Gemeenteblad van Halderberge
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Halderberge | Gemeenteblad 2022, 502850 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Halderberge | Gemeenteblad 2022, 502850 | beleidsregel |
1.1 Achtergrond, aanleiding en leeswijzer
1.1.1 Achtergrond en aanleiding
Voor u ligt het VTH-beleid van de gemeente Halderberge. Met dit beleid wordt aangesloten op huidige wet- en regelgeving en de praktijk op het gebied van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Dit beleid is tot stand gekomen in nauwe afstemming met de buurgemeenten Etten-Leur, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert, hierna te noemden De6. Via die samenwerking is er een gezamenlijk beleidskader tot stand gekomen, waarbinnen elke gemeente de gelegenheid heeft om naar eigen behoefte de juiste accenten voor de gemeente te leggen (couleur locale).
Onderdeel van dit beleid betreft de integrale handhaving. Daarmee volgt dit beleid het Integraal Handhavingsbeleid Leefomgeving Gemeente Halderberge 2012-2015 op en beschrijft het verder ook de gemeentelijke prioriteiten, doelen en instrumenten op het gebied van vergunningverlening en toezicht. Het document bevat het beleidskader voor alle VTH-taken die vallen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en onder de Algemene plaatselijke verordening (Apv) en Bijzondere Wetten (BW).
In het omgevingsrecht zijn vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeenten de belangrijkste instrumenten om de gezondheid, veiligheid en leefbaarheid in de samenleving te borgen. Bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, sloopactiviteiten waar asbest vrijkomt, geluid- of geurhinder in de woonwijken, grote milieurisico’s op bedrijfsterreinen of brandveiligheid.
Omdat de overheid niet alles kan toetsen en controleren, is het noodzakelijk om keuzes te maken: waar moeten de prioriteiten liggen? Hoe strikt worden zaken geregeld en gecontroleerd? En welke inspanning wordt daarvoor geleverd? Om die vragen te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de omvang van de risico’s die samenhangen met activiteiten. Zijn die groot, dan krijgen ze meer prioriteit. In de tweede plaats is er een meer principiële afweging: waar ligt de grens tussen de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en die van de gemeentelijke overheid? In de derde plaats is er een praktische reden: de capaciteit en middelen van de gemeente voor vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn beperkt en bij de inzet daarvan moeten keuzes gemaakt worden. Tussen deze drie zaken moet voldoende balans zijn.
In voorliggende beleidsnota wordt beschreven hoe de gemeente Halderberge met deze balans omgaat. De prioriteiten en doelen worden aangegeven evenals de instrumenten die worden ingezet om deze te realiseren. De nota vormt de basis voor het jaarlijks op te stellen VTH uitvoeringsprogramma waarin wordt vastgelegd welke activiteiten dat jaar worden uitgevoerd en met welke middelen. De verantwoording vindt plaats via het VTH jaarverslag.
Na een inleiding waarin de achtergrond en aanleiding tot het opstellen van het VTH-beleid wordt toegelicht, wordt in hoofdstuk 2 het wettelijk kader beschreven waarbinnen dit beleid tot stand is gekomen. In hoofdstuk 3 worden relevante landelijke en lokale ontwikkelingen beschreven waarna in hoofdstuk 4 de gemeentelijke visie op de taakuitvoering binnen het VTH-domein wordt weergeven. Hoofdstuk 5 bevat de resultaten van de probleemanalyse die in hoofdstuk 6 vertaald worden naar prioriteiten en doelen.
Hoofdstuk 7 gaat in op de strategieën en instrumenten die de gemeente ter beschikking heeft en hoe deze worden ingezet om de doelen te realiseren. Ook de wijze waarop met andere partijen wordt samengewerkt en de manier waarop monitoring en rapportage plaatsvindt wordt in dit hoofdstuk beschreven.
Op basis van het VTH-beleid wordt jaarlijks een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat alle binnen één kalenderjaar uit te voeren werkzaamheden die betrekking hebben op het VTH-beleid. Daarin wordt tevens aangegeven met welke capaciteit en met welke planning de activiteiten worden uitgevoerd. Jaarlijks vindt monitoring plaats van de mate waarin de doelen gerealiseerd worden. Hierover wordt gerapporteerd aan het college. Het jaarverslag wordt ter kennisname gezonden aan de gemeenteraad, de provincie in het kader van het interbestuurlijk toezicht en de overige handhavingspartners. Daarnaast wordt het op de gemeentelijke website geplaatst.
Met het oog op de leesbaarheid is er voor gekozen om de omvang van dit VTH-beleid beperkt te houden. Daar waar nodig zal in de tekst worden verwezen naar bijlagen of naar andere informatiebronnen zoals gemeentelijke (beleids)documenten. Deze werkwijze betekent ook dat gerelateerd beleid, strategieën, protocollen of procedures tussentijds gewijzigd kunnen worden zonder dat het volledige VTH-beleid herzien hoeft te worden.
1.2 Doel, reikwijdte en status
Het gaat hier om vergunningverlening, toezicht en handhaving van wet en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving. Vergunningverlening, toezicht en handhaving heeft als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.
Wettelijke regels, normen en vergunningvoorschriften zijn er onder andere op gericht om bescherming te bieden tegen gezondheids-, veiligheids- en milieurisico’s. Vanwege dit grote maatschappelijk belang is het noodzakelijk dat deze regels worden nageleefd. Het is een taak van de overheid om de naleving te bevorderen en hierop toe te zien. Ter bescherming en bevordering van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving beschikt de gemeente over wettelijke instrumenten.
Het is een gemeentelijke taak en bevoegdheid om vergunningen te verlenen op verschillende taakvelden en hierin voorschriften op te nemen ter bescherming van veiligheid, milieu en/of leefbaarheid.
Gemeenten zien toe op naleving van deze voorschriften en geldende wet- en regelgeving en hebben de bevoegdheid om zo nodig handhavend op te treden. Hiervoor worden strategieën vastgesteld en beschikken gemeenten over wettelijke bevoegdheden.
Ook wordt voorlichting gegeven over welke regels er zijn, de reden voor de regels en het houden van controles.
De inzet van dit instrumentarium betekent niet dat elk risico kan worden uitgesloten en elke overtreding voorkomen kan worden. De omvang van de taak bij vergunningverlening en handhaving in combinatie met de schaarse middelen (personele capaciteit en financiën) maakt het noodzakelijk om keuzes te maken. De beschikbare capaciteit moet zo verstandig mogelijk worden ingezet. Het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester moet een belangenafweging maken om al dan niet een vergunning te verlenen, toe te zien op de naleving en handhavend op te treden. Op grond van de artikelen 7.2 en 7.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) moet deze, voor wat betreft handhaving, gemotiveerd worden beschreven en zal dit binnenkort ook wettelijk gelden voor vergunningverlening en toezicht. Dat gebeurt in voorliggend VTH-beleid.
Bij het opstellen van voorliggend VTH-beleid hebben De6 gemeenten samengewerkt. De samenwerking is er op gericht om te komen tot een gezamenlijk concept beleid met een couleur locale per gemeente. Tevens hebben de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) en de Veiligheidsregio Midden- en West-brabant (VRMWB) een bijdrage geleverd aan het opstellen van dit beleid.
De redenen voor deze samenwerking zijn:
Om het VTH-beleid op te stellen is een aantal stappen doorlopen.
De samenleving verwacht dat de overheid op een professionele wijze aansturing geeft aan de fysieke leefbaarheid van de samenleving. Daartoe heeft de overheid een instrumentatrium van wet- en regelgeving ver beschikking.
2.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Voor de aansturing van de fysieke leefbaarheid van de samenleving heeft de overheid sinds 2010 onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter beschikking en het daaruit voortvloeiende Besluit omgevingsrecht (Bor). Via de Wabo beschikt de overheid over een stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, dat verder is uitgewerkt in het Bor. In het verlengde daarvan verplicht hoofdstuk 7 van het Bor het bevoegde gezag over een handhavingsbeleid te beschikken, op basis waarvan jaarlijks een programma dient te worden gemaakt en jaarlijks verslag over dient te worden gedaan.
Het terrein waar de Wabo en Bor betrekking op hebben, betreft onder meer bouw en sloop, milieu, ruimtelijke ordening en brandveiligheid.
Om de uitvoering van de VTH-taken in het Wabo-domein eenduidiger en qua kwaliteit beter te maken is er de afgelopen jaren een landelijk proces op gang gekomen, waarbij er Omgevingsdiensten zijn ontstaan en waarbij een set landelijke kwaliteitscriteria is opgesteld die zowel betrekking heeft op de kwaliteit van de VTH-organisatie als de kwaliteit van de VTH-medewerkers.
In verband hiermee is op 14 april 2016 de Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) in werking getreden. Het doel van deze wet is een veilige en gezonde leefomgeving, door het bevorderen van de kwaliteit en samenwerking bij de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht.
De wet is een invulling van de Wabo, formaliseert de Omgevingsdiensten en regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit te komen. Zo wordt het basistakenpakket van de omgevingsdiensten wettelijk vastgelegd en worden gemeenten verplicht een verordening kwaliteit VTH te hebben. In deze verordening dient de gemeenteraad de kaders vast te leggen waaraan de uitvoering van minimaal de basistaken dient te voldoen. Dit kunnen bijvoorbeeld kaders zijn ten aanzien van continuïteit, deskundigheid en klantgerichtheid. Doordat de basistaken door iedere gemeente en provincie zijn belegd bij de omgevingsdiensten en deze diensten zoveel mogelijk uniform dienen te werken, dienen de verordeningen op het niveau van de Omgevingsdienst op elkaar afgestemd te zijn. Een werkgroep van De6 gemeenten heeft een conceptverordening voorbereid. Dit leidt in 2017 tot een voorstel aan de raad. Bij vaststelling door de raad zal de verordening inwerkingtreden op 1 januari 2018.
De verplichte verordening en verplichte uitvoering van de basistaken door een omgevingsdienst is niet de enige consequentie van de wijziging van de Wabo. Overige consequenties zijn onder meer dat:
Een ander onderdeel van de stelselherziening is de verbetering van de afstemming en informatie-uitwisseling tussen provincies, gemeenten, waterschappen, het openbaar ministerie (OM), politie en de rijkstoezichthouders. Zij worden verplicht wederzijds informatie uit te wisselen (waaronder toezichtsinformatie) en periodiek regionaal af te stemmen over handhavingsprioriteiten en programma’s.–
2.1.4 AMvB VTH / Aanpassing Bor
Naast de wet VTH is er ook de zogenaamde AMvB VTH (Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving)), welke op 1 juli 2017 in werking is getreden. In de deze AMvB wordt een vertaalslag gemaakt van de Package Deal (basistakenpakket) naar het Bor. Ook zijn procescriteria opgenomen voor vergunningverlening en wordt de basis gelegd voor een gemeenschappelijk inspectiesysteem (Inspectieview Milieu).
Deze AMvB wordt in een later stadium verwerkt in de AMvB's die onder de Omgevingswet komen te vallen, maar is nu apart vormgegeven vanwege de eerdere inwerkingtreding van de Wet VTH.
De wijze waarop de gemeente het handhavingsbeleid moet vormgeven is vastgelegd in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van dat artikel moet het door de gemeente periodiek op te stellen VTH-beleid inzicht geven in:
Met de komst van de AMvB VTH gaan de procescriteria ook gelden voor vergunningverlening en Toezicht.
In artikel 7.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd dat het handhavingsbeleid jaarlijks moet worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma waarin wordt opgenomen welke activiteiten in het komende jaar worden uitgevoerd. Ook het uitvoeringsprogramma moet met de overige betrokken bestuursorganen worden afgestemd. In artikel 7.7 is geregeld dat gerapporteerd moet worden over mate waarin doelen zijn gerealiseerd en afspraken zijn nagekomen.
2.1.5 Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten
Onder de fysieke leefomgeving worden ook openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening), kleine verkeersovertredingen en Bijzondere Wetten, zoals de Drank- en Horecawet en de Wet op de kansspelen geschaard. Voorliggend VTH-beleid heeft ook betrekking op de gemeentelijke taken die vallen onder deze wetten en een relatie hebben met de fysieke leefomgeving.
In het Bor en in de (voor de basistaken verplichte) kwaliteitscriteria zijn minimumeisen opgenomen waaraan elke professionele handhavings- en vergunningenorganisatie moet voldoen. Deze eisen leiden tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de VTH-taken. Hierdoor wordt een transparante en systematische manier van werken bereikt, waarmee gestuurd kan worden op prioriteiten en de in te zetten capaciteit en waarover achteraf via het evaluatieverslag verantwoording kan worden afgelegd. De beleidscyclus kan als volgt worden weergegeven:
Het systematisch doorlopen van deze cyclus zorgt ervoor dat de handhaving en vergunningverlening steeds doelmatiger kan worden uitgevoerd.
2.1.2 De beleidscyclus in de praktijk
In deze paragraaf wordt kort toegelicht hoe wij de beleidscyclus vormgeven en wat de positie van dit VTH-beleid daarin is.
In dit VTH-beleid worden de doelen en prioriteiten beschreven. Deze zijn tot stand gekomen op basis van een visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving (hoofdstuk 4) en een probleemanalyse (hoofdstuk 5 en 6). Deze probleemanalyse bestaat uit:
Een beschouwing van interne vakspecialisten van het taakveld waarop zij werkzaam zijn. Ook bestuurders zijn hierbij betrokken. Onder meer wordt ingegaan op ontwikkelingen binnen het vakgebied, specifieke aandachtspunten en knelpunten (op basis van ervaring) met betrekking tot risico’s, methodieken en procedures, organisatie en middelen en de doelstellingen die hieruit voortvloeien.
Een risicoanalyse van de fysieke leefomgeving. Dit is een inschatting van de kans dat in de gemeente Halderberge wetten en regels worden overtreden en wat de impact daarvan is. Voor deze risicoanalyse is gebruik gemaakt van een afwegingsmodel. Het is van belang dat het VTH-beleid wordt opgesteld met een zo breed mogelijk draagvlak onder burgers, bestuurders en vakspecialisten.
Vervolgens wordt beschreven hoe de doelen uit het strategisch beleid worden gerealiseerd. Aangegeven is welke strategieën worden gehanteerd, zoals de handhavingsstrategie en sanctiestrategie, welke instrumenten ingezet worden en hoe met andere partijen wordt samengewerkt.
Planning en control: Het borgen van de middelen
De doorwerking van de prioriteiten en doelen op de personele en financiële capaciteit vindt plaats in de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s en wordt geborgd in de begroting.
Rapportage en evaluatie: Bijstellen beleid
De probleemanalyse, die onderdeel uitmaakt van dit beleidsplan, wordt periodiek opgesteld en bestuurlijk vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geëvalueerd. Het beleidsplan, de evaluatie en de actualisatie van de probleemanalyse vormen de basis voor het uitvoeringsprogramma. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt vastgelegd welke activiteiten dat jaar worden uitgevoerd, welke prioriteiten daarbij gesteld worden en met welke capaciteit de werkzaamheden worden uitgevoerd. Tot slot staat beschreven hoe de resultaten worden gemonitord en hoe hierover verantwoording wordt afgelegd.
3. Ontwikkelingen en bestaand beleid
3.1 Profiel van de gemeente Halderberge
De gemeente Halderberge is een groene woongemeente met circa 30.000 inwoners. De kernen Bosschenhoofd, Hoeven, Oudenbosch, Oud Gastel en Stampersgat hebben ieder hun eigen identiteit en zijn daar trots op. Halderberge is goed bereikbaar via weg, water en spoor. Met vliegveld Breda International Airport binnen de gemeentegrenzen is Halderberge zelfs vanuit de lucht goed bereikbaar. Halderberge kent een uitgebreid agrarisch buitengebied, een groot aantal bedrijventerreinen, religieus erfgoed en een rijke toeristische en recreatieve cultuur.
3.2 Landelijke ontwikkelingen en beleid
In deze paragraaf wordt een aantal landelijke ontwikkelingen en beleid beschreven dat relevant is voor de gemeentelijke VTH-uitvoering.
Het omgevingsrecht is nu versnipperd in tientallen wetten, circa 120 AMvB’s en een vergelijkbaar aantal ministeriële regelingen. Deze historisch gegroeide hoeveelheid aan wetten, regels en afspraken voor de fysieke leefomgeving wordt geïntegreerd in één nieuw stelsel. De Omgevingswet zet de gebruiker centraal én beoogt meer flexibiliteit te bieden. Het wetsvoorstel gaat over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving en bevat regels over milieu, natuur, bouwen, infrastructuur, monumenten en ruimte.
Naar verwachting treedt de wet in 2020/2021 in werking. De Omgevingswet is ingrijpend en vergt de nodige voorbereiding. De wet kent vier verbeterdoelen:
Op onderdelen is de Omgevingswet nog volop in de maak. Met de voorbereiding wordt echter niet gewacht. De wet richt zich, in lijn met de bovenstaande verbeterdoelen, voor 80% op cultuur, houding en werkwijze en voor 20% op de invoering van juridisch-planologische instrumenten. Daarmee sluit de Omgevingswet aan bij de veranderprocessen die veel gemeenten al hebben ingezet (bijvoorbeeld het resultaat- en klantgericht werken) als gevolg van een veranderende samenleving. De wet kent 6 kerninstrumenten. Op gemeentelijk niveau zijn dit de Omgevingsvisie, het Omgevingsplan, Programma’s en de Omgevingsvergunning.
Een belangrijke stap in de andere manier van werken is de samenwerking binnen de De6 (gemeenten Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert). De gemeenten bouwen samen aan een netwerk en benutten samenwerkingskansen zo veel als mogelijk. Binnen dit netwerk is er ook een werkgroep die zich bezig houdt met de implementatie van de Omgevingswet en is een gezamenlijk Plan van Aanpak opgesteld. Daarbij kan de dynamiek, het tempo en de inhoud misschien verschillen, maar de hoofdprocesstappen zijn voor elke gemeente hetzelfde. Het Plan van Aanpak biedt een goede houvast en geeft richting aan de koers die is ingezet om de Omgevingswet op een goede en overwogen manier te implementeren.
Wijziging Wabo : Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving
Zoals beschreven in paragraaf 2.1 is de Wabo, vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet, in 2016 gewijzigd. De Wabo wordt onder meer verder ingevuld met de wet Vergunningverlening, toezicht en handhaving (wet VTH). Met de wettelijke verankering van de zogenaamde kwaliteitscriteria voor de basistaken en de zorgplicht voor de niet-basistaken beoogt de wetgever de uitvoering van de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) te verbeteren.
Met deze wet worden ook de Regionale Uitvoeringsdiensten wettelijk verankerd en daarmee verplicht. Onze gemeente neemt deel aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB).
Een ander voorbeeld is vergunningsvrij bouwen. Onder de Wabo wordt voor de activiteit bouwen onderscheid gemaakt in vergunningsplichtig en vergunningsvrij bouwen. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Bor (Bijlage II) per 1 november 2014 heeft een aanzienlijke verruiming en aanpassing van het vergunningsvrije bouwen plaatsgevonden. De verwachting is dat er hierdoor minder vergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen zullen worden gedaan bij de gemeente. Echter zal er meer tijd besteed worden aan informatieverstrekking en het bevestigen of een project inderdaad vergunningsvrij is.
3.2.3 Wet kwaliteitsborging voor het bouwen
Ook de bouwplantoetsing en het bouwtoezicht is in ontwikkeling. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is 21 februari 2017 aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. De plenaire behandeling vond plaats op 4 juli 2017. De stemming over het voorstel is op 11 juli 2017 op verzoek van de minister van BZK aangehouden. De VNG is vooralsnog kritisch en vindt het onuitvoerbaar voor gemeenten. Kern van het wetsvoorstel:
Naar verwachting treedt deze wet op 1 juli 2019 in werking. Het doel van deze wet is het verbeteren van de kwaliteitsborging voor het bouwen en het versterken van de positie van de bouwconsument. Invoering van private kwaliteitsborging in de bouw betekent samengevat dat de technische bouwbesluittoets en het toezicht tijdens de bouw in de toekomst door private partijen wordt uitgevoerd. De gemeentelijke werkzaamheden voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen beperken zich tot een toets aan het bestemmingsplan, welstand en omgevingsveiligheid.
Zowel de ontwikkelingen rond het vergunningsvrij bouwen als deze wet zullen derhalve leiden tot verschuivingen bij de gemeentelijke inzet op vergunningverlening en toezicht en handhaving bij de bouw.
3.2.4 Activiteitenbesluit milieubeheer en activiteitenregeling milieubeheer
In januari 2016 is de vierde tranche van het Activiteitenbesluit in werking getreden. Dit is de laatste grote wijziging van het Activiteitenbesluit voordat dit besluit in de Omgevingswet opgaat. Onder meer betekent dit dat verschillende vergunningsplichtige groepen bedrijven, zoals ziekenhuizen, gieterijen en asbestverwijderingsbedrijven, onder het Activiteitenbesluit komen te vallen (van type C naar type B, deels met en deels zonder nieuwe voorschriften). Dit heeft invloed op het aantal te verwachten vergunningsaanvragen en het aantal te verwachten meldingen. Ook gaat een aantal Besluiten en regelingen op in het Activiteitenbesluit. Per bedrijf zal bij aanvang van het toezicht bekeken moeten worden welke artikelen voor hen van toepassing zijn. Dit zal bij de eerste controles de nodige tijd vergen.
3.2.5 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij
Begin 2014 heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) vastgesteld. De BZV is een uitwerking van de regels van de Verordening ruimte 2014 en is een instrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving. Een veehouder moet een voldoende BZV-score hebben op het moment dat hij zijn bedrijf wil uitbreiden. De BZV raakt de bouwactiviteit, maar de daadwerkelijke toetsing gaat met name over milieuaspecten. Afstemmen tussen de gemeente (bouw) en de OMWB (milieu) is hierbij belangrijk.
3.2.6 Landelijke Handhavingsstrategie
De Landelijke Handhavingstrategie (LHS) biedt een breed toepasbaar kader voor handhaving, waaronder specifieke handhavingstrategieën (zoals de Brzo-strategie) kunnen worden uitgewerkt en vastgesteld. De LHS is ontwikkeld vanuit de wens om te komen tot een verbeterde organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit omwille van een ‘gelijk speelveld' voor natuurlijke of rechtspersonen voor wie een bepaalde norm of voorschrift geldt. En ook omwille van een maatschappij die ervan uit mag gaan dat handhavers zodanig optreden dat haar rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de leefomgeving veilig, schoon en gezond blijft. Uitgangspunt is het centraal stellen van sterke, slagkrachtige en onafhankelijke handhavinginstanties met een beginselplicht tot handhaven. Die passend interveniëren bij iedere bevinding, dat wil zeggen afhankelijk van de situatie weloverwogen kiezen voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- èn strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden. En die in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes maken en interventies op vergelijkbare wijze kiezen en toepassen.
In 2014 hebben alle handhavende instanties zich uitgesproken voor implementatie van de LHS. Implementatie van de LHS betekent in de eerste plaats dat de bevoegde overheden de LHS vaststellen als eigen strategie of hun eigen strategie compleet in lijn brengen met de LHS. Implementatie van de LHS betekent in de tweede plaats dat de bevoegde overheden en hun handhavinginstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet gaan toepassen en leerervaringen gaan uitwisselen.
Uitgangspunt is dat de 67 Brabantse gemeenten, de 3 Brabantse waterschappen en de provincie Noord- Brabant de Landelijke Handhavingstrategie (LHS) vaststellen. Met dit VTH-beleid wordt ook de LHS vastgesteld. Nadere informatie over de LHS is opgenomen in hoofdstuk 7 van dit VTH-beleid.
Als gemeente zijn we bronhouder van twee basisregistraties:
Beide registraties hebben wettelijke verplichtingen met wettelijke termijnen voor het opnemen van de feitelijke situatie (legaal of illegaal) in de registraties.
In de BGT wordt als kaart de feitelijke situatie (zoals die buiten zichtbaar is) opgenomen; de BAG volgt daarin als het gebouwen betreft.
De overheid maakt het voor de burger steeds makkelijker door steeds meer vergunningsvrij te maken voor wat betreft het bouwen van uitbouwen, dakkapellen of bijgebouwen. Van de andere kant wil de overheid dat de BAG / BGT wijzigingen (legaal of illegaal) in panden vastlegt binnen wettelijke termijnen.
Doordat er voor wijzigingen in panden niet altijd vergunningen (vergunningvrij) nodig zijn moet de gemeente als beheerder slimme en efficiënte manieren bedenken om de feitelijke situatie vast te leggen. Mutaties in BGT en BAG moeten worden opgespoord en doorgevoerd in beide registraties.
Vanuit de overheid worden steeds meer toezichtstaken die nu bij de politie horen (impliciet) overgedragen naar de gemeenten. Tevens heeft de VNG in haar toekomstvisie een voorstel gedaan bepaalde politietaken over te gaan dragen naar de gemeenten, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer (fietsen zonder licht, door rood licht rijden e.d.). Deze taken moeten door de gemeentelijke BOA’s worden uitgevoerd.
3.2.9 Brandveilig gebruik overige plaatsen
De Wet veiligheidsregio’s bepaalt dat er nadere regels moeten komen voor het brandveilig gebruik van voor personen toegankelijke ruimten waarvoor niet reeds op basis van bouwregelgeving voorschriften bestaan. Te denken valt aan partytenten en festivalterreinen. Het “Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen”, dat naar alle waarschijnlijkheid op 1 januari 2018 in werking treedt, komt in de plaats van de afzonderlijke gemeentelijke brandbeveiligingsverordening en uniformeert daarmee de toepasselijke regels.
3.2.10 Wet aanpak woonoverlast
Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Woonoverlast is een hardnekkige problematiek in Nederland. In de praktijk bleek landelijk behoefte te zijn aan een juridisch instrument om woonoverlast tegen te gaan. Het nieuwe instrumentarium betreft het toevoegen van een nieuw artikel, te weten 151d, aan de Gemeentewet. De gemeenteraad kan hiermee de burgemeester de bevoegdheid geven een gedragsaanwijzing op te leggen waarbij de overlastgever iets moet doen of nalaten. Als ultimum remedium kan de burgemeester de woning voor korte termijn sluiten. Voor het toepassen van dit instrument zal de burgemeester beleid moeten vaststellen.
De doelstellingen in dit VTH-beleid zijn sterk gerelateerd aan bestaand gemeentelijk beleid dat zich direct of indirect richt op de kwaliteit van de leefomgeving. In deze paragraaf wordt ingegaan op enkele gemeentelijke beleidsdocumenten die mede aan de basis staan voor de wijze waarop de gemeente Halderberge invulling geeft aan de VTH-taken.
De provincie Noord- Brabant is een traject gestart waarin de bestuurskracht wordt gemeten van alle Brabantse gemeenten. Dit project heet Veerkrachtig Bestuur. Aan alle gemeenten werd gevraagd hun visie te geven op de toekomst en hun bestuurskracht. Ook de gemeente Halderberge is daarmee aan de slag gegaan, hetgeen er toe heeft geleid dat de gemeenteraad in oktober 2016 een bestuurlijke visie voor de komende 10 tot 15 jaren heeft vastgesteld.
Hierin staan respectievelijk de volgende visie en missie beschreven:
Voor burgers, bedrijven en bezoekers is het in de groene woongemeente Halderberge prettig en veilig wonen, werken en aangenaam verblijven of recreëren. De gemeentelijke overheid is er om hen hierin te stimuleren en faciliteren en de omstandigheden te optimaliseren.
Halderberge wordt gezien als een volwaardige partner in de gemeente, regio en provincie. Zij voert regie op de complexe externe uitdagingen en haar interne opgaven en doet dit in samenwerking en netwerkverband met anderen. Keuzes hierin worden bepaald vanuit de gedachte dat de democratische legitimiteit en eigen identiteit van onze gemeente en kernen behouden of versterkt kan worden. De missie wordt nader uitgewerkt in zes pijlers.
De pijlers betreffen: dienstverlening, bestuurskracht, schakelkracht, financiële draagkracht, recht doen aan de identiteit van de kernen en regionale verbondenheid van burgers.
3.3.2 Structuurvisie Halderberge 2025
In de structuurvisie zijn afwegingen gemaakt voor het toekomstig ruimtelijk beleid binnen de gemeente. Daarbij zijn de ambities van Halderberge met betrekking tot de ruimtelijke structuur voor de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen, water, milieu, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit in deze visie samengebracht. In de structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2025 verwoord en verbeeld.
3.3.3 Woonvisie 2016-2020: Halderberge, hét groene hart van de regio West-Brabant
De woonvisie omvat het woonbeleid van de gemeente Halderberge. Halderberge is een woongemeenten met ene unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. Op het gebied van wonen zijn er vier Halderbergse woonwaarden die als een rode draad door de woonvisie lopen:
In de woonvisie worden doelen en ambities voor de komende 5 jaar geschetst. Deze zijn gekoppeld aan de woonagenda voor 4 thema’s, te weten; goed wonen voor iedereen, toekomstbestendig wonen, sociaal wonen en wonen en zorg.
Halderberge is het “groene hart” van West-Brabant en daar zijn we trots op! Gezamenlijk
met partners op het gebied van wonen realiseren we de doelen en ambities van deze
woonvisie. De ambitie is om de bevolkingsprognose waarin een afname van het aantal inwoners verwacht wordt te gaan beïnvloeden. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan een evenwichtige bevolkingsopbouw en een vitale en draagkrachtige samenleving door het bieden van gevarieerde woonmilieus en brede keuzemogelijkheden aan woningzoekenden en. aan de verschillende doelgroepen in deze woonvisie.
De gemeente Halderberge heeft in 2016 een economische visienota vastgesteld. In 2020 staat de toeristisch recreatieve sector (boven regionaal) op de kaart, door een toename en groei van Nederlandse en internationale dagrecreanten tot 200.000 in 2020 (bron: economische visie Halderberge 2020: uitvoeringsprogramma 2016-2019).De groei van het toeristisch-recreatief product steunt op de professionalisering en verbinding van
drie primaire toeristisch-recreatieve trekkers:
Dit betekent dat het economisch klimaat in Halderberge en met name het kernwinkelgebied van Oudenbosch een boost gaat krijgen. De ontwikkelingen in het compacte winkelgebied van Oudenbosch vragen hierbij om extra aandacht, met name als het gaat om parkeren. Het is zeer wenselijk dat er voldoende wordt gefaciliteerd als het gaat om parkeren, om het een aantrekkelijk gebied te laten zijn.
Op 31 maart 2014 heeft de burgemeester van Halderberge de beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid) vastgesteld. De gemeente Halderberge maakt zich samen met haar veiligheidspartners sterk tegen elke vorm van (georganiseerde) criminaliteit, waarbij de veiligheid en het veiligheidsgevoel van haar inwoners worden aangetast. In de beleidsregel is vastgelegd hoe de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuurlijk op te treden bij handel in drugs. Dit beleid heeft onder meer gevolgen voor de ureninzet van de BOA’s en juridisch medewerkers bij het daadwerkelijk sluiten van woningen en lokalen waar drugshandel plaatsvindt.
3.3.6. Beleidsregels artikel 4 bijlage II Besluit ruimtelijke ordening (Bor)
Op 1 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld in welke gevallen en onder welke omstandigheden er gebruik gemaakt zal worden van de bevoegdheid om, ingevolge artikel 4 van bijlage II van het Bor, af te wijken van het bestemmingsplan.
Op 24 mei 2017 heeft de gemeenteraad de “Welstandsnota 2017 van de gemeente Halderberge” vastgesteld.
De welstandsbeoordeling maakt altijd deel uit van de omgevingsvergunning. De welstandstoets voor een aantal kleinschalige bouwkundige wijzigingen kan worden verricht door een (speciaal daarvoor aangewezen) ambtenaar. Voor de overige wijzigingen wordt advies ingewonnen worden bij de welstandscommissie.
In dit beleid heeft de gemeente aangegeven welke criteria zij hanteert bij beoordeling van de aanvragen omgevingsvergunning, wanneer er sprake is of kan zijn van excessen waartegen handhavend kan worden opgetreden en welke situaties niet aan het oordeel van welstand onderhevig zijn.
3.4 Gemeentelijke ontwikkelingen
In deze paragraaf wordt een aantal gemeentelijke (beleids)ontwikkelingen gesignaleerd die van invloed (kunnen) zijn op de doelen en uitvoering van de gemeentelijke VTH-taken.
De zes gemeenten Zundert, Halderberge, Etten-Leur, Roosendaal, Rucphen en Moerdijk hebben de intentie om op een aantal gebieden samen te werken. Er hebben zes verkenningen plaatsgevonden op de thema’s Financiën, P&O, Juridische zaken, Ruimtelijke ontwikkeling, VTH-taken en Openbare Ruimte. Ook is er gekeken naar de regionale sturing op het sociaal domein en de verbonden partijen. Uit alle verkenningen bleek dat er veel kansen liggen om dingen samen te doen. Omdat de gemeenten samenwerken als een netwerk wordt er niet gedacht aan juridische constructies of convenanten, maar gaan de gemeenten samen aan de slag en trekken ze samen op waar dat zinvol, effectief en efficiënt is. Ook bij het opstellen van voorliggend VTH-beleid is samengewerkt binnen het De6-verband. Dit heeft onder meer geresulteerd in een gezamenlijke prioriteringsmethodiek en een modeltekst voor het beleid.
3.4.2 Visie bewoning recreatieve verblijflocaties
Op 11 juli 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge de visie bewoning recreatieve verblijfslocaties vastgesteld.
Met regelmaat wordt geconstateerd dat recreatiegebieden niet toeristisch worden gebruikt. Dit is met name te zien in de bewoning van vakantiehuizen voor langere perioden. De doelgroepen die hier gebruik van maken zijn erg divers waaronder arbeidsmigranten, mensen die snel een woning zoeken, bijvoorbeeld door scheiding of door huisuitzettingen of mensen die de vakantiewoning als tweede woning gebruiken. Ook is er in de media recent veel aandacht geweest voor recreatiegebieden waar langdurig gewoond wordt en waarbij problemen speelden op het gebied van veiligheid en beheersbaarheid. Dit zorgt er voor dat een visie is opgesteld op bewoning van de recreatiegebieden.
3.4.3 Toezicht op huisvesting arbeidsmigranten
Op 4 februari 2016 is de beleidsnotitie Huisvesting arbeidsmigranten vastgesteld.
Hierin is de volgende doelstelling opgenomen: Het op een gedegen en verantwoorde wijze reguleren van de huisvesting van arbeidsmigranten in de gemeente Halderberge, opdat de leefomstandigheden van de te huisvesten arbeidsmigranten van een deugdelijk niveau zijn, de veiligheid voldoende is gewaarborgd en de huisvesting niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van de omgeving. De gemeente biedt hiertoe enerzijds de ruimtelijke en juridische kaders, waarin huisvesting van arbeidsmigranten als legaal en passend kan worden aangemerkt. Anderzijds stelt het de gemeente in staat te handhaven bij huisvesting, die niet correspondeert met de voorgestelde beleidsrichting.
In dit beleidskader worden vijf beleidsdoelen geformuleerd met daarbij de beleidskaders, te weten;
4. Uitgangspunten voor VTH beleid
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving beschreven. Deze uitgangspunten vormen de beleidsmatige basis voor de doelstellingen die in hoofdstuk 6 worden vastgelegd.
4.1 Professioneel, servicegericht en daar waar nodig daadkrachtig
Mede als gevolg van een aantal incidenten in het land met ernstige bodemverontreinigingen, branden bij bedrijven, ongelukken bij evenementen en incidenten in de bouw, hebben veel gemeenten in de loop der jaren geïnvesteerd in een meer professionele uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat geldt ook voor de gemeente Halderberge, er wordt programmatisch gewerkt en er zijn voldoende en kwalitatief goede medewerkers bij de gemeente of bij partners waarmee wordt samengewerkt zoals De6 gemeenten, OMWB en VRMWB. De gemeentelijke inzet voor de VTH-taken kan worden samengevat onder de noemer “servicegerichte vergunningverlening, toezicht en handhaving”. Hieronder wordt verstaan dat deze taken efficiënt en effectief worden uitgevoerd, streng waar nodig en oplossingsgericht waar mogelijk.
4.2 Focus op de grootste risico’s
Evenals de voorgaande jaren zal ook de komende jaren het accent van het beleid liggen op het beheersbaar houden en terugdringen van de bestaande grotere omgevingsrisico’s en het voorkomen van nieuwe grotere omgevingsrisico’s. De gemeentelijke inzet zal zich concentreren op deze meest risicovolle situaties. In hoofdstuk 5 wordt deze werkwijze toegelicht. Het spreekt voor zich dat de veiligheid en milieurisico’s van bedrijven bijzondere aandacht verdienen. Maar er zijn meer aandachtspunten. Denk bijvoorbeeld aan ‘hotspots’, in historisch gegroeide situaties waarin wonen, werken en recreëren niet meer goed bij elkaar passen of ontwikkelingen nieuwe risico’s met zich meebrengen, zoals rond vrijkomende agrarische bebouwing. Daarnaast zijn er onderwerpen die in algemene zin om aandacht vragen. Zo blijft het (landelijk) lastig om goed zicht en grip te krijgen op handel in afval- en bouwstoffen. Brandveiligheid zal als onderwerp nog belangrijker worden als mensen langer zelfstandig blijven wonen en er meer vergunningsvrij kan worden gebouwd.
De Wet Veiligheidsregio’s beoogt een integrale samenwerking van de veiligheidspartners (VRMWB, gemeente en provincie) op regionaal niveau onder andere op gebied van risicobeheersing en ten aanzien van het taakveld brandweerzorg. De bedoelde samenwerking is binnen de regio Midden- en West Brabant nog niet structureel geborgd. Er is nu nog sprake van samenwerking tussen gemeenten en VRMWB (brandweer) op basis van bestaande lokale afspraken die dateren van voor de regionalisering in 2010. Inmiddels is een proces ingezet om de genoemde integrale samenwerking op gebied van risicobeheersing tot stand te brengen middels een door de VRMWB opgesteld basistakenpakket en een uitvoeringsprogramma Risicobeheersing.
4.3 Eigen verantwoordelijkheid en ruimte voor eigen initiatief
De uitdagingen liggen in de tweede plaats in een verschuiving bij de inzet van de verschillende instrumenten die we hebben op basis van het omgevingsrecht. Het accent lag tot nu toe – zoals ook vanuit het Rijk zo bepleit – op het programmatisch en vanuit de regelgeving sturen op naleefgedrag. Alhoewel het naleven van de wet niet ter discussie staat, zal de gemeente Halderberge de komende jaren de inwoners en ondernemers meer op hun eigen verantwoordelijkheid aanspreken maar hen ook de ruimte laten om met eigen oplossingen te komen. De gemeente vindt het belangrijk om ruimte te bieden aan economische initiatieven en geen onnodige barrières op te werpen. Dat betekent dat de VTH-taken ook deels vanuit de invalshoek van inwoners en ondernemers wordt ingevuld. Waar de eigen verantwoordelijkheid onvoldoende leidt tot het realiseren van het gewenste effect, zullen inwoners en ondernemers gefaciliteerd worden. De gemeente Halderberge wil daarmee ook vooruitlopen op de Omgevingswet die naar verwachting in 2020/2021 in werking treedt. Uitgangspunt is de verwachting dat veel ondernemers en inwoners deze verantwoordelijkheid goed aan kunnen. Maar daar waar dit niet het geval is en leidt tot onacceptabele risico’s zal zo nodig stevig handhavend worden opgetreden (high trust – high penalty).
4.4 Van handhaving naar preventie
Een andere uitdaging is het vroegtijdiger bijsturen in ontwikkelingen die voorzienbaar problematisch kunnen worden. Er wordt momenteel relatief veel tijd besteed aan handhavingssituaties over overlast waar in essentie sprake is van onderliggende ‘burenruzies’. Door alerter te zijn op mogelijke onderliggende conflicten bij klachten of signalen kunnen dergelijke escalaties mogelijk worden voorkomen en wordt buitensporige inzet vanuit de handhaving voorkomen. Dit gebeurt door de preventieve en voorlichtende rol van toezichthouders en BOA’s, de inzet van communicatie-instrumenten, subsidies, mediation/buurtbemiddeling of via maatschappelijke ondersteuning. Hetzelfde geldt voor het voorkomen van onnodige overtredingen of klachten doordat inwoners en ondernemers onvoldoende op de hoogte zijn van risico’s en regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van asbestdaken. Ook hier kan tijdige voorlichting, bijvoorbeeld bij de start van de bouw, aan het loket, via de website en gemeentelijke publicaties herstelkosten en eventuele schade voorkomen. Ook bij de aanpak om te komen tot een veilige leefomgeving staat preventie voorop waarbij wordt doorgepakt daar waar het nodig is.
4.5 Zorgen voor zicht op zaken
Om dit mogelijk te maken is een goed zicht op ontwikkelingen binnen de gemeente vereist. Bijvoorbeeld als het gaat om de vestiging van bedrijvigheid aan huis, initiatieven van burgers, bedrijven/verenigingen, wijken of dorpen rond (zorg)voorzieningen, veranderend gebruik van vrijkomende bebouwing of renovatie en verbouwing van bestaande gebouwen (in verband met brandveiligheid). Niet door nog meer toezicht uit te oefenen, maar door slim gebruik te maken van bestaande informatie (bijvoorbeeld binnen de sociale sectoren), signalering, inzet van nieuwe technologie én de bereidheid van inwoners en ondernemers om bijvoorbeeld verbouwingen tijdig te melden.
5. Van een risicoanalyse naar VTH strategieën
De risicoanalyse, de prioritering en de vorming en vaststelling van VTH strategieën, zijn tot stand gekomen via drie sporen. Het eerste spoor betrof het via een risicoanalyse bepalen van prioriteiten met behulp van een risicomatrix, die gezamenlijk is ingevuld door de vakspecialisten van de De6 gemeenten. Tijdens het tweede spoor hebben de bestuurders van de De6 gemeenten hun eerste reactie kunnen geven op de gevormde prioriteiten tijdens de vaststelling van en het voor inspraak vrijgeven van het concept beleidsstuk. Vervolgens zijn de burgers en bedrijven van De6 gemeenten actief benaderd en in de gelegenheid gesteld om hun reactie uit te brengen op het concept beleidsstuk. Tijdens het derde spoor heeft de besluitvorming plaatsgevonden en is het beleidsstuk bestuurlijk definitief vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt bovenvermelde werkwijze kort toegelicht. In hoofdstuk 6 worden de resultaten gepresenteerd. Deze resultaten bieden een basis voor de prioriteiten die gesteld worden voor de taakvelden vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Onderdeel van het beleidsplan betreft het, via een risicoanalyse, in beeld brengen van risico’s en effecten van de taakvelden vergunningverlening, toezicht en handhaving. Hieruit volgt dan een prioritering die als vertrekpunt is gebruikt voor het opstellen en uitwerken van de VTH strategieën.
Om een goede afweging te kunnen maken tussen alle gemeentelijke VTH taken is gebruik gemaakt van een risicomatrix. De risicomatrix is een praktisch instrument om prioriteiten te stellen binnen het totale pakket van VTH taken van een gemeente en deze in beeld te brengen.
Om de VTH onderdelen te kunnen prioriteren is een inventarisatie gemaakt waarbij per onderdeel en per onderwerp (bouwen, gebruik, APV/bijzondere wetten, milieu en brandveiligheid) de taken in beeld zijn gebracht. Per taak zijn vervolgens de risico’s en effecten geprioriteerd via de scores hoog, middel en laag (risicoanalyse). Aan de hand van deze scores is vervolgens een prioriteitenverdeling gemaakt. De volgende prioriteiten zijn hierbij gehanteerd:
Aan de hand van deze prioriteiten kan per VTH onderdeel een strategie worden opgesteld. Deze strategieën vormen de basis voor het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. De prioriteitenlijst is in bijlage 3 bijgevoegd.
Met het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma wordt per VTH onderdeel een eventueel aangepaste risicoanalyse en daarbij behorende strategie voorgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders van De6 gemeenten met hierbij de mogelijkheid om op grond van bestuurlijke afwegingen de prioriteiten en vervolgens de strategieën aan te passen. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma worden de strategieën gekoppeld aan de beschikbare capaciteit.
Ook wordt jaarlijks een verslag gemaakt. De conclusies en verbeterpunten van het jaarverslag dienen weer als input voor het opstellen van nieuwe beleids- en/of uitvoeringsprogramma’s. Hierdoor is het ook mogelijk jaarlijks de prioriteiten bij te stellen en in te spelen op actuele zaken en de prioriteitenlijst opnieuw bestuurlijk vast te laten stellen. Voor zover mogelijk en noodzakelijk worden aanpassingen in De6 verband voorbereid. De prioriteitenlijst is in bijlage 3 bijgevoegd.
De basis voor de huidige prioriteiten wordt gevormd door de risicoanalyse die door de vakspecialisten van de De6 gemeenten, de brandweer Midden- en West-Brabant en de OMWB Midden- en West-Brabant is uitgevoerd. Deze vakspecialisten zijn in het VTH-domein werkzaam. Daarom hebben zij een goed beeld van de ontwikkelingen binnen het taakveld. Bovendien kennen zij de lokale situatie en de eventuele knelpunten waar zij in de dagelijkse praktijk mee te maken hebben. Om die reden hebben de vakspecialisten deze belangrijke functie ingevuld en hebben daarom de basis gelegd voor de totstandkoming van dit VTH-beleid.
5.6 Reacties burgers en bedrijven
De colleges van De6 gemeenten vonden het belangrijk dat het VTH-beleid tot stand zou komen met een zo breed mogelijk draagvlak onder de burgers en bedrijven van De6 gemeente. Deze groepen zijn dan ook actief betrokken bij de totstandkoming van het VTH-beleid. Naast de algemene ter inzage legging van het vaststelde concept beleidsstuk zijn verschillende platforms, belangenverenigingen en overige stakeholders die deze twee groepen vertegenwoordigen binnen De6 gemeenten, verzocht hun reactie uit te brengen op het vastgestelde concept beleidsstuk.
Zoals hiervoor in § 5.5 is beschreven is de basis voor de prioriteitenlijst gevormd door de risicoanalyse die is uitgevoerd door vakspecialisten. Verzoeken om handhaving en klachten (meldingen) hebben – in beginsel – altijd een hoge prioriteit, vanuit een wettelijke taak en/of uit oogpunt van klantgerichtheid. Calamiteiten en ongewone voorvallen zijn niet opgenomen in de prioriteitenlijst, hiervoor wordt standaard capaciteit gereserveerd.
Extra hoog scoren de volgende onderwerpen:
Voor het totaal overzicht van de prioriteiten wordt verwezen naar bijlage 3.
6.2 Resultaten overleg vakspecialisten
Het gaat hier om vergunningverlening, toezicht en handhaving van wet- en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving; het omgevingsrecht. De genoemde instrumenten hebben, naast andere instrumenten zoals het verlenen van subsidie en het geven van voorlichting, als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.
Medewerkers die in het brede domein van het omgevingsrecht werkzaam zijn hebben een goed beeld van de ontwikkelingen binnen het taakveld. Bovendien kennen zij de Halderbergse lokale situatie en de eventuele knelpunten waar zij in de dagelijkse praktijk mee te maken hebben. Om deze redenen hebben deze vakspecialisten een rol bij het opstellen van dit VTH-beleid.
De resultaten van de overleggen met de vakspecialisten zijn met name verwerkt in hoofdstuk 3 alsmede in deze paragraaf. De uit de doelen voortkomende actiepunten worden hierna specifiek aangegeven en/of opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.
De impact van de Omgevingswet, zie ook § 3.2.1. Dit zal verder integratie van aspecten met zich meebrengen, zoals milieu en brandveiligheid. Het doel van de Omgevingswet is meer ruimte voor maatwerk, minder regels, minder onderzoekslasten en toetsingskaders. Dit heeft gevolgen voor de werkzaamheden op het gebied van vooral ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en brandveiligheid. Welke gevolgen is nu nog niet bekend. Verder zal gestuurd worden op deregulering en doelvoorschriften. Dat geeft meer ruimte aan bijv. bedrijven om eisen in te vullen. Meer vrijheid betekent ook meer maatwerk en overleg en kost daardoor meer tijd. Wel is duidelijk dat een aantal ontwikkelingen vanuit de Omgevingswet van invloed kan zijn op de prioritering van en capaciteit voor deze vergunnings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten.
Ondermijnende criminaliteit bestaat uit alle vormen van misdaad die een bedreiging vormen voor de integriteit van onze samenleving. Denk aan zaken als cybercrime, drugshandel en -productie, mensenhandel, wapenhandel etc. Maar ook onderwerpen als het (op grote schaal) ontduiken van belasting, crimineel geld witwassen of frauderen met vastgoed, uitkeringen of overheidssubsidies. Bij ondermijnende criminaliteit is vaak sprake van verwevenheid van de onderwereld met de bovenwereld. Ondermijnende criminaliteit is niet altijd zichtbaar maar heeft wel zichtbare gevolgen voor de Nederlandse burger. Verloedering op straat, verwaarlozing van panden, mensenhandel, drugshandel en afpersing leiden tot problemen in de maatschappij. De aanpak van georganiseerde misdaad vraagt om een georganiseerde overheid en een integrale aanpak. De integrale aanpak en samenwerking zijn gericht op de inzet van preventieve, bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke, fiscale en/of strafrechtelijke instrumenten. Onderdeel van deze integrale aanpak is de bestuurlijke aanpak. Binnen de bestuurlijke aanpak neemt het openbaar bestuur maatregelen die de georganiseerde criminaliteit in de activiteiten belemmeren of frustreren. Wanneer de strafrechtelijke opsporing en vervolging door politie en justitie gecombineerd wordt met bestuurlijke en fiscale middelen, ontstaat de meest optimale vorm van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit: de geïntegreerde aanpak. Hieraan werken, op basis van gelijkwaardigheid, verschillende partijen zoals gemeente, provincie, politie, OM, belastingdienst en bijzondere opsporingsdiensten. De ene keer zal dat leiden tot bestuurlijk, de andere keer tot fiscaal- of strafrechtelijk optreden.
De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren, onder extra voorwaarden verlenen of de afgegeven vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd. De Wet Bibob wordt meer en meer toegepast, waarbij ook aanvragen (aanvragers) van vergunningen op het terrein van het omgevingsrecht.
Adequate informatie-uitwisseling op dossierniveau.
Actie: Voor zover nog niet van toepassing, daar waar nodig voor goede bestuursrechtelijke opvolging van dossiers, met ketenpartners convenanten te sluiten om te voorzien in een goede informatie-uitwisseling. Uiteraard binnen de wettelijke mogelijkheden, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bouw, sloop, asbest, monumenten, archeologie en ruimtelijke ordening
Er is een aantal ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet duidelijk is wat de impact op de (capaciteit van de) vergunningverlening, toezicht en handhaving is. Dit zijn onder andere:
De impact van de privatisering van de bouwtoets (Wetsvoorstel Private Kwaliteitsborging). Zie hierover ook § 3.2.3. De laatste ontwikkelingen zijn overigens dat de behandeling van dit wetsvoorstel is uitgesteld, waardoor onzeker is of en wanneer deze wet wordt ingevoerd. Voor zover deze wet zal worden ingevoerd, is het de verwachting dat op termijn minder werkzaamheden bij vergunningen en toezicht worden verricht. Het zou kunnen betekenen dat er meer handhavingswerkzaamheden ten aanzien van bestaande situaties ontstaan. Bij grotere risico’s en kwetsbare functies zijn er redenen om de betrokkenheid van het bevoegd gezag te behouden.
Vergunningsvrij bouwen. Zie ook § 3.2.4. Door wijziging van het Bor (Bijlage II) heeft een verruiming en aanpassing van het vergunningsvrije bouwen plaatsgevonden. Daardoor worden minder vergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen ingediend, maar wel veel vragen over vergunningvrij bouwen. Omdat locaties van vergunningsvrij bouwen op voorhand niet bekend zijn, zal er meer tijd besteed moeten worden aan communicatie en informatieverstrekking.
De Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, waarin is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. In de Erfgoedwet is de instandhoudingsverplichting opgenomen. Dit houdt in dat een eigenaar ervoor moet zorgen dat het monument zodanig wordt onderhouden dat de instandhouding van het object en de monumentale bouwkundige elementen gewaarborgd is. De gemeente dient daarop toe te zien, wat gevolgen heeft voor de inzet en capaciteit vanuit de gemeentelijke organisatie.
Vermindering van indicaties voor intramurale zorg, waardoor inwoners langer zelfstandig moeten blijven wonen kan leiden tot noodzakelijke extra voorzieningen in/aan woningen en zorgt voor een toename aan vragen over mantelzorg. Hierdoor zal er meer tijd besteed moeten worden aan communicatie en informatieverstrekking.
Een aantal onderwerpen in bestemmingsplannen leidt tot discussie, met name speelt hierbij de vraag: waar mag een pand al dan niet voor gebruikt worden. In sommige situaties wordt de mogelijkheid om medewerking te verlenen beperkt (door de wijze van bestemmen). In andere gevallen wordt de mogelijkheid om minder gewenste ontwikkelingen tegen te gaan beperkt (door de wijze van bestemmen c.q. de toegekende bestemming). Bestemmingsplannen bieden vaak niet de ruimte voor recente en huidige maatschappelijke ontwikkelingen.
Vanaf 2024 zijn asbestdaken in Nederland verboden. Dit betekent dat eigenaren van gebouwen met asbesthoudende dakbedekking deze voor die tijd moeten verwijderen. Gemeenten moeten toezien op de naleving van deze regels. Dit zal extra capaciteit vragen. Inmiddels is er een ambtelijke werkgroep (geïnitieerd door de gemeente Breda) die de mogelijkheden verkend om dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen.
Er is een aantal ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet duidelijk is wat de impact is op de (capaciteit van) de vergunningverlening, het toezicht op en handhaving van brandveiligheidsaspecten. De gevolgen van deze ontwikkelingen zullen gedurende de looptijd van dit VTH-beleid duidelijk worden. Wel is duidelijk dat een aantal ontwikkelingen van invloed kan zijn op prioritering en/of capaciteit. Dit zijn onder andere:
Het voorkomen van achteruitgang van het brandveiligheidsniveau in de zorgsector.
Actie: Vanaf 2018 worden jaarlijks de ontwikkelingen in de zorgsector met betrekking tot brandveiligheidsaspecten gevolgd. Wanneer in enig jaar blijkt dat de taken van de terugtredende zorgverleners op het gebied van brandveilige zorg onvoldoende worden opgepakt, zal de gemeente het toezicht intensiveren.
Actie: Met betrokken partners bij zowel intramurele als extramurele zorgverlening worden de negatieve effecten van de veranderende zorg zo optimaal mogelijk gecompenseerd d.m.v. innovatieve oplossingen en het integraal benaderen van (brand)veiligheid, zorg en wonen.
Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED). De EED is in 2012 door de Europese Commissie vastgesteld en in 2015 vertaald naar landelijke regelgeving. De EED betreft een wettelijke verplichting voor grote ondernemingen maar ook gemeenten om een keer per vier jaar een energieaudit uit te voeren en de rapportage voor toetsing aan het bevoegd gezag aan te bieden.
De provincie Noord-Brabant zet de komende jaren sterk in op de transitie van de Brabantse veehouderijen naar een sector die maatschappelijk geaccepteerd en gewaardeerd wordt, diervriendelijk produceert, past in de natuurlijke omgeving en geen onaanvaardbare gezondheidsrisico’s meebrengt (zorgvuldige veehouderijen). Toezicht door de OMWB in opdracht van de gemeente Halderberge draagt bij aan een beter naleefgedrag van veehouderijen. Dit helpt bij de transitie van de veehouderij en de gewenste wijzigingen naar een betere leefomgeving die de provincie nastreeft.
Transport-, op- en overslagbedrijven.
Actie: in het werkprogramma van de OMWB zijn integrale controles van transport-, op- en overslagbedrijven opgenomen. De controles dienen onaangekondigd te worden uitgevoerd met bijzondere aandacht voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Een deel van deze controles moet gezamenlijk met andere toezichtpartners (o.a. douane en ILT) worden gedaan.
Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten
De nieuwe DHW is in 2013 ingevoerd. Het doel van de wet is gezondheidsschade door alcohol bij jongeren te voorkomen en verstoring van de openbare orde door alcoholmisbruik onder jongeren terug te dringen. Onder meer werd de leeftijdsgrens aangepast van 16 naar 18 jaar. Ook moeten gemeenten verplicht een preventie- en handhavingsplan opstellen waarin ze beschrijven hoe ze ervoor zorgen dat er geen alcohol wordt geschonken aan jongeren onder de 18 jaar. Daarnaast moet de gemeente beschrijven hoe ze de handhaving van deze regel vormgeven. Het alcohol gebruik onder jongeren heeft hierdoor, maar ook door het zgn. comazuipen, de laatste jaren meer aandacht gekregen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2016 een belangrijke uitspraak gedaan over de wijze waarop de overheid dient om te gaan met het verlenen van zogenaamde schaarse vergunningen. De verdelingsprocedure, aanvraagtijdvak en toe te passen criteria voor het beoordelen van vergunningaanvragen dienen – wanneer sprake is van een schaarse vergunning – vooraf transparant en duidelijk te zijn. Ook mogen schaarse vergunningen niet meer voor onbepaalde tijd worden verleend. Om te voldoen aan deze nieuwe in de rechtspraak gestelde eisen dienen verordeningen aangepast te worden.
Panden (of percelen) die in strijd met de Drank- en Horecawet, drank- en horecavergunning en/of het ter plaatse geldende bestemmingsplan worden gebruikt. Hierdoor kan het gemeentelijk alcoholmatigingsbeleid worden ondermijnd. Daarnaast kan er sprake zijn van oneerlijke concurrentie met reguliere horecaondernemingen en/of de detailhandel.
Drankgebruik en -misbruik door jongeren voorkomen.
Actie: Inzet op controles horeca inrichtingen, sportkantines, supermarkten, evenementen e.d. waarbij controle op leeftijd belangrijk punt van aandacht vormt. Dit ter uitvoering van het gemeentelijk gezondheidsbeleid (verwoord in het Preventie- en Handhavingsplan Alcohol) en het Alcohol- en Horecasanctiebeleid.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de doelen en prioriteiten uit hoofdstuk 6 worden gerealiseerd. Hiertoe wordt een aantal strategieën ingezet. De uitvoeringsstrategieën zijn gebaseerd op landelijke strategieën en zijn aangevuld met regionale afspraken en gemeentelijke werkwijzen. De gemeente hanteert de volgende uitvoeringsstrategieën.
Toezichtstrategie (Paragraaf 7.3). Deze bevat de verschillende toezichtinstrumenten met een beschrijving van de wijze waarop deze worden ingezet. Ook de wijze waarop preventie wordt ingezet om naleefgedrag te bevorderen en overtredingen te voorkomen, de preventiestrategie, is als onderdeel van de toezichtstrategie beschreven in paragraaf 7.3.
De samenhang tussen de strategieën is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
7.1.2 Het afwegingsmodel en de uitvoeringsstrategieën
Het afwegingsmodel is bedoeld om VTH-taken te prioriteren. Daarbij is dan nog niet aangegeven hoe met de verschillende prioriteiten wordt omgegaan. Aan de hand van de prioriteiten en de in te zetten strategie kan de benodigde capaciteit worden berekend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de prioritering volgens het afwegingsmodel bedoeld is om de programmatische taken te prioriteren, dat betreft 80% van de beschikbare capaciteit. De overige 20% wordt vrijgehouden voor klachten/calamiteiten (10%) en afhandelen verzoeken om handhaving (10%).
Om de benodigde capaciteit te berekenen wordt gebruik gemaakt van kengetallen. Bij het vaststellen van het kengetal is rekening gehouden met de toezichtstrategie en het aantal en soort stappen volgens het handhavingstappenplan. Voor het opstellen van kengetallen is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens binnen de eigen organisatie, OMWB Midden- en West-Brabant en van landelijke gegevens (bijvoorbeeld het toezichtsprotocol bouw).
Uitgangpunt bij vergunningverlening is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning en na vergunningverlening voor adequaat toezicht en eventueel handhaving. De gemeente houdt zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De gemeente heeft de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. De gemeente Halderberge hanteert hierbij het principe “Ja, tenzij…”. De komst van de Wabo heeft er toe geleid dat bij het aanvragen van een Wabo-vergunning wordt gewerkt met casemanagement. Bij elke aanvraag wordt een casemanager toegewezen. De klant beschikt hierdoor over één vast aanspreekpunt na indiening. Het ‘van het kastje naar de muur sturen’ wordt hierdoor sterk verminderd, evenals het risico dat bij vergunningverlening tegenstrijdige voorschriften worden gesteld. De casemanager krijgt vanuit de betrokken disciplines adviezen aangereikt en ziet toe op het integrale karakter van de omgevingsvergunning.
De verschillende vormen van vergunningen met de bijbehorende procedures zijn wettelijk vastgelegd en worden hier verder niet behandeld. Er wordt gewerkt met verschillende toetsingskaders voor de diverse vergunningen. Nog niet voor alle type vergunningen zijn uitgebreide toetsingskaders beschreven. Wanneer dit wel het geval is, zoals bij toetsing bouwactiviteiten, dan is het toetsingskader hiervoor in bijlage 6 verder uitgewerkt.
Het niet beoordelen of aan een voorschrift wordt voldaan.
Uitgangspuntentoets: bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven.
Visueel toetsen: kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn, waarbij van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk.
Representatief toetsen: controle van de maatgevende onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.
Volledig toetsen: alles in samenhang controleren. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.
7.2.3 Samenwerking bij de vergunningverlening
Vergunningaanvragen worden beoordeeld vanuit de benodigde disciplines en afhankelijk van de aangevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs.
Het overhevelen van het basistakenpakket naar de OMWB betekent voor de gemeente dat een deel van de VTH (milieu)taken extern wordt uitgevoerd. Voor de kwaliteit van de specialistische bouwplantoetsing (bouwfysica, bouwakoestiek, constructieve veiligheid) werken we samen met de gemeenten in de regio. Toetsing van de brandveiligheidsaspecten vindt plaats door de VRMWB. Bouwplannen worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Aanvragen voor monumenten worden getoetst door de monumentencommissie.
Een toezichtstrategie geeft aan welke activiteiten worden ondernomen om vast te stellen of wet- en regelgeving worden nageleefd en hoe deze worden georganiseerd. Om na te gaan of voorschriften ook gedurende langere tijd en in alle situaties worden nageleefd, is het noodzakelijk om programmatisch of operationeel toezicht te blijven uitvoeren. Daarnaast is het nodig om capaciteit te reserveren voor onaangekondigde en steekproefsgewijze controles en surveillance. Op welke wijze en met welke frequentie uiteindelijk toezicht wordt gehouden, is het resultaat van de uitkomsten uit het afwegingsmodel en de doelstellingen per taakveld. Volledigheidshalve moet worden aangegeven dat alle toezicht- en controlebezoeken momentopnames zijn en dat dit bedrijven en/of burgers niet vrijwaart van een eigen verantwoordelijkheid voor een goede naleving van de gestelde voorschriften van alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Bij het opstellen van het toezichtprogramma wordt de volgende systematiek toegepast. Er zijn drie fasen te onderscheiden, te weten de bouw-, gebruik- en buitengebruikstellingsfase. Eerst wordt per fase en doelgroep het aantal locaties bepaald. Om het jaarlijkse aantal te controleren locaties te bepalen wordt per doelgroep de percentages gebruikt die zijn vastgesteld volgens het afwegingsmodel.
Nadat door middel van het bovenstaande percentage het totaal aantal te controleren locaties per doelgroep is bepaald, wordt binnen een doelgroep een verdeling gemaakt op basis van milieurisico’s en/of brandveiligheidsrisico’s.
De volgorde wordt als volgt bepaald.
Bij de verdeling wordt verder de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de onderverdeling. Het definitieve aantal toezichtsbezoeken per doelgroep wordt bepaald door het toezichtspercentage en de frequentie van het risico gestuurd toezicht. Gestart wordt met de hoogste prioriteit en categorie 4: locaties worden in de planning opgenomen volgens de frequenties van het RGT. Dit kan zijn met integraal toezicht of een aspectcontrole. Binnen de prioriteit wordt de planning op dezelfde wijze aangevuld met cat. 3, 2 en 1 tot dat alle bedrijven binnen deze prioriteit zijn gepland met de toezichtsfrequentie van het RGT. Zo wordt in aflopende volgorde van prioriteit de planning gevuld met toezichtstaken. Niet meldings- of vergunningsplichtige locaties, zgn. A-inrichtingen, worden niet programmatisch ingepland. Zij worden alleen bezocht naar aanleiding van klachten/meldingen.
Als vooraf het aantal te controleren locaties niet is te bepalen, wordt op basis van ervaringscijfers een aantal uren/controles per jaar opgenomen. Dit betreft voornamelijk toezichtstaken op illegale zaken, zoals illegale bouwactiviteiten, illegale milieuactiviteiten etc.
7.3.2 Risico gestuurd toezicht
Risico gestuurd toezicht (RGT) wordt ingezet vanuit de visie “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk”. Het doel is de aandacht van toezicht vooral te leggen op die locaties waar een verhoogd risico aanwezig is, zowel op aspecten als veiligheid als op niet-naleving van de wet- en regelgeving. De doelstelling is ook dat het RGT geen verzwaring van de toezichtslast in zijn totaliteit tot gevolg heeft. Op bedrijfsniveau kan RGT wel een vermindering of verzwaring van de toezichtslast geven, afhankelijk van het risicoprofiel van het betrokken bedrijf. Het risicoprofiel geeft geen oordeel over de kwaliteit van het toezicht, het zegt slechts iets over de risico’s, omdat de locatie wel of niet voldoet aan wet- en regelgeving. Een steeds belangrijker aspect in het RGT wordt ook het beoordelen van de veiligheidscultuur binnen het bedrijf.
De planning vindt plaats op doelgroepen, projectbasis of thema. Een doelgroep kan bestaan uit verschillende typen bedrijven/instellingen/taken. Per doelgroep is de prioriteit en de samenstelling bepaald. Een doelgroep is onderverdeeld in een milieu- en gebruikscategorieën. Deze twee categorieën zijn deels bepalend voor het plannen van de programmatische controles. Een andere bepalende factor voor de planning van programmatisch toezicht is de bezoekfrequentie van het RGT. Planning op projectbasis houdt bijvoorbeeld in dat vooraf bepaald wordt welke handhavingspartners deelnemen, welk deelgebied wordt gecontroleerd etc. Planning op thema houdt in dat er alleen gecontroleerd wordt op een bepaald onderdeel van de activiteit, zoals bodem, illegale bouw, certificaten etc.
In de planning wordt ook rekening gehouden met het uitvoeren van opleveringscontroles. Na ontvangst van een melding vindt een opleveringscontrole plaats. Bij omgevingsvergunningen wordt een opleveringscontrole uitgevoerd na het onherroepelijk worden van de vergunning. Na de opleveringscontrole worden omgevingsvergunningen met de activiteit milieu en/of gebruik en milieu- en gebruiksmeldingen opgenomen in het programmatische controleprogramma onder vermelding van doelgroep en categorie. Omgevingsvergunningen voor alleen de activiteit bouw en een aantal APV-vergunningen zijn eenmalige vergunningen. Deze worden gecontroleerd aan de hand van de prioriteit volgens het afwegingsmodel. Na uitvoeren van het toezicht worden zij niet in het programmatische toezichtsprogramma opgenomen.
Voor de wijze van toepassen van prioriteiten voor het opstellen van een uitvoeringsprogramma verwijzen we naar de bijlage 12.
7.3.4 Toezicht op algemene regels
Door deregulering en lastenverlichting is een aantal vergunningen en meldingen vervangen door algemene regels. Voor een aantal type inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer is de vergunnings-/meldingsplicht vervallen met het in werking treden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM). Een zelfde effect is opgetreden in het kader van het Bouwbesluit. Deze inrichtingen of bouwactiviteiten moeten blijven voldoen aan de algemene regels zoals opgenomen in besluiten. Het vergt van de overheid extra inspanning om de locaties die niet (meer) vergunnings-/meldingsplichtig zijn en wel aan algemene regels moeten voldoen in beeld te brengen en te houden om de toezichtstaak naar behoren uit te kunnen voeren. De in het bedrijvenbestand opgenomen bekende locaties vallen onder het programmatisch toezicht zoals hiervoor beschreven. Om de niet bekende locaties op te sporen en te controleren op de algemene regels moet hiermee in de capaciteitsplanning rekening worden gehouden.
7.3.5 Controle op illegale activiteiten en leegstaande panden
Naast het toezicht houden op de vergunningen/meldingen en de algemene regels is er capaciteit nodig voor het opsporen van illegale activiteiten. In de jaarplanning wordt capaciteit opgenomen voor vrije surveillance om illegale activiteiten op te sporen. Dit kan zijn het illegaal bouwen, illegaal storten van afval, strijdig gebruik van percelen en/of gebouwen, etc. Het is mogelijk om op projectmatige wijze te controleren en hieraan bepaalde prioriteiten te verbinden. Dit kan van toepassing zijn bij bijvoorbeeld een handhavingsactie buitengebied etc. De projecten worden in het uitvoeringsprogramma opgenomen. Een belangrijk aspect is het toezicht houden op leegstaande panden. Dit om te voorkomen dat verpaupering optreedt of dat er illegale activiteiten plaatsvinden (bijv. hennepkwekerijen). Leegstaande gebouwen komen steeds vaker voor in het buitengebied (voormalige agrarische gebouwen) en op oudere industrieterreinen. Een extra aandachtspunt bij voormalige agrarische bebouwing is de aanwezigheid van asbestdaken. Dit is eerder al als knelpunt benoemd. Het verwijderen van dit soort daken moet door gespecialiseerde bedrijven gebeuren en is een kostbare zaak. Inmiddels zijn in het Subsidiebesluit van 25 november 2015 (aangevuld 6 juli 2017) de voorwaarden opgenomen waaronder hiervoor subsidie kan worden verkregen.
Een van de primaire taken van een gemeente is het scheppen en borgen van een veilige leefomgeving voor de burgers. Hierin speelt het onderwerp ondermijnende criminaliteit een belangrijke rol. Een samenleving waar criminele groepen hun activiteiten zonder al te veel problemen kunnen uitvoeren en hierin misschien onbewust worden gefaciliteerd door de overheid, mondt uit in een vrijstaat en is onacceptabel. Onderzoeken laten zien dat de ondermijnende criminaliteit een florerende industrietak is. Exacte cijfers ontbreken – uiteraard; het fluïde karakter van de criminele samenwerkingsverbanden maakt dat deze regelmatig van samenstelling en zakenpartners veranderen en weer verdwijnen. De aanpak van georganiseerde criminaliteit vraagt om een stevige aanpak van zowel de gemeente als het OM, de belastingdienst en de politie. Het effectief bestrijden vraagt veel meer dan alleen een strafrechtelijke invalshoek. Een integrale aanpak dus, vanuit strafrecht, fiscaalrecht en bestuursrecht met als doel het verstoren van een criminele business, vitale elementen, logistieke processen en gelegenheidsstructuren. De focus bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit ligt op hennepteelt, synthetische drugs, mensenhandel en outlaw motorgangs (OMG). In Halderberge worden als onderdeel van deze aanpak integrale multidisciplinaire controles gepland en uitgevoerd. Doelstelling van het toezicht is om inzicht te krijgen in en een overzicht te krijgen van mogelijke illegale bewoning, illegale bebouwing, brandveiligheid, milieuactiviteiten, strijdig gebruik etc. Deze toezichtstaken worden in nauwe samenwerking uitgevoerd met andere handhavingspartners zoals politie, belastingdienst, UWV, Douane, OMWB, brandweer e.d.
Klachten en meldingen zijn niet apart geprioriteerd. Vanuit de dienstverleningsvisie hebben alle klachten – in beginsel – een hoge prioriteit. Alle klachten worden daarom zo spoedig mogelijk in behandeling genomen volgens de vastgestelde procedure. In totaal wordt 20% van de beschikbare handhavingscapaciteit ingezet voor klachten, meldingen calamiteiten (acute zaken). Voor het afhandelen van milieuklachten wordt gebruikgemaakt van de 24-uurs klachtendienst van de OMWB.
7.3.8 Communicatie en voorlichting
Communicatie wordt zo georganiseerd, dat het vergunningverlening, toezicht en handhaving versterkt en effect heeft op het naleefgedrag. De communicatie speelt ook in op de waarneming van de burger en bestendigt het vertrouwen van de burger in de aanpak van de overheid. De nieuwe vormen van communicatie vragen een goed samenspel tussen de informatievoorziening, het bestuurlijk optreden en de aanpak van communicatie.
Communicatie heeft een preventieve werking. Het bevordert het naleven van wetten en regels. Dit gebeurt door mensen te confronteren met en beter te laten nadenken over hun (ongewenste) gedrag. Voor toezicht en handhaving is kennis hebben van de regels, de risico’s en de sancties van groot belang. Communicatie speelt daarin een directe rol. Iemand die weet wat hij zelf kan doen aan de leefbaarheid/veiligheid in zijn omgeving, beleeft minder overlast/onveiligheid.
Er moet een balans zijn tussen de berichtgeving over en de interventie zelf. Daadkrachtig reageren in de communicatie heeft geen zin, als het probleem te complex is om direct op te treden. De mensen moeten zien dat de boodschap overeenkomt met het daadwerkelijk optreden. Dat wekt vertrouwen. Boodschap, actie en verwacht effect moeten in balans zijn.
Burgers en bedrijven kunnen een verzoek tot handhaving aan de gemeente richten. De gemeente moet, binnen de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn, op een dergelijk verzoek reageren. Dit impliceert niet dat dan ook altijd tot handhaving moet worden overgegaan. Tegen de beslissing van de gemeente op een handhavingsverzoek staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Structureel vindt overleg plaats met de OMWB (voor de milieu- en bodemtaken) en de VRMWB (voor de brandveiligheidstaken). Toezichtprogramma’s worden zoveel mogelijk afgestemd. Op basis van het integrale handhavingsbeleid kiezen we ervoor de periodieke controles tijdens de gebruiksfase zo veel mogelijk integraal uit te voeren. De bevindingen worden, afhankelijk van het dossier, afgestemd met OMWB, Politie, Vreemdelingenpolitie, Belastingdienst, Brandweer, Waterschap, de douane, Koninklijke marechaussee, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit of Algemene Inspectiedienst (extern).
7.3.11 Samen sterk in het buitengebied
Het buitengebied is uniek, waardevol en kwetsbaar. Daarom is het belangrijk om het in de huidige staat te behouden. Om het buitengebied goed te kunnen beschermen is een goede samenwerking tussen de verschillende handhavingsdiensten van essentieel belang. Hiervoor is het project “Samen Sterk in het Buitengebied” (SSiB) gestart. SSiB is een samenwerking van de provincie Noord-Brabant, alle Brabantse gemeenten, de 3 Brabantse waterschappen, de 3 Brabantse omgevingsdiensten, het OM, de politie, Brabant Water, Evides en terreinbeheerders (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Brabants Landschap). De focus ligt op de aanpak van stroperij, wild crossen en (drugs)afvaldumpingen. Maar overtredingen als het verwaarlozen van dieren en illegale hennepteelt worden ook opgespoord. Hiertoe is een handhavingsteam 24 uur per dag en zeven dagen per week op pad in het buitengebied.
7.3.12 Mediation en buurtbemiddeling
Mediation is een proces waarin twee of meer partijen die met elkaar een conflict hebben, onder leiding van een externe, onafhankelijke derde, zelf door onderhandelen zoeken naar een oplossing in het wederzijds belang. Hierbij wordt een onafhankelijke mediator ingeschakeld, een mediationovereenkomst en achteraf een vaststellingsoverkomst opgesteld. Mediation wordt veelal toegepast bij geëscaleerde conflicten, bij complexe en/of politiek-bestuurlijk gevoelige zaken, wanneer het om meerdere partijen gaat en wanneer de vertrouwelijkheid van het proces belangrijk is.
Buurtbemiddeling helpt mensen om burenruzies op te lossen. Het doel van buurtbemiddeling is om de communicatie tussen medebuurtbewoners op gang te brengen en hen te ondersteunen in het maken van afspraken om overlast in de toekomst te voorkomen. De bemiddelaars hebben een onpartijdige houding, ze respecteren mensen en hun verschillende leefwijzen/culturen en houden informatie geheim. Betrokkenen moeten wel bereid zijn om samen tot een oplossing te komen. Bij de aanpak van buurtbemiddeling blijven politie en justitie buiten beeld.
Ervaringen op het gebied van vergunningen, handhaving en toezicht leren dat het inzetten van mediation/buurtbemiddeling wel iets oplevert. Er worden minder juridische procedures gevolgd. Diverse zaken worden op minnelijke wijze opgelost. Goede communicatie met de klant is minstens zo belangrijk als de tijdigheid van een beslissing. Hiermee kunnen geschillen en conflicten juist worden voorkomen. Het bespaart tijd, kosten en administratieve lasten. Het leidt vaak tot een win-win situatie.
7.4.1 Landelijke Handhavingsstrategie
Met de vaststelling van deze beleidsnota stelt het college van burgemeester en wethouders eveneens de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) vast.
Op 4 juni 2014 is de eindversie van de LHS (versie 1.7) door het IPO en het OM aangeboden aan de staatssecretaris van Milieu. Daarbij spraken alle betrokken partijen zich uit voor implementatie van de LHS. Handhavende instanties, zoals overheden, omgevingsdiensten, het OM en de politie treden dan op eenzelfde manier op bij geconstateerde overtredingen. Zo ontstaat een gelijk speelveld, wordt het rechtsgevoel gerespecteerd en blijft de leefomgeving veilig, schoon en gezond.
De LHS is een sanctiestrategie. Dit wil zeggen dat in die strategie is bepaald hoe en wanneer wordt opgetreden bij overtredingen van de wetgeving. De LHS wordt door gemeente Halderberge voor alle toezicht en handhavingstaken met betrekking tot de omgevingstaken vastgesteld.
Geconstateerd is dat de aangeboden eindversie van de LHS (versie 1.7) juridische onjuistheden bevat in wat ‘bestuursrecht bestraffend’ en ‘bestuursrecht herstellend’ is. Daardoor is de toepassing van strafrecht in sommige situaties (flankerend beleid) niet meer mogelijk en in strijd met landelijke wetgeving. Aangezien dit zo'n belangrijk onderdeel is, is in bijlage 4 een verbeterde versie opgenomen waarin deze onjuistheden zijn gecorrigeerd waarbij het effect van de beslismatrix hetzelfde is gebleven.
7.4.2 Richtlijn handhaving bij overtreding door de eigen organisatie.
Het kan voorkomen dat de eigen organisatie een handeling verricht die in strijd is met de wettelijke regelgeving. Indien dit geconstateerd wordt moet hiertegen opgetreden worden. Om te zorgen dat er in voorkomende gevallen gelijkluidend zal worden opgetreden is deze richtlijn opgesteld.
In eerste aanleg zal er bij het constateren van een overtreding een collegiaal overleg plaats vinden. De toezichthouder die de overtreding heeft geconstateerd zal, nadat dit is afgestemd met de juridisch medewerker, mondeling contact opnemen met zijn collega die betrokken is bij de gemaakte overtreding. Hij zal trachten het probleem op te lossen. Van het contact zal een schriftelijke notitie gemaakt worden die in het handhavingsdossier gevoegd zal worden.
Indien het overleg niet leidt tot het opheffen van de overtreding na het collegiaal overleg zal de toezichthouder die de overtreding heeft geconstateerd de uitkomst van het gesprek terug koppelen met de juridisch medewerker. De juridisch medewerker zal de overtreding en het hieraan gekoppeld collegiaal overleg bespreken met de teamleider. De teamleider zal de overtreding bespreken in het Managementteam (MT). Hiervan wordt een schriftelijke notitie gemaakt, die aan het handhavingsdossier toegevoegd zal worden.
Advies burgemeester en wethouders
Indien er via het MT geen overeenstemming bereikt wordt over de geconstateerde overtreding zal de juridisch medewerker een advies voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders. De beslissing van het college is dan bindend. Het advies, inclusief het besluit van het college, zal in het handhavingsdossier gevoegd worden.
7.4.3 Richtlijn handhaving bij overtreding door andere overheden.
Het kan voorkomen dat andere overheden handelingen verrichten die in strijd zijn met de wettelijke regelgeving. Indien dit geconstateerd wordt moet hiertegen opgetreden worden zoals bij alle overige zaken volgens de handhavingsstrategie die is vastgelegd in de LHS. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bestuurlijk portefeuillehouder handhaving zo spoedig mogelijk in kennis moet worden gesteld van handhavingszaak.
Wet- en regelgeving zijn bedoeld om chaos te voorkomen en (beleids)doelstellingen te bereiken. Het college van de gemeente Halderberge, en in voorkomende gevallen de burgemeester van Halderberge, hebben daarom een wettelijke plicht om handhavend op te treden tegen diverse soorten overtredingen van verschillende soorten wetgeving. Dit handhavend optreden is ook het uitgangspunt. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij handhaving tijdelijk niet wenselijk of zelfs onmogelijk is. Dit noemt men ook wel gedogen: “De bevoegdheid om op basis van een algemene belangenafweging tijdelijk en doelbewust op grond van een schriftelijk verzoek van de overtreder onder voorwaarden via een besluit geheel of gedeeltelijk af te zien van handhavend optreden tegen een overtreding”. Gedogen is geen vanzelfsprekendheid. Gedogen blijft namelijk altijd een uitzondering op de hoofdregel, te weten handhavend optreden. Om er voor te zorgen dat gedogen eenduidig wordt toegepast zal de gemeente de beleidsregels uit het “Integraal Handhavingsbeleid Leefomgeving Gemeente Halderberge 2012 -2015” actualiseren.
7.5 Toezicht en handhaving kinderopvang
Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet kinderopvang ten aanzien van kindercentra, peuterspeelzalen, gastouderbureau’s en voorzieningen voor gastouderopvang. Om rechtsongelijkheid te voorkomen en de handhaving efficiënt uit te voeren wordt net zoals bij overige handhavingstaken gebruik gemaakt van een toezichts- en handhavingsstrategie. Het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG, is als uitgangspunt genomen voor de nalevingsstrategie. Omdat in de Wet Kinderopvang een toezicht- en sanctiestrategie is opgenomen die afwijkt van de strategie die gebruikt wordt voor alle overige toezicht en handhaving binnen de gemeente Halderberge, wordt deze strategie hier apart beschreven. De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingsacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en Beleidsregels kwaliteit. De resultaten van het afwegingsmodel zijn in bijlage 3 opgenomen. Het toezicht- en sanctiebeleid kinderopvang is van toepassing op de volgende onderdelen:
7.5.1 Landelijk Register Kinderopvang
Er is een verplichte registratie in een landelijk register. Alle vormen van kinderopvang zijn verplicht zich voorafgaand aan de exploitatie te laten registreren. Een locatie kan pas in exploitatie worden genomen zodra een locatie in het register is opgenomen. De houder dient wijzigingen per direct door te melden en de wijzigingen dienen z.s.m. te worden verwerkt.
7.5.2 Start handhavingstraject
Een belangrijk verschil met betrekking tot overige handhavingstaken is dat in de Wet kinderopvang is vastgelegd dat er jaarlijks inspecties moeten worden uitgevoerd. Deze inspecties moeten worden uitgevoerd door toezichthouders van de GGD. Het college heeft het toezicht gemandateerd naar de directie van de GGD West-Brabant. Het gemeentelijke handhavingstraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhaving advies aan de gemeente.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken. Dit toezicht wordt namens de minister uitgevoerd door de inspectie van het Onderwijs. De minister kan in geval van ernstige tekortkoming een aanwijzing geven aan de gemeente. Het college stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 juli een verslag op van de uitgevoerde taken inzake de Wet kinderopvang en zendt dit verslag naar de gemeenteraad en naar de minister.
In hoofdstuk 7 van het Bor zijn al een aantal zaken geregeld met betrekking tot de borging van kwaliteit, bijvoorbeeld het verplicht opstellen van een VTH-beleid, een uitvoeringsprogramma en een jaarverslag. In het Bor worden ook enkele criteria gesteld aan de uitvoeringsorganisatie. Het gaat dan onder andere om functiescheiding/roulatie (zie bijlage 12), afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie (zie bijlage 13), beschrijving werkprocessen etc. Het Bor geeft alleen criteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van Wabo taken.
Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt (november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans, Oosting, Lodders, d’Hondt en de invoering van de Wabo. De verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:
Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de Package Deal (29 september 2009). Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en behouden. De VNG heeft in samenwerking met het IPO op basis van de kwaliteitscriteria 2.1. een modelverordening opgesteld, die door alle gemeenteraden en provinciale staten kan worden vastgesteld.
In D6 verband wordt gewerkt aan een kwaliteitsverordening voor de 6 aangesloten gemeenten. Het betreft een uitwerking van de modelverordening.
7.7 Monitoring en verantwoording
In hoofdstuk 6 is vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In hoofdstuk 7 zijn de uitvoeringsstrategieën beschreven die binnen het VTH-domein worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze doelen. Door monitoring van de voortgang wordt zicht gehouden op de mate van doelrealisatie (effectiviteit). Hierover wordt verantwoording afgelegd aan het college, de gemeenteraad en onze burgers.
7.7.1 Verantwoording en verslaglegging
Monitoring van bovenstaande indicatoren vindt jaarlijks plaats in het op te stellen jaarverslag dat aan het college wordt aangeboden. Het jaarverslag wordt door het college vastgesteld en ter kennisname aan de gemeenteraad voorgelegd.
Indien uit de monitoring van de indicatoren blijkt dat de doelstelling niet gerealiseerd wordt, wordt (afhankelijk van het moment van constateren) hiervoor een verklaring opgenomen in het jaarverslag. Indien nodig worden verbetermaatregelen voorgesteld die ertoe dienen te leiden dat in het vervolg de doelstelling wel gerealiseerd wordt.
8.2 Wat is het wettelijk kader?
Zoals eerder in dit plan is aangegeven, is het Besluit omgevingsrecht aangepast. Daarmee heeft het Rijk eisen gesteld aan de borging van personele capaciteit en financiële middelen. Met dit hoofdstuk voldoen we aan deze eisen. Het gaat om dit artikel:
Artikel 7.5. Borging van de middelen
Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat:
Vergunningverlening en toezicht en handhaving zijn organisatorisch grotendeels ondergebracht bij team Klantzaken. Uitzondering daarop betreft de (werkzaamheden van de) BOA’s en Vergunningverlening APV en Bijzondere Wetten. Laatstgenoemde medewerkers zijn ondergebracht bij het team Regie en Verbinding.
Binnen team Klantzaken zijn voor de VTH-werkzaamheden 15 medewerkers werkzaam, die overigens deels part-time zijn en deels ook werkzaamheden voor andere teams uitvoeren..
Binnen het team Regie en Verbinding zijn op dit moment 3 BOA’s werkzaam en is er nog een vierde fte in te vullen. Verder zijn ten behoeve van de Vergunningen APV en Bijzondere Wetten twee medewerkers werkzaam.
Vele gemeentelijke taken worden uitgevoerd door de voornoemde teams. Echter, specifieke uitvoeringstaken worden door de zogenaamde verbonden partijen (gemeenschappelijke regelingen) uitgevoerd. Die taken worden dus “uitbesteed”. De reden hiervan kan zijn dat dat verplicht gebeurd, maar het kan ook een eigen keuze betreffen. Deze uitbesteding c.q. deelname aan een gemeenschappelijke regeling kost natuurlijk geld. De hieraan verbonden uitgaven zijn opgenomen in de begroting.
In de volgende paragrafen beschrijven we aan welke partners taken zijn uitbesteed.
8.4.1 Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant
Heel veel van de gemeentelijke taken op het gebied van milieu zijn uitbesteed aan de OMWB. Het gaat dan om advisering over en uitvoering van taken zoals vergunningverlening, toezicht en handhaving. De inzet van de OMWB is geregeld in een Dienstverleningsovereenkomst en een werkprogramma.
8.4.2 Brandweer Midden- en West-Brabant
Vele gemeentelijke taken op het gebied van brandveiligheid zijn uitbesteed aan de Brandweer. Het gaat dan om advisering bij vergunningverlening en handhaving en het uitvoeren controles. De inzet van de Brandweer is geregeld in het Basistakenpakket. Afspraken worden vastgelegd in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.
Op dit moment is het zo in de (meerjaren)begroting geregeld dat jaarlijks een inschatting wordt gemaakt van de capaciteit en middelen die nodig zijn voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze inschatting is niet (altijd) gebaseerd op de werkelijke kosten. In 2018 wordt, met de financieel adviseurs, onderzocht hoe de begroting op de onderdelen vergunningverlening, toezicht en handhaving kan worden verbeterd c.q. geoptimaliseerd. De bedoeling is dit plan als input te gebruiken voor de (meerjaren)begroting 2019 e.v. Hierdoor wordt de begroting realistischer en zuiverder.
Bijlage 1: Afkortingen/begrippenlijst
Bijlage 2: Beleidsregels/verordeningen
Bijlage 3: Prioriteitenoverzicht
Bijlage 6: Beoordelingskader slopen, bouwen, brandveiligheid en monumenten
Bijlage 7: Beoordelingskader ruimtelijke ordening
Bijlage 8: Beoordelingskader milieu
Bijlage 9: Beoordelingskader Algemene Plaatselijke Verordening en Bijzondere Wetten
Bijlage 10: Vormen van toezicht
Bijlage 11: Risico gestuurd toezicht
Bijlage 12: Roulatie en functiescheiding
Bijlage 13: Afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie
Bijlage 1: Afkortingen/begrippenlijst
AMvB Algemene Maatregel van Bestuur
APV Algemene plaatselijke verordening
BARIM Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Bibob Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
BOA Buitengewoon Opsporingsambtenaar
BRZO Besluit Risico Zware Ongevallen
BRZO+ bedrijven Bedrijven die risicovolle activiteiten hebben maar net niet onder de criteria van het BRZO vallen
BZV Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij
De6 Samenwerking tussen gemeente Moerdijk, Rucphen, Halderberge, Roosendaal, Etten-Leur en Zundert
EED Europese Energie-Efficiency Richtlijn
GGD Gewestelijke Gezondheidsdienst West-Brabant
LHS Landelijke Handhavingsstrategie
SSiB Samen Sterk In het Buitengebied
VRMWB Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
VTH Vergunningen, toezicht en handhaving
Bijlage 2: Verordeningen, beleidsregels e.d.
Onderstaand overzicht is opgesteld in september 2017, is niet uitputtend en kan tussentijds wijzigen. Dit overzicht is gebaseerd op de gemeentelijke regels zoals gepubliceerd op www.overheid.nl.
Bijlage 3: Prioriteitenoverzicht
In de volgende overzichten wordt per fase de prioriteiten aangegeven.
In kolom prio nr. wordt de prioriteit aangeven van de totaallijst
In kolom prio nr. fase wordt de prioriteit aangegeven in de betreffende fase.
Bedrijven cat. 4 extreem grote bouwwerken en zware milieubedrijven |
||||
Bedrijven cat. 1 eenvoudige kleine verbouwingen en bouwwerken |
||||
Prioriteitenlijst bestemmingsplan:
Prioriteitenlijst brandveiliggebruik :
Het hoofdproces voor het besluiten op een vergunningaanvraag volgt de wettelijke reguliere of uitgebreide procedure zoals vastgelegd in de Awb en de Wabo. Een samenvatting van het Wabo-werkproces is als volgt:
Afhankelijk van het zwaartepunt van de aanvraag wordt bepaald welke medewerker casemanager is.
De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in de registratiesystemen, waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen. De gemeente specifieke werkwijzen en keuzes zijn vastgelegd in werkafspraken en -processen.
Correspondentie, beschikkingen, adviezen en vergunningvoorschriften zijn gestandaardiseerd voor de toestemmingen die onder de Wabo vallen. Er wordt een volledige ontvankelijkheidstoets verricht bij alle aanvragen om vergunning.
Als richtlijn geldt dat binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag schriftelijk om aanvullende gegevens wordt verzocht. Als de gevraagde stukken niet, niet op tijd of niet volledig worden aangeleverd wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit wil zeggen dat de aanvrager een besluit krijgt waartegen bezwaar kan worden ingediend.
Indien met de verlening van een vergunning het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, wordt in het voortraject of na ontvangst van de aanvraag een Bibob toets uitgevoerd. Daarbij wordt aangesloten bij het regionaal Bibob beleid. Hiervoor ontvangt de aanvrager een op maat gemaakt Bibob-vragenformulier en dient de aanvrager dit binnen twee weken retour te sturen. Toetsing vindt aan het Bibob-beleid. Binnen 30 dagen na ontvangst van het ingevulde vragenformulier wordt het advies afgerond en de aanvrager in kennis gesteld van de resultaten. Indien hiertoe aanleiding is, kunnen we advies inwinnen bij het Landelijk Bureau Bibob te Den Haag (onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie) waardoor de termijn van 30 dagen automatisch wordt verlengd met acht of twaalf weken.
Bijlage 6: Beoordelingskader slopen, bouwen, brandveiligheid en monumenten
Voor de activiteiten bouwen, monumenten en sloop geldt dat de gemeentelijke toets (de zogenaamde preventieve toets) gekarakteriseerd wordt als een ‘aannemelijkheidstoets’: een vergunning voor de activiteit bouwen wordt alleen verleend als voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de technische voorschriften. Hiermee stelt de wetgever duidelijk dat de gemeenten bij het toetsen van de bouwaanvraag niet de verantwoordelijkheid overneemt van de vergunninghouder of de bouwpartij.
Aanvragen voor vergunningplichtige bouwwerken worden met name aan de volgende onderdelen getoetst:
Gemeentelijke Bouwverordening: stedenbouwkundige voorschriften (vangnet), voorschriften inzake tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en procedurele welstandsvoorschriften. Monumentenwet en Erfgoedverordening: op welke wijze moet worden omgegaan met de monumentale status van een gebouw. In de Erfgoedverordening zijn de welstandseisen ten aanzien van monumenten, beeldbepalende panden en beschermde stads- en dorpsgezichten opgenomen.
Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aannemelijk te maken dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Het is praktisch onmogelijk om alle geldende technische voorschriften even uitputtend te toetsen en te handhaven. Dat is uit het oogpunt van maatschappelijke risico’s en maatschappelijke kosten ook niet nodig. Door toekomstige wetgeving met mogelijkheden voor private kwaliteitsborging (gecertificeerde bouwplantoets) verschuift de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 (vóór en tijdens realisatie) naar gecertificeerde bureaus.
In het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften gegeven voor het bouwen van woningen en woongebouwen, woonwagens en standplaatsen, niet tot bewoning bestemde gebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het Bouwbesluit 2012 maakt vervolgens onderscheid tussen twaalf verschillende gebruiksfuncties. De voorschriften voor de verschillende bouwwerken zijn verdeeld in vier thema’s, te weten: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. De voorschriften kunnen wat betreft zwaarte per gebruiksfunctie verschillen. Bovendien hanteert het Bouwbesluit 2012 verschillende niveaus met betrekking tot deze voorschriften. Bij verandering van zowel het gebruik als de technische staat van een bouwwerk zijn de voorschriften voor nieuwbouw uitgangspunt. Indien sprake is van een ondergeschikte verbouwing kan vrijstelling voor een lager niveau worden gegeven met als ondergrens het bestaande niveau als beschreven in het Bouwbesluit 2012.
De gemeente Halderberge hecht veel belang aan constructieve veiligheid en brandveiligheid. Op deze onderdelen toetst de gemeente, in overeenstemming met de landelijke norm, intensief voor de functies wonen en de functies die gerelateerd zijn aan publiek gebruik (bijv. scholen) of gebruik door meerdere personen. Dat betekent dat op deze onderdelen (en de deelaspecten daarvan) de gemeente veelal de landelijke norm hanteert.
Voor een beperkt aantal onderdelen dat samenhangt met bouwfysica en installatievoorzieningen hanteert de gemeente, in overeenstemming met de huidige praktijk, een lager toetsingsniveau dan de landelijke norm.
De gemeente acht deze onderwerpen minder prioritair vanwege de geringe maatschappelijke impact van eventuele fouten en rekent deze technische onderdelen primair tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het intensief toetsen aan deze onderdelen kost onevenredige veel tijd en levert in verhouding maar een geringe kwaliteitswinst op.
Een bouwplan toetsen aan het Bouwbesluit conform de landelijke toetsmatrix vergt veel tijd voor de toetser, maar ook de aanvrager moet veel gegevens indienen bij de aanvraag van een omgevings-vergunning om aannemelijk te maken dat aan de voorschriften van het bouwbesluit wordt voldaan. Wij hebben op diverse onderdelen het toetsingsniveau verlaagd. De aanvrager hoeft minder gegevens in te dienen en de vergunningverlener kan de bouwbesluit toets wat sneller uitvoeren.
Het toetsingsniveau is iets verlaagd ten opzichte van de landelijke toetsmatrix maar het toetsingsniveau ligt aanzienlijk hoger dan het eerder bij de inwerkingtreding van Bouwbesluit 2003 vastgestelde “oude” toetsingsniveaus.
Conform hetgeen is geregeld in hoofdstuk 7 van het VTH-beleid Halderberge, werkt de gemeente Halderberge met vijf niveaus van toetsing. Per type bouwwerk wordt, afhankelijk van het risico, bepaald op welk niveau voor ieder van de onderwerpen per hoofdstuk van het Bouwbesluit 2012 getoetst wordt.
Het niet beoordelen komt in de landelijke toetsmatrix niet voor. Zie ook de toelichting op niveau 1. Verder is niveau 0 vanwege het bevoegd gezag alleen van toepassing op aanvragen waarvoor een gecertificeerde toetsing op basis van BRL 5019 heeft plaatsgevonden waarvan de rapportage is aangeleverd bij de aanvraag.
De technische mogelijkheid om in de eigen matrix onderdelen op niveau 0 toe te kennen is alleen bedoeld voor bouwplannen die weliswaar privaat gecertificeerd zijn getoetst, maar die volledigheidshalve wel administratief worden ingevoerd.
Niveau 1 geeft in beginsel minimale invulling aan de taak van de toetsende instantie. Niveau 1 kan worden toegepast op voorschriften waarvan de kans dat daaraan niet wordt voldaan zeer gering is en waarvan bovendien de gevolgen van niet-voldoen zeer gering zijn. Met andere woorden, het gaat hierbij om voorschriften met een gering risico. In Bouwbesluit 2012 is het aantal voorschriften met 30% teruggebracht en de resterende voorschriften zijn derhalve in principe dermate relevant, dat het toekennen van niveau 1 in de matrix alleen nog uitzonderingen betreft. Indien relevante gegevens niet aanwezig zijn en het bevoegd gezag niet om aanvulling heeft gevraagd, dan kan de vergunning hier niet meer op worden aangehouden/geweigerd. Feitelijk is niveau 1 niet meer dan het beoordelen of alle stukken beschikbaar zijn die conform de Mor nodig zijn om de aanvraag (voor een bouwactiviteit) inhoudelijk te kunnen behandelen. Voorheen werd deze beoordeling aangeduid als de ontvankelijkheidstoets conform het besluit indieningsvereisten uit de MOR.
Niveau 2 is inhoudelijk het basisniveau binnen de matrix. Het is mogelijk om op basis van een aannemelijke uitkomst een vergunning te verlenen, nadere gegevens te vragen of een aanvullende buitencontrole voor te schrijven. Een vergunning weigeren op basis van een niet aannemelijke uitkomst zal vrijwel altijd in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. Indien een uitkomst niet aannemelijk is, zal de berekening altijd gecontroleerd/nagerekend moeten worden. Ook kan de aanvrager verzocht worden om door aanvulling van gegevens meer duidelijkheid te verschaffen.
Niveau 3 is het niveau van toetsen voor voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid, vooral van kwetsbare groepen. Niveau 3 is eveneens geadviseerd voor voorschriften die gesteld zijn in het algemeen belang. Het bepalen van wat de belangrijkste berekeningen zijn blijft een taak van de toetser. Hiervoor is geen eenduidige instructie te geven. Welke aspecten moeten worden nagerekend wordt bepaald op basis van de resultaten van de visuele toets.
Niveau 4 komt in de matrix voor met betrekking tot toepassing van gelijkwaardige oplossingen (art. 1.3 van Bouwbesluit 2012) en energiezuinigheid bij de woonfunctie. In de praktijk zal toetsen op niveau 4 voorkomen wanneer de kwaliteit van de aanvraag dan wel de veronderstelde weigeringsgrond aanleiding geeft tot het zwaarder toetsen dan volgt uit de matrix. Niveau 4 is zeer geschikt om bepaalde al dan niet tijdelijke of gebiedsgewijze speerpunten binnen het gemeentelijk beleid extra invulling te geven, bijv. bij een project Duurzaam Bouwen, veiligheid bij wonen nabij een industriegebied.
De toetsingsniveaus zijn vooral van belang bij voorschriften waar een berekening aan ten grondslag ligt. In het geval van eenvoudige voorschriften, zoals de aanwezigheid van een buitenruimte, is een onderscheid tussen niveau 2, 3 en 4 nauwelijks te maken.
Voor slopen geldt een meldingsplicht of (indien in bestemmingsplannen of Erfgoedverordening geregeld) een vergunningplicht. De sloopmelding of –aanvraag wordt op diverse thema’s uitvoerig beoordeeld. Het betreft de thema’s omgeving, archeologie, cultuurhistorie, bodem, asbest, milieugevaarlijke stoffen en sloopafval. Ten aanzien van asbest wordt voor iedere sloop bij bouwwerken vóór 1994 een asbestinventarisatierapport gevraagd. De toetsresultaten ten aanzien van deze thema’s zullen waar nodig worden vertaald naar (nadere) voorwaarden.
Aanvragen om vergunning in verband met nieuwbouw, uitbreiding en verbouw (met uitzondering aan- en verbouwen en van nieuwbouw van enkelvoudige grondgebonden woningen) worden ter beoordeling voorgelegd aan de VRMWB.
De omgevingsvergunning voor monumenten (wijziging), beeldbepalende panden (cultuurhistorisch waardevolle objecten) en beschermde stads- en dorpsgezichten vergt bijzondere aandacht om te voorkomen dat onomkeerbare schade wordt toegebracht aan gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed. Hiervoor is een Erfgoedverordening van toepassing. Naast de gebruikelijke beoordeling van de aanvraag via de (gemeentelijke) monumentencommissie wordt bij de toetsing van aanvragen om monumentenvergunningen aangesloten bij de toetsingsstrategie voor omgevingsvergunningen activiteit bouwen. Immers, voor vrijwel alle veranderingen aan een monument is ook een omgevingsvergunning vereist. Door de intensiteit van toetsing en toezicht te vergroten als het een monument betreft kan een afdoende waarborg tegen vernietiging van monumentale waarden worden verkregen.
Bijlage 7: Beoordelingskader ruimtelijke ordening
De bestemmingsplannen binnen de gemeente zijn dekkend voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Het doel is om alle plannen actueel te laten zijn en niet ouder dan 10 jaar. Doel daarbij is het verkrijgen en behouden van actuele bestemmingsplannen voor de burgers en bedrijven in onze gemeenten.
De afgelopen jaren is door veranderde wet- en regelgeving het opstellen van een bestemmingsplan veel complexer geworden. In een bestemmingsplan wordt ingegaan op diverse aspecten zoals luchtkwaliteit, de watertoets, archeologie, etc. Om te zorgen voor een handhaafbaar bestemmingsplan, worden vergunningverleners en toezichthouders in het planproces betrokken.
Het merendeel van de afwijkingen van de regels van bestemmingsplannen valt onder de reguliere procedure van de Wabo.
In veel bestemmingsplannen zelf zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen (binnenplanse afwijkingsmogelijkheden), waarbij criteria worden gesteld. Indien voldaan wordt aan die criteria wordt het afwijkingsbesluit verleend, mits er geen derden-belangen in het spel zijn die blijken uit ingediende zienswijzen. In het geval van derden-belangen wordt de aanvrager bewogen om in overleg met de derde-belanghebbende(n) er samen uit te komen. Indien er samen wordt uitgekomen, wordt de afwijking verleend. Wordt er niet samen uitgekomen dan zal met inachtneming van het overleg worden afgewogen welke belangen dienen te prevaleren; de belangen van de aanvrager of de belangen van de derde-belanghebbende(n) en wordt de afwijking daarna verleend of geweigerd.
In artikel 4 bijlage II van het Bor is de zogenaamde ‘kruimellijst’ opgenomen. Het betreft hier een vorm van een buitenplans afwijkingsbesluit waarbij de afwijking van bouwwerken en gebruik in principe van geringe omvang en invloed is (zowel planologisch als stedenbouwkundig). Als uitwerking van deze kruimellijst heeft de gemeente in beleidsregels criteria opgesteld: Beleidsregels artikel 4 bijlage II Besluit ruimtelijke ordening (Bor). Indien voldaan wordt aan die criteria wordt het afwijkingsbesluit verleend, mits er geen derden-belangen in het spel zijn die blijken uit ingediende zienswijzen. In het geval van derden-belangen wordt de aanvrager bewogen om in overleg met de derde-belanghebbende(n) er samen uit te komen. Indien er samen wordt uitgekomen, wordt de afwijking verleend. Wordt er niet samen uitgekomen dan zal met inachtneming van het overleg worden afgewogen welke belangen dienen te prevaleren; de belangen van de aanvrager of de belangen van de derde-belanghebbende(n) en wordt de afwijking daarna verleend of geweigerd.
Indien een bouwplan niet binnen het bestemmingsplan past en het niet tot de ‘kruimellijst’ behoort, wordt beoordeeld of voor het bouwplan een nieuw bestemmingsplan mogelijk is of dat een omgevingsvergunning, voor het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (voorheen ontheffing of projectbesluit) benodigd is. Vervolgens wordt beoordeeld of het wenselijk is om aan het initiatief mee te werken door het volgen van een toepasbare ruimtelijke procedure op basis van een ruimtelijke onderbouwing (aanvaardbaarheid). Alle betrokken belangen worden hierbij in beeld gebracht en afgewogen.
Bijlage 8: Beoordelingskader milieu
Voor de activiteit milieu is het bedrijf primair verantwoordelijk voor een milieuverantwoorde bedrijfsvoering, binnen de kaders die hiervoor door de overheid zijn gesteld. De werkzaamheden rondom vergunningverlening milieu hebben betrekking op het beoordelen van aanvragen ingevolgde de Wabo voor activiteiten met milieu nadelige gevolgen, het beoordelen van meldingen ingevolge het Activiteitenbesluit en de Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM).
Anders dan bij bouwen zijn voor milieu geen vaststaande methodieken voor het uitvoeren van een beoordeling. Dit komt omdat de milieutoets betrekking heeft op een grote variëteit aan bedrijfsactiviteiten, waarbij ook de locatie van de bedrijvigheid een belangrijke rol speelt. Voor een bedrijf dat is gevestigd op een industrieterrein worden doorgaans andere milieueisen gesteld dan aan een bedrijf dat is gevestigd in een woonwijk. Daarnaast kenmerkt de milieuregelgeving zich door een enorme hoeveelheid richtlijnen. Veel normen staan niet per definitie vast, maar moeten afhankelijk van locatie en bedrijvigheid door het bevoegde gezag worden bepaald in op maat gemaakte voorschriften.
Om de transparantie en uniformiteit in de behandeling zo goed mogelijk te waarborgen, worden afspraken vastgelegd over de uitvoering van de beoordeling. Vanwege het verschil in werkwijze gelden voor het behandelen van vergunningaanvragen en meldingen afzonderlijke beoordelingskaders.
De OMWB toetst voor de gemeenten op basis van het volgende beoordelingskader de aanvragen voor een vergunning milieu:
Het beoordelingskader voor meldingsplichtige activiteiten bestaat uit het Activiteitenbesluit met eventueel een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets, het Besluit lozen buiten inrichtingen of het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval.
De gemeente heeft bedrijventerreinen aangewezen waar risicovolle bedrijven zich mogen vestigen. De toename van nieuwe PR-contouren wordt daarmee niet uitgesloten. Hieronder vallen ook de groter wordende contouren door verandering van wet- en regelgeving. Het gronduitgifte beleid voor bedrijven, dan wel het beleid tot verwerven van gronden is een belangrijk instrument bij het beïnvloeden van de externe veiligheid.
Bij de toetsing van aanvragen krijgt externe veiligheid veel aandacht. Iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning met de activiteit milieu en iedere melding Activiteitenbesluit wordt getoetst op externe veiligheid. In het uitvoeringsbeleid externe veiligheid is een procedure opgenomen hoe van vergunningaanvraag tot vergunningverlening wordt gewerkt op het gebied van externe veiligheid. Hierin wordt mede bepaald of een inrichting moet worden opgenomen in het RRGS (Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen).
Het verantwoorden van het groepsrisico wordt ingevuld in alle ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen waar dit conform wet- en regelgeving is vereist. Bij het bestuur wordt een weloverwogen en acceptabele afweging gemaakt.
Bodem, bouwstoffen en grondstromen
De gemeente is zelf geen bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. Wel worden meldingen beoordeeld voor het (opnieuw) toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Deze meldingen worden altijd door de OMWB getoetst aan de eisen uit het Besluit Bodemkwaliteit.
De kwaliteit van de bodem speelt een rol bij onder meer bouwplannen, herinrichting van stadsdelen, civieltechnische werken, het verlenen van milieuvergunningen, etc. Bij deze activiteiten zijn diverse partijen betrokken. Al deze partijen (andere afdelingen binnen een gemeente maar ook aannemers, makelaars, projectontwikkelaars, etc.) hebben behoefte aan duidelijke regels voor het omgaan met de bodemkwaliteit en het toepassen van partijen grond en baggerspecie. Tevens wil de gemeente de bodemkwaliteit duurzaam beheren. Dat betekent onder meer dat hergebruik van vrijkomende grond efficiënt en verantwoord moet plaatsvinden.
Bij de toets van de meldingen worden de volgende aspecten meegewogen:
De kwaliteit van uitvoering (Kwalibo).
Onder de naam Kwalibo regelt het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsborging in het bodembeheer. Kwalibo richt zich vooral op de bodemintermediairs. Dat zijn onder meer de adviesbureaus, laboratoria, aannemers, grondbanken, producenten van bouwstoffen en bedrijven die grond en baggerspecie reinigen en verwerken.
De milieuhygiënische kwaliteit van bouwstoffen
Bouwstoffen die aan de generieke kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit voldoen, mogen worden toegepast zonder nadere eisen aan de wijze van toepassing. Bouwstoffen die niet voldoen aan deze eisen kunnen (tot bepaalde grenzen) met isolerende maatregelen worden toegepast.
De milieuhygiënische kwaliteit van grond en baggerspecie.
Voordat grond of baggerspecie wordt toegepast moet er sprake zijn van een nuttige toepassing. De toepassing van grond of baggerspecie mag niet leiden tot achteruitgang van de gebiedskwaliteit. De kwaliteit van een partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de toepassingseisen van de Bodembeheernota. Bewijsmiddelen voor de kwaliteit van een partij grond zijn bodemonderzoeken (bijvoorbeeld partijkeuringen) en de Regionale Bodemkwaliteitskaart. Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van toe te passen of te verspreiden baggerspecie en voor de kwaliteit van de bodem onder oppervlaktewater zijn de onderzoeksstrategieën die voldoen aan een waterbodemonderzoek conform NVN 5720 van toepassing.
Bijlage 9: Beoordelingskader Algemene plaatselijke verordening en Bijzondere Wetten
Beoordelingskader reclame, kap en inritten
Voor het realiseren van activiteiten die als wettelijke basis in de APV zijn geregeld, vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de APV. Naast deze publiekrechtelijke toetsing, vinden vaak ook privaatrechtelijke afspraken plaats als de activiteiten plaatsvinden op publieke gronden (bijvoorbeeld bij de aanleg van inritten). Afstemming vindt plaats met de wegbeheerders. Binnen de gemeente zijn dit de gemeente zelf, het waterschap, Rijkswaterstaat en de provincie.
Van kappen kan sprake zijn als een boom of houtopstand geveld wordt of als er zeer drastisch wordt gesnoeid, bijvoorbeeld het verwijderen van de kroon uit een boom. In de APV is opgenomen dat het verboden is om zonder kapvergunning bomen te vellen die deel uitmaken van de bomenlijst met kapvergunningsplichtige bomen en bomen die in de hoofdstructuur staan. In de lijst met kapvergunningsplichtige bomen staan zowel gemeentelijke als particuliere bomen. Door op deze lijst te kijken zou het voor de burger in een oogopslag helder moeten zijn of een aangevraagde boom wel of niet gekapt mag worden zonder vergunning. Naast de bomen op de kapvergunningsplichtige lijst zijn de gemeentelijke bomen in de ecologische hoofdstructuur (EHS) vergunningsplichtig.
Beoordelingskader natuurbescherming en flora en fauna
Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning de activiteit handelen in een natuurbeschermingsgebied bevat, of de activiteit kan gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna, dan wordt door de gemeente een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de Wabo aangevraagd bij respectievelijk de provincie en IL&T. Beide activiteiten mogen ook direct door de aanvrager aangevraagd worden bij de provincie en IL&T.
De inhoudelijke toetsing ten aanzien van natuurbescherming en/of flora en fauna vindt plaats door de provincie en/of IL&T. De resultaten van deze toetsing (verklaring van geen bedenkingen) worden overgenomen in de beschikking.
Voor het organiseren evenementen vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de APV. Naast deze toetsing, kan er afhankelijk van de aard, omvang en locatie van het evenement ook worden getoetst aan:
Nadere informatie wordt ingewonnen bij de politie, de brandweer en de GHOR.
Bij de toets van de aanvraag worden met name de volgende aspecten meegewogen:
Beoordelingskader horeca (en slijterijen)
Voor het realiseren van activiteiten die als wettelijke basis in de DHW (drank- en horecavergunning) en de APV (horeca-exploitatievergunning) zijn geregeld, vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de DHW en de APV. Naast deze toetsing, moet ook worden getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan of het betreffende gebruik op die locatie is toegestaan. In beginsel zal er ook sprake zijn van het toetsen van de aanvraag (aanvragers en eventuele financiers) aan het gemeentelijke Bibob-beleid en de Wet Bibob. Nadere informatie wordt ingewonnen bij de politie, de Justitiële Informatiedienst, het RIEC en/of het Landelijk Bureau Bibob.
Bij de toets van de aanvraag worden de volgende aspecten meegewogen:
Bijlage 10: Vormen van toezicht
Toezicht op naleving kwaliteitseisen VTH taken
We onderscheiden de volgende soorten toezicht:
Programmatisch toezicht : periodiek toezichtbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding (activiteiten milieu, bouw, brandveiligheid en APV) of toezichtbezoek met als doel het controleren op algemene voorschriften van een AMvB waarvoor geen meldingsplicht geldt. Onder programmatisch toezicht vallen o.a. regulier, systeem en operationeel toezicht.
Regulier toezicht: Integraal toezicht op voorzieningenniveau.
In de loop der jaren is het integraal toezicht een steeds grotere plaats in gaan nemen binnen het toezicht. Integraal wil zeggen dat tijdens het bezoek aandacht wordt besteed aan alle relevante wetgeving.
Vanuit de integrale benadering is het beter en eenvoudiger om het VTH-beleid te richten op doelgroepen. Programmatische toezichtbezoeken worden zoveel als mogelijk integraal uitgevoerd. Dit zal daar waar mogelijk door één toezichthouder worden uitgevoerd. In complexere gevallen zal een team van toezichthouders/specialisten worden samengesteld. Vanwege de complexiteit kan besloten worden af te zien van integraal toezicht en andere vormen van toezicht toe te passen, zoals systeemtoezicht, operationeel toezicht etc. Wanneer een inspectieteam wordt ingesteld is het streven om het aantal toezichthouders in een team tot een minimum te beperken. Op termijn moet een behoorlijke efficiëntiewinst te bereiken zijn doordat bij een aantal taken één toezichthouder op meerdere aspecten kan controleren.
Controle: bezoek t.b.v. het constateren van overtredingen. Dit bezoek is niet naar aanleiding van een vergunning/ontheffing of melding. Tijdens het bezoek worden eventueel verleende vergunningen of van toepassing zijnde meldingen wel gecontroleerd. (illegaal bouwen, dumpen afval, strijdig gebruik etc. bij milieu, bouw, brandveiligheid en APV)
Toezicht op naleving kwaliteitseisen Wet kinderopvang
Er zijn verschillende typen onderzoeken
Van elk bezoek wordt door de GGD een inspectierapport gemaakt, dat openbaar gemaakt wordt zoals in de Wko is beschreven. Er kunnen redenen zijn om een inspectierapport niet openbaar te maken. Uitzonderingen kunnen alleen gemaakt worden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Rapporten van een bevindingenonderzoek worden door de GGD niet openbaar gemaakt, omdat zij onderdeel uitmaken van een handhavingstraject.
Het regulier toezicht Wko wordt uitgevoerd volgens het principe van risicogestuurd toezicht, dat bestaat uit 4 type toezicht dat afhankelijk van het naleefgedrag van eerdere inspecties de vorm van de volgende inspecties bepaald (mini-inspectie, verkort toezicht, regulier toezicht en volledig (uitgebreid) toezicht).
Bijlage 11: Risico gestuurd toezicht
Halderberge maakt ook gebruik van een vorm van risico gestuurd toezicht (RGT). RGT is een extra input per bedrijf/locatie voor het bepalen van het programmatisch toezicht.
Risicogestuurd toezicht wordt ingezet vanuit de visie “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk”. Het doel is de aandacht van toezicht vooral te leggen op die locaties waar een verhoogd risico aanwezig is, zowel op aspecten als veiligheid als op niet-naleving van de wet- en regelgeving. De doelstelling is ook dat het RGT geen verzwaring van de toezicht last in zijn totaliteit tot gevolg heeft. Op bedrijfsniveau kan RGT wel een vermindering of verzwaring van de toezicht last geven, afhankelijk van het risicoprofiel van het betrokken bedrijf. Het risicoprofiel geeft geen oordeel over de kwaliteit van het toezicht, het zegt slechts iets over de risico’s, omdat de locatie wel of niet voldoet aan wet- en regelgeving. Een steeds belangrijker aspect in het RGT wordt ook het beoordelen van de veiligheidscultuur binnen het bedrijf. Dit aspect is nog verder in ontwikkeling omdat het moeilijk is om objectieve criteria hiervoor te benoemen. De toezichthouder heeft hierin een belangrijke functie om dit aspect binnen het risico gestuurd toezicht te borgen.
Voor de handhavingsorganisatie is het, om RGT goed toe te kunnen passen, van belang inzicht te krijgen in het naleefgedrag van de bedrijven. Het naleefgedrag is te omschrijven als de wijze waarop de regelgeving wordt nageleefd zonder dat handhaving plaatsvindt. Het naleefgedrag van een gehele branche/handhavingstaak is bepalend voor het vaststellen van de prioriteit en is dus een indicator voor het afwegingsmodel. Het naleefgedrag per locatie/bedrijf is bepalend voor de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s via het risico gestuurde toezicht.
In de strategie van het RGT is opgenomen dat bij de meest risicovolle bedrijven onaangekondigde toezichtsbezoeken worden uitgevoerd.
Bij de meest risicovolle bedrijven betreft het een extra onaangekondigd toezicht naast het reguliere toezicht en bij de overige (minder) risicovolle bedrijven betreft het een onaangekondigd regulier toezicht. Met deze werkwijze wordt het doel van het onaangekondigd toezicht, controleren van de operationele vergunning voorschriften, gerealiseerd.
Naast het instrument van toezicht voorziet RGT ook in bestuurlijke interventie. Daar waar sprake is van zeer slecht naleefgedrag en een hoog risico wordt contact gelegd met de betreffende bedrijven om in overleg met het bestuur over de problematiek te spreken.
Het naleefgedrag wordt per locatie vastgelegd met een kleurcode. Afhankelijk van de indeling wordt bepaald wat voor soort toezicht wordt uitgevoerd en met welke frequentie. In het RGT is een borging ingebouwd om te voorkomen dat bedrijven buitenbeeld geraken wat betreft de risico’s.
Met de indeling in categorie groen (koploper) vervallen namelijk een aantal standaard toezichtstaken. Hierdoor kunnen een aantal zaken/overtredingen niet in beeld komen. De mogelijkheid bestaat dat het naleefgedrag afneemt en dat het niet geconstateerd wordt met het beperkte toezicht dat is gekoppeld aan deze categorie. Om te voorkomen dat een locatie verkeerd is ingedeeld en daardoor te weinig toezicht krijgt wordt periodiek toch een volledig toezicht uitgevoerd om naleefgedrag en juiste indeling opnieuw vast te stellen. Het vaststellen van de kleurcode per locatie is een taak van de toezichthouder. De toezichthouder is verplicht na het uitvoeren van een toezichts-/controlebezoek het naleefgedrag via de kleurcode in de rapportage vast te leggen. De rapportage is de input voor de toezichtsdatabase.
De indeling, soort toezicht en frequenties van het RGT wordt opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma. Hierdoor is het mogelijk ze jaarlijks op basis van evaluatie aan te passen.
Bijlage 12: Roulatie en functiescheiding
Toezicht op naleving vergunning/melding/ontheffing vindt plaats direct nadat de vergunning/melding/ontheffing is verleend of op programmatische basis. Het doel van deze bezoeken is om te zien of de vergunninghouder zich houdt aan de inhoud van de verleende vergunning/melding/ontheffing. Bij constatering van een overtreding zal de overtreder aangeschreven worden om deze overtreding op te doen heffen.
Wanneer een toezichthouder jarenlang een vaste relatie heeft met de overtreder kan er een vorm van bedrijfsblindheid ontstaan of een binding met het bedrijf waardoor objectiviteit een rol kan spelen. Om zo efficiënt en effectief mogelijk te kunnen toezichthouden/handhaven moet er een roulatiesysteem zijn. In dit systeem moet de frequentie van roulatie en de hieraan gekoppelde voorwaarden aangegeven worden.
Belangrijk in deze is om een balans te vinden tussen dossierkennis, objectiviteit, effectiviteit en overige factoren. De kans dat een handhaver een band opbouwt met een bedrijf dat niet regelmatig (bijv. elke twee jaar minstens één keer) bezocht wordt, lijkt erg klein. Voor alle overige bedrijven geldt dat roulatie vaak al vanzelf plaatsvindt door doorstroming of verloop van personeel.
Omdat een aantal programmatische taken wordt uitgevoerd door externen zoals de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, zijn met deze partijen hierover afspraken gemaakt.
Voor de frequenter gecontroleerde inrichtingen geldt vaak dat die inderdaad intensief gecontroleerd worden, waarbij per bezoek speciale aandachtspunten bestaan, specifieke metingen en verdergaande administratieve controles verricht kunnen worden.
Die intensiteit heeft ook te maken met de omvang en complexiteit van de zwaardere inrichtingen. Die omvang en complexiteit vereisen een inwerktraject voor elke nieuwe toezichthouder, hoe vakbekwaam en ervaren die ook is. Het kan goed zo zijn dat een nieuwe toezichthouder een jaar en meerdere bezoeken nodig heeft (bij voorkeur gekoppeld aan een gedegen overdracht door de vorige toezichthouder van die specifieke inrichting) voor een compleet beeld van alle relevante aandachtspunten.
Dat onderstreept de behoefte om zeker niet te vaak te rouleren. Gaan we uit van een gemiddeld inwerktraject van ongeveer een jaar, dan lijkt een roulatiefrequentie van eens per 5 jaar redelijk.
Roulatie is van belang bij programmatische controles die vaker dan één keer per twee jaar plaatsvinden. Roulatie vindt voor de betreffende inrichtingen minstens éénmaal per 5 jaar plaats.
Er kunnen zich zaken voort doen die zich niet lenen voor overdracht van het dossier. Dit kan zijn als er sprake is van een relatie met meerdere wetten of op een andere manier een complexe materie vormen. Belangrijk bij deze zaken is de achterliggende kennis waarover een toezichthouder beschikt. Deze dossiers worden na goedkeuring van het management niet overgedragen aan een andere toezichthouder. In het dossier zal het gemotiveerde besluit om het dossier niet over te dragen aanwezig moeten zijn.
Scheiding van vergunningverlening (VV) en handhaving (HH) moet minimaal liggen op personeelsniveau en bij voorkeur ook op organisatorisch niveau.
Scheiding op organisatorisch niveau
Deze is het eenvoudigst vast te leggen door toezichthouders en vergunningverleners in verschillende organisatorische eenheden te plaatsen en dat middels een organogram en functiebeschrijvingen vast te leggen.
Scheiding op organisatorisch niveau is een voorkeursoptie, er kan worden volstaan met een heldere scheiding op personeelsniveau. Overigens dient bij een scheiding op organisatieniveau ook de onderdelen met betrekking tot scheiding op personeelsniveau te worden vastgelegd, voor die gevallen waarin een voormalig vergunningverlener van dezelfde organisatie zijn carrière op enig moment voortzet als toezichthouder (om te voorkomen dat die persoon toezicht gaat houden bij inrichtingen waarvoor hij de vergunning heeft geschreven).
Er is een 4-tal redenen om op personeelsniveau de VV- en HH-taken niet te vermengen:
Daaruit komt naar voren dat iemand die ergens toezicht uitvoert, in ieder geval:
De taken van iemand die toezicht houdt moeten worden vastgelegd. In het jaarlijkse werkprogramma worden de taken van iedere toezichthouder beschreven en wordt duidelijk gemaakt dat diezelfde persoon geen vergunningverleningstaken heeft (anders dan misschien een handhaafbaarheidstoets).
Een laatste punt van discussie is de vraag of een opleveringscontrole de laatste stap is in het vergunningverleningstraject of de eerste stap in het toezicht. Hoe men daar ook over denkt in verband met de benodigde toelichting op voorschriften, het is duidelijk dat er ook in een opleveringscontrole tekortkomingen in de naleving geconstateerd kunnen worden. Daarbij is het dus zeker van belang dat die constateringen door de “onpartijdige” toezichthouder gedaan worden en niet door de vergunningverlener.
Het is dan ook aan te raden om opleveringscontroles als eerste stap van het toezicht te zien en te laten uitvoeren door een toezichthouder.
Aan functiescheiding wordt in de gemeente Halderberge op de volgende wijze voldaan:
Het toezicht op en de handhaving van de wettelijke regels voor milieuwetgeving, ruimtelijke ordening- en bouwwetgeving en de plaatselijke verordeningen van de gemeente zijn opgedragen aan het team Klantzaken en de OMWB.
Binnen het team Klantzaken verrichten toezichthouders geen taken op regelvoorbereidend of –gevend gebied. Dit geldt andersom ook voor de taken op het gebied van vergunningverlening en beoordelen van meldingen. Medewerkers die deze taken uitvoeren zijn niet betrokken bij het uitvoeren van toezichtstaken. De scheiding op het juridische vlak is nog niet geregeld.
De OMWB dient als organisatie zelfstandig te voldoen aan de kwaliteitscriteria en dus ook aan het onderdeel functiescheiding en dient dit aan te kunnen tonen aan de opdrachtgever.
Bijlage 13: Afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie
Interne afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie
Het gaat hier om operationele informatie-uitwisseling intern en met andere handhavingsorganisaties van toezichtresultaten, sancties en gedoogbesluiten. Hierbij gelden diverse beperkingen op grond van privacyregelingen. Voor de externe informatie-uitwisseling zijn op grond van de LHS protocollen opgesteld.
Het doel is op adequate wijze uitwisselen en afstemmen van informatie met andere medewerkers en andere organisatieonderdelen (interne informatie-uitwisseling).
Binnen één organisatieonderdeel Klantzaken of in geval van meerdere betrokken organisatieonderdelen doen zich situaties voor waarbij het raadzaam is samen af te stemmen of informatie uit te wisselen.
Het gaat om de volgende situaties:
bij het opstellen van een vergunning door een vergunningverlener, behoort deze getoetst te worden op handhaafbaarheid. Dat kan door een toezichthouder gebeuren. Daarbij wordt gekeken naar de reikwijdte van de vergunning en de daarin opgenomen voorschriften en het al dan niet handhaafbaar zijn daarvan;
Tijdens het toezicht kunnen overtredingen worden geconstateerd, waarbij vervolghandelingen moet worden afgestemd met de vergunningverlener. Het betreft met name overtredingen waarbij de inrichting uitgebreid en/of gewijzigd is ten opzichte van de vigerende vergunning. De vergunningverlener bekijkt of deze overtredingen te legaliseren zijn en doet hierover verslag aan de toezichthouder.
Afstemming met andere interne organisatieonderdelen:
Tijdens het toezichttraject kan op diverse momenten, bijvoorbeeld bij de voorbereiding van een controle, bij het verslagleggen van controleresultaten en de bij afronding van het traject afstemming met andere organisatieonderdelen noodzakelijk zijn. Aspecten waarbij overleg/informatie-uitwisseling onder meer aan de orde is, zijn:
Informatie-uitwisseling met andere handhavingsorganisaties is met name geregeld in de LHS.
Daarnaast heeft externe informatie-uitwisseling van handhavingsinformatie betrekking op het voor publiek beschikbaar stellen van controlerapporten. Een controlerapport wordt aan de exploitant/overtreder toegezonden en ter inzage beschikbaar gesteld voor het publiek. Bij het verstrekken van informatie aan het publiek dient rekening te worden gehouden met het gestelde in de Wet openbaarheid van bestuur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-502850.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.