Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam voor de uitvoering en toepassing van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Edam-Volendam (Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Edam-Volendam)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam;

 

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

gelet op de artikelen 1, 3, 6, 7, 16, 18 en 19 van Verordening bekostiging leerlingenvervoer Edam-Volendam;

 

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering en toepassing van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Edam-Volendam;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de volgende Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Edam-Volendam.

Artikel 1 Menselijke maat

De beleidsregels beschrijven hoe de gemeente duiding en uitwerking geeft aan situaties waarin leerlingen recht hebben op leerlingenvervoer. Hierin is en blijft de menselijke maat uitgangspunt. Hieruit kan volgen dat eisen en voorwaarden met betrekking tot wat in redelijkheid van ouders verwacht kan worden of het benodigde onderbouwend bewijs minder scherp toegepast worden. In het aanvraagproces wordt er altijd gekeken naar de situatie van de individuele leerling (en het gezin).

Artikel 2 Afstand en reistijd

In artikel 1 van de verordening wordt afstand gedefinieerd als afstand tussen de woning of de opstapplaats en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Afstand wordt nader omschreven:

  • a.

    Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres of de opstapplaats en het schooladres maakt het college gebruik van de routeplanner op www.ANWB.nl, optie ‘kortste route’, voor de heen- en de terugweg.

  • b.

    Wegwerkzaamheden worden niet meegenomen in de berekening van afstand.

  • c.

    Het vaststellen van de reistijd en de hoogte van de vergoeding per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de informatie op www.9292.nl.

Artikel 3 Co-ouderschap

Als er sprake is van co-ouderschap moeten beide ouders afzonderlijk leerlingenvervoer aanvragen, bij de gemeente waar de ouder woonachtig is, voor de dagen dat de leerling bij hen verblijft op doordeweekse dagen. Het verzoek om leerlingen op een ander adres binnen de gemeente af te zetten wordt alleen gehonoreerd indien er sprake is van regelmaat en structuur (bijvoorbeeld verdeeld over even en oneven weken).

Artikel 4 Wat kan in redelijkheid van ouders verwacht worden

  • 1.

    In de verordening is de mogelijkheid opgenomen om niet alleen de vervoerskosten van de leerling maar ook die van een begeleider te vergoeden. Hierbij kan het gaan om openbaar vervoerkosten of om een zitplaats voor de begeleider beschikbaar te stellen in een taxi(busje). De ouders zijn verantwoordelijk voor het organiseren van begeleiding. Wanneer zij door ziekte of anderszins tijdelijk de begeleiding niet op zich kunnen nemen, dienen zij zelf alternatieve begeleiding te organiseren. Dat geldt ook als ouders geheel of gedeeltelijk hun kind zelf naar school brengen met de auto of (brom)fiets. Uitgangspunt is dat leerlingen tot en met 12 jaar gebruik maken van het openbaar vervoer met begeleiding en ouder dan 12 jaar met het openbaar vervoer reizen zonder begeleiding.

  • 2.

    Het college zal de persoonlijke omstandigheden van gezinnen bij de beoordeling meewegen. Hiervoor zijn een aantal omstandigheden geformuleerd, waarin ouders vrijgesteld worden van het begeleiden van hun kind naar school. Door ouders worden vaak omstandigheden aangevoerd, waardoor zij hun kind niet kunnen begeleiden. Meestal gaat het dan om werkzaamheden van de ouders. Dit is op zichzelf geen reden om over te gaan tot bekostiging van aangepast vervoer.

  • 3.

    Onderstaande criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen of begeleiden onmogelijk is, of dat een gezin ernstig wordt benadeeld als ze moet zorgen voor de begeleiding van een kind naar school en vice versa. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat wordt voldaan aan het geldende afstandscriterium.

  • 4.

    Van ouders wordt geen begeleiding verlangd, indien:

    • a.

      de ouder van een éénoudergezin kan aantonen dat de ouder diens werk niet langer kan uitoefenen door begeleiding van de leerling. Hiervoor dient een werkgeversverklaring te worden overgelegd, waaruit per werkdag blijkt dat het vanwege de werktijden niet mogelijk is om in de begeleiding te voorzien.

    • b.

      er sprake is van een éénoudergezin, waar nog een ander kind 12 jaar of jonger is. Een kind van 12 jaar of jonger wordt nog niet geacht zelfstandig van en naar school te gaan;

    • c.

      er structurele medische redenen zijn die ouders belemmeren hun kind te begeleiden. Dit moet worden vastgesteld door een medisch deskundige, niet zijnde de eigen huisarts of;

    • d.

      de reisduur van de leerling meer dan twee uur per dag in beslag neemt.

  • 5.

    Verder wordt de ouders gevraagd middels een verklaring aannemelijk te maken wat de ouders hebben ondernomen om de begeleiding van hun kind te organiseren en waarom dit niet lukt. Daarbij wordt ook gekeken naar begeleidingsmogelijkheden van mensen uit het sociale netwerk van de ouders.

Artikel 5 Aangepast vervoer als uitzondering

Aangepast vervoer kan enkel ingezet worden als voorliggende vervoersvoorzieningen niet toereikend zijn. In eerste instantie wordt gekeken of de leerling zich met de fiets kan vervoeren, al dan niet met begeleiding. Wanneer dit niet mogelijk is heeft eigen vervoer de voorkeur. Vervolgens wordt gekeken naar een vergoeding voor het openbaar vervoer, al dan niet met begeleiding. Slechts wanneer eerdergenoemde vervoersvoorzieningen niet passend zijn voor de leerling wordt gekeken naar de inzet van aangepast vervoer.

Artikel 6 Aangepast vervoer vanwege een handicap

  • 1.

    De verordening beschrijft verschillende situaties waarin aangepast vervoer wordt toegekend. Wanneer de aanspraak (deels) rust op (een verklaring) dat de leerling door een handicap, zoals benoemd in de verordening, niet (zelfstandig) met het openbaar vervoer of fiets kan reizen moet de beperking worden aangetoond. Het gaat om de volgende bewijsstukken:

    • a.

      Een verklaring van een behandelend arts, specialist of andere deskundige (niet zijnde de eigen huisarts) over de aard van de handicap van de leerling waarin de (on)mogelijkheid van de leerling is beschreven met betrekking tot het reizen per fiets en openbaar vervoer met of zonder begeleiding.

    • b.

      Een verklaring van de directeur van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wenselijk is.

    • c.

      Een verklaring kan langer dan één jaar van toepassing zijn en daarom bij meerdere opeenvolgende aanvragen worden toegevoegd als bewijsstuk.

  • 2.

    Indien wenselijk, kan het college optionele onderzoeken toevoegen aan bovengenoemde bewijsstukken:

    • a.

      Nader onafhankelijk medisch advies, indien het college van mening is dat het vervoersadvies onvoldoende onderbouwd is.

    • b.

      Een advies over de mogelijkheden van het vergroten van zelfredzaamheid.

    • c.

      Een proefperiode waarin de leerling zelfstandig reizen uitprobeert. Het uitproberen geldt als een vorm van onderzoek.

Artikel 7 Voorwaarden voor het individuele vervoer

  • 1.

    Bij de inzet van aangepast vervoer is uitgangspunt dat leerlingen gecombineerd met andere leerlingen worden vervoerd in een touringcar, taxibusje of personenauto. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling (tijdelijk) individueel vervoerd moet worden, omdat het niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. Dit is individueel vervoer.

  • 2.

    Individueel vervoer is een dure vorm van aangepast vervoer. Wanneer dit type vervoer noodzakelijk is, dienen ouders dit aan te tonen. Vervolgens kan de aanvraag worden toegestaan op basis van een deskundig onafhankelijk onderzoek. Individueel vervoer wordt in beginsel toegekend voor de duur van maximaal drie maanden. Bij een eventuele verlenging wordt opnieuw een belangenafweging gemaakt. Voor een vergoeding van de kosten van het individuele vervoer moet voldaan worden aan onderstaande drie situaties:

    • a.

      Er is een medische noodzaak: om medische redenen is het niet mogelijk om gecombineerd met andere leerlingen, al dan niet in kleinschalig gecombineerd vervoer, vervoerd te worden;

    • b.

      Het individuele vervoer is niet te voorkomen door begeleiding mee te laten gaan in het gecombineerde vervoer: in een aantal situaties is het bieden van begeleiding aan de leerling in het gecombineerde vervoer voldoende om de inzet van individueel vervoer te voorkomen. Dit moet altijd onderzocht worden voordat individueel vervoer wordt ingezet;

    • c.

      De leerling wordt de rest van de dag individueel begeleid: het vervoer van de leerling naar school is één van de schakels in het zo goed mogelijk laten verlopen van de dag. Voor veel leerlingen is rust een belangrijk ingrediënt voor een goed verloop van de dag. Het vervoer kan daar een rol in spelen. Wanneer dit de aanleiding is om individueel vervoer te overwegen, kan dat alleen als in andere schakels in een dag ook rust wordt aangebracht. Voor het vervoer houdt dit in dat, het individueel vervoer alleen wordt vergoed als de leerling de rest van de dag ook deze individuele rust en begeleiding wordt aangeboden.

Artikel 8 Vervoersvoorziening naar een buitenschoolse voorziening.

  • 1.

    De hoofdregel is dat een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten naar school en vice versa kan worden ingediend voor een adres waar de leerling feitelijk en structureel (bijvoorbeeld verdeeld over even en oneven weken) verblijft. Inschrijving in de gemeente is hierbij niet relevant. Nadat een aanvraag is gedaan toetst de gemeente deze aan de verordening. Vervoer naar een ander adres, zoals een buitenschoolse voorziening valt niet onder het leerlingenvervoer.

  • 2.

    Wanneer ouders toch een beroep doen op het leerlingenvervoer voor een anders adres zal de gemeente ouders tegemoetkomen op voorwaarde dat het andere adres vlakbij huis en in dezelfde kern als waar de leerling woont ligt. Hierdoor blijven de ritkosten nagenoeg gelijk. Indien het vervoer naar een ander adres desondanks tot meerkosten leidt, kan dat een reden zijn om het verzoek van ouders af te wijzen. Overige voorwaarden die voor dit vervoer gelden zijn:

    • a.

      Er bestaat recht op een vergoeding leerlingenvervoer op basis van aangepast vervoer;

    • b.

      Het vervoer van of naar een tweede opstapadres komt in de plaats van het vervoer vanaf of naar het woonadres of de school;

    • c.

      Het betreft maximaal één opstap- en opvangadres per schooljaar;

    • d.

      Het tweede opstap- dan wel opvangadres ligt in dezelfde woonkern van de leerling en vlak bij de woning;

    • e.

      Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids;

    • f.

      Het vervoer van en naar het tweede opstap-/ opvangadres vindt plaats op vaste dagen en tijden (structureel). Dit betekent, dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-) wekelijks terugkerend patroon en voor een periode van minimaal 3 maanden.

Artikel 9 Hoe om te gaan met loosmeldingen

  • 1.

    Het vervoersplan is efficiënt samengesteld door de vervoerder. Het kan gebeuren, dat een leerling onverwachts een keer niet meegaat. De ouder meldt de leerling in dat geval tijdig af bij de vervoerder, zodat deze de rit voor dat moment kan aanpassen. Als een leerling niet (tijdig) door de ouder(s) wordt afgemeld, zal de chauffeur een loosrit melden. Namelijk, de chauffeur rijdt dan langs het huis zonder dat er een leerling instapt. Door het niet (tijdig) afmelden van de leerling kan de vervoerder de rit niet op tijd aanpassen. De rit wordt dan toch bij de gemeente in rekening gebracht.

  • 2.

    De gemeente wordt door de vervoerder op de hoogte gebracht van loosmeldingen. Eventuele onnodig gemaakte vervoerskosten worden door de gemeente bij de ouder(s) in rekening worden gebracht ingeval er tweemaal sprake is van een loosmelding.

Artikel 10 Ontzegging toegang tot de vervoersvoorziening

  • 1.

    Een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, kan tijdelijk of voor de rest van het schooljaar de toegang tot dit vervoer worden ontzegd, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling agressief, orde verstorend of gevaarlijk gedrag vertoond in het vervoer. Volgende stappen worden hierbij ondernomen:

    • a.

      Klachten worden in eerste instantie door de vervoerder opgelost.

    • b.

      Nadat de vervoerder de klacht bij de gemeente meldt, wordt een onderzoek opgestart. Voor dit onderzoek kan de gemeente met vervoerder, uitvoerende chauffeur, ouders en/of school spreken. Indien onderzoek laat zien dat het verwijtbaar gedrag van de leerling betreft volgt een eerste waarschuwingsbrief aan ouders.

    • c.

      Bij een tweede klacht wordt stap b herhaald en volgt nog een waarschuwingsbrief. In deze brief kan van ouders gevraagd worden om voor begeleiding van de leerling te zorgen. In dat geval zorgt het college voor een extra zitplaats in het vervoer om begeleiding van de leerling door één van de ouders mogelijk te maken. Deze begeleiding heeft minimaal een duur van één week. Als er een begeleider meegaat, anders dan de ouder en hier kosten aan zijn verbonden, zijn de kosten voor de ouder.

    • d.

      Bij een volgende klacht kan een schorsing van twee schooldagen per direct volgen. Een derde waarschuwingsbrief wordt aan ouders verstuurd.

    • e.

      Bij een volgende klacht kan een schorsing van één week per direct volgen. Een vierde waarschuwingsbrief aan ouders volgt.

    • f.

      Na een volgende klacht volgt er een vijfde brief waarin de leerling voor minimaal 3 maanden tot het eind van het schooljaar geen gebruik mag maken van leerlingenvervoer.

    • g.

      Voor deze berekeningen worden vakanties niet meegenomen, schorsing aan het eind van het schooljaar kan doorlopen in het nieuwe schooljaar.

    • h.

      Indien ouders na schorsing opnieuw gebruik willen maken van een bekostiging leerlingenvervoer dan dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden.

  • 2.

    Bij wapenbezit, geweld, bedreiging en vernieling bestaat de mogelijkheid om per direct te schorsen voor maximaal één week. Dit is ook van toepassing wanneer niet direct kan worden vastgesteld wat er is gebeurd. Alvorens het vervoer opnieuw opstart vindt een gesprek plaats met alle betrokkenen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Edam-Volendam.

 

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 20 september 2022,

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,

de secretaris,

H. van der Woude.

de burgemeester,

L.J. Sievers.

Naar boven