Gemeenteblad van Dijk en Waard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Dijk en Waard | Gemeenteblad 2022, 518947 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Dijk en Waard | Gemeenteblad 2022, 518947 | beleidsregel |
Beleidsregels uitwegen gemeente Dijk en Waard
Op 5 juli 2022 is de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) door de raad vastgesteld. In deze verordening zijn onder Afdeling 5.6 en specifiek onder paragraaf 5.6.1 regels opgenomen voor het aanleggen van een uitweg. De bijbehorende toelichting is onderdeel van de VFL en geeft aanvullende informatie over de regels. In dit document worden aanvullende beleidsregels opgenomen op basis waarvan getoetst wordt. Het bevordert eenduidige besluitvorming (consistentie) en biedt de aanvrager vooraf inzicht in de toetsingscriteria (transparantie).
Als een inwoner een perceel1 heeft, wil hij/zij dit ook bereiken vanaf de openbare weg. De verbinding tussen het perceel en de openbare weg wordt officieel een uitweg2 genoemd, oftewel in- of uitrit.
In de gemeente Dijk en Waard is het verplicht om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het maken of veranderen van een uitweg.
Hierna worden de wettelijke grondslag omschreven (hoofdstuk 3). Daarna volgen de vergunningaanvraag (hoofdstuk 4) en de verschillende criteria op basis waarvan de vergunning wordt beoordeeld (hoofdstuk 5). Vervolgens komen de maatvoering, de uitvoeringsaspecten en de overgangs- en slotbepalingen aan bod (hoofdstuk 6 t/m 8).
Volgens de Wegenwet moet de eigenaar van een weg de aanleg van uitwegen daarop gedogen.
Het college mag zowel op grond van de Wegenwet als de Wegenverkeerswet 1994 wel nadere regels stellen voor uitwegen, zolang deze niet in strijd zijn met hogere wetgeving. Deze regeling is opgenomen in paragraaf 5.6.1 van de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFL) van Dijk en Waard.
Volgens artikel 5.6.4.3 van de VFL dient in verband met het maken of veranderen van een uitweg een vergunning te worden aangevraagd. Dit artikel beoogt te voorkomen dat iedereen op willekeurige plaatsen uitwegen creëert. In principe werkt de gemeente mee aan de realisatie van uitwegen. Er zijn een beperkte aantal weigeringsgronden mede in het kader van de specifieke zorgplicht (artikel 5.6.1.2). Conform artikel 5.6.1.5 kan de gemeente het maken van de uitweg verbieden indien:
het openbaar groen door de uitweg op onaanvaardbare wijze wordt aangetast3;
Bovenstaande weigeringsgronden staan in relatie tot meerdere beleidsdocumenten, waaronder beleidsstukken rondom mobiliteit en groen.
Samengevat is zijn de beleidsregels gebaseerd op diverse wetten en beleidsdocumenten. Daarbij wordt uitgegaan van het op het moment van de aanvraag vigerende beleid op het gebied van verkeer en vervoer, parkeren en groen.
De beoordeling van de inrit in het kader van de uitvoering van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (en aanverwante plannen) dient separaat plaats te vinden; deze maakt geen onderdeel uit van de toets aan artikel 5.6.4.5 van de FVL. Indien de inrit de belangen van het hoogheemraadschap doorkruist, bijvoorbeeld omdat de inrit bij een sloot of dijk komt te liggen, of omdat de inrit buiten de bebouwde kom is gelegen, is ook (separaat) toestemming nodig van het hoogheemraadschap op basis van de Keur.
Bij de aanvraag van de vergunning wordt het onderstaande nageleefd:
Indien een belanghebbende voornemens is een nieuwe uitweg aan te leggen of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg, dient deze een omgevingsvergunning bij de gemeente aan te vragen. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin een geheel nieuwe weg inclusief uitweg(en) wordt aangelegd; in dergelijke gevallen behoeft geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd en afgegeven.
Indien voor andere zaken reeds een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor de bouw van een garage of carport, (projectmatige) nieuwbouw, dan wordt bij voorkeur het element “maken/veranderen van een uitweg” daarin meegenomen, conform de Wabo-procedure. De omgevingsvergunning voor de uitweg kan weliswaar ook “achteraf” worden aangevraagd, uit jurisprudentie blijkt echter dat het college in dergelijke situaties niet verplicht is de omgevingsvergunning voor de uitweg te verstrekken, zelfs niet als het bouwwerk al is gebouwd.
De (formele) aanvraag wordt ingediend via het Omgevingsloket. De aanvraag dient te voldoen aan de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht (MOR). Aan de aanvraag moet een situatieschets en ontwerpschets worden toegevoegd. In geval van een extra brede uitweg of een tweede uitweg wordt bovendien een motivering van de aanvrager verwacht.
5. Beoordelen van de vergunningaanvraag
De oogmerken-, zorgplicht- en beoordelingsregels die worden gebruikt voor het wel of niet afgeven van een uitwegvergunning zijn genoemd in artikel 5.6.2, artikel 5.6.1.2 en 5.6.1.5 van de FVL. Dit hoofdstuk beschrijft de uitleg die het college van burgemeester en wethouders aan deze weigeringsgronden geeft.
Van belang is dat het college zich bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een goed beeld vormt van de relevante feiten en de af te wegen individuele en algemene belangen die bij het besluit betrokken zijn (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Het college dient (binnen de kaders die de wet biedt) een integrale afweging te verrichten waarin alle in beeld gebrachte belangen betrokken zijn (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, willekeurverbod, materiële zorgvuldigheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel). Het leveren van maatwerk is daarbij belangrijk. Voldoet een aanvraag niet aan het toetsingskader, dan kan het maken of veranderen van de uitweg worden verboden, tenzij dit wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).
Verkeersonveilige situaties voorkomen
Het criterium inzake het veilig gebruik van de weg is met name van belang als de betreffende uitweg gesitueerd is aan een drukke en/of onoverzichtelijke weg of als de weginrichting ter plaatse bijzonder (zie nadere uitleg bij uitgangspunt 5) is. De verkeerskundige geeft advies met het oog op het algemene belang van verkeersveiligheid, de doorstroming van het verkeer en de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie. Alle relevante omstandigheden worden meegenomen in het oordeel van de verkeerskundige. Het kan bijvoorbeeld gaan om het type weg waar de uitweg op uitkomt, de toegestane snelheid, de verkeersintensiteit, objecten op of aan de weg en de inrichting van de weg.
De algemene uitgangspunten zijn als volgt:
Op erftoegangswegen binnen de bebouwde kom is de aanleg van een uitweg in beginsel mogelijk, mits aan de overige uitgangspunten en beoordelingscriteria wordt voldaan. Het is in beginsel niet toegestaan om uitwegen aan te leggen die uitkomen op een gebiedsontsluitingsweg. Deze zijn weergegeven op de kaart, zoals opgenomen in het vastgestelde Omgevingsprogramma mobiliteit 2021 op pagina 11. Inritten die uitkomen op dergelijke gebiedsontsluitingswegen worden uitsluitend toegestaan wanneer het niet mogelijk is om op andere wijze in de ontsluiting van het perceel te voorzien;
Het verkeer op de weg kan in gevaar worden gebracht indien de uitweg uitkomt op of in de nabijheid ligt van (bijvoorbeeld) een oversteekplaats, bushalte(-haven), rotonde, kruising of splitsing van wegen, bocht, verkeer remmende maatregel of opstelvak voor een verkeerslicht. De verkeerskundige bepaalt of een dergelijk element zodanig in de nabijheid ligt dat het de verkeerssituatie ter hoogte van de aangevraagde inrit negatief kan beïnvloeden;
Het verkeer op de weg kan in gevaar worden gebracht indien de uitweg een verkeersovertreding in de hand werkt. Daarbij kan worden gedacht aan het rijden over een fiets- en/of voetpad doordat de uitweg niet rechtstreeks naar de openbare weg gaat of een uitweg die uitkomt op een weg waar een stopverbod geldt;
Niet onnodig ten koste gaan van een openbare parkeerplaats of andere voorziening op of aan de weg
Op en aan wegen zijn voorzieningen en objecten aanwezig die het publieke belang dienen. De locaties voor deze elementen zijn zorgvuldig bepaald en kunnen daarom niet zomaar verplaatst of verwijderd worden.
Dit criterium heeft betrekking op de gevolgen die de uitweg kan hebben voor de functie van de weg. De vergunning wordt geweigerd indien de weg onvoldoende of zelfs niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij is bedoeld. Het functioneren van de weg kan bijvoorbeeld nadelig worden beïnvloed wanneer de doorstroming beperkt wordt of wanneer ter plaatse aanwezige objecten en voorzieningen niet meer kunnen worden gebruikt. Dergelijke objecten en voorzieningen dienen over het algemeen het publieke belang, waarbij de keuze voor de locatie bewust is gemaakt. Onder objecten en voorzieningen vallen onder andere openbare parkeerplaatsen, lichtmasten, straatmeubilair, straatkolken, opstelplaatsen voor afvalbakken en nutsvoorzieningen. Objecten en voorzieningen kunnen eigendom van de gemeente zijn, maar ook van derden.
Indien ter plaatse objecten en voorzieningen aanwezig zijn, dan is het niet wenselijk deze onnodig op te geven voor een uitweg. Zo heeft de opheffing van een openbare parkeerplaats ten behoeve van een plaats op eigen terrein tot gevolg dat er per saldo minder openbare parkeermogelijkheden aanwezig zullen zijn. De parkeerplaats kan immers gedurende de dag niet meer door meerdere autobezitters worden gebruikt. In gebieden waar de parkeerdruk hoog is biedt het creëren van parkeerplaatsen op eigen erf hooguit een zekere garantie voor bewoners dat zij vlakbij hun huis kunnen parkeren. Een eventueel parkeertekort wordt daarmee echter niet opgelost, maar eerder vergroot of verplaatst.
De verkeerskundige en de beheerder van de voorziening of het object onderzoeken of verplaatsing van de voorziening of het object een redelijke optie is.
Indien het object of de voorziening eigendom is van derden, dan is bovendien overeenstemming over de compensatie of verplaatsing ervan met deze derde nodig. De taak tot verkrijging van deze overeenstemming ligt bij de aanvrager.
Bescherming van openbaar groen en waterhuishouding
Het kan voorkomen dat de voorgestelde uitweg ten koste gaat van openbaar groen, bijvoorbeeld bomen, struiken of bermstroken. Groenvoorzieningen bepalen in belangrijke mate de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Zij dragen bij aan een prettige wijk om in te wonen en te recreëren, het in stand houden van de biodiversiteit, en zorgen ervoor dat overtollig regenwater in de grond kan wegvloeien. Hierbij is het van belang de oppervlakte in stand te houden en waar mogelijk het groen aaneengesloten te houden.
Als de bescherming van openbaar groen aan de orde is wordt het advies van de groenbeheerder gevraagd. Voor de beoordeling op basis van dit criterium is in elk geval van belang welke waarde aan het openbaar groen kan worden toegekend, zowel op straatniveau, wijkniveau als (soms op) gemeentelijk niveau. De groenbeheerder houdt voorts rekening met de mogelijkheid het openbaar groen te verplaatsen of compenseren door elders openbaar groen te creëren. Compensatie dient plaats te vinden in hetzelfde gebied en daarnaast moet het nieuw aan te leggen groen minimaal dezelfde oppervlakte en gebruikswaarde hebben. Uitwegen die ten koste gaan van waardevol openbaar groen en waarbij verplaatsing of compensatie niet aan de orde is, worden uitsluitend toegestaan wanneer het niet mogelijk is om op andere wijze in de ontsluiting van het perceel te voorzien. Bovenstaande laat onverlet dat onder omstandigheden nog een omgevingsvergunning voor het element “kappen” nodig kan zijn (kapvergunning).
Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Ter plaatse van verhard oppervlak zal het regenwater nauwelijks in de bodem dringen.
Het vergroten van het verhard oppervlak door de aanleg van uitwegen in combinatie met een toename van extreme buien als gevolg van veranderende klimatologische omstandigheden veranderingen zorgen voor een grotere belasting van het regenwaterafvoerstelsel.
Door blijvend rekening te houden met de mogelijkheid om regenwater te infiltreren, ook op plekken waar een verharding in verband met het realiseren van een uitweg, noodzakelijk is, kan geanticipeerd worden op extremiteiten voor wat betreft neerslag en droogte.
Bij de beoordeling van de aanvraag zal de mogelijkheid van het toepassen van water passerende bestrating, betrating met een brede voeg of grasbetontegels4, nadrukkelijker betrokken worden.
6. Maatvoering aan een particuliere uitweg
Om een duidelijke lijn te kunnen aanhouden voor wat betreft de maatvoering van een uitweg volgt hieronder een tabel waarin de breedte van de uitweg is weergegeven. De tabel is van toepassing op uitwegen die, binnen de bebouwde kom, naar woningen toe leiden. Om het beleid zo uniform mogelijk te kunnen maken, wordt de wenselijke breedte van de uitweg gekoppeld aan de breedte van de rijstrook waar de uitweg op uit zal komen. Indien de weg niet opgedeeld is in rijstroken geldt de breedte van de hele weg.
De afstand tussen de erfgrens en voorgevel bedraagt ten minstens 5 meter (om parkeren op de stoepen te voorkomen). Hierbij geldt een uitzondering voor garages, dan mag de afstand ook minder dan 5 meter zijn.
Voor bedrijfsinritten geldt een andere maatvoering, welke per geval wordt bepaald door de wegbeheerder. Hierbij speelt het type bedrijfsvoertuig een rol, de draaicirkel van de voertuigen en de situering ter plaatse (waaronder verkeersveiligheid, bruikbaarheid van de weg en de bescherming van openbaar groen). De uitweg wordt niet breder uitgevoerd dan noodzakelijk.
Het komt voor dat inritten van naast elkaar gelegen percelen samen worden gevoegd tot één inrit met een bredere maatvoering. Voor een dergelijke gecombineerde inrit geldt dat de breedte van de inrit wordt bepaald door de wegbeheerder en dat deze niet breder wordt uitgevoerd dan noodzakelijk.
In beginsel is de aanvrager ervoor verantwoordelijk dat de uitweg volgens de voorwaarden wordt aangelegd of aangepast (grond- en bestratingswerkzaamheden). De werkzaamheden dienen in beginsel in opdracht van de gemeente uitgevoerd te worden door een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven bestratingsaannemer of grond-, weg- en waterbouwaannemer.
Leges en kosten die voortvloeien uit de grond- en bestratingswerkzaamheden komen voor rekening van de aanvrager. Kosten voor herstelwerkzaamheden als gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden gesteld aan de aanleg van uitweg of wijziging van de uitweg komen voor rekening van de aanvrager.
Werkzaamheden anders dan grond- en bestratingswerkzaamheden worden door of in opdracht van de gemeente uitgevoerd. Te denken valt aan de verwijdering, compensatie of verplaatsing van gemeentelijke objecten, voorzieningen en openbaar groen. De kosten die hieruit voortvloeien, komen voor rekening van de aanvrager.
Aan de vergunning voor de uitweg worden voorschriften voor de uitvoering verbonden. Deze voorschriften hebben bijvoorbeeld betrekking op de geschiktheid en certificering van gebruikte materialen. Bij de vergunning wordt een standaarduitvoering die in elk geval aan de voorschriften voldoet voorgesteld. Van dit voorstel kan worden afgeweken mits aan de voorschriften wordt voldaan. De voorschriften worden voor elke uitweg afzonderlijk vastgesteld, omdat het per geval kan verschillen waar de uitweg redelijkerwijs aan moet voldoen. De onderstaande voorschriften geven een indicatie waar de uitweg over het algemeen aan moet voldoen.
Bij de aanleg of aanpassing van particuliere inritten/uitwegen gelden de volgende voorschriften:
Bij de aanleg of aanpassing van bedrijfsinritten gelden de volgende voorschriften:
De toe te passen stenen voldoen aan NEN 7000 en worden geleverd onder KOMO-keur. Ook de overige daarvoor in aanmerking komende materialen voldoen aan de daarvoor geldende normeringen en keuren. In geen geval mag de verharding op gemeenteterrein bestaan uit een gesloten verharding (bijvoorbeeld asfalt of beton). De kantopsluiting van de weg van de gemeente moet verlaagd worden gehandhaafd middels de bestaande betonbanden. Voor de inrit is het toegestaan stelconplaten toe te passen. De meerkosten die het opbreken en aanbrengen van de stelconplaten, op welk moment dan ook, met zich meebrengen, komen ten laste van de aanvrager.
Het inrittenbeleid treedt een dag na bekendmaking in werking.
Indien op basis van eerder beleid een vergunning is verleend of een melding is geaccepteerd, dan wordt de uitweg niet aangepast op basis van deze nieuwe beleidsregels. Vergunningen ten behoeve van een uitweg die vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn verleend, gelden als vergunningen verleend krachtens deze beleidsregels. Hetzelfde geldt voor op basis van eerder beleid ontvangen meldingen. Dit kan tot gevolg hebben dat zich in één straat of wijk ongelijke gevallen voordoen. Dit is echter een gevolg van het gewijzigde beleid en moet niet als onredelijk worden gezien.
Bij het herinrichten van wijken kan het voorkomen dat uitwegen worden verwijderd en hersteld volgens de voorwaarden die zijn gesteld in het huidige beleid. Ook wanneer men zelf een wijziging of verplaatsing van een uitweg aan zou vragen wordt deze beoordeeld als zijnde een nieuwe aanvraag en dan ook volgens het huidige beleid behandeld.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels uitwegen gemeente Dijk en Waard 2022.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-518947.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.