Besluit nadere regels Jeugdhulp gemeente ‘s-Hertogenbosch 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch;

gelet op de Jeugdwet en gelet op de artikelen 3 tot en met 5, 8 tot en met 12 van de Verordening Jeugdhulp ’s-Hertogenbosch 2021;

In zijn vergadering van 22 november 2022,

Gezien het voorstel met reg.nr. 79614431521

BESLUIT:

vast te stellen het Besluit nadere regels Jeugdhulp gemeente ‘s-Hertogenbosch 2023.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      PGB-hulpverlener: personen die formele of informele hulp verlenen zoals toegelicht in artikel 11 Verordening Jeugdhulp 2021;

    • b.

      KOO: informatie- en adviespunt voor inwoners en professionals in ’s-Hertogenbosch voor vragen en hulp in het sociale domein;

    • c.

      Regionaal Expert Team (RET): Overleg dat ingezet wordt om complexe hulp te regelen voor jeugdigen en ouders waarvoor geen reguliere oplossing mogelijk is.

    • d.

      ouder(s): gezagdragende ouder(s) en/of pleegouder(s) of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • e.

      Verordening: de Verordening jeugdhulp ‘s-Hertogenbosch 2021;

    • f.

      wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Verordening Gegevensbescherming of de Verordening jeugdhulp ‘s-Hertogenbosch 2021.

 

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

 

 

Artikel 2. Beschikbare algemene voorzieningen

Algemene jeugdhulpvoorzieningen zijn rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Met de inzet van een algemene voorziening kan in sommige gevallen worden voorkomen dat een individuele jeugdhulpvoorziening nodig is.

  • 1.

    De volgende voorzieningen behoren in ieder geval tot de algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Verordening:

    • a.

      het bieden van informatie, advies en consultatie aan jeugdigen en hun ouders over o.a.:

      • i.

        opgroei- en opvoedingsproblemen;

      • ii.

        psychische problemen en stoornissen;

      • iii.

        opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;

      • iv.

        taal- en leerproblemen;

      • v.

        kindermishandeling en huiselijk geweld;

      • vi.

        lichamelijke of verstandelijke beperkingen;

      • vii.

        cliëntondersteuning.

    • b.

      het bieden van ondersteuning bij het versterken van de eigen kracht van het kind of de jongere, zijn of haar ouder(s)/opvoeder(s) en de andere leden van het gezin;

    • c.

      het bieden van ondersteuning bij het versterken van het sociale netwerk, waaronder familieleden, buren, vrienden, vrijwilligers en mantelzorgers en het toeleiden naar collectieve activiteiten in de nabije omgeving, waaronder sport, cultuur en vrije tijd;

    • d.

      het bieden van ondersteuning bij het opzetten van een familiegroepsplan;

    • e.

      kortdurende individuele, niet specialistische begeleiding gericht op de dagelijkse levensverrichtingen, opgroei- en opvoedondersteuning;

    • f.

      begeleiding naar lichte hulp en consultatie bij de (jeugd)gezondheidszorg en het onderwijs.

 

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

 

 

Artikel 3: Beschikbare individuele voorzieningen

In tegenstelling tot de algemene voorzieningen, zijn individuele voorzieningen niet vrij toegankelijk. Een individuele voorziening kan alleen na zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 9 Verordening toegekend worden middels een beschikking. Maatwerk is hierbij belangrijk.

  • 1.

    De volgende voorzieningen behoren in ieder geval tot de individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Verordening:

    • a.

      consultatie en advies;

    • b.

      respijtzorg;

    • c.

      begeleiding (basis en specialistisch);

    • d.

      daghulp (basis, specialistisch en intensief);

    • e.

      orthopedagogische behandeling (basis en specialistisch);

    • f.

      GGZ (basis en specialistisch);

    • g.

      dyslexiezorg;

    • h.

      medicatie consultatie (AD(H)D);

    • i.

      vaktherapie;

    • j.

      specialistische intensieve netwerkondersteuning;

    • k.

      pleegzorg;

    • l.

      gezinsvervangende/gezinsgerichte zorg;

    • m.

      verblijf (basis, specialistisch en intensief);

    • n.

      gezinsopname;

    • o.

      crisishulp.

  • 2.

    Een beschrijving van alle individuele voorzieningen met daarbij de vereiste kwalificaties van de jeugdhulp(verleners), is opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant van het betreffende jaar.

  • 3.

    Voor dyslexiezorg geldt dat deze alleen toegankelijk is voor de jeugdige nadat de EED-specialist van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs De Meierij op basis van het Protocol Dyslexie Diagnose en Behandeling 2.0. van oordeel is dat diagnostiek dan wel de behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie noodzakelijk is.

  • 4.

    Voor situaties waarin complexe hulp geregeld moet worden en het college geen passende reguliere voorziening kan vinden, wordt advies gevraagd aan het Regionaal Expert Team (RET). Onder een reguliere voorziening wordt verstaan een ondersteuningsvorm die al bestaat en gecontracteerd is binnen de inkoop jeugdhulp Noordoost Brabant.

 

Artikel 4: Melding hulpvraag en toegang via de gemeente

  • 1.

    Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) komt binnen bij KOO. De jeugdige en/of zijn ouder(s) die een hulpvraag hebben op het gebied van de Jeugdwet kunnen een schriftelijke, telefonische of digitale melding doen.

  • 2.

    Op basis van een eerste uitvraag wordt de problematiek geïnventariseerd en wordt bepaald welk type ondersteuning het meest passend lijkt te zijn en wie daar voor verantwoordelijk is. Mogelijk worden de jeugdige en/of zijn ouder(s) verwezen naar een andere instantie dan de gemeente wanneer de vraag daar thuishoort.

  • 3.

    Als op basis van de eerste uitvraag blijkt dat het gaat om een melding waarbij sprake kan zijn van een jeugdhulp-plicht, zorgt KOO voor een warme overdracht naar het college.

  • 4.

    Het college geeft informatie over onder andere onafhankelijke cliëntondersteuning, privacy en de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen.

  • 5.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn belanghebbende en zijn degene(n) die in ieder geval een melding of aanvraag kunnen doen via ondertekening van het onderzoeksplan of een vastgesteld formulier. Indien de belanghebbende de melding namens hem/haar laat doen, moeten de jeugdige en zijn ouder(s) en de vertegenwoordiger een machtigingsformulier hebben ondertekend. Hierin wordt vastgelegd waartoe de jeugdige en of zijn ouder(s) zijn of haar vertegenwoordiger machtigt.

  • 6.

    De beslissing welke ondersteuning een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig hebben, komt tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder(s). In een gesprek tussen de jeugdige, zijn ouder(s) en het college wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen om het probleem op te lossen. Als dat niet het geval is, wordt eerst onderzocht of een algemene of voorliggende voorziening passend is. Als dat niet het geval is wordt onderzocht of een (aanvullende) individuele voorziening passend zou kunnen zijn.

 

Artikel 5: (Boven)gebruikelijke hulp en eigen kracht

  • 1.

    Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht elkaar onderling kunnen bieden. Ouders moeten de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. Ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en huisvesting. Voorbeelden van gebruikelijke hulp binnen de opvoeding zijn onder andere (niet limitatief en afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige):

    • a.

      aansturen tot het maken van huiswerk en het bieden van ondersteuning bij het huiswerk;

    • b.

      oefenen van vaardigheden, zoals oefenen met lezen bij dyslexie of oefenen met pictogrammen;

    • c.

      uitvoeren van oefeningen met jeugdige die door een arts of paramedici (bijvoorbeeld fysiotherapeut, ergotherapeut of logopedist) geadviseerd zijn;

    • d.

      oefenen om met geld om te gaan;

    • e.

      aanleren van huishoudelijke vaardigheden;

    • f.

      aanleren van algemene dagelijkse levensverrichtingen, bijvoorbeeld aankleden, eten en persoonlijke verzorging;

    • g.

      toedienen van medicatie;

    • h.

      aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment bij een jeugdige met een lichamelijke beperking.

  • 2.

    We verwijzen naar bijlage 1 als ‘Richtlijn gebruikelijk hulp van ouder(s)/verzorger(s) voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd’.

  • 3.

    Bovengebruikelijke hulp: hiervan is sprake als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp chronisch meer is dan de noodzakelijke hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft aard, frequentie en benodigde tijd.

    • a.

      Er is sprake van bovengebruikelijke hulp bij chronische situaties. Bij chronische situaties gaat het om langdurige hulp waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

    • b.

      Er is geen sprake van bovengebruikelijke hulp bij niet-chronische situaties. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s) en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige en de zijn ouder(s)/verzorger(s). Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

    • c.

      Het onderzoek in het kader van bovengebruikelijke hulp richt zich op drie aspecten:

      • i.

        Is er sprake van een chronische situatie?

      • ii.

        Wat mag redelijkerwijs van de ouders verwacht worden?

      • iii.

        Zijn de ouder(s) in staat om de noodzakelijke hulp te bieden; zijn de ouders beschikbaar de noodzakelijke hulp te bieden? Raken de ouder(s) niet overbelast? Ontstaan er grote financiële problemen doordat de hulp wordt geboden?

  • 4.

    Eigen probleemoplossend vermogen en eigen mogelijkheden (ook wel: eigen kracht): hiervan is sprake als de jeugdige en zijn ouder(s) zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden. Een voorziening is dan niet nodig. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke hulp geleverd kan worden. Van ouders (en huisgenoten) wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. De omvang en inhoud van de ondersteuning bij de jeugdige is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit is veelal het geval bij 1e of 2e-graads bloedverwanten van de jeugdige.

    • a.

      Wanneer de hulpvraag groter is dan de gebruikelijke hulp, kan hulp en ondersteuning worden ingezet. Dit is echter pas het geval als de benodigde bovengebruikelijke hulp de eigen mogelijkheden overstijgt;

    • b.

      Bij het onderzoek naar het eigen probleemoplossend vermogen (de eigen (draag)kracht), kijkt het college onder meer naar:

      • i.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering;

      • ii.

        het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

      • iii.

        mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vast lopen aan de hand van voorbeelden.

    • c.

      Vier punten om onderzoek te doen naar het eigen probleemoplossend vermogen/eigen kracht zijn:

      • i.

        Zijn de ouder(s) in staat de noodzakelijke hulp te bieden;

      • ii.

        Zijn de ouder(s) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

      • iii.

        levert het bieden van de hulp door de ouder(s) geen overbelasting op;

      • iv.

        ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder(s) wordt geboden;

  • 5.

    Wanneer de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te raken wordt van hen geen (boven)gebruikelijke hulp verwacht. Totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven kan een individuele voorziening worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de (boven)gebruikelijke hulp als bedoeld in lid 1 en 3 aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder;

    • b.

      (boven)gebruikelijke hulp wel van deze ouder(s)/verzorger(s) wordt verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de (boven)gebruikelijke hulp om.

  • 6.

    We verwijzen naar bijlage 2 als ‘Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van ouder(s)’.

 

Artikel 6: Voorliggende voorzieningen voor jeugdige en/of ouder(s) uit andere wetten

Indien een jeugdige en zijn ouder(s) recht heeft op zorg of ondersteuning op grond van een andere wet, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Onderwijswetten, zijn deze voorliggend op de Jeugdwet en zal het college voor deze zorg geen voorziening treffen op basis van de Jeugdwet.

  • 1.

    Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

    • a.

      Ondersteuning, wonen/verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen vanaf 18 jaar valt onder de Wmo, indien het doel is het bevorderen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

    • b.

      De hulpmiddelen, rolstoelen voor jeugdigen vallen altijd onder de Wmo. Hetzelfde geldt voor de woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar, die thuis blijven wonen;

    • c.

      De gemeente is verantwoordelijk voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als de Wmo en zorgt ervoor dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader.

  • 2.

    Wet Langdurige Zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI)

    • a.

      Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde wetten, maken geen aanspraak op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet;

    • b.

      Ouder(s)/verzorger(s) en jeugdigen die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

  • 3.

    (Passend) Onderwijs

    • a.

      Begeleiding van kinderen met leerproblemen is de verantwoordelijkheid van school. Er zijn ook mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Hulp die nodig is om onderwijsdoelen te behalen valt niet onder de Jeugdwet, maar moet door het onderwijs geboden worden.

    • b.

      Op hoofdlijnen hanteren we de volgende uitgangspunten:

      • i.

        (Extra) ondersteuning die primair gericht is op het volgen van onderwijs of het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school;

      • ii.

        Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouder(s) kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs niet voldoende zijn kan begeleiding worden geïndiceerd;

      • iii.

        Is extra ondersteuning vanwege de problematiek van de jeugdige op meerdere levensdomeinen nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn.

    • c.

      Als er geen sprake is van een ontheffing van de leerplicht, is in eerste instantie het onderwijs aanzet om passende ondersteuning te bieden;

    • d.

      In het geval de jeugdige gebruik maakt van het speciaal onderwijs, is het ondersteuningspakket dat samenhangt met de toelatingsverklaring van het Samenwerkingsverband voorliggend.

  • 4.

    Kinderopvang en buitenschoolse opvang

    • a.

      Kinderopvang en buitenschoolse opvang is de verantwoordelijkheid van ouder(s), werkgever en overheid. Het leren omgaan van leidsters van de kinderopvang met kind met een beperking is de verantwoordelijkheid van ouder(s) en de kinderopvang/buitenschoolse opvang;

    • b.

      Indien er sprake is van lichamelijke en/of psychische problematiek bij (een van) de ouder(s) en er is géén recht op kinderopvangtoeslag, kan mogelijk gebruik gemaakt worden van de regeling SMI;

    • c.

      Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind zodanige extra (specialistische) begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouder(s) kan worden verwacht, kan begeleiding worden toegekend vanuit de Jeugdwet.

  • 5.

    Als een voorliggende voorziening zoals genoemd in lid 1 t/m 4 passend en toereikend is, wordt geen individuele voorziening ingezet. In elke individuele situatie wordt beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend is. Als de jeugdige en/of de ouders geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorziening, leidt dat niet automatisch tot het inzetten van een individuele voorziening.

 

Artikel 7. Vervoersvoorziening in het kader van de Jeugdwet

  • 1.

    Uitgangspunt is dat ouder(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder. Hierbij wordt twee keer rijden (heen en terug) per week als gebruikelijke hulp beschouwd.

  • 2.

    Het college moet in elke individuele situatie een afweging maken of er specifieke omstandigheden zijn waardoor de eigen mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s) onvoldoende zijn om de eigen verantwoordelijkheid voor vervoer op zich te nemen.

  • 3.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

  • 4.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van het vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.

  • 5.

    Vervoer kan in geval van boven-gebruikelijke hulp ingezet worden in natura bijvoorbeeld in de vorm van taxivervoer. Ook is vergoeding van openbaar vervoer of een vergoeding van eigen vervoer mogelijk.

    • a.

      Indien noodzaak tot het treffen van een vervoersvoorziening is vastgesteld en de jeugdige kan gebruiken maken van het openbaar vervoer dan gaat dat voor op de inzet van taxivervoer of vergoeding eigen vervoer;

    • b.

      Een vergoeding eigen vervoer kan alleen plaatsvinden voor het gedeelte van het vervoer dat beschouwd wordt als boven-gebruikelijk. De vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer.

  • 6.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden.

  • 7.

    De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt, indien:

    • a.

      sprake is van een vervoersprobleem; en

    • b.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden; en

    • c.

      geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening; en

    • d.

      vervoer geen onderdeel uitmaakt van het tarief jeugdhulp, zoals vastgelegd in het productenboek Jeugdhulp en contractafspraak met betreffende aanbieder; en

    • e.

      sprake is van een medische noodzaak, omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of indien er sprake is van desoriëntatie; of

    • f.

      sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

      • i.

        de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding, zoals bedoeld in artikel 5 van deze nadere regels; of

      • ii.

        sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; of

      • iii.

        andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; en

    • g.

      door een deskundige de medische beperkingen of beperkende omstandigheden bij de jeugdige die individueel vervoer vereisen, zijn vastgesteld; en

    • h.

      de jeugdige of zijn ouder(s) medewerking hebben verleend aan het college om aantoonbaar te maken dat er sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid.

 

Artikel 8. Aanvullende criteria PGB

Een PGB kan worden verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college toetst vooraf door middel van een PGB-plan zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 Verordening of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd. De belangrijkste eisen zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.

  • 1.

    Algemene PGB criteria:

    • a.

      De jeugdhulp die met PGB wordt gefinancierd, leidt in het geval van de aanvrager tot tenminste even effectieve en doelmatige ondersteuning dan Zorg in natura;

    • b.

      De regie en het beheer van het PGB mag niet worden neergelegd bij de PGB-hulpverlener;

    • c.

      De aanvrager van het PGB mag als vertegenwoordiger het PGB niet aan zichzelf uitkeren als zijnde de PGB-hulpverlener. Dit is niet van toepassing indien de PGB hulpverlener in de eerste graad tot de jeugdige staat;

    • d.

      De aanvrager van het PGB en de PGB-hulpverlener sluiten een zorgovereenkomst (model van de Sociale Verzekeringsbank) met daarin tenminste de afspraken over looptijd van de overeenkomst, omvang uren en werktijden, de vergoeding en de wijze van declareren;

    • e.

      Het is de budgethouder(s) en/of vertegenwoordigers(s) niet toegestaan om met de PGB-hulpverlener een vast maandloon overeen te komen en/of maandlonen uit te betalen aan de PGB-houder;

    • f.

      De PGB-hulpverlener biedt ondersteuning die voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

    • g.

      De PGB-hulpverlener kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer andere ondersteuning dan de door hem/haar geleverde ondersteuning gewenst is;

    • h.

      De PGB-hulpverlener zorgt voor verslaglegging van de resultaten en is bereid deze op verzoek van het college te tonen;

    • i.

      Iedere PGB-budgethouder legt verantwoording af over (de besteding van) het PGB;  

    • j.

      De controle van de verantwoording van het PGB door de budgethouder aan het college kan steekproefsgewijs plaatsvinden tijdens- en na afloop van de verstrekking;

    • k.

      Indien uit de gegevens van de sociale verzekeringsbank blijkt dat binnen een half jaar geen besteding heeft plaatsgevonden, vindt in overleg met de PGB-budgethouder en/of de jeugdigen en zijn ouder(s) plaats of beëindiging of omzetting naar hulp in natura nodig is;

    • l.

      De gemeente controleert het gebruik van het persoonsgebonden budget per kalenderjaar. Bij onderbesteding > 25% volgt een overleg met de PGB budgethouder naar de oorzaak van de onderbesteding;

  • 2.

    PGB voorwaarden formele hulp:

    • a.

      De PGB-hulpverlener moet geregistreerd staan in het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of in het register voor Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG);

    • b.

      De PGB-hulpverlener verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder(s).

    • c.

      De PGB-hulpverlener organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling.

    • d.

      De PGB-hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de rol van een goed hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard zoals genoemd in artikel 4.1.1. Jeugdwet;

    • e.

      De PGB-hulpverlener voldoet aan de voor hem van toepassing zijnde minimumeisen zoals vastgelegd in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant van het betreffende jaar;

    • f.

      De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin;

    • g.

      De PGB-hulpverlener heeft een kwaliteitssysteem (ISO of HKZ) of in het geval van zelfstandige zonder personeel (zzp) wordt er gewerkt aan kwaliteitsverbetering (zoals bijscholing);

    • h.

      De PGB-hulpverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop de PGB-hulpverlener voor de instelling ging werken of als zelfstandige zonder personeel. De PGB-hulpverlener is bereid deze op verzoek van het college te tonen;

    • i.

      De hulpverlener die formele hulp verleend zoals bedoeld in artikel 11 Verordening Jeugdhulp gemeente ’s-Hertogenbosch 2021 is aangemeld bij de Inspectie Gezondheid en Jeugd.

    • j.

      De PGB-hulpverlener is bekend met en maakt indien nodig gebruik van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • k.

      De PGB-hulpverlener doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt;

    • l.

      De PGB-hulpverlener houdt een klachtensysteem bij en neemt, indien nodig, aantoonbaar passende maatregelen;

    • m.

      De PGB-hulpverlener handelt volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG);

    • n.

      Onderaannemerschap is niet toegestaan.

  • 3.

    PGB voorwaarden informele hulp:

    • a.

      Er is sprake van een langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag waarbij geen specifieke deskundigheid is vereist;

    • b.

      De kwaliteit van de hulp die de PGB-hulpverlener biedt, is passend en toereikend gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige;

    • c.

      Bij de PGB-hulpverlener is geen sprake is van dreigende overbelasting;

    • d.

      Als het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de hulpverlening, kan het college bepalen dat de PGB-hulpverlener beschikt over een VOG die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze PGB-hulpverlener is gestart met het bieden van de hulpverlening.

 

Artikel 9: Hoogte PGB

  • 1.

    Een PGB formeel als bedoeld in artikel 12, lid 1 onderdeel a en b van de Verordening wordt berekend op basis van de zorg in natura tarieven als opgenomen in de lijst Tarieven en producten van het betreffende jaar behorend bij het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant. De actuele bedragen staan op de gemeentelijke website1. Deze worden jaarlijks geïndexeerd.

  • 2.

    Een PGB informeel als bedoeld in artikel 12, lid 1 onderdeel c van de Verordening wordt berekend op basis van de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag. De actuele bedragen staan op de gemeentelijke website2. Deze worden jaarlijks geïndexeerd.

  • 3.

    Indien het vastgestelde PGB in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    Voor de jeugdhulpvormen die niet zijn benoemd in het Productenboek, zoals genoemd in lid 1, stelt het college individuele maatwerktarieven vast.

 

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

 

 

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit Besluit nadere regels Jeugdhulp treedt met ingang van 1 januari 2023 in werking.

  • 2.

    Bij inwerkingtreding van dit Besluit nadere regels Jeugdhulp wordt het Besluit nadere regels Jeugdhulp gemeente ’s-Hertogenbosch 2021 gelijktijdig ingetrokken.

  • 3.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Besluit nadere regels Jeugdhulp gemeente ‘s-Hertogenbosch 2023.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 22 november 2022,

Burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch,

De secretaris,

Drs. B. van der Ploeg

De burgemeester,

Drs. J.M.L.N. Mikkers

Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijk hulp van ouder(s)/verzorger(s) voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd

 

Een veilige woonomgeving = gebruikelijke hulp

Het door ouders bieden van een veilige thuis-omgeving is gebruikelijke zorg. Dit betekent dat:

  • De lichamelijke en sociale veiligheid van het kind is gewaarborgd, en

  • Er een bij de leeftijd van het kind passend opvoedkundig klimaat is, en

  • Dat verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid wordt geboden.

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • Hebben voortdurend, dat wil zeggen op geplande tijden en ongeplande momenten, overname van zelfzorg nodig.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • Hebben overdag voortdurend begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

  • Hebben ’s nachts soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

NB. Deze zorg voor kinderen van 3 tot 5 jaar is geen gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudige complexe handicaps waaronder een verstandelijke handicap en een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief (bijv. van een kind van 0 tot 3 jaar).

 

Kinderen van 5 tot 8 jaar

  • Hebben overdag nog voortdurend begeleiding en aansturing nodig, maar zijn in toenemende mate zelfstandig in de zelfzorg en motoriek.

  • Hebben overdag veelal op geplande momenten hulp of enige overname van zelfzorg nodig.

 

Kinderen van 8 tot 18 jaar

Hebben vanaf 8 jaar geen zorg in de nabijheid nodig omdat zij in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

 

Bron: (Bijlage bij) Beleidsregels WLZ 2019

 

Bijlage 2 Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van ouder(s)

 

Algemeen

De zorg voor een jeugdige die meer dan gebruikelijke ondersteuning nodig heeft, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is.

 

Beoordeling van overbelasting

Om te kunnen beoordelen of er een noodzaak is om jeugdhulp toe te kennen, gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Tekort schieten van “coping mechanisme” kan er aanpassingsstoornis bij de ouder(s) optreden. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de ouder(s) zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van ernst van de problematiek van de jeugdige (draaglast verhoging).

 

Het kan zijn dat de ouder(s) van wie wordt verwacht dat zij (boven)gebruikelijke taken op zich nemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de (boven)gebruikelijke hulp te leveren. Het moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden.

 

Klachten en symptomen bij overbelasting:

  • Angst of gespannenheid; nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen.

  • Depressie; hopeloosheid, huilbuien, somberheid.

  • Gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag.

  • Gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/ of angst gecombineerd met gedragsstoornis of aangepast gedrag.

  • Lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

  • Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de ondersteuning die de ouder(s) aan de jeugdige biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing bij de werkgever gezocht moeten worden.

 

Bijlage 3: PGB-tarieven Jeugdhulp

 

Uitgangspunt voor vaststelling PGB-budget:

Formele zorg: voorwaarden productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant en tarievenlijst Jeugdzorgregio Noordoost Brabant (hierna: tarievenlijst) van het betreffende jaar. Producten die niet in onderstaande tabel zijn genoemd, zijn niet met een PGB in te zetten of alleen op basis van maatwerk.

Informele zorg: Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag. Alleen producten met een tarief kunnen met een PGB worden ingezet.

 

Producten

Eenheid

Tarief regulier per eenheid in Euro's

Tarief micro onder-neming/zzp per eenheid in Euro’s

Tarief sociaal netwerk per eenheid in Euro’s

Maximaal in te zetten eenheden per week

Respijtzorg logeren

Etmaal

Zie tarievenlijst

Zie tarievenlijst

Tarief besluit nadere jeugdhulp regels 2021

(€ 35,-) + indexering

 

Respijtzorg dagbesteding

Dagdeel

nvt

 

Begeleiding basis

Minuten

Wettelijk minimum loon

1500

Begeleiding Specialistisch

Minuten

nvt

1500

Daghulp basis

Dagdeel

nvt

9

Daghulp Specialistisch

Dagdeel

nvt

9

Orthopedagogische Behandeling Basis

Minuten

nvt

1500

Orthopedagogische Behandeling Specialistisch Individueel

Minuten

nvt

1500

(generalistische) Basis GGZ

Minuten

nvt

nvt

 

Specialistische GGZ 1

Minuten

nvt

nvt

 

Specialistische GGZ 2

Minuten

nvt

nvt

 

Persoonlijke verzorging

Minuten

Zie tarievenlijst

Wettelijk minimum loon

1500

 

 

Naar boven