Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Zuid-Limburg 2023 - 2024

Het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Maastricht;

 

gelet op de artikelen 2 en 3 van de Algemene Subsidieverordening Maastricht 2020 hieronder verder te noemen ‘de Asv’.

 

besluit

 

vast te stellen de volgende regeling: Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Zuid-Limburg 2023 – 2024.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • gecertificeerde instelling;

    • jeugdhulp;

    • jeugdhulpverlener;

    • jeugdige;

    • jeugdreclassering;

    • kinderbeschermingsmaatregel;

  • dat wat daaronder wordt verstaan in de Jeugdwet.

  • 2.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      actieplan: plan waarin de gecertificeerde instelling uiteenzet op welke wijze zij zich wapent tegen omstandigheden, waaronder capaciteitsproblematiek, die de organisatie kwetsbaar maken voor discontinuïteit in de dienstverlening, en hoe de continuïteit van de dienstverlening wordt geborgd en de wendbaarheid van de organisatie wordt versterkt;

    • b.

      ASV: Algemene Subsidieverordening 2020 Maastricht

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht;

    • d.

      exitplan: plan waarin de gecertificeerde instelling uiteenzet op welke wijze zij in het geval van een volledige of gedeeltelijke beëindiging van gesubsidieerde activiteiten, dan wel vanwege een andere oorzaak, zoals surseance van betaling of faillissement, deze activiteiten zal overdragen aan een andere gecertificeerde instelling, waarbij de uitvoering van de wettelijke taken tot aan de overdracht wordt geborgd;

    • e.

      onderaannemer: een gecertificeerde instelling die gehouden kan worden om in opdracht en namens en voor rekening en risico van een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

    • f.

      toekomstplan: een concrete beschrijving van de toekomst/vervolg van de jeugdige bij het bereiken van het 18de levensjaar. Dit kán een separaat individueel plan/document zijn, maar mag ook onderdeel uitmaken van het individuele plan van aanpak. Bij het opstellen van dit toekomstplan wordt bewust aandacht geschonken aan de tijdige afstemming met gemeente (en andere benodigde ketenpartners).

    • g.

      wachttijd: van een wachttijd in de zin van het Normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering is sprake, als er meer dan 5 werkdagen, verstrijken tussen de datum van de beschikking van de Rechtbank en het eerste face-to-face contact met de jeugdige en/of de ouders.

Artikel 2. Doelgroep en activiteiten

  • 1.

    Deze regeling is van toepassing op het verlenen van subsidie aan Gecertificeerde instellingen voor het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in het derde lid, ten behoeve van jeugdigen ten aanzien van wie het college gehouden is voorzieningen op grond van artikel 2.4 van de Jeugdwet te treffen en voor de realisatie van de caseloadverlaging, zoals bedoeld in artikel 3 en 4 lid 3 sub c onder ii en bijlage 1.

  • 2.

    De jeugdigen zoals bedoeld in lid 1 worden voor de uitvoering verdeeld in drie subgroepen, te weten:

    • a.

      Generale uitvoering jeugdbescherming en jeugdreclassering;

    • b.

      Jongeren met een (lichte) verstandelijke beperking;

    • c.

      Jongeren zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen.

  • 3.

    Subsidie kan uitsluitend worden verleend voor het uitvoeren van activiteiten zoals opgenomen in bijlage 1, voor zover het maatregelen betreft die reeds van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, of die zijn opgelegd na inwerkingtreding van deze regeling of waarvan de uitvoering na inwerkingtreding van deze regeling is overgenomen van een andere gecertificeerde instelling.

  • 4.

    De subsidiabele activiteiten dienen te worden uitgevoerd binnen de volgende kaders:

    • a.

      Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK);

    • b.

      Jeugdwet;

    • c.

      Normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;

    • d.

      Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming;

    • e.

      De geldende, van toepassing zijnde beroepscode(s).

Artikel 3 Caseloadverlaging Jeugdbescherming

  • 1.

    De Subsidieontvanger neemt het kwaliteitskader en de prestatiebeschrijvingen voor de Jeugdbescherming, voortvloeiende uit de Kamerbrief van 14 september 2022 in acht.

  • 2.

    Het College verhoogt zijn tarieven voor de vergoeding van de activiteiten op het gebied van Jeugdbescherming door de Subsidieontvanger met 14,94% ten behoeve van caseloadverlaging.

  • 3.

    Na het subsidiejaar 2023, en indien van toepassing 2024, toont de Subsidieontvanger de caseloadverlaging aan op het gebied van Jeugdbescherming te hebben gerealiseerd, met inachtneming van artikel 4 lid 3 sub c onder ii.

  • 4.

    Als de Subsidieontvanger ten behoeve van caseloadverlaging de incidentele financiële middelen van het Rijk ontvangt, voortvloeiende uit de Kamerbrief van 14 september 2022, dan verlaagt het College evenredig haar tarieven voor de vergoeding van de activiteiten op het gebied van Jeugdbescherming door de Subsidieontvanger vanaf het moment dat de incidentele middelen ontvangen worden met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2023.

  • 5.

    Het College berekent bij de vaststelling het verschil tussen de verhoging, zoals genoemd in lid 2, en de ontvangen incidentele financiële middelen, zoals genoemd in lid 4.

  • 6.

    Het College heeft het recht het te veel ontvangen bedrag terug te vorderen bij de vaststelling, ongeacht of de Subsidieontvanger de caseloadverlaging, zoals vermeld in lid 3, heeft gerealiseerd. Op het moment dat de Subsidieontvanger de opslag van de caseloadverlaging van 14,94% in enig subsidiejaar niet volledig benut ten aanzien van deze caseloadverlaging, dan heeft het College het recht de te veel ontvangen gelden naar gelang het verschil tussen de verhoging zoals genoemd in lid 2 en de daadwerkelijke benutting van deze verhoging terug te vorderen.

Artikel 4. Looptijd

  • 1.

    De subsidie wordt per kalenderjaar verleend en vastgesteld.

  • 2.

    Periodiek wordt gezamenlijk geëvalueerd.

  • 3.

    De looptijd van deze subsidieregeling kan worden heroverwogen op basis van wijzigingen in wet- en regelgeving of beleidswijzigingen. Dit gebeurt altijd in overleg tussen de partijen.

Artikel 5. De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie kan, in afwijking van het gestelde in artikel 7 van de Asv, enkel worden ingediend vóór 1 augustus van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat aanvragen gericht op de subsidiëring voor het jaar 2023 vóór 1 januari 2023 moeten worden ingediend.

  • 3.

    De aanvraag bevat onverminderd het gestelde in artikel 6 van de Asv in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Hierbij wordt in ieder geval aangeven voor welke subgroep (zoals bedoeld in artikel 2, lid 2) subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      een prognose, per subgroep, (gebaseerd op het gemiddelde van de verrichte activiteiten in de afgelopen 3 jaar) gericht op het aantal te verrichten activiteiten als bedoeld in artikel 2, derde lid van deze regeling. Deze prognose sluit in eenheden aan op de in bijlage 1 bij de tarieven vermelde eenheden.

    • c.

      een plan van aanpak waarin ten minste aandacht wordt besteed aan de volgende inhoudelijke thema’s:

      • i.

        Werving, selectie en behoud personeel (arbeidsmarktproblematiek);

      • ii.

        Hoe de afgesproken caseloadverlaging wordt gerealiseerd;

      • iii.

        Hoe ingezet wordt op het gedachtegoed 1G1P1R;

      • iv.

        Hoe aangesloten wordt op het jeugdhulpstelsel van de jeugdzorgregio Zuid-Limburg;

      • v.

        Hoe samen met de ketenpartners gewerkt wordt aan het verkorten van de doorlooptijden;

      • vi.

        Hoe de samenwerking met de lokale toegang verder gestalte krijgt.

  • 4.

    De gecertificeerde instelling, die voor de eerste maal op basis van deze subsidieregeling subsidie aanvraagt, legt aanvullend over:

    • a.

      een exemplaar van de oprichtingsakte of statuten;

    • b.

      jaarstukken betreffende het laatst beschikbare verslagjaar;

    • c.

      een actieplan (als bedoeld in artikel 1 van deze regeling);

    • d.

      een exitplan (als bedoeld in artikel 1 van deze regeling), waarin uiteen gezet is op welke wijze de gecertificeerde instelling zich zal inspannen ten behoeve van:

      • i.

        het kunnen blijven uitvoeren van deze activiteiten totdat de uitvoering kan worden overgedragen aan een gecertificeerde instelling die ná haar in opdracht van het college deze activiteiten zal uitvoeren;

      • ii.

        het faciliteren van de overdracht van alle met betrekking tot de uitvoering van deze activiteiten te verrichten werkzaamheden, inclusief het leveren van alle voor de zorgcontinuïteit benodigde administratieve ondersteuning;

      • iii.

        de overname van het betrokken personeel door een gecertificeerde instelling die ná haar in opdracht van het college deze activiteiten zal uitvoeren;

      • iv.

        het zo veel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners of medewerkers van de gecertificeerde instelling en jeugdigen of hun ouders.

  • 5.

    Indien de gecertificeerde instelling documenten genoemd in lid 4 van dit artikel wijzigt, worden de gewijzigde documenten overlegd aan het college.

Artikel 6. Hoogte subsidie

  • 1.

    De omvang van de subsidie wordt bepaald naar rato van de werkelijke duur van de uitvoering door de in bijlage 1 vastgestelde tarieven (p) per activiteit te vermenigvuldigen met het aantal eenheden per activiteit die zijn geleverd (q).

  • 2.

    De in bijlage 1 genoemde tarieven zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2023. De tarieven worden jaarlijks voor aanvang van een nieuw subsidiejaar geïndexeerd met de definitieve OVA1 van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar (t-1).

  • 3.

    Bij het besluit als bedoeld in artikel 8 lid 1 worden de op grond van het tweede lid van dit artikel geïndexeerde tarieven vastgesteld voor het desbetreffende jaar en draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de vastgestelde tarieven.

Artikel 7. Inhoudelijke vereisten subsidie

  • 1.

    De gecertificeerde instelling die, al dan niet in samenwerking met een onderaannemer, een aanvraag doet voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten voor de subdoelgroep zoals beschreven in artikel 2 lid 2 sub b of sub c van deze regeling, beschikt over professionals met bijzondere expertise ten aanzien van de begeleiding en/of behandeling van jeugdigen uit de betreffende subgroep.

  • 2.

    Aanvullend op het voldoen aan de gestelde eisen voor certificering uit het Normenkader (artikel 3.4, lid 4 Jeugdwet), verwacht het college in aanvulling op onderdeel:

    • a.

      C.1.2 – Inzet gecontracteerd aanbod – dat bij het verlenen van toegang naar gespecialiseerde Jeugdhulp (zoals bedoeld in artikel 3.5, lid 1 Jeugdwet) wordt ingezet op door de gemeente gecontracteerd aanbod. Alleen in uitzonderlijk geval dat er geen adequate voorziening is ingekocht door de gemeente(n), wordt het regionale proces gevolgd voor de inzet van niet-gecontracteerd aanbod. Hierover vindt altijd overleg plaats met de gemeentelijke toegang.

    • b.

      D.5.1 – Gecertificeerde instelling moet in het kader van (zijn eigen) werkstroombeheer en/of wachtlijsten werkwijzen bepalen en hebben vastgelegd - waardoor:

      • i.

        Er bij de uitvoering van maatregelen géén sprake is van wachttijden en actief actie wordt ondernomen om wachttijden te voorkomen.

      • ii.

        Bij het voornemen tot een besluit tot een instroomstop hiervan uiterlijk 2 weken voor ingang van de instroomstop melding wordt gemaakt bij het college.

    • c.

      D.5. 3 – De processen gericht op de continuïteit van jeugdbescherming en jeugdreclassering – dat er zo veel mogelijk sprake is van een vaste medewerker voor de jeugdige en diens gezin.

    • d.

      D.5.4 – Prestatie-indicatoren (PI’s) – dat aanvullend hierop de volgende monitoringsinformatie per kwartaal wordt aangeleverd:

      • i.

        Realisatie (aantal maatregelen = Q), die in eenheden aansluit op de in bijlage 1 bij de tarieven vermelde eenheden;

      • ii.

        Voortgang en realisatie van de caseloadverlaging;

      • iii.

        Trends en realisatie (aantal maatregelen = Q) over de jaren heen en over de PI’s uit het Normenkader;

    • e.

      E.1.2 – Ketensamenwerking:

      • i.

        Deelname aan (structurele) overleggen passend bij de uitvoering van deze subsidieregeling;

      • ii.

        Het gezamenlijk opstellen, uitvoeren, opvolgen en evalueren van samenwerkingsafspraken. Deze samenwerkingsafspraken maken onderdeel uit van deze subsidieregeling. Naast de voor gecertificeerde instellingen verplichte elementen n.a.v. het Normenkader bevatten deze samenwerkingsafspraken minimaal afspraken over:

        • Wederzijdse stimulering van samenwerking tussen de gemeenten en gecertificeerde instellingen;

        • Gezamenlijke definitiebepalingen (o.a. systeemgericht werken, regie, veiligheid);

        • Een warme overdracht gericht op zorgcontinuïteit bij verhuizing van jeugdigen van/naar een andere gemeente, regio of het buitenland;

        • de invulling van de wettelijk verplichte afstemming met de gemeente voor het inzetten van Jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3.5 van de Jeugdwet. Dit geeft tevens uitvoering aan de uitwerking van eis C.1.2);

        • Uitvoering geven aan de afspraken:

          • a.

            Omtrent de uitgaven van bijzondere kosten conform de “Inhoudelijke regeling bijzondere kosten Limburg 2022”;

          • b.

            Omtrent de nazorg jeugdige ex-gedetineerden conform “Samenwerkingsconvenant tussen ketenpartners Nazorg Jeugd” van augustus 2020.

    • f.

      E.1.2. – doorlooptijden – dat de gecertificeerde instelling zich samen met ketenpartners inspant om de doorlooptijden van de jeugdbeschermingsmaatregelen te verkorten, zonder vergroting van het terugvalrisico;

    • g.

      E.1.2 – warme overdracht en nazorg – dat er sprake is van een doorgaande lijn zowel bij opschaling (warme overdracht na beschermingsplein/-tafel) naar de jeugdbescherming, als bij afschaling na einde van de jeugdbeschermingsmaatregel. Bij beëindiging van de jeugdbeschermingsmaatregel maakt de gecertificeerde instelling gebruik van het toetsingsoverleg/schakeloverleg dat daarvoor regionaal is ingericht.

    • h.

      E.1.2 – Anticiperen op meerderjarigheid/gerichtheid op langere termijn toekomstperspectief – dat in de werkwijze is geborgd dat uiterlijk twee jaar voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd van de jeugdige waarop de jeugdbeschermingsmaatregel betrekking heeft, c.q. een half jaar voor het aflopen van de jeugdreclasseringsmaatregel een toekomstplan is opgesteld in overleg met alle relevante betrokkenen. Wordt er een jeugdbeschermingsmaatregel na het verstrijken van de 16-jarige leeftijd uitgesproken, wordt zo spoedig mogelijk gestart met het toekomstplan;

    • i.

      E.2.1 – Aandacht voor integraliteit – dat tijdens de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregel wordt gewerkt volgens/aan de hand van het gedachtegoed 1Gezin,1Plan,1Regisseur.

  • 3.

    Bij de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering wordt, voor wat betreft de toegangsfunctie naar gespecialiseerde jeugdhulp (op basis van Jeugdwet):

    • a.

      aangesloten bij de in de gemeente c.q. jeugdregio gebruikelijke inkoopsystematiek, werkwijzen en methoden met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van voorzieningen op het gebied van de jeugdhulp;

    • b.

      blijk gegeven van kostenbewustzijn ten aanzien van de inzet van (gespecialiseerde) jeugdhulp;

    • c.

      de te bereiken doelen en resultaten zoals opgesteld voor de afgegeven bepaling jeugdhulp gemonitord en mét cliënt en zorgaanbieder geëvalueerd;

    • d.

      bij het inzetten van spoedeisende gespecialiseerde jeugdhulp tijdig en concreet nagedacht over structurele of tijdelijke inzet en, indien noodzakelijk, het vervolg daarop.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend. De beslistermijn kan met ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid en het gestelde in artikel 8 van de Asv, geldt dat een beslissing op een subsidieaanvraag voor het jaar 2023 uiterlijk op 31 januari 2023 wordt genomen. De beslistermijn kan met ten hoogste acht weken worden verdaagd.

Artikel 9. Bevoorschotting

  • 1.

    De bevoorschotting van de subsidie wordt bepaald op basis van de bij de aanvraag aangeleverde prognose maal tarief per activiteit.

  • 2.

    De subsidieontvanger kan gedurende de looptijd van de subsidie een aanvraag om aanpassing van de bevoorschotting indienen. Het college beslist binnen acht weken op de aanvraag tot aanpassing.

  • 3.

    Het college kan gedurende de looptijd van de subsidie de bevoorschotting aanpassen indien de realisatiecijfers in de voorafgaande periode daartoe aanleiding geven.

Artikel 10. Aanvullende weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Onverminderd de Asv kan de subsidie worden geweigerd als:

    • a.

      niet is voldaan aan één van de in deze regeling genoemde vereisten;

    • b.

      uit de aanvraag naar oordeel van het college onvoldoende blijkt dat de aanvrager gedurende de volledige subsidieperiode in staat zal zijn te beschikken over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel en materieel voor de naar verwachting door hem uit te voeren subsidiabele activiteiten, uitgaande van de prognose en inhoudelijke uitgangspunten, bedoeld in artikelen 2 en 7.

  • 2.

    De subsidie wordt in ieder geval ingetrokken als het aan de subsidieontvanger afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet wordt ingetrokken.

  • 3.

    De subsidie kan in ieder geval worden ingetrokken als:

    • a.

      naar oordeel van het college niet langer aannemelijk is dat de subsidieontvanger gedurende de resterende subsidieperiode kan beschikken over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel en materieel voor de naar verwachting door hem uit te voeren subsidiabele activiteiten, uitgaande van de prognose zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 sub b;

    • b.

      er sprake is van frauduleus handelen;

    • c.

      naar oordeel van het college het handelen van bestuurders van de subsidieontvanger de zorgcontinuïteit of de regelmatige uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten in gevaar dreigen te brengen.

Artikel 11. Aanvullende verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1.

    Het college kan in de verleningsbeschikking specifieke verplichtingen opleggen. De subsidieontvanger is in ieder geval verplicht:

    • a.

      bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten in overeenstemming te handelen met alle toepasselijke regelgeving, de norm verantwoorde werktoedeling, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de bij aanvraag overgelegde bescheiden;

    • b.

      gebruik te maken van het iJW berichtenverkeer voor gegevensuitwisseling (met uitzondering van de berichten voor declaratie/facturatie) en de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV); daarenboven zal de subsidieontvanger medewerking verlenen aan de beantwoording van een eventuele additionele gegevens uitvraag door de subsidieverlener;

    • c.

      onverwijld melding te maken van dringende omstandigheden, waaronder in elk geval begrepen worden omstandigheden waarbij:

      • o

        voorzien wordt dat de certificeringseisen in gedrang komen;

      • o

        de continuïteit van de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering in gedrang komt door onvoldoende capaciteit;

      • o

        de continuïteit van de organisatie door problemen in de bedrijfsvoering in gedrang komt;

      • o

        de subsidieontvanger gebruik moet maken van onderaannemers, waarbij de subsidieontvanger garandeert dat ook de onderaannemer voldoet aan alle toepasselijke regelgeving en normering;

      • o

        er sprake is calamiteiten.

    • d.

      zodra daar redelijkerwijs aanleiding toe is, uitvoering te geven aan het exitplan. In dat geval vindt tussen het college en de gecertificeerde instelling goed onderling overleg plaats en wordt over de procedure en eventuele kosten verbonden aan het exitplan op dat moment door het college in redelijkheid beslist.

    • e.

      aangesloten te zijn bij de verwijsindex, bedoeld in artikel 7.1.2.1 van de Jeugdwet, en hiervan gebruik te maken in overeenstemming met de met het college gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 7.1.3.1, eerste lid, van de Jeugdwet;

    • f.

      medewerking te verlenen wanneer het college een extern (accountants)onderzoek instelt als het beschikt over signalen dat de gecertificeerde instelling in een risicovolle situatie verkeert (financieel en/of inhoudelijk);

    • g.

      actief deel te nemen en bij te dragen aan de in de regio gebruikelijke vormen van overleg op uitvoerings- , beleids- en bestuurlijk niveau.

  • 2.

    De subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      iedere gebeurtenis of ontwikkeling waardoor de financiële situatie van de gecertificeerde instelling substantieel verslechtert;

    • b.

      de uitkomst van de jaarlijkse controle, bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit Jeugdwet, onder gelijktijdige overlegging van de betreffende rapportage;

    • c.

      het risico op het ontstaan van wachttijden en de acties die daarop genomen worden;

    • d.

      het voornemen tot een instroomstop en de acties die daarop worden genomen;

    • e.

      uitkomsten van onderzoeken door een Inspectie naar aanleiding van incidenten in de casuïstiek.

  • 3.

    De subsidieontvanger behoeft de voorafgaande toestemming van het college voor:

    • a.

      de rechtshandelingen genoemd in artikel 4:71, eerste lid, onder a tot en met f en h tot en met j, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      samenwerking met anderen bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

    • d.

      substantiële wijziging van een van de in artikel 4, vierde lid, genoemde bescheiden.

  • 4.

    De subsidie op grond van deze regeling mag uitsluitend worden aangewend voor het uitvoeren van activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 12. Egalisatiereserve

  • 1.

    De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Voor zover de subsidie op grond van deze regeling en/of voorgaande regelingen heeft bijgedragen aan de egalisatiereserve mag deze uitsluitend worden aangewend voor het uitvoeren van activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

  • 3.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onderdelen c, d en e, van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

  • 4.

    Bij de subsidieverlening worden nadere verplichtingen gesteld ten aanzien van de Egalisatiereserve waarbij rekening gehouden kan worden met het onderstaande:

    • a.

      Jaarlijks mag maximaal 5% van het bedrag van de totale subsidie op basis van deze subsidieregeling in enig jaar aan de egalisatiereserve worden toegevoegd.

    • b.

      Over de maximering van de totale omvang van de egalisatiereserve worden nadere afspraken gemaakt;

    • c.

      Indien het subsidiebedrag op basis van deze subsidieregeling lager is dan 10% van de totale inkomsten dan zijn lid 1 en 2 niet van toepassing.

    • d.

      Overschrijding in enig jaar van de afgesproken maximale omvang van de totale egalisatiereserve leidt tot een lagere vaststelling van de verleende subsidie.

Artikel 13. Subsidievaststelling

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in de Asv dient de subsidieontvanger na afloop van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft voor 1 juni van het daaropvolgende jaar een aanvraag tot vaststelling in te dienen.

  • 2.

    Het verzoek tot subsidievaststelling bevat, onverminderd het gestelde in de Asv;

    • a.

      een door een bevoegde functionaris ondertekende bestuursverklaring;

    • b.

      een overzicht van de uitgevoerde gesubsidieerde activiteiten en een productieverantwoording via het format zoals landelijk afgestemd en gepubliceerd op de website i-Sociaal Domein. Deze moeten aansluiten bij de eenheden per maatregel zoals weergegeven in bijlage 1. Daarbij geldt dat de data in het berichtenverkeer leidend zijn voor het vaststellen van de subsidie;

    • c.

      een controleverklaring op de door het college gesubsidieerde activiteiten in de brede zin van dat jaar, opgesteld en ondertekend door een onafhankelijk accountant;

    • d.

      de Subsidieontvanger neemt de in bijlage 2 opgenomen voorschriften met betrekking tot Social Return on Investment (SROI) in acht;

    • e.

      een geanonimiseerd overzicht van de gedurende het afgelopen jaar ingediende klachten, de aard van de klachten en de geboden oplossing;

    • f.

      gegevens over de meting van cliënttevredenheid;

    • g.

      de verantwoording met betrekking tot de caseloadreductie;

    • h.

      een overzicht van de ontvangen incidentele financiële middelen vanuit het Rijk.

  • 3.

    Bij verleningsbeschikking kan het college, in afwijking van het bepaalde in lid 2, andere termijnen voorschrijven, en aanvullende afspraken maken over aard en frequentie van de ingevolge lid 2 te overleggen informatie.

Artikel 14. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze subsidieregeling treedt in werking op de dag na bekenmaking van deze regeling en heeft een looptijd van één jaar met een verlenging van maximaal één jaar tot uiterlijk 31 december 2024.

  • 2.

    Deze subsidieregeling wordt aangehaald als ‘Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Zuid-Limburg 2023 - 2024’.

  • 3.

    Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt de Subsidieregeling jeugdbescherming en jeugdreclassering Zuid-Limburg ingetrokken.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht in zijn vergadering 29 november 2022

De Secretaris,

G.J.C. Kusters

De Burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

Algemene toelichting

Deze subsidieregeling is slechts één onderdeel van een groter geheel (een beleids- en uitvoeringscyclus, met politieke, bestuurlijke, financiële, juridische en – uiteraard – inhoudelijke aspecten) en creëert in de eerste plaats enkel een aanspraak op vergoeding voor de gesubsidieerde gecertificeerde instellingen.

 

Er wordt geen minimum- of maximumbudget aan gekoppeld omdat de gemeente uiteindelijk alle door de rechter, officier van justitie en directeur van een justitiële jeugdinrichting opgelegde maatregelen zal moeten financieren.

 

Vervolgens regelt deze regeling de daadwerkelijke toekenning (en afrekening). In de subsidieverleningsbeschikking wordt telkens per individuele gecertificeerde instelling ook de bevoorschotting geregeld. Van de gesubsidieerde gecertificeerde instellingen wordt niet verwacht dat ze de betreffende werkzaamheden zelf voorfinancieren.

 

Artikelsgewijze toelichting

In deze artikelsgewijze toelichting worden enkel die bepalingen behandeld die nadere toelichting behoeven.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Voor een aantal definities wordt in het eerste lid aangesloten bij artikel 1 van de Jeugdwet. Voor de duidelijkheid zijn deze wettelijke definities hieronder weergegeven:

 

  • gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

  • jeugdhulp:

    • 1°.

      ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

    • 2°.

      het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

    • 3°.

      het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

  • jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;

  • jeugdige: persoon die:

    • 1°.

      de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

    • 2°.

      de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

    • 3°.

      de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

      • is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

      • vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

      • is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

  • jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;

  • kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  •  

  • Deze wettelijke definities worden in het tweede lid aangevuld met enkele die specifiek voor deze subsidieregeling gelden. Het gaat om:

  • actieplan: Dit plan ziet op het vergroten van de wendbaarheid van de gecertificeerde instelling teneinde te voorkomen dat ze in een situatie geraakt waarin de activiteiten geheel of gedeeltelijk moeten worden beëindigd en een exitplan (zie hieronder) in uitvoering moet worden genomen. Het plan sluit aan bij het rapport van de Rebel Group ‘optimale beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering’ , en is er op gericht de risico’s op gebied van continuïteit van bedrijfsvoering beter op te kunnen vangen. Hierbij kan worden gedacht aan risico’s bijvoorbeeld verbonden aan sterke wisselingen in de vraagontwikkeling en sterke wisselingen in de beschikbare personele capaciteit.

  • exitplan: Om gecertificeerde instellingen te bewegen tot het blijven leveren van zorg bij een (aanstaande) volledige of gedeeltelijke beëindiging van gesubsidieerde activiteiten (een ‘exit’), en tot het treffen van maatregelen om de continuïteit van de zorg in die exitperiode te borgen, moeten de instellingen een exitplan opstellen. Van een exit kan sprake zijn als de subsidierelatie wordt beëindigd of wanneer de gecertificeerde instelling gedurende de looptijd niet langer in staat is de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren. In het exitplan moet worden opgenomen op welke wijze de subsidieontvanger de werkzaamheden overdraagt aan de gecertificeerde instelling die ná haar de gesubsidieerde activiteiten gaat uitvoeren, hoe zo mogelijk werknemers worden overgenomen, hoe medewerking wordt verleend aan de omzetting naar een nieuwe partij en hoe die oorspronkelijke gecertificeerde instelling de zorgcontinuïteit zal gaan borgen tot het moment waarop de opvolger de gesubsidieerde activiteiten gaat uitvoeren.

  •  

  • Voor alle duidelijkheid wordt hier nog opgemerkt dat het exitplan niet wordt gezien als een subsidiabele activiteit in de zin van artikel 2 lid 3 van de regeling. Wel is mogelijk dat ingeval een exitplan in uitvoering moet worden genomen daadwerkelijke en reële kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen worden genomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 lid 1 sub d van deze regeling.

  • onderaannemer: Een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling kan een deel van de gesubsidieerde activiteiten uit laten voeren door een andere gecertificeerde instelling. Alsdan blijft de uitvoering van de activiteiten voor rekening en risico van de gesubsidieerde gecertificeerde instelling.

  • wachttijd: De definitie sluit aan bij het Normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering.

Artikel 2. Doelgroep en subsidiabele activiteiten

In beginsel wordt op grond van deze regeling subsidie verstrekt voor het uitvoeren van de in het derde lid genoemde subsidiabele activiteiten, voor zover, als het maatregelen betreft, deze zijn opgelegd na inwerkingtreding van deze regeling of waarvan de uitvoering na inwerkingtreding van deze regeling is overgenomen van een andere gecertificeerde instelling.

 

De subsidie tarieven worden verhoogd met een opslagpercentage van 14,94% voor het realiseren van de caseloadverlaging. Deze Caseloadverlaging is eveneens een doelstelling die gerealiseerd dient te worden gelet op de maatregeling vanuit de Kamerbrief van 14 september 2022; werkdrukverlaging bij de gecertificeerde instellingen teneinde de continuïteit en kwaliteit van de jeugdbescherming te waarborgen zodat kinderen en ouders de hulp en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.

 

Tenzij anders wordt overeengekomen blijven op de uitvoering van eerder opgelegde maatregelen de daarvoor geldende bestaande afspraken met betrekking tot de financiering van toepassing en blijft de uitvoering belegd bij de gecertificeerde instelling waaraan deze was toegewezen.

 

Het is echter denkbaar dat een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling de uitvoering van een andere gecertificeerde instelling overneemt. Bijvoorbeeld omdat bepaald is dat dit beter is voor het kind of omdat de oorspronkelijke gecertificeerde instelling niet langer in staat is de uitvoering op zich te nemen (problemen met betrekking tot de certificering, capaciteit, continuïteit, etc.). Als een op grond van deze regeling gesubsidieerde gecertificeerde instelling de uitvoering van een andere gecertificeerde instelling overneemt, dan kan op grond van deze regeling ook subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering die oorspronkelijk was opgelegd voor inwerkingtreding van deze regeling.

 

Subsidie voor activiteiten als bedoeld in het derde lid kan daarnaast ook worden verstrekt aan een gecertificeerde instelling die al in opdracht van het college activiteiten als bedoeld in het derde lid uitvoerde. Maar enkel als de voor de financiering daarvan gesloten rechtsgeldige overeenkomst of verleende subsidie van rechtswege of met wederzijds instemming is beëindigd.

 

In andere gevallen blijven de daarvoor geldende bestaande afspraken met betrekking tot de financiering van toepassing, waarbij de situatie kan ontstaan dat er verschillende regimes voor financiering en verantwoording naast elkaar gehanteerd moeten worden.

 

In het vierde lid worden diverse items benoemd die de basis vormen voor het handelen van zowel de organisatie als voor hun individuele medewerkers. Onder enkele items, zoals de beroepscode vallen diverse documenten.

Artikel 3. Caseloadverlaging

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de maatregelen die zijn weergegeven in de Kamerbrief van 14 september 2022 ter realisatie van de caseloadverlaging. Uitleg wordt gegeven hoe de opslagcomponent voor de caseloadverlaging wordt opgenomen in de tarieven van de subsidie alsmede hoe en wanneer het College het recht heeft de te veel ontvangen gelden terug te vorderen. Het College besluit hiertoe wanneer de GI’s de incidentele financiële middelen van het Rijk ontvangen dan wel wanneer zij de caseloadverlaging niet realiseren ondanks de opslagcomponent op de tarieven die hiervoor beschikbaar is gesteld. Het Rijk doet een tijdelijke financiële bijdrage aan de caseloadverlaging van €10 mln per jaar voor de jaren (2022- 2025).

 

Artikel 4. Looptijd

Voor elk subsidiejaar wordt door de GI’s een aanvraag ingediend, voorzien van een prognose. Jaarlijks vindt een afrekening plaats. Van belang is hier ook nog te wijzen op artikel 9 op basis waarvan tussentijdse wijzigingen van bevoorschotting mogelijk zijn.

 

Artikel 5. De aanvraag

In dit artikel is de termijn geregeld waarvoor de aanvraag voor subsidie dient te zijn ontvangen. Voor de aanvraag voor het startjaar 2023 geldt een afwijkende termijn.

 

Het college moet over alle relevante gegevens en bescheiden beschikken om een besluit tot subsidieverlening te kunnen nemen. Die vereisten zijn in dit artikel opgenomen in het derde en vierde lid. In het vierde lid staan documenten genoemd die éénmalig overlegd dienen te worden en alleen bij wijziging opnieuw worden ingediend. Dit laatste kan ook plaatsvinden op het moment van de wijziging en is daarmee niet gebonden aan de termijn van de aanvraag.

 

Artikel 6. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt bepaald door een p*q-formule. De in bijlage 1 bij deze regeling vastgestelde tarieven per maatregel (p) worden naar rato van de werkelijke duur van de uitvoering vermenigvuldigd met het aantal uitgevoerde eenheden per product (q). De tarieven worden jaarlijks voor aanvang van een nieuw subsidiejaar geïndexeerd met de definitieve OVA van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar (t-1). Dit wordt door het college bij subsidieverlening kenbaar gemaakt.

 

Artikel 7. Inhoudelijke vereisten subsidie

Dit artikel omvat inhoudelijke vereisten aan de subsidie. Deze vereisten passen binnen de kaders genoemd in artikel 2 lid 4. Van de gecertificeerde instellingen wordt verwacht dat zij zich maximaal inzetten om de benoemde vereisten te realiseren. Voor enkele van deze vereisten is een nadere toelichting opgenomen.

 

Tweede lid

Sub a

Hierbij wordt van de GI verwacht dat zij in eerste instantie verwijzen naar het gecontracteerd zorgaanbod. Als dit niet voldoet kan, in overleg met de gemeente, bij uitzondering niet gecontracteerd aanbod worden ingezet. Dit vereist een goede kennis van het aanbod dat door gemeenten is ingekocht. Het derde lid van dit artikel geeft verdiepende informatie weer over de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering betreffende de toegangsfunctie naar (gecontracteerd) gespecialiseerd aanbod.

 

Sub b ii

Hierbij wordt van de gecertificeerde instelling verwacht dat de gemeente(n) niet pas worden geïnformeerd op het moment van invoering van de instroomstop, maar dat daar voorafgaand al met gemeenten, de andere gesubsidieerde gecertificeerde instellingen en andere betrokken ketenpartners zoals de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtbank, wordt overlegd.

 

Sub d

Voor certificering stelt het Normenkader (versie 2.0) verplicht dat de organisatie een actuele

registratie bijhoudt van de volgende indicatoren:

  • % van plannen van aanpak dat gemaakt is en gevolgd wordt op basis van de gehanteerde methode

  • % van de contactregistraties in het cliëntendossier waarin het eerste face-to-face-contact met jeugdige binnen vijf dagen na aanmelding heeft plaatsgevonden.

  • % aanmeldingen waarin binnen vijf dagen een professional is aangewezen en gemeld in cliëntsysteem.

  • % tijdige meldingen aan de RvdK ten behoeve van de toetsende taak van de RvdK

  • Tijdigheid rapportage

  • % cliënten met een maatregel gemiddelde doorlooptijden voor maatregelen

  • % cliënten met een machtiging UHP (JB)

  • gemiddelde duur UHP (JB)

De gemeenten willen deze informatie per kwartaal ontvangen ter monitoring. Daarnaast ontvangt de gemeente ter monitoring de informatie zoals omschreven onder i en ii. Dit heeft als doel een (beter) beeld te krijgen van de inzet van de gecertificeerde instellingen gedurende het subsidiejaar en hierover met de GI het gesprek aan te gaan. Daarnaast kan het vergelijk worden gemaakt met voorafgaande jaren.

 

Sub e i

Bij deelname aan structurele overleg(structuren) wordt bijvoorbeeld het Arrondissementale Platforms Jeugdcriminaliteit (APJ), Civiel Jeugd KetenOverleg (CJKO) en de provinciale Werkgroep Gedwongen Kader Limburg bedoeld.

 

Sub e ii

In het Normenkader (versie 2.0) is opgenomen dat de gecertificeerde instelling moet kunnen laten zien dat er een passende bijdrage wordt geleverd aan het maken en realiseren van ketenafspraken over:

  • visie op ketensamenwerking

  • resultaten van de keten

  • verantwoordelijkheidsverdeling in de keten

  • communicatie met ketenpartners

  • het uitwisselen van persoonsgegevens

  • afhandeling van afwijkingen (klachten, incidenten)

  • doorlooptijden

  • toepassing instrumentarium voor risicotaxatie en diagnostiek

  • melden van kindermishandeling conform de meldcode

  • warme overdracht en nazorg

  • anticiperen op meerderjarigheid

  • gerichtheid op langere termijn toekomstperspectief

Deze zullen dan ook landen in de samenwerkingsafspraken die onderdeel zijn van deze subsidieregeling.

 

Sub f

Met het verkorten van maatregelen bedoelen we niet dat de GI per definitie moet zorgen voor eerdere beëindiging van de maatregel. Maar dat men moet streven naar behalen van de resultaten op een (daar waar het verantwoord is) zo kort mogelijke termijn binnen, danwel binnen de door de kinderrechter gestelde termijn (voorkomen van verlengingen) en daar waar de situatie het toelaat (dus waar de veiligheid voortijdig is geborgd) verzoeken tot beëindigen maatregel voordat de indicatie is afgelopen. Het is evident dat de GI hierin niet als enige de verantwoordelijkheid draagt, maar in gezamenlijk met de andere ketenpartners.

 

Sub g

De gecertificeerde instelling draagt er zorg voor dat een jeugdige tijdig wordt ingebracht in het toetsingsoverleg/schakeloverleg, zodat de overgang naar vrijwillig kader zo soepel mogelijk kan verlopen.

 

Sub h

De gecertificeerde instelling draagt zorg voor een perspectief biedend plan voor de jeugdige, waar met brede blik naar de toekomst wordt gekeken. Het toekomstplan kan een separaat plan zijn, maar kan tevens deel uitmaken van het individuele plan van aanpak. In het toekomstplan krijgen verschillende leefdomeinen, waaronder wonen, ondersteuning, school, inkomen en financiën, een plek.

 

Artikel 8. Beslistermijn

Dit artikel bevat de termijn waarbinnen door het college op de aanvraag voor subsidie beslist. Voor de aanvraag van subsidie voor het startjaar 2023 geldt een afwijkende termijn.

 

Artikel 9. Bevoorschotting

Per kalenderjaar wordt de subsidie verleend en vastgesteld. Omdat de subsidie op grond van artikel 13 van deze regeling achteraf wordt vastgesteld, dient een aanvraag om bevoorschotting te worden ingediend. Gemakshalve is hier bepaald dat de aanvraag om subsidieverlening als vanzelf ook inhoudt de aanvraag om bevoorschotting. Het college beslist gelijktijdig op de aanvraag om subsidieverlening als op de aanvraag om bevoorschotting. Daarnaast kan, op grond van het derde lid, gedurende de looptijd van de subsidie een aanvraag om aanpassing van het bevoorschottingsregime ingediend worden. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn als er meer of minder maatregelen uitgevoerd moeten worden dan was voorzien ten tijde van de verlening. Voorts heeft het college de bevoegdheid de bevoorschotting aan te passen indien daartoe aanleiding bestaat (vierde lid).

 

Artikel 10. Aanvullende weigerings- en intrekkingsgronden

Eerste lid

Het college weigert de subsidie in ieder geval als niet (of onvoldoende) kan worden voldaan aan een van de gestelde vereisten in artikel 6. Daarnaast kan een subsidie worden geweigerd als niet is voldaan aan één van de in deze regeling genoemde eisen of als uit de aanvraag naar oordeel van het college onvoldoende is gebleken dat de aanvrager de gehele subsidieperiode in staat zal zijn te beschikken over het in kwalitatief en kwantitatief opzicht benodigde personeel en materieel om de subsidiabele activiteiten uit te voeren. Het college is in deze gevallen niet verplicht, maar wel bevoegd de subsidie te weigeren.

 

Derde lid

Hier geldt ook dat de intrekking van de subsidie geen plicht, maar een bevoegdheid is.

 

Artikel 11. Aanvullende verplichtingen van subsidieontvanger

Met de aanvullende subsidieverplichtingen kunnen bepaalde werkwijzen en handelingen ‘afgedwongen’ worden, in die zin dat het verplichtingen zijn waaraan subsidieontvangers zich bij de uitvoering te houden hebben. Doen zij dat niet, dan lopen ze het risico gekort te worden op hun subsidie (kan tot nihil). Het gaat hierbij om verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

 

Eerste lid

Naast de verplichtingen op grond van de Awb dienen subsidieontvangers te voldoen aan een aantal aanvullende verplichtingen. Onder sub a tot en met g zijn deze opgesomd, waaronder het voldoen aan berichtenverkeer, verscheidene situaties waarin er sprake is van een actieve meldingsplicht en het overleggen van gegevens voor de kwartaalrapportages ter input van kwartaalgesprekken.

 

Sub b gaat specifiek over CORV dat staat voor Collectieve Opdracht Routeer Voorziening. Dit is een digitaal knooppunt dat zorgt voor de elektronische afhandeling van het formele berichtenverkeer tussen Justitie- en Veiligheidspartijen en het gemeentelijke domein. De aansluiting op en het gebruik van de CORV is verplicht gesteld in de Jeugdwet.

 

Sub e gaat specifiek over de verwijsindex, bedoeld in artikel 7.1.2.1 van de Jeugdwet. Ten tijde van opstellen van deze regeling is er onduidelijkheid of deze wettelijke bepaling blijft bestaan. In geval deze wettelijke bepaling vervalt, vervalt ook deze aanvullende verplichting.

 

Tweede lid

Overeenkomstig dit lid moet de subsidieontvanger het onverwijld schriftelijk bij het college melden als de financiële situatie substantieel verslechtert, wat de uitkomst is van de jaarlijkse controle met betrekking tot het nog voldoen aan het normenkader, het ontstaan van wachttijden en de acties die de gecertificeerde instelling daarop neemt, en de uitkomst van eventuele Inspectieonderzoeken. Het college wil hier onverwijld van op de hoogte gesteld worden, waarbij specifiek wordt opgemerkt dat het afschrift wenst te ontvangen van de jaarlijkse toetsing ingevolge artikel 3.2.3 van het Besluit Jeugdwet (auditrapportage).

 

Derde lid

De subsidieontvanger heeft voorafgaande toestemming van het college nodig voor het verrichten van de rechtshandelingen, genoemd in artikel 4:71, eerste lid, onder a tot en met f en h tot en met j, voor een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor het aangaan van samenwerkingen met anderen dan de onderaannemers en voor substantiële wijzigingen van de bescheiden, genoemd in artikel 11, eerste lid.

 

Artikel 12. Egalisatiereserve

Eerste lid

Subsidieontvangers moeten een egalisatiereserve vormen. Overeenkomstig artikel 4:72, eerste en tweede lid, van de Awb komt het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend hieraan ten gunste onderscheidenlijk ten laste. De egalisatiereserve werkt zo als een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.

 

Tweede lid

Het deel van de egalisatiereserve dat is opgebouwd met subsidie mag op grond van deze regeling uitsluitend worden aangewend voor het uitvoeren van activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Overeenkomstig artikel 4:72, derde en vierde lid, van de Awb moet de egalisatiereserve voorts zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk worden belegd en wordt de van de egalisatiereserve genoten rente aan de egalisatiereserve toegevoegd.

 

Derde lid

Overeenkomstig artikel 4:72, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd, de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken, de subsidie wordt beëindigd of de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden, de subsidieontvanger dan ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig is naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

 

Vierde lid

Bij subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld, onder andere met betrekking tot de wijze waarop de reserve is opgebouwd en de maximale hoogte daarvan. Een aantal voorbeelden waarmee rekening gehouden kan worden bij het stellen van deze nadere afspraken zijn opgenomen.

 

Artikel 13. Subsidievaststelling

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt gedurende de looptijd van de subsidie jaarlijks uiterlijk ingediend voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar. Een aanvraag bevat een door een bevoegde functionaris ondertekende bestuursverklaring, een overzicht van de uitgevoerde gesubsidieerde activiteiten, een productieverantwoording conform het afgesproken format, een controleverklaring (opgesteld door een onafhankelijk accountant), het op het betreffende kalenderjaar ziende jaardocument maatschappelijke verantwoording, een geanonimiseerd overzicht van de ingediende klachten (de aard daarvan en de geboden oplossing) en gegevens over de meting van cliënttevredenheid. De controleverklaring en jaardocument worden tevens uiterlijk 1 juni ingediend evenals de verantwoording inzake de realisatie van de caseloadverlaging.

 

Artikel 14. Slotbepalingen

De datum waarop de oude subsidieregeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe subsidieregeling in werking treedt.

Bijlage 1: Tarieven uitvoeren subsidiabele activiteiten

 

Voor de tarieven 2023 is gerekend met de definitieve OVA van 2022 ad 4,42%.

 

Tabel 1. Tarieven en prognose uitvoering subsidiabele activiteiten doelgroep generale JB/JR (art. 5a)

 

Product

Tarief (*)

Caseloadverlaging(****)

Productcode

Eenheid

Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 1

€ 37,66 (**)

€ 4,90

48A01

per etmaal

Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 2 en verder

€ 31,24 (**)

€ 4,06

48A02

per etmaal

Voogdij

€ 21,44 (**)

€ 2,79

48A03

per etmaal

Jeugdreclassering (JR)

€ 24,70

nvt

47A01

per etmaal

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) advies

€ 2.224,69

nvt

47A02

beschikking/ advies (stuks)

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) begeleiding

€ 24,67

nvt

47A03

per etmaal

Intensieve trajectbegeleiding CRIEM (ITB CRIEM) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 2.137,82

nvt

47A04

per maand

Intensieve trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 1.607,76

nvt

47A05

per maand

Samenloop van een OTS en jeugdreclassering

€ 7,01

nvt

47A06

per etmaal

Scholing- en trainingsprogramma (STP) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 2.137,82

nvt

47A07

per maand

Opslag(***) inzet Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-JB)

1,7x reguliere kostprijs van de maatregel

 

(*) Tarief is opgebouwd uit het tarief 2022, opslag van 7%, tijdelijke opslag ten behoeve van caseloadverlaging van 14,94%, OVA 2022 4,42% en de bijzondere kosten € 149,23

(**) Inclusief bijzondere kosten

(***) De VNG-factsheet stelt een bekostiging van 2,7x reguliere kostprijs van de maatregel. De GI krijgt voor betreffende jeugdige 1x op basis van de reguliere maatregel bekostigd. Er rest dan een opslag van 1,7x voor de inzet van het LET-JB.

(****) Voor de jaren 2023 en 2024 worden de tarieven tijdelijk met 14,94% verhoogd om de caseloadverlaging te bereiken. In 2024 vindt een evaluatie plaats ten aanzien van de bereikte resultaten betreffende de daadwerkelijke caseloadverlaging met in achtneming van artikel 3.

 

Tabel 2. Tarieven en prognose uitvoering subsidiabele activiteiten JB/JR doelgroep (L)VB (art. 5b)

 

Product

Tarief(*)

Caseloadverlaging (****)

Productcode

Eenheid

Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 1

€ 37,42 (**)

€ 4,86

48A01

per etmaal

Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 2 en verder

€ 31,05 (**)

€ 4,04

48A02

per etmaal

Voogdij

€ 21,33 (**)

€ 2,77

48A03

per etmaal

Jeugdreclassering (JR)

€ 24,52

nvt

47A01

per etmaal

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) advies

€ 2.208,20

nvt

47A02

beschikking/ advies (stuks)

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) begeleiding

€ 24,49

nvt

47A03

per etmaal

Intensieve trajectbegeleiding CRIEM (ITB CRIEM) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 2.122,42

nvt

47A04

per maand

Intensieve trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 1.595,67

nvt

47A05

per maand

Samenloop van een OTS en jeugdreclassering

€ 6,95

nvt

47A06

per etmaal

Scholing- en trainingsprogramma (STP) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 2.122,42

nvt

47A07

per maand

Opslag(***) inzet Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-JB)

1,7x reguliere kostprijs van de maatregel

 

(*) Tarief is opgebouwd uit het tarief 2022, opslag van 7%, tijdelijke opslag ten behoeve van caseloadverlaging van 14,94%, OVA 2022 4,42% en de bijzondere kosten € 304,57

(**) Inclusief bijzondere kosten

(***) De VNG-factsheet stelt een bekostiging van 2,7x reguliere kostprijs van de maatregel. De GI krijgt voor betreffende jeugdige 1x op basis van de reguliere maatregel bekostigd. Er rest dan een opslag van 1,7x voor de inzet van het LET-JB.

(****) Voor de jaren 2023 en 2024 worden de tarieven tijdelijk met 14,94% verhoogd om de caseloadverlaging te bereiken. In 2024 vindt een evaluatie plaats ten aanzien van de bereikte resultaten betreffende de daadwerkelijke caseloadverlaging met in achtneming van artikel 3.

 

Tabel 3. Tarieven en prognose uitvoering subsidiabele activiteiten JB/JR doelgroep jeugdigen zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een bepaalde culturele en/of godsdienstige achtergrond en complexe gezinssystemen (art. 5c)

 

Product

Tarief (*)

Caseloadverlaging (****)

Productcode

Eenheid

Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 1

€ 37,78 (**)

€ 4,91

48A01

per etmaal

Ondertoezichtstelling (OTS) jaar 2 en verder

€ 31,33 (**)

€ 4,07

48A02

per etmaal

Voogdij

€ 21,51 (**)

€ 2,80

48A03

per etmaal

Jeugdreclassering (JR)

€ 24,78

nvt

47A01

per etmaal

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) advies

€ 2.231,29

nvt

47A02

beschikking/ advies (stuks)

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) begeleiding

€ 24,74

nvt

47A03

per etmaal

Intensieve trajectbegeleiding CRIEM (ITB CRIEM) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 2.144,42

nvt

47A04

per maand

Intensieve trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 1.612,16

nvt

47A05

per maand

Samenloop van een OTS en jeugdreclassering

€ 7,03

nvt

47A06

per etmaal

Scholing- en trainingsprogramma (STP) begeleidingsmaanden op jaarbasis

€ 2.144,42

nvt

47A07

per maand

Opslag(***) inzet Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-JB)

1,7x reguliere kostprijs van de maatregel

 

(*) Tarief is opgebouwd uit het tarief 2022, opslag van 7%, tijdelijke opslag ten behoeve van caseloadverlaging van 14,94%, OVA 2022 4,42% en de bijzondere kosten € 149,23

(**) Inclusief bijzondere kosten

(***) De VNG-factsheet stelt een bekostiging van 2,7x reguliere kostprijs van de maatregel. De GI krijgt voor betreffende jeugdige 1x op basis van de reguliere maatregel bekostigd. Er rest dan een opslag van 1,7x voor de inzet van het LET-JB.

(****) Voor de jaren 2023 en 2024 worden de tarieven tijdelijk met 14,94% verhoogd om de caseloadverlaging te bereiken. In 2024 vindt een evaluatie plaats ten aanzien van de bereikte resultaten betreffende de daadwerkelijke caseloadverlaging met in achtneming van artikel 3.

Bijlage 2: Social Return on Investment

 

Algemeen deel

 

Social Return

De gemeenten in Zuid-Limburg hebben als sociale doelstelling dat een investering naast het ‘gewone’ rendement ook een concrete sociale winst (return) moet opleveren. Dit doen de gemeenten door Social Return (SR) als voorwaarde te stellen bij verwervingstrajecten.

 

Door de sociale investering van de opdrachtnemer worden mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie onderstaand voor een beschrijving van de doelgroep) voorbereid en/of geplaatst op een duurzame deelname aan de arbeidsmarkt. Zo krijgt de Social Return kandidaat een kans zich te ontwikkelen als volwaardig werknemer. Invulling van de Social Return verplichting betreft maatwerk en kan passend worden gemaakt op eigen bedrijfsvoering, waarbij opdrachtgever openstaat voor initiatieven en gelijkwaardige alternatieven, wanneer eerdergenoemde vormen niet mogelijk zijn. De invulling gaat altijd in overleg met de coördinator Social Return, die wordt ingezet door de gemeente en verantwoordelijk is voor de naleving van Social Return. Tenslotte kunnen rapportage- en evaluatiemomenten gedurende de looptijd van de subsidieregeling aanleiding geven tot verandering van de Social Return invulling in samenspraak met de coördinator SR en met goedkeuring van opdrachtgever.

 

Contactgegevens coördinatiepunt Social Return

De coördinatie van Social Return is belegd bij de Projectleider Social Return, (SocialReturn@maastricht.nl) en deze organisatie zorgt voor coördinatie, controle, monitoring van en ondersteuning bij de realisatie. Voor advies en ondersteuning met betrekking tot Social Return neemt u contact op met bovenstaand email adres.

 

Social Return Eisen

 

Percentage opdrachtwaarde

Bij de toepassing van Social Return dient 5% van de opdrachtwaarde te worden omgezet in werkgelegenheid voor de doelgroep van Social Return. Als het om een kapitaalintensief project dan wel diensten/leveringen gaat, dan geldt 2% van de opdrachtwaarde. In een kapitaalintensief project bedraagt de verhouding materiaal/arbeid minimaal 70/30%.

 

In deze verwerving wordt de inschrijver verplicht om tenminste 5% van de opdrachtwaarde (realisatie excl. btw en excl. latere wijzigingen van dat bedrag door meer-/minderwerk’) aan te wenden voor Social Return door de inzet van kandidaten uit de doelgroep. De verplichting mag breder binnen de bedrijfsvoering van opdrachtnemer worden ingevuld dan alleen op onderliggende opdracht, zolang het verband houdt met het voorwerp van de opdracht. De Social Return verplichting dient binnen de looptijd van de opdracht (inclusief eventuele verlengingen en onderhoudstermijn) te worden gerealiseerd.

 

Het percentage van de opdrachtwaarde waarvoor Social Return dient te worden ingezet, wordt vastgesteld door middel van de meest recente productieverantwoording, wat opdrachtnemer bij de gemeente heeft aangeleverd ter verantwoording van haar omzet in het kalenderjaar 2022 op basis van de Jeugdwet.

 

Doelgroep

Tot de doelgroep van Social Return behoren:

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden in het kader van de:

    • Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Ioaz, Werkloosheidswet;

    • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA);

    • Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);

    • Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong);

    • Algemene Nabestaandenwet (ANW).

  • 2.

    Dan wel rechtsopvolgers van deze regelingen, waartoe onder anderen behoren:

    • Personen die gebruik maken van voorzieningen/instrumenten van één van bovengenoemde regelingen en daardoor geen uitkering meer ontvangen (waaronder personen werkzaam op een gesubsidieerde arbeidsplaats);

    • Niet uitkeringsgerechtigden zoals bedoeld in de Participatiewet;

    • Met werkloosheid bedreigde inwoners;

    • Personen behorende tot de doelgroep Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw-ers);

    • Kandidaten doelgroepregister; en

    • BOL/BBL-leerlingen (voor maximaal 50% van de opdrachtwaarde).

Duur meetellen

Medewerkers met een vastgestelde arbeidsbeperking mogen minimaal twee jaar en langer bij een voortdurende indicatie worden meegeteld. Wanneer medewerkers vanuit de doelgroep zijn geplaatst via Social Return dan mogen zij minimaal gedurende twee jaar worden meegeteld voor Social Return. Leerlingen die BOL/BBL-traject volgen, mogen gedurende de gehele opleiding worden meegeteld.

Naar boven