Besluit tot wijziging van de beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Nieuwegein 2020

Het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein;

 

gelet op de Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente Nieuwegein 2020

 

besluit

 

vast te stellen

 

Besluit tot wijziging van de beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Nieuwegein 2020

Artikel I  

Paragraaf 4.4.4. ‘Goede kwaliteit’: De tekst: ‘Goede kwaliteit OZR2 & OZR3 (…) sociaal netwerk’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Goede kwaliteit individuele begeleiding (Wmo) en Behandeling en Begeleiding Zwaar (Jeugdhulp)

Het college is van mening dat bij de maatwerkvoorzieningen Wmo individuele begeleiding, type ontwikkelen en/of de verzwarende omstandigheden + en ++ alsmede de maatwerkvoorzieningen Jeugdhulp Behandeling en Begeleiding Zwaar, alleen sprake kan zijn van een goede kwaliteit van de ondersteuning wanneer de hulpverlener naar het oordeel van het college: 1) beschikt over de benodigde specialistische kennis, vaardigheden en ervaring, 2) werkt aan de hand van effectief bewezen methoden én 3) volledig onafhankelijk en objectief kan handelen. Dit, gezien de complexe aard en/of zwaarte van de problematiek waarvoor deze maatwerkvoorzieningen in natura worden toegekend. Dit betekent, dat het college de maatwerkvoorziening Jeugdhulp ‘Behandeling’ niet en de maatwerkvoorziening Wmo individuele begeleiding, type ontwikkelen en/of de verzwarende omstandigheden + en ++ en Begeleiding Zwaar (Jeugdhulp) slechts in uitzonderlijke situaties zal toekennen in de vorm van een pgb voor ondersteuning uit het sociaal netwerk.”

Artikel II  

Paragraaf 5.6.3. ‘Ondersteuning zelfredzaamheid (OZR)’ wordt volledig vervangen met de volgende tekst:

 

“5.6.3 Voorliggend veld

Zoals in paragraaf 5.6.1 omschreven wordt, is het van belang dat, het voorliggend veld en het eigen netwerk zoveel mogelijk onderdeel uitmaken van de aanpak en dus in het behalen van doelen en resultaten. Wanneer dit niet vanaf het melden van de ondersteuningsvraag haalbaar is en er een noodzaak is voor individuele begeleiding (paragraaf 5.6.4) dan is het van belang dat de zorgaanbieder bij de totstandkoming van het begeleidingsplan het voorliggend veld zoveel mogelijk integreert in de begeleiding. Hetzelfde geldt wanneer het netwerk kan ondersteunen bij het behalen van de doelen en resultaten. De begeleiding is gericht op blijvende participatie en stimulering van de zelfredzaamheid, passend bij de levens- en ontwikkelfase van de inwoner. Het bevorderen van de eigen kracht, de inzet van het sociaal netwerk en ondersteuning vanuit het voorliggend veld en vrij toegankelijke voorzieningen en de wijze waarop dit in samenhang met de geboden individuele begeleiding wordt vormgegeven, is een samenwerking tussen het college en de zorgaanbieder.”

Artikel III  

Paragraaf 5.6.4. ‘Ondersteuning zelfredzaamheid (OZR)’ wordt als nieuwe paragraaf toegevoegd met de volgende tekst:

 

“5.6.4. Individuele Begeleiding (IB)

Als blijkt dat een inwoner als gevolg van een bepaalde aandoening of beperking ondersteuning in de vorm van begeleiding nodig heeft en dit na het doorlopen van het afwegingskader niet op een andere manier kan worden opgelost, kan een maatwerkvoorziening Wmo individuele begeleiding (IB) worden ingezet. Het gaat dan om het versterken van de lichamelijke, cognitieve, sociale en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stelt om zich staande te houden in de samenleving en te functioneren binnen de persoonlijke levenssfeer. Het functioneren en de behoefte aan ondersteuning is afhankelijk van veel factoren (persoonskenmerken, sociaal netwerk, leerbaarheid, motivatie, gedrag etc.) en kan voor iedere inwoner anders zijn en dus in tijd fluctueren.

 

De maatwerkvoorziening IB, richt zich op het actief herstellen of (gedeeltelijk) behouden van het beperkte of aanwezige vaardigheden van de inwoner, zodat hij wordt begeleid naar een zo hoog mogelijk niveau van zelfredzaamheid. Er wordt niet uitgegaan van de beperking maar vooral van de eigen kracht, het leervermogen en de te behalen resultaten in samenspraak, met de inwoner. Er wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk voeren van regie over het eigen, met een minimale inzet van professionals. Indien mogelijk wordt ook het sociaal netwerk of het voorlichtend veld betrokken. Ook dient de begeleiding goed aan te sluiten bij de leefwereld van de inwoner.

 

De resultaat gebieden van de maatwerkvoorziening IB liggen op de volgende verschillende leefgebieden:

  • 1.

    Zelfzorg en (geestelijke en lichamelijke) gezondheid

  • 2.

    Regelvermogen en dagstructuur

  • 3.

    Administratie en financiën (alleen i.c.m. andere doelen, anders voorliggend of informeel)

  • 4.

    Sociaal en persoonlijk functioneren

  • 5.

    Zingeving en meedoen

  • 6.

    Woonvaardigheden/Zelfstandig voeren van huishouden

Afwegingskader productenmodel

Op basis van het onderzoek dat het college heeft met de inwoner moet duidelijk worden hoe de ondersteuning van de inwoner eruit moet komen te zien. Aan de hand van vier aspecten wordt bepaald welke vorm van ondersteuning het beste aansluit bij de ondersteuningsvraag.

 

De vier aspecten die onderscheiden worden zijn:

  • 1.

    Type ondersteuning: behouden of ontwikkelen?

  • 2.

    Omvang van de ondersteuningsvraag: het aantal resultaatgebieden.

  • 3.

    Benodigde intensiteit van de ondersteuning: zijn er verzwarende omstandigheden?

  • 4.

    Duur van de ondersteuning.

Deze vier aspecten helpen om op een logische wijze de ondersteuningsvraag van de inwoner af te pellen en tot een passend ondersteuningsaanbod te komen die het beste aansluit bij de vraag.

 

Productmodel

 

1 tot 2 resultaatgebieden

3 tot 4 resultaatgebieden

5-6 resultaatgebieden

Behouden

Ontwikkelen

Behouden

Ontwikkelen

Behouden

Ontwikkelen

Gemiddelde intensiteit

Intensiteit +

Intensiteit ++

 

1. Type ondersteuning: behouden of ontwikkelen?

Er worden 2 typen ondersteuning onderscheiden, namelijk:

  • Behouden van zelfredzaamheid en participatie

  • Ontwikkelen van zelfredzaamheid en participatie

Bij ‘behouden’ kunnen ook wel degelijk kleine stappen gezet worden, maar de situatie zelf blijft over de Jaren heen min of meer vergelijkbaar. Bij ouderen is vrijwel altijd sprake van een behouden zorgproduct. Dit geldt ook bij bijv. dementie, waar het vooral gaat over zoveel mogelijk stabiel houden van de situatie.

Is de situatie (inmiddels weer) stabiel? Na ‘ontwikkelen’ kan in de meeste situaties overgestapt worden naar ‘behouden’, tenzij onderbouwd aangegeven kan worden dat de inwoner de komende periode nog grote stappen kan maken.

 

2. Omvang van de ondersteuningsvraag: het aantal resultaatgebieden.

Bij dit criterium ‘aantal resultaatsgebieden’ kijken we naar het aantal resultaatgebieden dat tegelijkertijd in het begeleidingstraject wordt opgepakt. Hierbij onderscheiden we drie categorieën:

 

  • Gemiddeld aantal resultaatgebieden: de maatwerkvoorziening bestaat uit ondersteuning op 1 tot 2 resultaatgebieden.

  • Een bovengemiddeld aantal resultaatgebieden: de maatwerkvoorziening bestaat uit ondersteuning op 3 tot 4 resultaatgebieden.

  • Groot aantal resultaatgebieden: de maatwerkvoorziening bestaat uit ondersteuning op 5 tot 6 resultaatgebieden.

Binnen elk resultaatgebied dient oog voor het gehele huishouden te zijn, voor kinderen en voor mantelzorger(s).

 

3. Benodigde intensiteit van de ondersteuning: zijn er verzwarende omstandigheden?

Het uitgangspunt van de intensiteit is de ‘gemiddelde intensiteit’. Verzwarende omstandigheden zijn afhankelijk van de context. De afweging die gemaakt moet worden is welke extra ondersteuning dient de aanbieder te geven in ten opzichte van andere inwoners binnen dezelfde doelgroep en in relatie tot normaal. Hierbij kan gedacht worden aan extra contactmomenten om het resultaat te behalen. Ook is het belangrijk om de impact op de overige huisgenoten mee te nemen in de afweging.

 

Bij verzwarende omstandigheden gaat het om in de persoon of het gezin gelegen factoren. Dit staat los van welke (of hoeveel) resultaatgebieden zijn benoemd. De verzwarende omstandigheid leidt ertoe dat de begeleiding intensiever zal zijn en meer contactmomenten kent. Een bepaalde diagnose of een ziektebeeld zoals NAH, LVB of autisme leidt niet per definitie tot een verzwarende omstandigheid. Niet elk ziektebeeld levert voor elke persoon precies dezelfde beperking op. De zwaarte van het ziektebeeld, of het gegeven dat overige familie- of gezinsleden slecht kunnen omgaan met dit ziektebeeld kunnen wel tot een verzwarende omstandigheid leiden omdat de begeleider in dat geval een andere of bredere scope krijgt. Ook wanneer de inwoner vanwege zijn stoornis bovengemiddeld moeilijk gedrag vertoont, die vraagt om meer inzet, is sprake van een verzwarende omstandigheid.

 

Voorbeelden van verzwarende omstandigheden:

  • Gedragsmatige kant van de inwoner (verminderd regelvermogen, waardoor iemand onverwacht de draad kwijtraakt gedurende de dag/week);

  • Zware psychiatrische problematiek met acute situaties (psychoses, zwaar alcoholisme, paniekaanvallen);

  • Life-events die voor de inwoner zodanig ontregelend zijn dat de zelfredzaamheid afneemt; zoals de geboorte van een kind, een verhuizing, overlijden van een naaste;

  • Kans op agressief gedrag of zorgmijding, gevaar voor zichzelf of omgeving waardoor een specifieke benadering of meer contactmomenten nodig zijn;

  • (Tijdelijk) extra aandacht die nodig is voor andere leden van het huishouden, waaronder kinderen.

 

Gemiddelde intensiteit

Uitgangspunt voor alle inwoners

Intensiteit +

Eén verzwarende omstandigheid

Intensiteit ++

Combinatie van verzwarende omstandigheden

NB: De context verandert gedurende de tijd, daarom wordt bij iedere nieuwe (her)indicatie opnieuw naar de intensiteit gekeken.

 

4. Duur van de ondersteuning

De toekenningsduur van het zorgproduct is maatwerk en per situatie verschillend. De duur kan liggen tussen een aantal maanden en maximaal een aantal jaar. Aanpassing is tussentijds mogelijk wanneer hier aanleiding voor is.

 

Zoals beschreven in paragraaf 4.4.4 kunnen de maatwerkvoorzieningen “ontwikkelen” en/of de intensiteit + en ++ in principe niet worden ingezet in de vorm van een pgb voor ondersteuning vanuit het sociaal netwerk.

 

Bepalen van het niveau en de tijdsinzet

Er wordt gekeken naar het gemiddelde; de intensiteit van de begeleiding kan binnen een niveau per week fluctueren. Daarnaast speelt mee de noodzaak om alle ondersteuningsvragen (bijna) tegelijk aan te pakken of de mogelijkheid om een prioritering aan te brengen, waardoor ze achter elkaar aan de orde kunnen komen. Het college wint indien nodig advies in van de aanbieder. Op basis van de indicatie van het college, stelt de zorgaanbieder in samenspraak met de inwoner een begeleidingsplan op (inclusief doelen, activiteiten, frequentie, etc).

 

Bij een eventuele aanvraag voor een verlenging van een indicatie wordt het begeleidingsplan geëvalueerd en beoordeeld in hoeverre de doelen behaald zijn (waarom wel/niet) en of deze aanpassing behoeven. Indien bij de evaluatie blijkt dat de inwoner en zorgaanbieder, verwijtbaar, niet werken aan de gestelde doelen, dan heeft het college de mogelijkheid om de inwoner te verwijzen naar een andere zorgaanbieder, dan wel de begeleiding stop te zetten.

 

Bij hoge indicaties, van meer dan 6 uur per week, in combinatie met de behoefte van de inwoner aan 24-uurs bereikbaarheid van de begeleiding, kan het college in overweging nemen of een lichte vorm van Beschermd Wonen meer passend is (zie paragraaf 5.8.5).

 

Hulphond

De kosten van training van een hulphond worden in principe vanuit de Wmo als maatwerkvoorziening individuele begeleiding niet vergoed; een hulphond is een therapeutisch instrument en valt daarom niet onder de Wmo. Hiervoor kan een beroep worden gedaan op de Zorgverzekeringswet en/of fondsen (andere voorziening). Wanneer de kosten vanuit de Zvw niet worden vergoed en de ondersteuningsvraag niet met behandeling (vanuit de Zvw) kan worden opgelost, kan in bijzondere situaties een uitzondering worden gemaakt.

 

Uit het onderzoek moet blijken dat de inzet van de hulphond minimaal:

 

  • een overwegend niet therapeutisch doel heeft;

  • een essentiële bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie van de inwoner (bijv. doordat de inwoner met de hulphond weer de straat op durft);

  • een duurzame oplossing biedt voor een Wmo ondersteuningsvraag;

  • de goedkoopst passende maatwerkvoorziening is (bijv. in vergelijking met het inzetten van individuele begeleiding).”

Artikel IV  

Paragraaf 5.6.5. ‘Waakvlam’ wordt als nieuwe paragraaf ingevoegd met de volgende tekst:

 

“5.6.5 Waakvlam

Het is van belang dat er al tijdens het ondersteuningstraject wordt nagedacht over eventuele nazorg en waakvlamfunctie bij het afsluiten van de individuele begeleiding; is er iemand die vinger aan de pols kan houden en kan opschalen indien nodig? Deze waakvlamfunctie wordt eerst gezocht in eigen kracht, eigen netwerk of voorliggend veld.”

Artikel V  

In het gehele document ‘Beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Nieuwegein 2020’ worden de afkorting ‘OZR’ en het begrip ‘ondersteuning zelfredzaamheid’ vervangen door het begrip ‘individuele begeleiding’.

Artikel VI  

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 20 september 2022,

Ellie Liebregts,

secretaris

Frans Backhuijs,

burgemeester

Naar boven