2e Wijziging Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen Schiedam 2022 (22VR039/22BIJ01730)

De raad van de gemeente Schiedam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2022 (nummer 22INT00189);

 

gelet op artikel 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de:

 

volgende wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen Schiedam 2021

Artikel I  

De Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen Schiedam 2021 wordt gewijzigd als volgt:

 

A

Artikel 4 wordt wijzigt als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4 Vrijstellingen

Artikel 4 Vrijstellingen

In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

  • a.

    ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuur-grond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

  • b.

    glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

  • c.

    onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levens-beschouwelijke aard, één en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • d.

    één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

  • e.

    natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

  • f.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • g.

    waterverdedigings- en waterbeheer-singswerken, die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • h.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • i.

    werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

  • j.

    onroerende zaken, die worden gebruikt als pastorie of kosterswoning indien het genot krachtens eigendom bezit of beperkt recht daarvan toekomt aan een kerkgenootschap of een nader genootschap als in onderdeel c bedoeld;

  • k.

    rioleringswerken, bij de gemeente in beheer of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

  • l.

    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen- die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, stand-beelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

  • m.

    buitensportaccomodaties, voor zover niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, alsmede de daarbij gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond.

  • a.

    ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuur-grond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

  • b.

    glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

  • c.

    onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levens-beschouwelijke aard, één en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • d.

    één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

  • e.

    natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

  • f.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • g.

    waterverdedigings- en waterbeheer-singswerken, die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • h.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • i.

    werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

  • j.

    rioleringswerken, bij de gemeente in beheer of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

  • k.

    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen- die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, stand-beelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

  • l.

    buitensportaccomodaties, voor zover niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, alsmede de daarbij gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond.

2. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Toelichting op de wijziging

Artikel 4 wordt vernummerd naar artikel 4, eerste lid. Onderdeel j. vervalt. De wettelijke vrijstelling voor kerken (lid c. waaronder andere onroerende zaken met openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard) is beperkt tot het gedeelte van de openbare eredienst zelf. De bijbehorende woning behoort daar niet toe. Dat betekent niet dat er een verbod bestaat om woningen vrij te stellen maar wel dat deze vrijstelling goed gemotiveerd moet worden. De vrijstelling voor een woning in gebruik als pastorie of kosterswoning is daarom een facultatieve vrijstelling. Aangezien voor een woning een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond niet snel te vinden is wordt voorgesteld de vrijstelling af te schaffen vanwege een risico dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Dat heeft gevolgen voor enkele belastingplichtigen die na afschaffing OZB gaan betalen. Het belang van een fiscaal-juridisch correcte belastingheffing weegt in dit geval zwaarder dan het belang van belastingplichtigen die in voorgaande jaren een voordeel hebben genoten dat in strijd kan zijn met het gelijkheidsbeginsel. De belastingplichtigen worden voor het nieuwe belastingjaar op de hoogte gesteld van de wijziging.

Het tweede lid is opgenomen op grond van artikel 220e van de Gemeentewet en wordt reeds overeenkomstig uitgevoerd door de Regionale Belasting Groep. Het artikel ontbrak in de verordening. De gebruikersbelasting wordt geheven van niet-woningen. Er is sprake van een niet-woning voor de OZB als de waarde van de woondelen van een onroerende zaak minder dan 70% uitmaakt van de totale onroerende zaak. In deze situatie worden onroerende zaken naar het niet-woningtarief aangeslagen. Bij die onroerende zaken zoals boerderijen en verpleeg- en verzorgingstehuizen wordt het woongedeelte, of gedeelte dienstbaar aan woondoeleinden, vrijgesteld voor de gebruikersbelasting niet-woningen.

 

B

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 5

Artikel 5 Tarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

    • a.

      de gebruikersbelasting 0,2340%

    • b.

      de eigenarenbelasting

      • 1.

        Voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0860%

      • 2.

        Voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,3100%

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

    • a.

      de gebruikersbelasting 0,2130%

    • b.

      de eigenarenbelasting

      • 1.

        Voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0754%

      • 2.

        Voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,3240%

Toelichting op de wijziging

Voorgesteld wordt om de tarieven per 2023 te verhogen met 3% volgens prijscompensatie (inflatiecorrectie) CPB maart 2022.

Artikel II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2023.

  • 3.

    De bepalingen die op grond van dit besluit in de verordening worden gewijzigd blijven van toepassing op belastbare feiten die zich voor de in het tweede lid genoemde datum hebben voorgedaan.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 8 november 2022

de griffier,

M.A.J.R. Hermans a.i.

de voorzitter,

C.H.J. Lamers

Naar boven