Wijzigingsverordening Referendumverordening Leiden 2008

De raad van de gemeente Leiden;

gezien het voorstel van het presidium (raadsvoorstel 21.0145);

gezien het advies van de Referendumkamer Leiden

gezien de wensen en bedenkingen van het College van Burgemeester en Wethouders;

gezien het advies van de Raadscommissie Leefbaarheid en Bereikbaarheid;

 

BESLUIT:

 

  • I.

    Het college te verzoeken de collegeregeling ‘Nadere regels subsidieverstrekking referendum gemeente Leiden’ op korte termijn te evalueren en indien mogelijk te herzien. Daarbij dient in ieder geval te worden gekeken naar de samenhang met de Algemene Subsidieverordening Leiden en naar de aanbevelingen van de Referendumkamer over de mogelijkheid subsidie te verlenen aan rechtspersonen en collectieven van ten minste vier kiesgerechtigde burgers en over de optie na toekenning van referendumcampagnesubsidies bekend te maken aan welke aanvrager/actor voor welke activiteit (neutraal/voor/tegen) subsidie zal worden verleend en de raad over deze evaluatie en mogelijke aanpassing van deze regeling te informeren;

  • II.

    de Referendumverordening te wijzigen, conform deze wijzigingsverordening.

Artikel I

De Referendumverordening 2008 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A

    Artikel 3, eerste lid onder f. komt te luiden:

    • f.

      besluiten over de vaststelling van de gemeentelijke begroting, rekening, Kadernota en voortgangsrapportage;

  • B

    Artikel 3, eerste lid onder i. komt te luiden:

    • i.

      besluiten ter uitvoering van een besluit van een hoger bestuursorgaan of de wetgever waaromtrent de raad geen enkele beleidsvrijheid heeft.

  • C

    Artikel 5 komt te luiden:

  • Artikel 5 Taken van de referendumkamer

    • 1.

      Er is een referendumkamer. De referendumkamer heeft tot taak:

      • a.

        het vaststellen en verstrekken van het formulier voor het indienen van de ondersteuningsverklaringen voor een inleidend referendumverzoek.

      • b.

        de raad te adviseren over:

        • 1°.

          de raad te adviseren over de toelaatbaarheid van een onderwerp waarover is voorgesteld of verzocht om een referendum te houden,

        • 2°.

          de vraagstelling van een referendum,

        • 3°.

          de datum van het te houden referendum,

        • 4°.

          het papieren en digitale formulier voor de ondersteuningsverklaringen voor een definitief referendumverzoek, en

        • 5°.

          de evaluatie van gehouden referenda en van voorstellen en verzoeken die niet tot een referendum hebben geleid.

      • c.

        burgemeester en wethouders te adviseren over:

        • 1°.

          inhoud en ontwerp van de stempas en het stembiljet voor het referendum,

        • 2°.

          de subsidieregeling en de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 12, en

        • 3°.

          de te verstrekken voorlichting over referenda.

      • d.

        toezicht te houden op: de uitvoering van deze verordening, en

      • e.

        klachten te behandelen in het kader van de toezichttaak, genoemd onder d.

    • 2.

      De referendumkamer kan gevraagd en op eigen initiatief advies uitbrengen over aanpassingen van deze verordening, over de bij referenda en referendumverzoeken te volgen procedure en over alle overige zaken die het referendum betreffen en die zij van belang acht.

    • 3.

      De adviezen van de referendumkamer zijn openbaar.

  • D

    Artikel 6, eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      De referendumkamer bestaat uit minimaal drie en maximaal vijf leden.

  • E

    Artikel 9, eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Een verzoek van kiesgerechtigden om een referendum te houden dient uiterlijk één week voor de plenaire behandeling van het conceptraadsbesluit bij de raad te worden ingediend. Het verzoek moet zijn voorzien van 750 ondersteuningsverklaringen.

  • F

    In artikel 9 worden een tweede en derde lid ingevoegd, onder vernummering van het bestaande tweede tot en met negende lid naar lid vier tot en met elf. Deze nieuwe leden luiden als volgt:

    • 2.

      Een ondersteuningsverklaring voor een inleidend referendumverzoek bestaat uit de handtekening met de daarbij behorende naam, adres [straat, huisnummer, woonplaats] en geboortedatum van een kiesgerechtigde. Voor het bepalen van de kiesgerechtigdheid geldt de datum waarop het verzoek bij de raad wordt ingediend.

    • 3.

      Ondersteuningsverklaringen worden geplaatst op een daartoe door de referendumkamer vastgesteld formulier waarop in ieder geval de titel van het ontwerp raadsbesluit is opgenomen. De referendumkamer informeert de raad en het college wanneer een dergelijk formulier wordt verstrekt.

  • G

    In artikel 9 komt het (vernummerde) zesde lid (was het vierde lid) als volgt te luiden:

    • 6.

      Zo spoedig mogelijk na binnenkomst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid verzoekt de griffier de burgemeester te onderzoeken of het verzoek door een voldoende aantal kiezers is gedaan. Daartoe controleert de burgemeester de ondersteuningsverklaringen kiesgerechtigdheid als bedoeld in het tweede lid.

  • H

    In artikel 9 komt het (vernummerde) achtste lid (was het zesde lid) als volgt te luiden:

    • 8.

      Indien het verzoek betrekking heeft op een onderwerp zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, wijst de raad het verzoek af. De raad kan het verzoek eveneens, met redenen omkleed, afwijzen indien het verzoek betrekking heeft op een onderwerp waarvoor de primaire verantwoordelijkheid bij een andere overheid ligt, dat een bovenlokaal karakter heeft, of waarbij de raad vaststelt dat hij onvoldoende mogelijkheden ziet, dan wel niet bereid is, te handelen conform de mogelijke uitslag van het referendum.

  • I

    In artikel 9 komt het (vernummerde) tiende lid (was het achtste lid) als volgt te luiden:

    • 10.

      Zo spoedig mogelijk na het besluit om de kiesgerechtigden in de gelegenheid te stellen een definitief verzoek in te dienen, treedt de referendumkamer in overleg met in ieder geval vertegenwoordigers van de raad, van de indieners en het college over de vraagstelling. Tenzij het presidium instemt met een andere periode, brengt de referendumkamer binnen twee weken na het genoemde besluit advies uit over de vraagstelling.

  • J

    Artikel 10, eerste lid komt als volgt te luiden:

    • 1.

      Een definitief verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend door ten minste 5.000 personen die kiesgerechtigd zijn op de dag dat de in het vierde lid bepaalde termijn van zes weken begint. Dit gebeurt door het plaatsen van hun handtekening op een handtekeninglijst of via het inzenden van een ondersteuningsverklaring met gebruikmaking van DigiD. De handtekeninglijsten en de inhoud van de bij de digitale ondersteuning te gebruiken internetpagina worden na advies van de referendumkamer vastgesteld door het presidium en zijn voorzien van de door de raad vastgestelde vraagstelling.

  • K

    In artikel 10 wordt een tweede lid ingevoegd, onder vernummering van het bestaande tweede tot en met achtste lid naar lid drie tot en met negen. Dit nieuwe lid luidt als volgt:

    • 2.

      Een ondersteuningsverklaring voor het definitief verzoek bestaat uit een handtekening met de daarbij behorende naam, adres [straat, huisnummer, woonplaats] en geboortedatum.

  • L

    In artikel 10, (vernummerde) derde lid wordt in de eerste zin ‘vier’ vervangen door: ‘twee’.

     

  • M

    In artikel 10, komt het (vernummerde) vierde lid als volgt te luiden:

  • De in het vorige lid genoemde termijn van zes weken vangt aan en eindigt op een door het college, in overeenstemming met de raad, bekend te maken dag en tijdstip. In de bekendmaking wordt aangegeven op welke locaties en gedurende welke tijdstippen de handtekeninglijsten beschikbaar zijn en via welke internetpagina digitale ondersteuning mogelijk is. Indien het benodigde aantal geldige handtekeningen of digitale ondersteuningen eerder dan na zes weken is verkregen, kan de mogelijkheid tot het plaatsen van een handtekening en het inzenden van een digitale ondersteuning worden beëindigd.

     

  • N

    In artikel 10 komt het (vernummerde) zesde lid (was het vijfde lid) als volgt te luiden:

    • 6.

      In overleg met het presidium wordt door de burgemeester periodiek onderzocht in hoeverre de geplaatste handtekeningen en ingezonden ondersteuningsverklaringen geldig zijn. De burgemeester controleert de ondersteuningsverklaringen daartoe op kiesgerechtigdheid als bedoeld in het eerste lid.

  • O

    Artikel 11 komt als volgt te luiden:

    • 1.

      Tegelijk met een besluit om een referendum te houden of zo spoedig mogelijk daarna bepaalt de raad met inachtneming van een advies van het college en van de referendumkamer de datum van het referendum.

    • 2.

      Het referendum vindt plaats uiterlijk vier maanden na de dag waarop besloten is tot het houden van een referendum. De raad kan deze termijn met ten hoogste twee maanden verlengen om het referendum te combineren met een reguliere verkiezing of om te voorkomen dat het referendum in een schoolvakantie voor het basis- en voortgezet onderwijs valt die voor de regio is aangewezen.

  • P

    In artikel 12 komt het tweede lid als volgt te luiden:

    • 2.

      Het college stelt met inachtneming van de Algemene Subsidieverordening gemeente Leiden (ASV) en een advies van de referendumkamer nadere regels vast met de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een bijdrage in de kosten van de campagneactiviteiten. Daarbij zijn de aanvraagtermijn in artikel 8, lid 3 en de beslistermijn in artikel 9, lid 2 ASV niet van toepassing en kan worden afgeweken van de weigeringsgronden in artikel 10 ASV.

  • Q

    Artikel 13 komt als volgt te luiden:

  • Artikel 13 Procedure voorbereiding, stemming, uitslagbepaling en bekendmaking

    • 1.

      De kiesgerechtigden ontvangen voor het referendum een afzonderlijke oproepingskaart of stempas. Voor het bepalen van de kiesgerechtigdheid geldt de datum van het referendum conform artikel 11.

    • 2.

      Op de procedure ter voorbereiding, stemming, en de vaststelling en bekendmaking van de uitslag van het referendum zijn de hoofdstukken B, E, paragrafen 2 en 4, J, L, N, paragraaf 1, en P, paragrafen 1 en 4, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing, voor zover bij deze verordening niet anders is bepaald.

  • R

    Artikel 14 komt als volgt te luiden:

  • Artikel 14 De geldigheid van een referendum

    • 1.

      Het referendum is geldig indien het aantal uitgebrachte geldige stemmen meer bedraagt dan 30% van het aantal kiesgerechtigden.

    • 2.

      Indien het referendum geldig is, wordt de uitslag bepaald door de keuzemogelijkheid waarop de meeste geldige stemmen zijn uitgebracht.

    • 3.

      Het centraal stembureau berekent de uitslag van het referendum en geeft aan hoeveel stemmen voor en tegen het ontwerp raadsbesluit zijn uitgebracht alsmede het aantal blanco en ongeldige stemmen en het aantal stemmen bij volmacht. Het centraal stembureau stelt vast of een meerderheid voor dan wel tegen het ontwerp raadsbesluit heeft gestemd, waarbij blanco en ongeldige stemmen buiten beschouwing worden gelaten.

    • 4.

      Het centraal stembureau brengt de uitslag over aan de raad, vergezeld van het proces-verbaal, en maakt beide onverwijld bekend op een algemeen toegankelijke wijze.

    • 5.

      De raad doet op basis van het door het centraal stembureau vastgestelde proces-verbaal en het advies van de Commissie Geloofsbrieven een uitspraak over of de stemming op wettige wijze is geschied.

  • S

    Artikel 16 komt als volgt te luiden:

  • Artikel 16 Strafbepaling

  • Met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:

    • a.

      stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

    • b.

      stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken;

    • c.

      stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen voorhanden heeft met het oogmerk om deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

    • d.

      als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden;

    • e.

      bij een referendum door gift of belofte een kiesgerechtigde omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem;

    • f.

      stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht, te ondertekenen en deze kaart af te geven.

  • T

    Artikel 1, onder a. komt als volgt te luiden:

    • a.

      kiesgerechtigde: iemand die stemrecht heeft voor de verkiezing van de leden van de raad, alsmede ingezetenen van de gemeente van zestien jaar en ouder die met uitzondering van hun leeftijd voldoen aan de vereisten voor het kiesrecht voor leden van de gemeenteraad;

Artikel II Overgangsrecht

Op Referendumverzoeken die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening, gelden de bepalingen uit de oude verordening. Hetzelfde geldt voor Referenda die zijn of worden gehouden voor inwerkingtreding van deze verordening.

Op de gang van zaken bij het referendum is de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 en het Tijdelijk besluit verkiezingen covid-19 (in aanvulling op hetgeen geregeld is in artikel 13 van de verordening) van overeenkomstige toepassing, zolang deze tijdelijke wet van kracht is.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan.

Artikel IV Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Wijzigingsverordening Referendumverordening Leiden 2008

Gedaan in de openbare raadsvergadering van 27 januari 2022,

De Griffier,

dhr. G.F.C. van Leiden

De Voorzitter,

drs. H.J.J. Lenferink

BIJLAGE 1. Artikelsgewijze toelichting wijzigingsverordening

 

A

De aanpassing van artikel 3, lid 2 onder f is een technische wijziging. Oude terminologie is vervangen door de hedendaagse equivalenten waarbij gebruik is gemaakt van de VNG-modelverordening.

 

B

De aanpassing van artikel 3, lid 2 onder i is een voornamelijk technische wijziging. De oude terminologie is vervangen door de hedendaagse equivalenten waarbij gebruik is gemaakt van de VNG-modelverordening. Structuurplanwijzigingen en planologische kernbeslissingen bestaan niet meer. Bovendien wordt voorgesorteerd op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (waardoor het bestemmingsplan verdwijnt). De nieuwe formulering is algemener waardoor duidelijk wordt dat het bij dit soort besluiten (ongeacht de naam) gaat om besluiten waarbij de gemeenteraad geen enkele beleidsvrijheid heeft. Het gaat dan om het één op één vertalen van besluitvorming van een hoger bestuursorgaan (Rijk of Provincie) of de wetgever. Daarbij kan gedacht worden aan een reactieve aanwijzing op basis van de Wet op de ruimtelijke ordening of een besluit tot indeplaatsstelling op basis van de Gemeentewet.

 

C

Artikel 5 wordt geredigeerd zodat de reeds bestaande taken van de Referendumkamer duidelijker worden geordend en hier en daar duidelijker worden geformuleerd. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de ordening en formulering uit de modelverordening van de VNG.

In het eerste lid onder a.is vastgelegd dat de Referendumkamer formulieren vaststelt en vertrekt voor het indienen van de ondersteuningsverklaringen voor het inleidend referendumverzoek. Dit is conform de evaluaties van de Referendumkamer over LEAD (aanbeveling 2) en WSPR (aanbeveling 1) en de evaluatie van de griffie / presidium.

In het eerste lid onder b en c staat de advisering aan respectievelijk de raad en het college.

Op basis van de aanbeveling (nummer 11) van de Referendumkamer over het Referendum WSPR is hier (bij c1) de expliciete adviserende taak in de verordening toegevoegd waar het gaat om het ontwerp van de stempas en het stembiljet voor een referendum.

Ook is hier (bij b3) toegevoegd dat de referendumkamer adviseert over de datum van een te houden referendum. Tijdens de afgelopen initiatieven is ook zo gehandeld en voor de duidelijkheid is ervoor gekozen dat in dit artikel te vermelden (in combinatie met de verduidelijkende aanpassing in artikel 11 (zie toelichting bij O)). Hetzelfde geldt voor de toevoeging (bij b4) dat de referendumkamer de raad adviseert over het papieren en digitale formulier voor de ondersteuningsverklaringen voor een definitief referendumverzoek. Dit hangt samen met de verduidelijkende aanpassing van artikel 10, lid 1 (zie toelichting bij J. t/m N.). Dit is nu dus expliciet als taak vermeld in dit artikel.

De Referendumkamer heeft een adviserende rol bij diverse stappen in het referendumproces die gevoelig kunnen liggen of voor discussie kunnen zorgen. Onder d is de rol van de referendumkamer als toezichthouder op het hele referendumproces vastgelegd. Een uitvloeisel van die rol is de behandeling door de referendumkamer van klachten over het referendumproces (onder e). Klachten kunnen over uiteenlopende zaken gaan, bijvoorbeeld het afkeuren van een aantal ondersteunende handtekeningen, het aantal stembureaus of een campagne uiting van een organisatie.

Wellicht ten overvloede: de taak die de Referendumkamer heeft ten aanzien van klachten over het referendumproces heeft niet te maken met het klachtrecht dat wordt geregeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb); dat klachtrecht gaat immers alleen over gedragingen van bestuursorganen en personen die daarbij werkzaam zijn. De afdoening daarvan is een taak van het bestuursorgaan zelf. Dit is overigens niet gewijzigd ten opzichte van de oude verordening.

 

D

De aanpassing van artikel 6, lid 1 is een technische aanpassing. Op advies van de Referendumkamer is een minimumaantal leden opgenomen. Dit is nodig in verband met het in het tweede lid van dit artikel bepaalde quorum van drie leden. Dat wordt immers niet gehaald in het geval de Referendumkamer uit minder dan drie leden zou bestaan.

 

E en F

Het eerste lid van artikel 9 wordt aangepast en er komt een nieuwe tweede en derde lid waardoor duidelijker dan voorheen duidelijker wordt wat de functie en inhoud is van de ondersteuningsverklaringen voor een inleidend referendumverzoek. In dit artikel wordt namelijk preciezer dan voorheen vastgelegd dat er ondersteuningsverklaringen zijn, waaruit die bestaan, dat de referendumkamer hiervoor een formulier maakt en verstrekt en dat de referendumkamer de raad informeert wanneer deze formulieren worden verstrekt.

Verder wordt vastgelegd wanneer een Leidse inwoner in dit stadium als ‘kiesgerechtigd’ wordt beschouwd (namelijk op de datum waarop het verzoek voor een inleidend referendum bij de raad wordt ingediend).

Deze aanpassing volgt de tijdens de initiatieven voor LEAD en WSPR gevormde praktijk en vloeit voort uit aanbeveling 1 en 2 uit de evaluatie LEAD van de Referendumkamer en aanbeveling 1 en 2 uit de evaluatie WSPR van de Referendumkamer, het advies van het college naar aanleiding van LEAD en de evaluaties van de griffie / presidium over zowel LEAD als WSPR. Waar mogelijk en nuttig, is gebruik gemaakt van de terminologie in de VNG-modelverordening.

Tot slot is de periode uit artikel 9, lid 1 van de Referendumverordening verlengd waarvoor een inleidend referendumverzoek moet zijn ingediend. Dat was één week en wordt twee weken. Voor de onderbouwing daarvoor wordt verwezen naar de toelichting in het raadsvoorstel.

 

G

Artikel 9 wordt hier aangepast ter verduidelijking. Allereerst wordt vastgelegd wat precies wordt gecontroleerd wanneer een inleidend referendumverzoek is ontvangen (namelijk naam, adres, woonplaats, geboortedatum en kiesgerechtigdheid) om te bepalen hoeveel geldige ondersteunings-verklaringen zijn ingediend. Dit is niet nieuw, maar een codificering van de praktijk.

Daarnaast wordt hier vastgelegd dat niet het college maar de burgemeester verantwoordelijk is voor de controle. Dit sluit aan bij de praktijk en is logisch vanwege de tijdsdruk (de besluitvorming loopt sneller) en om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen (het college is immers ook verantwoordelijk voor het raadsvoorstel waarover een inleidend referendumverzoek is ontvangen).

Deze aanpassing vloeit voort uit de aanbeveling van het presidium / de griffie om de verordening te bekijken op mogelijke verbeteringen / verduidelijkingen van de bevoegdheden van de diverse actoren.

 

H

Dit is een redactionele aanpassing. Een referendum kent slecht één (mogelijke) uitslag. Daarom is: ‘waarbij de raad vaststelt dat hij onvoldoende mogelijkheden ziet, dan wel niet bereid is, om te handelen conform een van de mogelijke uitslagen van het referendum’ aangepast in: ‘ waarbij de raad vaststelt dat hij onvoldoende mogelijkheden ziet, dan wel niet bereid is, te handelen conform de mogelijke uitslag van het referendum.

 

I.

De referendumkamer geeft de aanbeveling hetzij in de verordening, hetzij op de gemeentelijke website een nadere specificatie op te nemen welke personen of instituties worden uitgenodigd voor de consultatiebijeenkomst over de vraagstelling van het definitieve referendumverzoek, (aanbeveling 3 WSPR).

In artikel 9, lid 8 van de huidige verordening staat dat daarover door de Referendumkamer wordt overlegd met vertegenwoordigers van de raad en van de initiatiefnemers. Zowel bij LEAD als bij WSPR werd ook het college als direct betrokkene (vergelijk het derde lid) voor dat overleg uitgenodigd. Om dit te formaliseren wordt het college aan dit lid toegevoegd. Daarnaast wordt geregeld dat ‘in ieder geval’ met deze betrokkenen wordt overlegd, zodat afhankelijk van de aard van verzoek ook met anderen kan worden overlegd over de vraagstelling.

Het kan zijn dat ook andere (dan de in de verordening genoemde) belangstellenden hun mening over de vraagstelling bij de Referendumkamer kenbaar willen maken. De tijd tussen het overleg over de vraagstelling en het uitbrengen door de Referendumkamer van een advies is echter zeer kort (binnen twee weken). De groep andere belangstellenden kan afhankelijk van het onderwerp (zeer) groot zijn. Deze belangstellenden wordt daarom de mogelijkheid geboden hun visie op de vraagstelling (tijdig) schriftelijk bij de Referendumkamer kenbaar te maken, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij het opstellen van het advies. De informatie hierover wordt op de gemeentelijke website (van de Referendumkamer) verduidelijkt.

 

J. t/m N.

Artikel 10 wordt op een aantal punten aangepast.

Allereerst wordt in het eerste lid verduidelijkt wanneer iemand kiesgerechtigde is voor het zetten van een handtekening ter ondersteuning van een definitief verzoek (namelijk op de dag dat de termijn van zes weken start). Dit sluit aan bij de gevormde praktijk, gaat (binnen wat organisatorisch mogelijk is) uit van de voor de kiesgerechtigde meest ruime termijn (het VNG-model gaat uit van de dag dat de raad heeft besloten dat het inleidend verzoek wordt ingewilligd) en volgt het advies van de Referendumkamer (aanbeveling 1 LEAD).

Verder wordt hier, ook volgens gevormde praktijk, nog eens expliciet bepaald dat de referendumkamer adviseert over de handtekeninglijsten en de inhoud van de bij de digitale ondersteuning te gebruiken internetpagina ten behoeve van het definitief referendumverzoek.

Verder wordt in een nieuw tweede lid voor alle duidelijkheid vastgelegd wat een ondersteuningsverklaring voor een definitief referendumverzoek dient te bevatten. In het vijfde lid wordt verduidelijkt dat de burgemeester de ondersteuningsverklaringen controleert en waarop.

Deze aanpassing vloeit voort uit de aanbeveling (nummer 10) van de referendumkamer over LEAD en die van het presidium / de griffie om de verordening te bekijken op mogelijke verbeteringen / verduidelijkingen van de bevoegdheden van de diverse actoren.

De mogelijkheid tot het indienen van een ondersteuningsverklaring bij een fysieke locatie blijft mogelijk. Wel wordt het aantal locaties teruggebracht van vijf naar drie (het Stadhuis en twee -in plaats van vier- andere locaties). Dit is in overeenstemming met het advies van de Referendumkamer (aanbeveling 7 evaluatie WSPR). Het gaat minder ver dan het advies van het college naar aanleiding van LEAD waarin werd geadviseerd te overwegen de ondersteuningsverklaringen alleen digitaal (eventueel met hulp) te kunnen indienen.

Tot slot wordt vastgelegd dat de periode van zes weken waarin ondersteuningsverklaringen voor een definitief verzoek kunnen worden ingediend, eindigt op een door de raad vastgestelde dag en tijdstip. Het vastleggen van een tijdstip is nodig in verband met de mogelijkheid een digitale ondersteuning in te dienen en wordt aanbevolen door de Referendumkamer (aanbeveling 9 Evaluatie LEAD en aanbeveling 4 WSPR).

De termijn van zes weken en het aantal ondersteuningsverklaringen (5.000) wordt niet aangepast, zoals geadviseerd door de Referendumkamer (aanbeveling 8 Evaluatie WSPR).

 

O.

Toegevoegd aan artikel 11 is dat naast het college ook de Referendumkamer de raad adviseert over de datum van een referendum. Dit was bij LEAD en WSPR praktijk vanwege zorgvuldige besluitvorming op basis van de bevoegdheid van de referendumkamer ongevraagd advies te geven. Hiermee wordt deze adviesbevoegdheid expliciet vastgelegd. De formulering sluit aan op die in de VNG-modelverordening.

Op advies van de Referendumkamer is een nieuw tweede lid opgenomen waarin een uiterste datum is opgenomen waarin het referendum moet worden gehouden. In de huidige verordening werd niet aangegeven, anders dan VNG-modelverordening en andere lokale referendumverordeningen, dat dit referendum binnen een bepaalde termijn dient te worden georganiseerd. Om eventueel lang uitstel te voorkomen, is conform VNG-model bepaald dat het referendum gehouden wordt uiterlijk vier maanden na de dag waarop besloten is tot het houden van een referendum. De raad kan deze termijn met ten hoogste twee maanden verlengen om het referendum te combineren met een reguliere verkiezing of om te voorkomen dat het referendum in een schoolvakantie voor het basis- en voortgezet onderwijs valt die voor de regio is aangewezen.

 

P

Artikel 12 wordt aangepast zodat duidelijk is dat het subsidiekader dat de raad heeft vastgelegd in de Algemene Subsidieverordening (ASV) ook van toepassing is op de verlening van subsidies voor de campagnevoering in het kader van een referendum. Dat betekent dat de subsidieregeling van het college ook aan die kaders moet voldoen. Dat was al het geval, maar is nu voor de duidelijkheid vastgelegd. Sommige kaders uit de ASV passen echter niet goed bij een referendum. Daarom zijn artikel 8, lid 3 en artikel 9, lid 2 ASV niet van toepassing omdat de daar genoemde aanvraagtermijnen van 13 weken te lang zijn in het geval van een referendum. Een kortere termijn is dan noodzakelijk. Verder kan worden afgeweken van de weigeringsgronden in artikel 10 ASV omdat deze in het geval van een subsidie voor een referendumcampagne te verstrekkend kunnen zijn.

 

Q.

De aanpassing van artikel 13 is hoofdzakelijk technisch, ter verduidelijking. De titel wordt aangepast om de lading beter te dekken. Daarnaast wordt, conform de VNG-modelverordening duidelijk(er) verwezen naar de delen van de Kieswet die op het referendum van toepassing zijn. Het Kiesbesluit is gebaseerd op de Kieswet en daarmee ook van toepassing. Dat wordt niet (meer) apart vermeld.

Het gaat om de volgende onderdelen:

  • Hoofdstuk B

  • hoofdstuk E, paragraaf 2: de instelling en bemensing van stembureaus door het college;

  • hoofdstuk E, paragraaf 4: de instelling van het centraal stembureau (bij een lokaal referendum is er geen taak voor een hoofdstembureau; paragraaf 3 van hoofdstuk E is hier daarom niet vermeld);

  • hoofdstuk J: de stemming (met onder andere de oproep, de inrichting van het stemlokaal, het uitbrengen van de stem);

  • hoofdstuk L: het stemmen bij volmacht;

  • hoofdstuk N, paragraaf 1: de telling van de stemmen;

  • hoofdstuk P, paragraaf 1: de werkzaamheden van het centraal stembureau ten behoeve van de vaststelling en de bekendmaking van de uitslag;

  • hoofdstuk P, paragraaf 4: de vaststelling en de bekendmaking van de uitslag in een openbare zitting van het centraal stembureau. Ook is hier geregeld dat er een proces-verbaal van de werkzaamheden wordt opgemaakt. Zie over de bekendmaking ook de toelichting bij artikel 14 (bij R).

Daarnaast wordt vermeld op welke datum iemand als kiesgerechtigd wordt beschouwd (de datum van het referendum). Dit volgens het advies van de Referendumkamer (aanbeveling 1 uit de evaluatie LEAD) en de evaluaties van de griffie / presidium over zowel LEAD als WSPR.

Voor het begrip ‘kiesgerechtigd’ is aangesloten bij degene die gerechtigd is deel te nemen aan de raadsverkiezingen. Dit is geregeld in artikel B3 van de Kieswet (op dag van stemming18 jaar of ouder, ingezetene van de gemeente op de dag van kandidaatstelling, Nederlander of EU-onderdaan of vijf jaar een verblijfsvergunning, of rechtmatig in Nederland verblijvend op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een verdrag tussen een internationale organisatie en de Staat der Nederlanden inzake de zetel van deze organisatie in Nederland).

Iemand is kiesgerechtigd als hij (onder meer) woonachtig is in Leiden. Dit woonplaatscriterium wordt in de Kieswet bepaald aan de hand van de datum voor kandidaatstelling (hier: voor de gemeenteraadsverkiezingen). Dat is 44 dagen voor de dag waarop de gemeenteraadsverkiezing plaatsvindt. Een referendum kent echter geen ‘dag van kandidaatstelling’; de 44 dagen worden hier gehanteerd analoog aan de bepalingen daarover voor gemeenteraadsverkiezingen in de Kieswet.

Dit is overigens geen inhoudelijke wijziging maar een verduidelijking.

 

R.

Aan artikel 14 worden drie nieuwe leden toegevoegd waarmee duidelijk wordt vastgelegd hoe de procedure eruit ziet voor het bepalen van de uitslag van een referendum en voor het bepalen of dit op wettige wijze is gebeurd. Hier wordt de evaluatie WSPR van de Referendumkamer (aanbeveling 12) gevolgd. Deze procedure vloeit voort uit diverse bepalingen in de Kieswet en het Reglement van Orde van de gemeenteraad Leiden.

Bij het referendum WSPR is die procedure ook gevolgd (zie RV21.0017). Dit is nu expliciet geregeld in de Referendumverordening zodat daarover geen onduidelijkheid kan ontstaan en de uitslag op een juiste wijze wordt bepaald. De formulering sluit aan bij de VNG-modelverordening.

Zoals uit de toelichting uit het vorige artikel (Q over wijziging artikel 13) blijkt, is onder andere artikel P23 van de Kieswet (onderdeel van paragraaf 4) van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is geregeld dat het centraal stembureau zijn proces-verbaal met weglating van de ondertekening onverwijld op een algemeen toegankelijke wijze elektronisch openbaar maakt.

In het vierde lid van artikel 14 is verder bepaald dat het centraal stembureau de uitslag aan de raad overbrengt. Het vijfde lid regelt dat de raad een uitspraak doet over de wettigheid van de stemming. Die uitspraak doet de raad op basis van het advies van de Commissie Geloofsbrieven. Dit is conform artikel 4 van het Reglement van orde van de gemeenteraad Leiden. De commissie onderzoek geloofsbrieven adviseert de raad over het verloop van het referendum (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld) (vgl. artikel 4A en 4B RvO). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau.

 

S.

Dit is een technische aanpassing op basis van de VNG-modelverordening. Op grond van artikel 154, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van een verordening een straf stellen van ten hoogste drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie (€ 4.150,- in 2019).

Daarnaast moet dit zo expliciet mogelijk zijn (welke wettelijke bepalingen, welke straf en voor welk delict). Voor het bepalen van wat strafbaar is, is aangesloten bij hoofdstuk Z, paragraaf 1, van de Kieswet.

 

Artikel II

De wijziging treedt op de dag na publicatie in werking en is vanaf dat moment van toepassing op de gang van zaken bij een referendum, dus op initiatieven die na die datum worden ingediend. Op verzoeken voor een referendum die voor die datum zijn ingediend, gelden de regels uit de oude verordening.

Daarnaast is hier vast gelegd dat op de gang van zaken bij het referendum de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: tijdelijke Wet) en het Tijdelijk besluit verkiezingen covid-19 (hierna: tijdelijk Besluit), in aanvulling op hetgeen geregeld is in artikel 13 van de verordening, van overeenkomstige toepassing is, zolang deze tijdelijke wet van kracht is.

Op 7 november 2020 is (een groot deel van) de tijdelijke Wet en het Tijdelijk Besluit verkiezingen covid-19 in werking getreden. De tijdelijke Wet (en het tijdelijk Besluit beogen maatregelen te treffen om de volksgezondheid bij de organisatie en de uitvoering van verkiezingen te beschermen en een goed verloop van het verkiezingsproces te waarborgen.

De tijdelijke Wet is een op zichzelf staande wet, die de Kieswet op bepaalde onderdelen aanvult (maar dus niet wijzigt). Het gaat daarbij vooral om maatregelen met betrekking tot de veiligheid van de stemlocatie en het materiaal, maar ook om het bij volmacht uitbrengen van 3 (i.p.v. 2) stemmen.

Ook is het mogelijk gemaakt dat kiesgerechtigden van 70 jaar of ouder per brief kunnen stemmen en dat enkele stembureaus al voor 17 maart 2021 open zijn.

De tijdelijke Wet verviel oorspronkelijk op 1 juli 2021, maar is verlengd. De tijdelijke Wet kan namelijk (steeds met zes maanden) worden verlengd als dat nodig is.

In de (gewijzigde) (Leidse) Referendumverordening 2008 staat in artikel 13 dat op de gang van zaken bij het referendum (kort gezegd) het bepaalde in de Kieswet en het Kiesbesluit van overeenkomstige toepassing is. Door dit overgangsrecht wordt geregeld dat zolang de tijdelijke wet van kracht is, deze ook geldt voor het Leidse Referendum. Hiermee wordt het raadsbesluit van 28 januari 2021 (RV.20.0141) ook na deze wijziging van de Referendumverordening formeel geborgd.

Naar boven