Gemeenteblad van Zoetermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoetermeer | Gemeenteblad 2022, 423102 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoetermeer | Gemeenteblad 2022, 423102 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, Zoetermeer 2022
Op 13 juni 2022 heeft de raad van de gemeente Zoetermeer besloten:
De Verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, Zoetermeer 2022 (bijlage 1) vast te stellen, waarin:
De stadsbouwmeester de volgende taken te geven:
artikel 2, derde lid, onder b van de verordening: advisering in gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten vanwege een verkenning uitgevoerd door het waterschap, de provincie of het Rijk in het kader van een projectbesluit, en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
artikel 2, derde lid onder c van de verordening: advisering over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen, zoals bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet, die een eis ten aanzien van een goede omgevingskwaliteit bevatten. Hierbij kan worden gedacht aan standplaatsvergunningen;
Over dit besluit geen samenspraak (participatie 1 ) toe te passen, omdat het een interne organisatorische aangelegenheid betreft (artikel 2 lid 6 sub d Samenspraakverordening).
Over de besluitpunten 3 tot en met 8 geen referendum mogelijk te maken, omdat het een individuele kwestie, namelijk een benoeming, betreft. Deze besluitpunten treden tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking. De besluitpunten 1,2, 9, 10 en 11 treden eveneens in werking tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). Tenzij over deze besluitpunten een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan.
Verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, Zoetermeer 2022
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
De commissie, stadsbouwmeester en erfgoedcommissie hebben als taak de raad en burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Burgemeester en wethouders zijn verplicht de commissie ter uitvoering van haar taak advies te vragen over:
het ontwikkelen van beleid en projectdocumenten op het gebied van omgevingskwaliteit en monumentenzorg, inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan, maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit, Planuitwerkingskaders (PUK’s) en kavelpaspoorten. Alsmede inrichtingsplannen of handboeken openbare ruimte, die betrekking hebben op een (voorbeschermd) beschermd stads- of dorpsgezicht;
De raad kan werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid aanwijzen die door de stadsbouwmeester worden uitgevoerd. De stadsbouwmeester werkt onder de verantwoordelijkheid van de commissie. Dit lid is niet van toepassing op de advisering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊, 2 ̊en 3 ̊ en onder b, c, d, e en f. En evenmin op artikel 2 derde lid, onder d, voorzover dit betrekking heeft op de zorg voor cultureel erfgoed (en werelderfgoed) en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreft.
De raad kan werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid aanwijzen die door de erfgoedcommissie worden uitgevoerd. De erfgoedcommissie werkt onder de verantwoordelijkheid van de commissie. Dit lid is van toepassing op de advisering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a onderdelen 2 ̊, 3 ̊en 4 ̊, op artikel 2 derde lid, onder d en op artikel 2 vierde lid onder a, b en c voor zover dit de zorg voor cultureel erfgoed (en werelderfgoed) betreft.
Paragraaf 4. Advisering en standpuntbepaling
Artikel 7. Beraadslaging en standpuntbepaling
De vergaderingen waarin adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning of definitieve adviezen inzake beleid en projectdocumenten op het gebied van omgevingskwaliteit door of namens de commissie, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de openbare vergadering wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. De openbaarheid van deze vergaderingen geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Over door de commissie uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste vier leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een ‘rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument’ wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een ‘omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument, een gemeentelijk monument of een beschermd stadsgezicht’ wordt niet besloten dan in de aanwezigheid van ten minste één commissielid met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg. Het voorgaande in dit artikellid is niet van toepassing op de adviezen die op grond van artikel 2 lid 5 worden uitgebracht door de stadsbouwmeester.
Commissieleden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de adviesvormende bespreking niet in de vergadering aanwezig,
Artikel 11. Afdoening door en relatie met een supervisor, een kwaliteitsteam of andere adviseurs op het gebied van de omgevingskwaliteit
De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid van de wet en artikel 2 lid 5 en 6 van deze verordening, de taken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 lid 4 onder b en c overlaten aan een door burgemeester en wethouders benoemde supervisor, kwaliteitsteam of andere adviseurs op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Bij het benoemen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid van de commissie dragen burgemeester en wethouders zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie, stadsbouwmeester. Burgemeester en wethouders stellen daartoe een nadere regeling vast.
Bij deze evaluatie worden de commissie, de betrokken afdelingen van de gemeentelijke organisatie en leden van de gemeenteraad en raadscommissies betrokken. Over de onderwerpen onder lid 1 a en b worden eveneens een aantal vertegenwoordigers van belangenorganisaties en aanvragers van een omgevingsvergunning betrokken.
Paragraaf 7. Overgangs- en slotbepalingen
Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet bedoelde commissie te zijn en de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 juni 2022
De griffier,
drs. R. Blokland MCM
De voorzitter,
drs. M.J. Bezuijen
Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water.
Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet. In de commissie zitten 6 leden. Dit is bepaald in artikel 3 lid 1 van deze verordening. Ten tijde van het vaststellen van deze verordening is de samenstelling van de commissie als volgt:
Samen vertegenwoordigen deze 6 leden de disciplines die zijn genoemd in artikel 3 lid 5 van de verordening.
"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de Omgevingswet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.
De stadsbouwmeester is lid van de commissie met een eigen door de raad aangewezen takenpakket. Zie voor verdere toelichting, de toelichting bij artikel 2 derde lid.
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 verplichte advies bij gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten.
De advisering over omgevingskwaliteitskaders is verplicht gesteld, omdat dit uit de evaluatie van de stadsbouwmeester en commissie, uitgevoerd in 2021, naar voren is gekomen. Uit de evaluatie bleek dat de commissie haar rol beter kan vervullen door haar consequenter en in een vroeg stadium bij projecten, gebiedsontwikkelingen en ruimtelijk kwaliteitsbeleid te betrekken. Naar aanleiding van dit aandachtspunt is door het college het handelingsperspectief gegeven dat over dergelijke kaderstellende documenten voortaan advies moet worden gevraagd aan de commissie en dat deze adviezen van de commissie bij de vaststelling van kaderstellende documenten worden meegestuurd aan het college en de raad.
Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De commissie baseert haar adviezen op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 4.19 van de wet).
Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:
De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:
“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.
De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:
Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.
Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.
De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.
Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.
Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog zijn aangewezen op grond van bijvoorbeeld de Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 of de Monumentenverordening Zoetermeer uit 2001. De regels uit Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
Voor het slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht geldt een vergunningsplicht. Op grond van de bruidsschat wordt dit een omgevingsplanactiviteit. Ook is er in sommige bestemmingsplannen voorgeschreven dat de commissie dient te adviseren, alvorens er een vergunning wordt verleend voor de activiteit bouwen in een beschermd stadsgezicht. Maar daardoor is niet altijd verplicht dat de commissie bij omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een (voor)beschermd stads- of dorpsgezicht adviseert. Voor de gevallen waarin dit niet is geregeld in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan, is via dit voorschrift het verplichte advies van de commissie bij omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een (voor)beschermd stads- of dorpsgezicht geregeld. De koninklijke route is echter om dit in het omgevingsplan te regelen. Dit moet worden gezien als een vangnetbepaling.
De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.
Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).
De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie
Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.
De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf, als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.
De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college.
De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument.
De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
De commissie dient vooraf aan de collegebehandeling van een besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk monument in een voorontwerp of ontwerp-omgevingsplan om advies te worden gevraagd. Het advies van de commissie zal als bijlage bij het collegebesluit worden gevoegd en wanneer de wijziging van het omgevingsplan eveneens aan de raad wordt voorgelegd, zal ook dan dit advies bij het raadsbesluit worden gevoegd.
De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft beschermd stads- of dorpsgezicht aan te wijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.
De bescherming gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten gebeurt door een aanwijzing in het omgevingsplan. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen in het omgevingsplan aan te wijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.
De commissie dient vooraf aan de collegebehandeling van een besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht in een voorontwerp- of ontwerpomgevingsplan om advies te worden gevraagd. Het advies van de commissie zal als bijlage bij het collegebesluit worden gevoegd en wanneer de wijziging van het omgevingsplan eveneens aan de raad wordt voorgelegd, zal dit advies bij het raadsbesluit worden gevoegd.
Dit onderdeel geeft invulling aan artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het gaat hier om beleid of projectdocumenten uitsluitend op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Dit onderdeel regelt dat de commissie adviseert bij de selectie van een supervisor, een lid van een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van omgevingskwaliteit. Voor verdere informatie over de aanstellingsprocedure wordt verwezen naar de Supervisieregeling Zoetermeer 2022.
Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of hij een advies inwint bij de commissie.
Dit betreft een restcategorie. Wanneer bij omgevingsvergunningen die niet zijn genoemd in het tweede lid van artikel 2 van deze verordening, omgevingskwaliteit een rol speelt. Dan kan het college daarover advies inwinnen bij de commissie.
Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.
In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.
De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.
Dit onderdeel kan bijvoorbeeld gaan over aanvragen met betrekking tot een individuele standplaatsvergunning. Deze vergunningplicht is nu opgenomen in bijvoorbeeld de APV. Het kan zijn dat dit soort vergunningplichten uiteindelijk overgaan naar het omgevingsplan. Dan valt de advisering door de CRK onder (dit) artikel 2, lid 3, onderdeel a. In de overgangsperiode, waarin het Omgevingsplan nog gevuld moet worden, zijn dergelijke vergunningplichten in ieder geval nog niet overgeheveld. Tijdens die overgangsperiode kan op basis van artikel 2 lid 3, onderdeel c door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de CRK over omgevingskwaliteit. Ook voor de gevallen waarin een vergunningplicht niet overgaat naar het omgevingsplan, kan op basis van artikel 2 lid 3, onderdeel c door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de CRK over omgevingskwaliteit.
In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken (repressief toezicht), de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen. De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften.
De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.
Dit onderdeel maakt het mogelijk dat de CRK, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie ook op eigen initiatief advies kunnen uitbrengen. Ze hoeven daartoe niet eerst een verzoek van burgemeester en wethouders te ontvangen.
Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over, door het college op aanvraag te nemen besluiten. Maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.
Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.
Wat als verzoek om vooroverleg wordt aangemerkt en dus voor advisering door de stadsbouwmeester, commissie of erfgoedcommissie in aanmerking komt, wordt bepaald door burgemeester en wethouders. Dit kunnen in potentie allerlei vormen zijn van bouw- en aanleginitiatieven, waarvoor nog geen formele aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.
Dit lid opent de mogelijkheid voor het benoemen van een stadsbouwmeester. Het takenpakket van de stadsbouwmeester wordt aangewezen in het benoemingsbesluit, onder verwijzing naar een of meer taken genoemd in het tweede lid. De taken in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊, 2 ̊en 3 ̊ en onder b, c, d en e kunnen echter niet door de stadsbouwmeester alleen worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor de in artikel 2 derde lid, onder d genoemde taken, voor zover dit betrekking heeft op de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed. Door bijvoorbeeld artikel 2, tweede lid, onderdeel e uit te sluiten, is geregeld dat de CRK adviseert over kaderstellende documenten en niet de stadsbouwmeester alleen.
In het benoemingsbesluit kan de stadsbouwmeester de volgende taken krijgen:
artikel 2, derde lid, onder b: advisering in gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten vanwege een verkenning uitgevoerd door het waterschap, de provincie of het Rijk in het kader van een projectbesluit, en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
Dit lid opent de mogelijkheid voor het instellen van een subcommissie met betrekking tot cultureel erfgoed. Het takenpakket van de erfgoedcommissie wordt aangewezen in het benoemingsbesluit, onder verwijzing naar een of meer taken genoemd in het tweede, derde en vierde lid.
Ook al hebben de taken in artikel 2, tweede lid onder c en d betrekking op monumentenzorg, kunnen die taken niet door de erfgoedcommissie alleen worden uitgevoerd. Het heeft namelijk sterk de voorkeur dat over deze taken integraal wordt geadviseerd door de voltallige commissie. Het gaat over bijvoorbeeld het aanwijzen van een gemeentelijk monument of beschermd stadsgezicht. Verder hebben de taken in artikel 2, tweede lid onder a, onderdeel 1 en 2 betrekking op rijksmonumenten. Daarom wordt ook hierover geadviseerd door de voltallige commissie. Alleen de voltallige commissie heeft namelijk de status van gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 Omgevingswet en is daarom de commissie die adviseert over rijksmonumenten.
In het benoemingsbesluit kan de erfgoedcommissie de volgende taken krijgen:
Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt.
Dit tweede lid bepaalt dat de stadsbouwmeester voorzitter is van de CRK en erfgoedcommissie. En dat twee andere leden in het benoemingsbesluit worden aangewezen als plaatsvervangend voorzitter en tevens plaatsvervangend voorzitter van de CRK en erfgoedcommissie. Dit sluit aan bij de Zoetermeerse praktijk zoals die al bestond ten tijde van de inwerkingtreding van de wet.
Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie.
Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Een goede omgevingskwaliteit is namelijk een van de maatschappelijke doelstellingen van de Omgevingswet
Tot slot is zowel uit de evaluatie van de stadsbouwmeester en commissie in 2018 als in 2021 gebleken dat communicatieve vaardigheden en een bepaalde manier van constructief adviseren (luisteren en meedenken) erg belangrijk worden gevonden.
Bovengenoemde kwalificaties zijn overigens niet uitputtend bedoeld.
Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Bij de gemeente Zoetermeer is ervoor gekozen om voor de advisering over monumentenzorg met een subcommissie te werken; de erfgoedcommissie. Deze erfgoedcommissie bestaat uit de stadsbouwmeester en de twee commissieleden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg.
Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). De deskundigheid is aangevuld met architectuur. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt. De Handreiking Gemeentelijke Monumentencommissies van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit legt er de nadruk op dat een duidelijk profiel van de commissieleden van belang is. Daar hoort ook het gewenste niveau van de deskundigen bij. “In aanmerking komen architectuur- en bouwhistorici, architecten, archeologen, stedenbouwkundigen, planologen, historisch geografen of landschapsarchitecten op HBO- of WO-niveau. Architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten zijn bij voorkeur ingeschreven in het Register. De gemeente kan bijvoorbeeld als eis stellen dat aspirant-leden hun verdiensten op hun vakgebied hebben bewezen.” (Handreiking Gemeentelijke Monumentencommissies, 2009, p.17-18). Het gewenste profiel van de leden wordt niet opgenomen in de verordening. Dit zal worden uitgewerkt in het reglement van orde (artikel 10).
Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan. Op basis van dit artikel kunnen ambtenaren die werkzaam zijn voor de gemeente Zoetermeer evenmin lid zijn van de commissie.
Hoofdzaak is dat de samenstelling van de commissie zodanig dient te zijn dat een onafhankelijk en deskundig oordeel kan worden gevormd. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om ervoor te zorgen dat de onafhankelijkheid en deskundigheid in de commissie voldoende geborgd is.
Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoemingen. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om commissieleden drie jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.
Waarom een benoemingstermijn van één keer twee jaar en vervolgens herbenoemingstermijnen van ten hoogste twee keer drie jaar (in totaal maximaal acht jaar)?
Op 12 juli 2021 is door de raad amendement 2107-B aangenomen. In dit amendement is aan het college opdracht gegeven om in de verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit op te nemen dat “de stadsbouwmeester en de leden van de CRK in het vervolg worden benoemd voor in eerste instantie twee jaar, waarna twee keer een verlenging van drie jaar mogelijk is”. In de toelichting op het amendement is het volgende aangegeven: “Met het benoemen voor een periode van twee + drie + drie jaar, ontstaat de mogelijkheid om na twee jaar afscheid te nemen, indien iemand wat minder goed functioneert of minder goed past in het team. Hiermee wordt ook bewerkstelligd dat er steeds wat continuïteit blijft. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling die ook geldt voor de rekenkamercommissie.”
Verder sluit een benoeming van in totaal maximaal acht jaar ook aan bij de evaluatie van de stadsbouwmeester en CRK van 2021. Tijdens de evaluatie is door de stadsbouwmeester en commissieleden van de CRK gewezen op de mogelijkheid om onder de Omgevingswet de benoemingstermijn te verlengen. Gelet op de in 2021 langlopende trajecten, zoals de Entree, is aangegeven dat o.a. het verlengen van de benoemingstermijn een overweging waard is (zie blz. 8 laatste alinea van het evaluatieverslag).
Tot slot blijkt uit de publicatie adviesstelsel Omgevingskwaliteit, deel 1 dat de gewenste zittingstermijn een kwestie is van balans tussen continuïteit en onafhankelijkheid. In die publicatie worden termijnen genoemd van twee maal vier jaar voor gemeenten zoals Zoetermeer. Ook hier is sprake van een termijn van in totaal maximaal acht jaar.
Dit lid voorziet in de mogelijkheid dat de stadsbouwmeester, tevens voorzitter van de CRK en erfgoedcommissie, de plaatsvervangers en de leden van de erfgoedcommissie in functie worden benoemd.
Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
Artikel 5. Ondersteuning van de commissie
De commissie, stadsbouwmeester en erfgoedcommissie worden in ieder geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Datzelfde geldt voor de medewerkers die eventueel aan de secretaris worden toegevoegd en die door de secretaris worden aangestuurd.
In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval gelden twee verschillende standaard termijnen:
Voor bepaalde adviesaanvragen, die in tweede lid onder a zijn genoemd, geldt een termijn van acht weken met uitzondering van adviesaanvragen die tijdens het Zoetermeerse bestuurlijke zomerreces lopen. Dan geldt een termijn van twaalf weken. Deze termijn van acht of twaalf weken heeft namelijk betrekking op adviezen die door de gehele commissie worden gegeven, zoals adviezen over beleid aangaande omgevingskwaliteit, de aanwijzing van gemeentelijke monumenten of over de aanstelling van een supervisor. De gehele commissie komt ongeveer één keer in de maand bij elkaar, behalve tijdens het Zoetermeerse bestuurlijke zomerreces. Dan vindt er geen commissievergadering plaats. Wanneer de uitzondering van twaalf weken van toepassing is, is afhankelijk van wanneer de plannen/adviesaanvragen zijn ingediend in combinatie met de eerstvolgende vergaderdatum van de commissie. Wordt bijvoorbeeld een week voor het bestuurlijke zomerreces de laatste commissievergadering gehouden, maar wordt het plan/de adviesaanvraag niet minimaal 7 werkdagen voor de commissievergadering bij de secretaris (compleet) ingediend (zie artikel 7 van het Reglement van Orde), dan zal het plan/de adviesaanvraag in een commissievergadering na het bestuurlijke zomerreces worden behandeld. In die gevallen is de termijn van maximaal twaalf weken van toepassing. Met het Zoetermeerse bestuurlijke zomerreces wordt bedoeld de periode in de zomer waarin er geen raads- en raadscommissievergaderingen zijn.
Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).
Artikel 7. Beraadslaging en standpuntbepaling
Dit lid is een uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vierde en vijfde lid, van de wet.
De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Dit betreft de taken zoals genoemd in artikel 2, tweede lid onder a, onderdelen 1 ̊, 2, ̊ 3 ̊ en 4 ̊ en onder b, c en d en derde lid onder a, c en d.
Openbaarheid is niet verplicht bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering of voor vooroverleg. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient. Dit betreft de taken zoals genoemd in artikel 2, tweede lid onder e en f en vierde lid onder b en c.
Niettemin is bepaald dat de vergaderingen waarin de definitieve adviezen worden behandeld inzake beleid en projecten op het gebied van omgevingskwaliteit (artikel 2, tweede lid onder e) ook openbaar zijn. Dit is namelijk in lijn met het handelingsperspectief ‘c.3 – t.a.v. ruimtelijke kwaliteitskaders’ uit het ‘Verslag evaluatie stadsbouwmeester en Commissie Ruimtelijke Kwaliteit’ van 11 maart 2021. Daarin heeft het college aangegeven dat ‘de belangrijkste uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit in kaderstellende documenten worden opgenomen, als deze worden opgesteld t.b.v. voor een project. Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld het kavelpaspoort, planuitwerkingskader (PUK) of gebiedsvisie. Over dergelijke kaderstellende documenten zou dan advies moeten worden gevraagd aan de commissie. Dit advies zou bij de vaststelling van de kaderstellende documenten aan de raad worden meegezonden.’ Nu de definitieve adviezen over beleid openbaar zullen zijn, is het ook logisch om deze adviezen in een openbare vergadering te behandelen.
Deze bepaling is een vertaling naar de gemeentelijke situatie van hetgeen in artikel 17.9, vijfde lid van de wet is bepaald.
Hieruit volgt dat burgemeester en wethouders beoordelen of een plan of adviesaanvraag niet-openbaar kan worden behandeld. Zijn er geen klemmende redenen zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Wet open overheid door burgemeester en wethouders aangevoerd, dan kan de commissie het plan of de adviesaanvraag niet besloten behandelen. Deze bepaling is alleen van toepassing op de plannen of adviesaanvragen die zijn genoemd in artikel 7 eerste lid van deze verordening.
Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.
De regeling van het spreekrecht wordt verder uitgewerkt in het reglement van orde (zie artikel 10 van de verordening).
Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet). Aanvullend op de wettelijke eis, is ook voor de voorbescherming van gemeentelijke monumenten en aanvragen omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument geborgd dat tenminste één commissielid die deskundig is op het gebied van monumentenzorg bij deze advisering wordt betrokken.
Indien er geen twee leden met de deskundigheid op het gebied van monumentenzorg aanwezig kunnen zijn in een vergadering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit én uitstel van de advisering is niet mogelijk/zeer ongewenst, dan kan een adviseur zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 van deze verordening, een commissielid vervangen. Dit zal dan uiteraard moeten gaan om een adviseur die deskundig is op het gebied van monumentenzorg. Deze oplossing past binnen de regels van de verordening, maar is niet expliciet/separaat in de regels van de verordening genoemd. In de afgelopen jaren is namelijk gebleken dat dit soort situaties nagenoeg niet voorkomen.
Dit vierde lid is niet van toepassing op adviezen die op grond van artikel 2 lid 5 van deze verordening door de stadsbouwmeester worden uitgevoerd.
Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan. Deze bepaling gaat niet over de gevallen waarin de leden van de commissie in de rol van supervisor, lid van een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van omgevingskwaliteit bij een adviesaanvraag/plan betrokken zijn (zoals bedoeld in artikel 11 van deze verordening).
Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.
Dit artikel geeft de commissie, stadsbouwmeester en erfgoedcommissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een externe deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
De commissie, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie kan afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs, archeologie of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).
Artikel 9. Verwerking van het advies
Dit artikel is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie, stadsbouwmeester en erfgoedcommissie inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.
Artikel 10. Reglement van orde
De commissie stelt een reglement van orde vast.
Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.
Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.
Artikel 11. Afdoening door en relatie met een supervisor, een kwaliteitsteam of andere adviseurs op het gebied van de omgevingskwaliteit
Deze bepaling geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een door het college benoemde supervisor, kwaliteitsteam of andere adviseur op het gebied van omgevingskwaliteit. Deze mogelijkheid is beperkt tot voorbereidende taken en werkzaamheden. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies.
Omdat een supervisor, een kwaliteitsteam of andere adviseurs op het gebied van de omgevingskwaliteit alleen voorbereidende taken kunnen overnemen van de commissie, stadsbouwmeester of erfgoedcommissie, is benoeming door burgemeester en wethouders gepast. Immers de leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, die door de gemeenteraad worden benoemd, behouden de centrale rol bij de onafhankelijke advisering over een goede omgevingskwaliteit.
De voorbereidende taken en werkzaamheden die door een supervisor, een kwaliteitsteam of andere adviseurs op het gebied van de omgevingskwaliteit kunnen overnemen zijn:
Met dit artikel verplicht de raad het college om nadere regels te stellen over de goede afstemming tussen de werkzaamheden van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit en de adviesrol van de commissie, stadsbouwmeester en erfgoedcommissie. Daartoe wordt door het college de zogenoemde Supervisieregeling Zoetermeer 2022 vastgesteld. In deze regeling wordt vooral ingegaan op de taken, de werkwijze en de benoeming van een supervisor, een kwaliteitsteam of andere adviseurs op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Hierin is bepaald dat een supervisor, leden van een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, net als de leden van de commissie, onafhankelijk dienen te zijn. Dit betekent dat een dergelijke adviseur of lid van een kwaliteitsteam geen ambtenaar in dienst van de gemeente Zoetermeer mag zijn/onafhankelijk dient te zijn en dat de aanstelling persoonsgebonden is. Ook is hiermee bepaald dat de aanstelling persoonsgebonden is op grond van professionele deskundigheid, maatschappelijke kennis en ervaring, communicatieve vaardigheden en een constructieve houding.
Voor een verdere toelichting hierover, zie de toelichting bij artikel 3 derde en zesde lid van deze verordening.
Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit.
De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn.
Deze evaluatieverplichting is gebaseerd op een raadsbesluit van 5 oktober 2015 om een half jaar voor het einde van de zittingstermijn van de stadsbouwmeester het functioneren van de stadsbouwmeester en de commissie te evalueren door de betrokken afdelingen en de gemeenteraad. Dit artikel vervangt het raadsbesluit van 5 oktober 2015.
Het college voert de evaluatie uit en informeert de raad over de uitkomst van de evaluatie.
De evaluatie zal plaatsvinden een half jaar voor het einde van de benoemingstermijn van de stadsbouwmeester. Daarmee wordt het ritme gevolgd van de benoemingstermijnen zoals vermeld in artikel 4 van deze verordening. Dit betekent dat een evaluatie zal plaatsvinden na anderhalf jaar + na twee en een half jaar + na twee en een half jaar en daarna weer na anderhalf jaar na de benoeming van de stadsbouwmeester enzovoort.
De evaluatie is qua ritme gekoppeld aan de benoemingstermijnen van de stadsbouwmeester, echter bij de evaluatie worden alle leden van de commissie geëvalueerd en ook de werking van de commissie en erfgoedcommissie en de werking van de verordening en het reglement van orde.
In 2018 en 2021 heeft een evaluatie plaatsgevonden van de stadsbouwmeester en de commissie. Tijdens die evaluaties kwamen ook punten naar voren die betrekking hadden op de werking van de verordening en het reglement van orde. Daarom is dit onderwerp toegevoegd.
De aanvragers van omgevingsvergunningen en vertegenwoordigers van belangenorganisaties worden alleen benaderd met evaluatievragen over de werking van de verordening en het reglement van orde en de werking van de commissie, stadsbouwmeester en erfgoedcommissie. Het functioneren van de individuele commissieleden betreft een personele aangelegenheid. Dit onderwerp is uitgesloten van participatie.
Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie, de stadsbouwmeester of de erfgoedcommissie worden afgedaan.
Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-423102.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.