Gemeenteblad van Zwolle
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zwolle | Gemeenteblad 2022, 429172 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zwolle | Gemeenteblad 2022, 429172 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Algemene subsidieverordening Zwolle 2022
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.
Artikel 3. Bevoegdheden burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen over welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie, hierna subsidieregelingen genoemd. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING
Artikel 12. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Artikel 13. De subsidieverlening
Wanneer van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de verleningsbeschikking aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor elk jaar of gedurende de subsidieperiode aanspraak kan maken. Wanneer geen bedrag kan worden genoemd, wordt in de verleningsbeschikking de wijze waarop het bedrag wordt bepaald, aangegeven.
Artikel 16. Meldings- en mededelingsplicht subsidieontvanger
Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk:
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van periodieke subsidies bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger toestemming nodig heeft voor:
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;
Artikel 18. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling of verleningsbeschikking wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling of verleningsbeschikking wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
HOOFDSTUK 4. VASTSTELLING EN VERANTWOORDING
Artikel 20. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000
Als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 24. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 10.000
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 18, eerste lid en 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van deze verordening, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze nieuwe termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
HOOFDSTUK 5: BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 25. Bijzondere afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen naast de in de voorgaande artikelen van deze verordening genoemde mogelijkheden ook afwijken van de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening:
Burgemeester en wethouders kunnen de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening of krachtens nadere regels als bedoeld in artikel 3, tweede lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Toelichting Algemene subsidieverordening Zwolle 2022
De verordening geeft de algemene regels die gelden bij subsidieverstrekking door de gemeente Zwolle. De verordening geeft verder aan welke bevoegdheid het college heeft bij de uitvoering van de verordening, inclusief de mogelijkheden om van de algemene regels af te wijken of die verder uit te werken.
Artikelsgewijs Artikel 1. Definities
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren nadere regels, zijnde subsidieregelingen. Deze definities worden dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen en er kan ook niet van worden afgeweken.
Het college krijgt de bevoegdheid om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, dus ook subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, maar met uitzondering van subsidies waarvoor door de raad een afzonderlijke verordening is vastgesteld.
Artikel 3. Bevoegdheden burgemeester en wethouders
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels de te subsidiëren activiteiten te bepalen, hier en verder subsidieregeling genoemd. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van de ASV worden bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om een subsidieregeling vast te stellen is subsidieverstrekking door het college ingevolge de Awb slechts in beperkte mate mogelijk:
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd. Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Het college heeft ook de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen.
De raad stelt de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen. Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (tweede lid).
Artikel 6. Niet-subsidiabele kosten
Het eerste lid van dit artikel ziet erop dat alleen activiteiten worden gesubsidieerd waarvan de kosten in verhouding staan tot het beoogde effect van die effectiviteit en waarborgt daarmee een efficiënte inzet van subsidiegelden plaatsvindt. Het tweede lid sluit uit dat BTW zowel kan worden gecompenseerd als worden gesubsidieerd. In nadere regelingen van burgemeester en wethouders kunnen ook andere kosten van subsidie worden uitgezonderd, indien dat voor het betreffende doel van die regeling in de rede ligt.
Artikel 7. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om voor subsidiabele kosten aan te geven hoe die kosten worden bepaald, vanuit oogpunt van eenduidigheid en/of van vereenvoudiging.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Bij meerjarige subsidies bestaat op het moment van verlenen nog geen zicht op de algemene stijging van kosten voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend. Dat is voor projectsubsidie normaliter met een inschatting daarvan en verrekening in de begrote kosten op te vangen. Voor periodieke subsidies, zoals aan organisaties waarvoor de subsidie bedoeld is voor de exploitatiekosten, is deze werkwijze minder geëigend en kan het college bij de subsidieverlening bepalen dat hoogte van de subsidie jaarlijks meestijgt met de algemene stijging van kosten. Omdat de kosten van lonen zich afwijkend kunnen ontwikkelen van de kosten voor goederen en diensten wordt voor grotere subsidies daarin een onderscheid in indexering bepaald.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Van aanvrager mogen alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen periodieke subsidies die per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en tweede lid.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste lid (tweede lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 12. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Deze algemeen geldende weigeringsgronden zijn: overschrijding van het subsidieplafond of als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat: a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden; b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager: a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onderdeel e is een weigeringsgrond waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel f geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de (model-)ASV (2013) is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
Onderdeel g geeft aan dat een subsidie ook (geweigerd en) ingetrokken kan worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.
Artikel 13. De subsidieverlening
Dit artikel bevat de algemene uitgangspunten voor subsidieverlening door het college. Het eerste lid bepaalt dat een periodieke subsidie alleen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid mag worden verleend. Dit met het oog op de voor de voor de (continuïteit van) uitvoering van de gesubsidieerde jaaractiviteiten benodigde organisatorische kwaliteit, zeggenschap en aansprakelijkheid.
Het tweede lid bepaalt dat ook subsidies voor langer dan één jaar kunnen worden verstrekt, maar dat dit is begrensd tot een periode van vier jaar.
Het derde lid bepaalt dat aan de subsidieontvanger duidelijkheid moet worden gegeven over de te verwachten subsidie per jaar.
Het vierde lid bepaalt dat de beschikking dient te vermelden hoe de subsidie dient te worden verantwoord
Artikel 14. Betaling en bevoorschotting
Hier worden de betalingen en bevoorschotting geregeld. Subsidies van minder dan € 10.000 worden geheel uitbetaald of bevoorschot, aansluitend bij het verantwoordingsregime van deze subsidies in artikel 20 (eerste lid). Voor hogere subsidies wordt onderscheid gemaakt naar het type subsidie. Voor een projectsubsidie wordt automatische 80% bevoorschot, het resterende bedrag wordt vertrekt bij de vaststelling van de subsidie. Voor periodieke subsidies kan een voorschot tot 100% worden gegeven, afhankelijk van de behoefte van de subsidieontvanger gezien zijn financiële huishouding (tweede lid).
Bij subsidieregeling kan van het voorgaande worden afgeweken, indien daartoe aanleiding is (derde lid).
Het vierde lid bepaalt dat de subsidieontvanger in de verleningsbeschikking het ritme en de hoogte van de bevoorschotting wordt medegedeeld.
Dit artikel ziet op het bewaren van bewijsmiddelen om, waar de beschikking dat vraagt, na te kunnen gaan of aan verplichtingen is of wordt voldaan en activiteiten, betalingen en ontvangsten overeenkomen met het door de subsidieontvanger gerapporteerde.
Artikel 16. Meldings- en mededelingsplicht subsidieontvanger
De verschillende leden van dit artikel geven aan in welke gevallen het college moet worden geïnformeerd, omdat dit van invloed kan zijn op de subsidie, de hoogte daarvan of de voorwaarden. Indien daartoe aanleiding is kan het college op basis van deze informatie besluiten de subsidie te wijzigen of in te trekken.
Dit artikel gaat verder dan het voorgaande artikel en geeft aan in welke gevallen toestemming van het college nodig is met het oog op het risico van onjuiste besteding van de subsidie en/of het terugontvangen van reeds verleende voorschotten. Indien het college binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen geen beslissing heeft genomen, is de toestemming van rechtswege verleend (vierde lid).
Artikel 18. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (artikel 4:37).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie).
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
Artikel 19. Reserves en voorzieningen
Voor subsidieontvangers van periodieke subsidies kunnen financiële reserveringen voor toekomstige uitgaven of het opvangen van tegenvallers aan de orde zijn. Het kan in het belang van de subsidieverstrekker zijn dat dergelijke voorzieningen worden getroffen, maar ook kan het in het belang van de subsidieverstrekker zijn dat de omvang daarvan wordt begrensd of het toevoegen of onttrekken van subsidie daaraan. Het college wordt met dit artikel de mogelijkheid geboden om regels van algemene strekking vast te stellen en/of bij subsidieverstrekking hierover verplichtingen op te leggen. Dit laatste is maatwerk en zal in het algemeen niet zonder voorafgaande overleg met de subsidieontvanger kunnen plaatsvinden.
De in het eerste lid genoemde figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd voor periodieke subsidies.
Het college kan bijvoorbeeld in een verleningsbeschikking voor een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen. In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen. Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Artikel 20. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000
Subsidies tot en met € 10.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 16). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 21. Eindverantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 10.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 13, vierde lid wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 22. Eindverantwoording subsidies tussen € 50.000 en € 125.000
Dit artikel is vergelijkbaar met het voorgaande artikel, maar naast een inhoudelijk verslag wordt ook een financieel verslag gevraagd, om inzicht te verkrijgen welke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Overeenkomstig het derde lid kan het college in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag of een andere wijze van verantwoording van kosten en inkomsten.
Artikel 23. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 125.000
Bij subsidies vanaf € 125.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Van de aanvrager worden alleen die gegevens verlangd die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording.
Artikel 24. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 10.000
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verlengen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verlenging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Artikel 25. Bijzondere afwijkingsbevoegdheid
Ten behoeve van het in samenwerking met andere overheden kunnen verstrekken van subsidie of voor dezelfde activiteiten kan het nodig zijn de uitvoeringspraktijk te uniformeren en daarbij van bepalingen in deze verordening af te wijken. Een vergelijkbare noodzaak kan ook bestaan als op door het rijk of de EU aan de gemeente verstrekte gelden specifieke regels of verplichtingen van toepassing zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-429172.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.