

 

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout met bijbehorende toelichting, voor het laatst gewijzigd vastgesteld bij raadsbesluit van 28 april 2021, in werking getreden op 6 mei 2021, wordt ingetrokken per de in het tweede lid bedoelde datum.

  • 2.

    Deze verordening treedt op de dag na bekendmaking in werking.

 

 

V

 

Artikel 6.6 gaat luiden:

 

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Oosterhout 2022.

 

W

 

De toelichting bij de APV gaat luiden:

 

TOELICHTING

 

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GEMEENTE OOSTERHOUT

 

Inleiding

 

Door ontwikkelingen in landelijke regelgeving, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdende inzichten moet de APV van tijd tot tijd worden aangepast. In deze toelichting worden de belangrijkste wijzigingen van de afgelopen actualisaties besproken. Ook wordt hier en daar een toelichting gegeven op artikelen waarover vaker vragen worden gesteld. Deze toelichting is slechts informatief. De tekst van de verordening is doorslaggevend. In 2016 hebben we in het kader van deregulering artikelen laten vervallen, samengevoegd of anders verwoord dan in de model-APV. Dit alles met als doel een leesbare APV hebben met relevante artikelen voor Oosterhout.

Voor een uitputtende toelichting wordt verwezen naar de toelichting met achtergrondinformatie van de VNG bij de model-APV.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

In dit hoofdstuk zijn de algemeen geldende bepalingen opgenomen.

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Omdat de APV meestal betrekking heeft op openbare plaatsen in de ruime zin van het woord is het begrip ‘openbare plaats of inrichting’ apart omschreven in de begripsomschrijving en is in alle bepalingen het begrip ‘weg’ vervangen door openbare plaats, behalve wanneer uitsluitend de weg in de zin van de Wegenverkeerswet wordt bedoeld.

In diverse voorliggende wetgeving worden ook wel de begrippen voor publiek toegankelijke inrichting of gebouw of openstaande inrichting of gebouw benoemd en komen ook voor in deze APV.

 

Artikel 1.2 Beslistermijn

Lex silencio positivo (LSP): Positieve fictieve beslissing

Op 1 januari 2010 is de Dienstenwet in werking getreden, waarin de Lex Silencio Positivo (LSP) is opgenomen voor vergunningenstelsels die betrekking hebben op het verlenen van diensten. LSP betekent dat als de beslistermijn wordt overschreden, deze vergunningen van rechtswege worden verleend. In lid 4 is aangegeven wanneer LSP niet van toepassing is.

 

Artikel 1.3 Indiening aanvraag (buiten behandeling stellen)

[Vervallen] zie artikel 1.8

 

Artikel 1.7 Termijnen

Om administratieve lasten te beperken worden vergunningen waar mogelijk voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt uiteraard alleen als de aard van de vergunning zich daartoe leent.

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 02-11-2016 (ECLI:NL: RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat onbepaalde tijd en schaarse vergunningen zich niet met elkaar verdragen

 

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Lid1. Omdat het doel van de meeste APV-vergunningen hetzelfde is, namelijk het beschermen van de openbare orde, waaronder ook de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, en het voorkomen van overlast, zijn de toetsingscriteria meestal dezelfde. Daarom zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk. Daar waar (tevens) andere criteria meespelen, is dat in de desbetreffende artikelen opgenomen.

Lid 2. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had.

Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een –volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente.

In artikel 2.25 is voor de evenementenvergunning voor grootschalige of risicovolle evenementen van deze termijn afgeweken.

Lid 3 was in het verleden opgenomen als gevolg van de ‘Handreiking vechtsportgala’s’ van de Nederlandse Vechtsportautoriteit van oktober 2017. In een aantal andere artikelen was reeds de grondslag voor onderzoek naar de gedragseis ‘slecht levensgedrag’ opgenomen.

In verband met de transparantie is lid 3 aangepast, zodat duidelijk is in welke gevallen de gedragseis ‘slecht levensgedrag’ wordt onderzocht.

 

De burgemeester heeft de ’Beleidsregel houdende regels omtrent het levensgedrag op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Oosterhout’ vastgesteld die uitleg geeft aan wat we onder ‘slecht levensgedrag’ verstaan. De Dienstenrichtlijn en jurisprudentie noodzaakt ons om dit te doen.

Exploitanten en leidinggevenden vervullen een belangrijke rol als het gaat om het woon- en leefklimaat in de omgeving van de onderneming en ook als het gaat om de openbare orde en veiligheid. Ze spelen een belangrijke rol in het creëren van een rustige en veilige omgeving en hebben hierin een voorbeeldfunctie. Ze dienen zorg te dragen voor een goede gang van zaken in- en rondom de onderneming. Exploitanten en leidinggevenden dienen een verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik (en misbruik van andersoortige verdovende middelen) te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van de onderneming en het signaleren en melden van misstanden, mensenhandel en uitbuiting. Van exploitanten en leidinggevenden wordt verwacht dat zij te allen tijde hun medewerking verlenen aan toezichthouders, informatie proactief delen en eerlijk zijn over de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en relevant zijn voor het beoordelen van het levensgedrag.

 

Wanneer precies sprake is van slecht levensgedrag, dusdanig dat dit van invloed is op het exploiteren van de onderneming, is niet concreet te benoemen. Vanwege de diversiteit in (strafbare) feiten die hierbij een rol kunnen spelen, zijn hier geen standaard criteria voor op te stellen. In sommige gevallen is één gedraging voldoende om niet-onbesproken levensgedrag aan te nemen. In andere gevallen zijn het meerdere gedragingen die op zichzelf staand onvoldoende zijn, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van slecht levensgedrag. Of er sprake is van slecht levensgedrag dat moet leiden tot het weigeren of intrekken van de vergunning wordt daarom per individueel geval bepaald.

 

De toetsing vindt plaats bij de vergunningaanvraag of bij een bijschrijving van een leidinggevende. Ook gedurende de looptijd van een vergunning kan er aanleiding zijn om het levensgedrag opnieuw te beoordelen.

 

In beginsel worden slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit meegenomen in de beoordeling.

 

Om het levensgedrag te toetsen worden diverse gegevens, in samenhang, gewogen. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de belangrijkste informatiebronnen:

  • Informatie van de politie

  • Het Justitieel Documentatie Systeem

  • Handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt

  • Informatie uit een Bibob-toets

  • Informatie uit openbare bronnen

 

Bij de levensgedragtoets worden altijd de politie en/of het Justitieel Documentatie Systeem geraadpleegd. Andere informatiebronnen, met uitzondering van eigen handhavings-gegevens, worden niet standaard geraadpleegd voor het beoordelen van het levensgedrag.

Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan via het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) informatie worden uitgewisseld met de Inspectie SZW, de Belastingdienst, de Douane en de IND.

 

Voor de inhoud van de volledige beleidsregel verwijzen we naar www.overheid.nl.

 

Hoofdstuk 2 Openbare orde

 

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten en feesten, vraagt om een scheiding ofwel regulering van het gebruik.

 

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

 

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Deze bevoegdheid bevat een aanvulling op de artikelen 141 (geweld plegen in vereniging), 300 (mishandeling) en 306 (mishandeling met meerdere personen) van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan pas kan worden opgetreden als er sprake is van letsel of aangifte.

 

Artikel 2.1a en 2.1b Verblijfsontzegging, maskers en vermommingen

In afwijking van de model-APV zijn bepalingen opgenomen over de verblijfsontzegging en het tegengaan van het dragen van maskers en vermommingen. Hiervoor is in het verleden een weloverwogen keuze gemaakt. In de tussentijd hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die tot een andere afweging moeten leiden.

Voor de verblijfsontzegging heeft de burgemeester een protocol opgesteld, waarin is vastgelegd voor welk gebied het geldt (het zogenaamde KLM-gebied: Klappeijstraat tot kruising Mathildastraat, Leijsenhoek tot Waterloostraat, Markt, neergelegd op een plattegrond), voor welke feiten het geldt en welke termijn eraan wordt verbonden. Dit protocol is nog steeds van kracht en is volgens het overgangsrecht nu gebaseerd op artikel 2.1a.

Opgemerkt wordt dat het artikel over vermommingen slechts is opgenomen om preventief te kunnen optreden als het vermoeden bestaat dat de vermomming wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zonder te worden herkend.

 

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

 

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.

 

In de deregulering van de APV in december 2016 is besloten het flyerverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.

 

Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot flyeren. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een flyerverbod en/of vergunning of ontheffing in de APV vindt u deze niet terug.

De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten zijn juridisch gezien grondwettelijk beschermd. Een (algeheel) verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan.

 

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

 

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan

Zowel de VNG als de stuurgroep van het project Administratieve Lastenverlichting hebben voorgesteld de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Dit voorstel was overgenomen, maar in de praktijk werden geen algemene regels opgesteld en wordt van geval tot geval bekeken of het plaatsen van een object in de openbare ruimte acceptabel is en of er bijzondere voorschriften moeten worden gesteld. Ook moet er steeds een beoordeling plaatsvinden of precariorechten moeten worden betaald. Dit is het geval voor zover bij het gebruik van openbare grond, beslag wordt gelegd op een openbare parkeerplaats of wanneer het gaat om het inrichten van een bouwplaats of een terras. Daarom moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.

 

In delen van de stad waar woningen of winkels geen voortuin hebben, kan de aanleg van zogenaamde groene geveltuintjes een bijdrage leveren aan duurzaamheid, klimaatadaptatie en de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte. Om dit mogelijk te maken is artikel 2.10 lid 5, sub c opgenomen en worden door het college nadere regels opgesteld.

 

In december 2016 is de verwijzing naar de Welstand geschrapt.

 

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Deze vergunning is afgeschaft in navolging van het project Administratieve Lastenverlichting.

 

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

De VNG heeft voorgesteld de vergunningplicht voor een uitweg te vervangen door algemene regels. In Oosterhout is de praktijk dat de gemeente zelf na vergunningverlening de uitweg aanlegt, om grip te houden op de locatie, de afmetingen en de kwaliteit van de uitvoering. In 2012 is als weigeringsgrond expliciet opgenomen de situatie dat al een uitweg op een perceel aanwezig is. Bij een aanvraag voor een tweede uitweg zal in ieder geval worden gekeken naar de noodzaak om deze tweede uitrit te hebben. De achterliggende gedachte is dat elke uitweg een reservering is van de openbare ruimte, waar geen parkeergelegenheid, groenvoorziening of verkeersmeubilair meer kan worden geplaatst. Daarnaast betekent elke uitweg een extra kruising van verkeer en dus een toename van verkeersonveiligheid.

Deze vergunning valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

 

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid.

In navolging van de model-APV is dit artikel verwijderd omdat het onderwerp is geregeld in artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Dit artikel is met de actualisatie van de APV in 2019 weer opnieuw opgenomen in de APV.

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.

De meeste bossen en terreinen zijn privéterrein, eigenaren hebben dus een verantwoordelijkheid om zelf een verbod regelen. In de andere gevallen is Staatsbosbeheer beheerder, in tijden van droogte hebben zij de mogelijkheid om een verbod in te stellen. Daarnaast is het verbod al deels geregeld in het strafrecht: artikel 429 lid 3º.

 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Dit onderwerp is geregeld in artikel 2.10.

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Het verbod om te bouwen onder hoogspanningslijnen is in Oosterhout geregeld in het bestemmingsplan en is om die reden verwijderd uit de APV.

 

Afdeling 7 Evenementen

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling

Onder artikel 2.24 lid 2 sub e wordt in ieder geval bedoeld een vorm van een vechtsport, zoals Mixed Martial Arts, ook wel genoemd gemengde vechtkunst. Hieronder vallen in ieder geval ‘free fight’ (het vrije vechten), ‘vale tudo’ (Braziliaans Mixed Martial Arts) en ‘cage fight’ (kooivechten). Ook kickboksen en Muay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten, vallen onder dit artikel. In het geval van een aanvraag voor een vorm van vechtsport wordt artikel 1.8 lid 3 toegepast. Hiermee geven we inhoud aan de oproep van de Nederlandse Vechtsportautoriteit van oktober 2017 en handelen we volgens de ‘Handreiking vechtsportgala’s’.

 

Artikel 2:25 Evenement

Voor de evenementenvergunning is voor grootschalige of risicovolle evenementen een ruimere aanvraagtermijn van 12 weken opgenomen, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 8 weken, o.a. met het oog op het organiseren van de politie-inzet, niet haalbaar is. Daarnaast is ten opzichte van de model-APV de beperking aangebracht dat er bij evenementen waarvoor geen vergunning hoeft worden aangevraagd, maar waar wel een melding voor moet worden gedaan slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht.

 

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven en gebruik van terras

 

Artikel 2.27 en 2.28 a tot en met 2.28 h

In de begripsbepaling is toegevoegd ‘aan derden’ omdat anders alle bedrijfskantines onbedoeld onder de vergunningplicht komen te vallen.

Zaken waar overwegend etenswaren worden verkocht of bereid die direct voor consumptie geschikt zijn maar waarin het niet mogelijk is om die etenswaren ter plekke te consumeren, vallen niet onder de definitie van ‘openbare inrichting’ in artikel 2:27, eerste lid. Het gaat bijvoorbeeld om traiteurs, pizzabakkers, sushi- of shoarmazaken die louter maaltijden op bestelling thuis afleveren of waar de maaltijden kunnen worden afgehaald. Dergelijke bedrijven vallen onder de Winkeltijdenwet en de lokale Winkeltijdenverordening. Voor deze zaken is dus geen horeca-exploitatievergunning nodig. Een horecaexploitatievergunning is wel nodig in het geval dat ter plaatse genuttigd kan worden, waarbij het gaat om afhaal- en bezorgrestaurants, zoals pizzeria’s, shoarmazaken, snackbars. In die situaties is geen sprake van een nevenactiviteit van de hoofdactiviteit.

 

Oosterhout heeft terrassenbeleid vastgesteld. Daarin staan de spelregels voor zowel een terras bij een winkel, zoals bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet als voor een horecabedrijf.

Wanneer sprake is van een horecabedrijf maakt het terras onderdeel uit van het horecabedrijf. Daar waar het terras is gelegen op gemeentegrond wordt de aanvraag getoetst aan het terrassenbeleid en aan de eisen die gelden voor het in gebruik nemen van gemeentegrond. In het geval van een horecabedrijf wordt de ontheffing en de daarbij behorende voorwaarden opgenomen in de exploitatievergunning.

 

Artikel 2.28 c is uitsluitend van toepassing op leidinggevenden van droge horeca-inrichtingen. Voor leidinggevenden van natte horeca-inrichtingen gelden al gedragseisen op grond van de Alcoholwet.

Met het stellen van deze eisen wordt beoogd te verzekeren, dat de leidinggevenden van voldoende “kaliber” zijn om de inrichting op een goede wijze te exploiteren.

Zie toelichting artikel 1.8 wat betreft ‘slecht levensgedrag’.

 

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de straat, wijk of buurt zullen aantasten, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

De weigeringsgrond woon- en leefmilieu en slecht levensgedrag valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

 

De Bibob toets is geen dwingende weigeringsgrond of intrekkingsgrond, maar een facultatieve. De Bibob toets staat in beginsel los van de “levensgedrag toets” en staan elkaar niet in de weg, maar kunnen elkaar versterken. De Bibob toets zal bij een aanvraag voor een vergunning plaatsvinden.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd

De bevoegdheid om afwijkende sluitingsuren vast te stellen of inrichtingen tijdelijk te sluiten vindt zijn grondslag in artikel 174 Gemeentewet. Op grond van dit artikel is de burgemeester belast met het toezicht op openbare samenkomsten, maar ook op “voor het publiek openstaande gebouwen”, zoals horeca-inrichtingen.

Op grond van lid 1 kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf van het sluitingstijdstip worden afgeweken. Dit kan zowel een verruiming als een beperking zijn. De burgemeester kan hiervoor (beleids-)regels opstellen.

 

Op grond van lid 2 kan de burgemeester voor één of meer horeca-inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen dan de geldende. Te denken is b.v. aan de situatie, dat er bij een bepaalde inrichting sprake is van een overlastpatroon, dat zich met name na twaalf uur ‘s nachts manifesteert. De burgemeester kan dan gedurende een bepaalde periode de sluitingstijd vaststellen op 24.00 uur.

Ook geeft dit lid de burgemeester de bevoegdheid inrichtingen gedurende een bepaalde tijd volledig te sluiten.

Dit artikel is gericht op het handelen van de leidinggevenden, zoals beschreven in artikel 2.27, lid e.

 

In aanvulling op dit artikel heeft de burgemeester op grond van artikel 2.80 nog nadere bevoegdheden om een pand te sluiten.

De in artikel 2.80, lid 1 genoemde overtredingen kunnen redenen zijn om lid 2 van artikel 2.30 toe te passen. Immers door deze overtredingen kan de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in het geding zijn.

 

Artikel 2:31 a Toegang toezichthouders van politie

Artikel is toegevoegd, omdat hier discussies over ontstaan op momenten dat dit speelt in de praktijk, ondanks dat artikel 6:2 de bevoegdheid al regelt.

 

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

De Alcoholwet verbiedt al het uitoefenen van kleinhandel in een horeca-inrichting (artikel 14). In het Wetboek van strafrecht is al geregeld dat handelen in de zin van artikel 437, lid 1 strafbaar is. Daarbij is een verbod reeds geregeld in bestemmingsplan. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 geschrapt.

 

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

 

Deze afdeling bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op de artikelen 4, 25a en 25d van de Alcoholwet. Hoewel de APV voor het overgrote deel uit autonome bepalingen bestaat is ervoor gekozen om deze medebewindbepalingen daarin op te nemen, omdat dit vanuit praktisch oogpunt een logische stap is. Immers, de APV regelt al aanverwante zaken zoals de horeca-exploitatievergunning, sluitingstijden en dergelijke.

 

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de Alcoholwet door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Concreet komt het erop neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.

 

Verplichte en niet verplichte bepalingen

Een regeling op grond van artikel 4 van de Alcoholwet, in deze modelverordening uitgewerkt in artikel 2:34b, is verplicht. Dat geldt niet voor de artikelen 2:34c en 2:34d, die gebaseerd zijn op de artikelen 25a en 25d van de Alcoholwet. Daarnaast hebben deze bepalingen niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

 

Artikel 2:34a Begripsbepaling

De begripsbepalingen uit de Alcoholwet werken door in de op de Alcoholwet gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen:

  • alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

 

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 4 van de Alcoholwet verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder a, van de Alcoholwet moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder b en c, van de Alcoholwet moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon.

 

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Alcoholwet heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag. Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).

 

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

Deze modelbepaling is een uitwerking van artikel 25a van de Alcoholwet. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen die gelegen zijn in bepaalde aangewezen gebieden en/of die beschikken over nader aangegeven aard en/of gedurende nader bepaalde tijdsruimten. De nadere invulling van een verbod dient, in zoverre daarvoor gekozen wordt, in de verordening zelf te gebeuren en kan niet aan de burgemeester gedelegeerd worden. In het tweede lid wordt overeenkomstig artikel 25a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Alcoholwet de burgemeester de bevoegdheid verleend om voorschriften aan de vergunning te verbinden of deze te beperken tot zwakalcoholhoudende drank, als dit vanwege de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid en de volksgezondheid nodig is.

 

Artikel 2:34g Proeverijen in slijtlokaliteiten

Algemeen

Het is voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Dat volgt uit de artikelen 3 en 14 van de Alcoholwet. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn (artikel 13, tweede lid, van de Alcoholwet).

 

Artikel 25e van de Alcoholwet maakt het mogelijk om bij verordening vrijstelling te verlenen van de in artikel 3 en 14 neergelegde verboden, zodat betaalde proeverijen in slijtlokaliteiten zijn toegestaan. Deze vrijstelling geldt voor alle slijters in de gemeente met een slijterijvergunning.

 

Voorwaarden

De voorwaarden waaraan een proeverij moet voldoen staan genoemd in artikel 6.1 van het Alcoholbesluit:

  • Maximaal 1 proeverij per dag en maximaal 3 proeverijen per week.

  • Vóór aanvang van de proeverij moeten de kosten van deelname door een leidinggevende van het slijtersbedrijf zijn vastgesteld. Proeverijen mogen uitsluitend tegen betaling worden georganiseerd.

  • De deelnemers aan de proeverij moeten vóór aanvang bekend zijn bij de leidinggevende.

  • De deur van de slijterij is tijdens de proeverij gesloten voor publiek. Alleen de deelnemers hebben toegang.

  • Tijdens de proeverij mag alleen die (alcoholhoudende en alcoholvrije) drank worden verkocht die in het kader van de proeverij aan de deelnemers is verstrekt.

 

Tweede lid

Tijdens de proeverij mogen alleen de deelnemers aan de proeverij aanwezig zijn in de slijtlokaliteit (artikel 6.1 van het Alcoholbesluit). Een proeverij mag alleen plaatsvinden op een tijdstip dat de slijterij normaal gesproken is gesloten maar bij of krachtens de Winkeltijdenwet wel geopend zou mogen zijn (artikel 25e van de Alcoholwet). Dus als een slijterij gebruikelijk sluit om 18.00 uur, dan zou tussen 18.00 en 22.00 uur een proeverij kunnen worden gegeven. Als echter een slijterij gebruikelijk pas om 22.00 uur sluit, dan is een proeverij in de avonduren dus niet toegestaan. Het is niet mogelijk een slijtlokaliteit eerder dan normaal te sluiten om vervolgens een proeverij te organiseren.

 

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

De artikelen zijn in het proces van deregulering van de APV in december 2016 vervallen omdat hierover al regelgeving is in het Wetboek van strafrecht (WvSr).

Op grond van artikel 438 van het WvSr is een ondernemer die een hotel, pension of camping en dergelijke drijft, namelijk al verplicht om een nachtregister bij te houden. Het goed bijhouden van een nachtregister is in het belang van de ondernemer en ook in het belang van de gemeente en bijvoorbeeld voor de brandweer, mocht er onverhoopt brand uitbreken in een hotel of pension.

De sinds 25 mei 2018 geldende AVG heeft als uitgangspunt dat er niet meer wordt uitgevraagd dan nodig. Een ondernemer mag alleen de gegevens uitvragen aan zijn klanten die in het artikel 438 van het WvSr staan.

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

 

Artikel 2:40 Speelautomaten

In Oosterhout geldt een aparte verordening met betrekking tot speelautomaten en speelautomatenhallen.

 

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Dit artikel regelt de rechtsgevolgen van een op basis van artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet opgelegd verbod.

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Met het middel ‘krijt’, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel bedoelen we niet stoepkrijt gebruikt in onschuldige situaties, zoals door kinderen bij het spelen op straat.

 

Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

De toegevoegde waarde van deze bepaling is dat hiermee het tegengaan van winkeldiefstal niet alleen bij de winkeliers wordt neergelegd, maar dat ook de gemeente (en de politie) hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Handhaving hierop vindt in principe alleen plaats door de politie.

 

In overleg met de politie zijn bij de herijking van de APV in 2014 de bedoelde inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal nader omschreven. Ook de handelingen die met deze werktuigen en hulpmiddelen verricht kunnen worden zijn omschreven. Deze nadere omschrijving vergroot de mogelijkheden om in dergelijke gevallen op te treden.

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Om preventief te kunnen optreden wanneer een vechtpartij dreigt is het vechtverbod opgenomen in de APV (art 2.1). Daarnaast is het wenselijk dat de politie de bevoegdheid krijgt om, analoog aan de bevelsbevoegdheid van artikel 2.1 lid 2, die geldt bij samenscholingen, personen die zich hinderlijk gedragen op een bepaalde plaats te bevelen zich te verwijderen.

In een brief van 2 december 2009 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie de burgemeesters verzocht een bevelsbevoegdheid op te nemen omdat dit volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (LJN BB4108), niet onder de algemene taakomschrijving van de politie valt. Om bevelen te kunnen geven ter voorkoming van een vechtpartij stellen de ministers voor de artikelen in de APV die gaan over hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47), bij of in gebouwen (artikel 2.49) en in voor het publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50) aan te vullen met een bevelsbevoegdheid voor de politie.

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Lid 1 Er zijn diverse gebieden aangewezen:

  • de wegen binnen de tangenten;

  • de parkeerplaatsen aan de Patrijslaan tussen het jongerencentrum de Toonzaal en het winkelcentrum;

  • de Lodewijk Napoleonlaan ter hoogte van dagverblijf Het Heem;

  • de Kruidenlaan ter hoogte van het pand van de GGD;

  • de Vondellaan ter hoogte van Hortensiahof;

  • het Lukwelpark ter hoogte van het parkeerterrein van het Mgr. Frenckencollege en op genoemde parkeerterrein;

  • de parkeerterreinen om en nabij Slotjesveste tot en met het hertenkamp, gelegen aan de van Oldeneellaan / Slotlaan;

  • de Ganzendonk/Hameldonk / Eendendonk in directe omgeving van de JOP Ganzendonk en rondom basisschool de Regenboog;

  • het voorplein en het parkeerterrein voor het gemeentehuis, inclusief de toegangspaden naar het gemeentehuis gelegen aan het Slotjesveld.

  • speelterrein aan de Erik Pinksterblomstraat

  • speelterrein aan de Kruidenlaan nabij de basisschool De Hobbit

 

Check voor de laatste versie altijd www.overheid.nl.

 

Artikel 2.48a Lachgas

Niet alleen overmatig drankgebruik, ook oneigenlijk gebruik van lachgas (als roesmiddel) leidt vaak tot overlastsituaties. Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd zijn met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom beperkt het verbod zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke.

Artikelen 2.49, 2.50 en 2.74 geven ook handvatten om overlast van gebruik lachgas aan te pakken.

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Zie toelichting artikel 2.47.

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Zie toelichting artikel 2.47.

 

Artikel 2:57 Het uitlaten van honden

In het gemeentelijk hondenuitlaatbeleid zijn in de openbare ruimte hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden aangewezen, die door de gemeente zijn aangelegd en worden onderhouden en schoongehouden.

 

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

 

De afdeling over het tegengaan van heling is opgenomen als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is het verplicht voor handelaren van bepaalde goederen om een inkoopregister bij te houden. In de APV kan worden geregeld dat er ook een verkoopregister moet worden bijgehouden.

 

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Bij de herijking van de APV in 2014 is het begrip verkoopregister opgenomen in de begripsbepaling.

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Het Digitaal Opkopers Register (DOR) is middels een aanwijzingsbesluit aangewezen als doorlopend en gewaarmerkt register voor de in- en verkoop van gebruikte of ongeregelde goederen zoals gesteld in lid 1 (gepubliceerd op 11 april 2018). Handelaren kunnen zich via de website www.ikbenhandelaar.nl zelf aanmelden en krijgen dan inloggegevens voor het DOR om goederen te registreren.

In lid 2 is opgenomen dat de burgemeester voor bepaalde categorieën van goederen kan bepalen dat deze niet in het verkoopregister hoeven te worden opgenomen met als doel het verkoopregister te beperken. Bij toepassing hiervan dient door de burgemeester een afzonderlijk besluit te worden genomen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan over goederen met een waarde van minder dan vijftig euro.

 

Het DOR is gekoppeld aan een landelijk systeem waarin gestolen goederen worden geregistreerd;

Indien een handelaar een gestolen goed registreert maakt het systeem hiervan een melding waardoor gestolen goederen snel worden getraceerd en heling op effectieve wijze kan worden tegengegaan.

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Bij de herijking van de APV in 2014 is dit artikel tekstueel aangescherpt en de termijn van bewaring is van drie dagen verhoogd vijf dagen.

 

Afdeling 13 Vuurwerk

 

Deze afdeling is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet en bevat aanvullende bepalingen op het Vuurwerkbesluit.

 

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit. Dit besluit beoogt de hele keten rond vuurwerk te regelen. Van het invoeren of produceren tot transport, handel, opslag, bewerken en afsteken.

 

Voor de omschrijving van het begrip ‘consumentenvuurwerk’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Fop- en schertsvuurwerk is een aparte groep consumentenvuurwerk, genoemd in bijlage II van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk. Op grond van artikel 2.3.7 van het Vuurwerkbesluit is fop- en schertsvuurwerk het hele jaar door verkrijgbaar en kan het ook gedurende het hele jaar worden afgestoken.

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

De vergunningplicht voor het verkopen van vuurwerk biedt het college de mogelijkheid een spreidingsbeleid te voeren en het aantal verkooppunten te reguleren.

Op basis van dit artikel kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen. Het Vuurwerkbesluit kent voor de verkoop van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling een aantal uniforme regels:

  • Een verbod om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier (artikel 2.3.2, eerste lid).

  • Dit verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december, met dien verstande dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die zondag geldt. In dat geval geldt het verbod om vuurwerk ter beschikking te stellen niet op 28 december (artikel 2.3.2, tweede lid). (In artikel 2.3.2 van het Vuurwerkbesluit wordt de koopzondag uitdrukkelijk uitgesloten als verkoopdag).

  • Een verbod om per levering meer dan vijfentwintig kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen (artikel 2.3.3).

  • Een verbod om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen (artikel 2.3.4).

  • Een verbod om consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te stellen aan personen die jonger zijn dan twaalf (vuurwerk categorie F1), zestien (vuurwerk categorie F2), of achttien jaar (vuurwerk categorie F3) (artikel 2.3.5).

  •  

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

In het Vuurwerkbesluit (artikel 2.3.6) is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.

Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde onwenselijk moet worden geacht. Dit geldt voor de Klappeijstraat.

Op 16 december 2013 is het ‘Aanwijzingsbesluit verbod op bezigen consumentenvuurwerk’ in werking getreden. Met dit besluit wijst het college de Klappeijstraat aan als plaats waar het verboden is om consumentenvuurwerk te bezigen. Dit in verband met onveilige situaties die kunnen ontstaan als daar tijdens de jaarwisseling vuurwerk wordt gebezigd, omdat de straat nauw is en er tijdens de jaarwisseling veel publiek op straat aanwezig is. De ondernemers van de Klappeijstraat ondersteunen dit.

 

Afdeling 15. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Dit artikel schept voor de officier van justitie de mogelijkheid bagage en kleding van mensen te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie als daar aanleiding toe is.

 

Artikel 2:77 cameratoezicht op openbare plaatsen

Eerste lid

Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij APV de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in gebieden in het belang van de handhaving van de openbare orde.

 

Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat.

Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.

 

Doel van het cameratoezicht

Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.

 

Kenbaarheid

In artikel 151c lid 4 van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.

 

Tweede lid

De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 van de Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doel gebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wet openbare manifestatie vallen. De wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de openbare orde.

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Het tweede lid van het wetsartikel regelt dat het instrument van de bestuursdwang of dwangsom alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan.

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als er sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

Denk bijvoorbeeld aan gevallen waarin ernstige of herhaaldelijke overlast is van geluid- of geurhinder, hinder van dieren, hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn, overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf of intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw en/of erven

De burgemeester is ingevolgde artikel 174 Gemeentewet belast met het toezicht op openbare vermakelijkheden. In dit APV-artikel is door de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid gegeven om bij het vaststellen van feiten en omstandigheden die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid, voor het publiek openstaand gebouw en /of erven te sluiten. Het artikel geeft een aantal concrete overtredingen waarbij deze belangen in ieder geval in het geding zijn. Dit zijn overtredingen van de Wet wapens en munitie, heling en illegaal gokken. Weliswaar betreft het ook strafbare feiten, maar het belang voor de burgemeester om in deze gevallen een bestuursrechtelijke maatregel te nemen is gelegen in het beschermen van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid. Doel met de sluiting is de loop er uit te halen en de bekendheid van het gebouw en/of erf als locatie waar de ongewenste activiteiten plaatsvinden te ontnemen. Daarbij zullen deze in ieder geval gedurende de periode van sluiting zich niet herhalen. De maatregel is gericht op het pand en of erf en niet op de exploitant. Bij sluiting geldt deze dus ook voor een eventuele rechtsopvolger.

 

 

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

Afdeling 1 Geluid en verlichting

 

Op de meeste (milieu-)inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn de algemene milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: Besluit) van toepassing. Bij niet reguliere activiteiten (festiviteiten) kan meestal niet worden voldaan aan de normen voor geluid (artikel 2.17 en artikel 2.20 van het Besluit) en verlichting (artikel 3.148 van het Besluit). In de APV mogen “collectieve” festiviteiten worden aangewezen waarvoor de genoemde normen niet gelden. Daarbij mogen wel voorwaarden worden gesteld. Voor die milieu-inrichtingen is in deze afdeling de uitwerking opgenomen van de zogenaamde 12-dagenregeling uit het Besluit, dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer.

 

In afwijking van de model-APV is ervoor gekozen om geen geluidnormen op te nemen in de APV. In de eerste plaats zou dit juist voor het gebied waar het meeste geluid vandaan komt (het zgn. KLM gebied, zie de toelichting bij 4.3) niet meetbaar zijn vanwege het achtergrondgeluid. In de tweede plaats is het streven erop gericht om administratieve lasten te verlichten.

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen type A- en B-inrichtingen. De genoemde artikelen 2.17, 2.19, 2.20 en 3.148 van het Besluit gelden alleen voor type A- en B-inrichtingen. Daarom heeft de 12-dagenregeling in deze afdeling alleen betrekking op deze inrichtingen.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Aangezien allerlei soorten inrichtingen onder het Besluit vallen is voor wat betreft de aangewezen collectieve festiviteiten bepaald dat deze alleen gelden voor het type inrichtingen die onder het oude Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ook onder de toenmalige 12-dagenregeling vielen. Dit om te voorkomen dat andere soorten inrichtingen met geraasmakende activiteiten tijdens deze collectieve dagen ook ontheffing van de geluidsnormen krijgen.

 

Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder

In dit artikel wordt geluids- en lichtoverlast bedoeld waarin de andere regelingen niet voorzien.

 

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

 

De VNG stelt voor de regeling voor de velvergunning te vereenvoudigen door een bomenlijst op te stellen en de vergunningplicht nog slechts te handhaven voor bomen op deze lijst. Het college heeft in het kader van het project Administratieve Lastenverlichting op 11 februari 2008 besloten om deze werkwijze te gaan hanteren. Dit besluit heeft echter nog niet geleid tot het opstellen van een bomenlijst. Wel bestaat er op dit moment een lijst met monumentale bomen, maar dat betreft slecht een klein deel van de beschermingswaardige bomen. Om die reden werd de oude regeling voor de velvergunning vooralsnog gehandhaafd. De gemeenteraad heeft echter na een initiatiefvoorstel van de raad op 1 november 2016 besloten om deze bomenlijst te hanteren en de artikelen 4.10 en 4.11 te wijzigen.

 

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de velvergunning sindsdien onder valt.

 

Artikel 4.10 Algemeen

Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning van gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn. In artikel 4:10 lid 3 is aangegeven dat het alleen voor het college verboden is zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Het verbod geldt tevens voor een particulier, waarbij een boom (bomen) op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen. De bepaling over iepen is toegevoegd.

 

Artikel 4.11 Velvergunning

Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning tot gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn.

 

Artikel 4.12 Overige bepalingen

Is vervallen.

In artikel 4:12 was het volgende opgenomen:

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van de velvergunningplicht of de aan de velvergunning verbonden voorschriften of door herplant / instandhoudingsplicht, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

 

Deze bepaling is door het initiatiefvoorstel van de raad vervallen.

 

De bepaling over iepen is vereenvoudigd en toegevoegd aan artikel 4:10 sub d bij de uitzonderingen. De inhoud van dit artikel kan vervallen.

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Dit artikel is geschrapt omdat het uitrijden van mest is geregeld in de Meststoffenwet.

 

Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame

Voor een reclame van enige omvang of betekenis is doorgaans een bouwvergunning nodig, waardoor al toetsing plaatsvindt. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.

Daarom is in het proces van deregulering van de APV in december 2016 dit artikel vervallen.

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Op 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie afgeschaft. Sindsdien is het inrichten van een kampeerterrein geregeld in het bestemmingsplan. In het kader van deregulering en makkelijker leesbaar maken van de APV waren deze artikelen uit de APV gehaald. Er zijn echter situaties waarop in het kader van openbare orde en veiligheid het wenselijk is om direct te kunnen handhaven om een onwenselijke situatie op te lossen.

 

Afdeling 6. Geluidsvoorschriften in verband met de aanleg van walstroom

 

Artikel 4:21 Verbod gebruik generator voor binnenvaartschip en geluidnorm generator

Binnen de gemeente Oosterhout ligt het Wilhelminakanaal en het Markkanaal met twee sluizen en een groot aantal lig- en wachtplaatsen van Rijkswaterstaat. Aan een ligplaats mag, in de huidige situatie, een schip doorgaans maximaal 3 x 24 u aaneengesloten zijn aangemeerd.

In de leefomgeving van ligplaatsen van binnenvaartschepen wordt regelmatig hinder ervaren van geluid afkomstig van schepen en verslechtert de luchtkwaliteit als gevolg van in werking zijnde scheepsmotoren. Daarom worden door de gemeente voorzieningen voor walstroom gefaseerd aangelegd bij ligplaatsen voor binnenvaartschepen. In de meeste gevallen kan een binnenvaartschip daar dan gebruik van maken.

Het college wijst de locaties of gebieden aan waar walstroom beschikbaar komt waardoor snel kan worden ingespeeld op veranderingen.

In het geval geen walstroom (nog) beschikbaar is geldt een geluidnorm voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object. Daarbij wordt aangesloten bij de norm die voor bedrijven geldt zoals in het Activiteitenbesluit is bepaald.

In die gevallen dat vanwege bijvoorbeeld de veiligheid of niet afgestemde technische voorzieningen een generator is vereist op het schip kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen. Het college kan niet afwijken van de geluidnorm.

Voor het gebruik van de voorzieningen kunnen door de gemeente kosten in rekening worden gebracht. Dat wordt privaatrechtelijk geregeld.

De gebieden of locaties en kosten worden namens het college duidelijk kenbaar gemaakt voor schepen.

 

Artikel 4:22 Verbod gebruik hoofd- en hulpmotor binnenvaartschip

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofd- of hulpmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu (geluid en luchtkwaliteit) die als hinder voor omwonenden kan worden ervaren. Voor de aanwijzing wordt aangesloten bij de ligplaatsen die zijn gelegen binnen de door het college aangewezen locaties en gebieden waarvoor ook een generatorverbod gaat gelden (art. 4:21).

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

Afdeling 1. Parkeerexcessen

 

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen

Het begrip weg is weggelaten omdat dit is opgenomen in artikel 1.1. De begrippen voertuig en parkeren sluiten aan de bij de wegenverkeerswetgeving.

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.

 

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

In 2012 is lid 3 aangepast in die zin dat het college de tijden waarop het parkeerverbod van lid 2 niet geldt kan verruimen.

 

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Dit verbod heeft betrekking op het parkeren in gemeentelijke groenvoorzieningen. Onder groenvoorzieningen wordt niet begrepen de berm van de weg omdat de berm onderdeel is van de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Het parkeren in de berm wordt door de verkeerswetgeving gereguleerd. Volgens artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) mag er in principe op de rijbaan en op andere weggedeelten (dus ook de berm) worden geparkeerd. Op plaatsen waar dat onwenselijk is kan een parkeerverbod op grond van het RVV worden ingesteld.

 

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in aanvulling op de wegenverkeerswetgeving plaatsen aan te wijzen waar het verboden is fietsen en bromfietsen te plaatsen. De motieven voor deze aanvullende regeling zijn andere dan die van de wegenverkeerswetgeving. Volgens de wegenverkeerswetgeving kan het plaatsen van fietsen worden verboden als de veiligheid of de vrijheid van het verkeer in het gedrang komt. Op grond van de APV is dit mogelijk om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen.

 

Afdeling 2. Collecteren

 

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

De bepalingen inzake het collecteren zijn ongewijzigd ten opzichte van de vorige APV. Op 16 april 1989 heeft het college vrijstelling verleend voor inzamelingen die voorkomen op het collecterooster.

Wat betreft de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster van het CBF (Centraal Bureau voor de fondsenwerving). De VNG heeft hiervoor een model gemaakt. Daarin zijn voorwaarden opgenomen zoals het melden bij de gemeente wanneer daadwerkelijk ingezameld gaat worden.

Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt, voor de collectevrije periode, een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven, mits zij beschikken over een verklaring van geen bezwaar of een certificaat van het CBF.

Als het gaat om een plaatselijk doel wordt de controle op de betrouwbaarheid van de collectant onderzocht door deze achteraf een zgn. collectestaat te laten overleggen. Dat is een overzicht van inkomsten en uitgaven van de collecte waarvoor de vergunning was verleend. Voor bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, zal doorgaans een vergunning worden afgegeven. Om overlast te voorkomen mag slechts eenmaal per week huis-aan-huis worden gecollecteerd.

 

Afdeling 3. Venten

 

In de deregulering van de APV in december 2016 (vastgesteld januari 2017) is besloten het ventverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.

 

Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot venten. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een ventverbod en/of ventvergunning in de APV vindt u deze niet terug.

De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten vallen juridisch gezien niet onder de definitie van venten en zijn ook nog eens grondwettelijk beschermd. Een verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan. Daadwerkelijke verkopen door bijvoorbeeld ‘Hello Fresh’ en vergelijkbare aanbieders vallen evenmin onder de noemer venten. Ook die activiteiten worden niet beperkt middels een ventverbod/vergunning. Op eventuele onregelmatigheden of overlast binnen deze laatste categorie kan gehandhaafd worden op grond van het standplaatsenbeleid.

 

De oplossingsrichting voor deze vorm van overlast moet veel eerder gezocht worden in, enerzijds, zelfredzaamheid van burgers en ondernemers bij eventuele overlast en anderzijds op de kunst van in gesprek gaan met burgers en ondernemers door de handhavers.

Dit laatste sluit goed aan bij de bestuurlijke wens de handhavers meer als ‘gastheren/vrouwen’ in te zetten.

 

Afdeling 4. Standplaatsen

 

Artikel 5.17 Begripsbepaling

In 2012 is ook het inkopen opgenomen onder de opsomming van activiteiten die kunnen plaatsvinden vanaf een standplaats aangezien dit in de praktijk bleek voor te komen.

 

Bij de totstandkoming van het standplaatsenbeleid is een afweging gemaakt tussen de belangen van hen die in Oosterhout wonen en verblijven, en de belangen van hen die in Oosterhout ambulante handel uitoefenen. Door de economische recessie is de druk op de ambulante handel toegenomen, waardoor getracht is de (nadelige) effecten van dit geactualiseerde standplaatsenbeleid tot een minimum te beperken.

 

Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats betreft de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats op straat worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Het meer dan tien minuten een standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning. Venten en standplaatsen sluiten elkaar dus uit.

 

Afdeling 5. Snuffelmarkten

 

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 zijn deze bepalingen opgenomen in artikel 2.24 van de APV.

 

Afdeling 6. Openbaar water

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

In de praktijk doen situaties als geschetst in dit artikel zich nauwelijks voor. Dit voorschrift is uitsluitend van toepassing op het openbaar water van ‘De Zwaaikom’. Het overige water (de vaarweg) valt onder het beheer van de Rijksoverheid. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.

 

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Het college heeft op 29 november 1994 in dit verband het merendeel van het openbaar water binnen de gemeentegrenzen aangewezen als locatie waar het verboden is ligplaats in te nemen. Een algeheel verbod om ligplaats in te nemen is niet toegestaan. In Oosterhout worden enkele ligplaatsen ingenomen.

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Door in artikel 5.25 lid 2 het woord ‘veranderen’ toe te voegen is dit artikel als gevolg van het proces van deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.

 

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

 

Artikel 5.32 Crossterreinen

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is deze bepaling opgenomen in artikel 2.24 van de APV.

 

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Voor het verbranden van (afval)stoffen gelden verschillende wettelijke regimes. In de Wet milieubeheer is bepaald dat het stoken buiten een inrichting niet is toegestaan behalve wanneer daar een ontheffing voor is verleend (artikel 10.63, lid 2). Het stoken binnen een inrichting wordt meestal verboden in de milieuvergunning of in de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene voorschriften. Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieubelang. Het doel van het APV-voorschrift is het beschermen van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefomgeving en flora- en fauna.

 

Van de burger of de ondernemer verwachten we een proactieve houding als het gaat om overleg met de brandweer.

 

Artikel 5.34a Carbidschieten

Dit artikel is ondergebracht in artikel 2.73a.

 

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 6.2 Toezichthouders

Volgens artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering moeten de medewerkers met opsporingsbevoegdheid direct in de APV worden aangewezen. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren (Boa’s) is gekoppeld aan deze aanwijzing als toezichthouder in de APV.

Politieambtenaren zijn op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten. Ter verduidelijking van het feit dat zij daarmee tevens met het toezicht op de naleving van de APV zijn belast, worden de betreffende ambtenaren expliciet benoemd in dit artikel.

Naast de opsporingsambtenaren kunnen volgens het tweede lid door het college personen worden aanwijzen als toezichthouder. Deze toezichthouders kunnen geen opsporingsbevoegdheid krijgen. Er is een aanwijzingsbesluit vastgesteld en de inhoud daarvan is te vinden op www.overheid.nl.

 

Artikel II

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 22 november 2022,

de raad voornoemd,

, voorzitter

, griffier

Naar boven