Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet Horst aan de Maas 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;

 

gelet op 18b Participatiewet en artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht;

 

overwegende dat het gewenst is om een beleidsregel vast te stellen in het kader van de Wet taaleis Participatiewet;

 

besluit vast te stellen de:

 

Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Horst aan de Maas 2022

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Besluit taaltoets: Besluit taaltoets Participatiewet;

    • b.

      Pw: Participatiewet;

    • c.

      redelijk vermoeden: een redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • d.

      referentieniveau 1F: het fundamentele niveau (f-niveau) taal volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid, om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Het vereist 1F is vergelijkbaar met het niveau einde basisschool;

    • e.

      taaltoets: toets, zoals bedoeld in artikel 18b lid 2 Pw;

    • f.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Pw.

Artikel 2. Termijnen

  • 1.

    Het college neemt binnen 8 weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag een taaltoets af.

  • 2.

    Het college stelt belanghebbende binnen 8 weken na uitkomst van de taaltoets schriftelijk in kennis van het behalen van de taaltoets of het redelijk vermoeden.

Artikel 3. Niet behalen van de taaltoets

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet voldoet aan de taaleis, dan wordt belanghebbende schriftelijk geïnformeerd en worden afspraken gemaakt over het vervolgtraject.

Artikel 4. Kennis van Nederlandse taal

  • 1.

    Als de belanghebbende gedurende zijn leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste 8 jaar in Nederland heeft gewoond, kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende 8 jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2.

    Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen en/of documenten zoals weergegeven in artikel 5, kan belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aantonen. Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

Artikel 5. Aantonen kennis van Nederlandse taal middels overige documenten

  • 1.

    Een diploma inburgeringsexamen of onderwijsroute zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 Wet inburgering 2021 of gelijkwaardig document zoals weergegeven in lid 2, geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

  • 2.

    De volgende documenten worden gelijkwaardig gesteld aan lid 1 als bewijs voor de taaleis, het beheersen van de Nederlandse taal:

    • a.

      een getuigschrift wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de vroegere Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de vroegere Wet op het hoger beroepsonderwijs;

    • b.

      een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • c.

      een diploma middelbaar beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de vroegere Wet op het leerlingwezen of de vroegere Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • e.

      het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) of een verklaring van het regionaal opleidingencentrum (ROC) waaruit blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald;

    • f.

      het certificaat voor oudkomers, zoals bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

    • g.

      diploma staatsexamen NT2;

    • h.

      Belgisch diploma in het Nederlandstalig onderwijs in België met voldoende voor het vak Nederlands;

    • i.

      Surinaams diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

    • j.

      Nederlands-Antilliaans diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

    • k.

      certificaat Nederlandse Naturalisatietoets van Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint Maarten met een voldoende voor het vak Nederlands.

Artikel 6. Taaltoetsafnemer

  • 1.

    Het college wijst opleidingsinstituut ORGB Opleidingen aan als beoordelaar, zoals bedoeld in artikel 5 Besluit taaltoets.

  • 2.

    Het college stelt een afgesloten ruimte voor maximaal 10 personen in het gemeentehuis ter beschikking voor het afnemen van de taaltoetsen door opleidingsinstituut ORGB Opleidingen.

  • 3.

    Het opleidingsinstituut ORGB Opleidingen is verplicht zich te houden aan de geclausuleerde geheimhoudingsplicht, zoals bedoeld in artikel 65 Participatiewet.

  • 4.

    Het college sluit aan bij bestaande toetsen voor de Nederlandse taal voor zover deze betrekking hebben op het referentieniveau 1F.

  • 5.

    De taaltoetsen die het opleidingsinstituut ORGB Opleidingen gebruikt, worden ingezet als toetsinstrument, bedoeld in artikel 4 Besluit taaltoets.

Artikel 7. Geen taaltoets

  • 1.

    In de volgende situaties wordt geen taaltoets bij de belanghebbende afgenomen:

    • a.

      als uit de overgelegde documenten blijkt dat belanghebbende aan de taaleis voldoet conform artikel 4 en 5;

    • b.

      als vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt, zoals weergegeven in artikel 8;

    • c.

      bij nieuwe aanvragen van cliënten die al eerder bijstand hebben ontvangen, geldt het volgende:

      • i.

        als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

      • ii.

        als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

    • d.

      als in een andere gemeente door belanghebbende een toets is afgelegd en waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst. Deze toetsresultaten kunnen worden overgenomen.

    • e.

      als er sprake is van kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

    • f.

      als een vergunninghouder een bewijs van het volgen van een (leer)traject in het kader van de Wet Inburgering overlegt.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

  • 1.

    Elke vorm van verwijtbaarheid voor het niet voldoen aan de taaleis ontbreekt in ieder geval als:

    • a.

      er een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

    • b.

      er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

    • c.

      de belanghebbende minstens 3 jaar een taalcursus heeft gevolgd en door het opleidingsinstituut is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

    • d.

      sprake is van een ontheffing van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

  • 2.

    Voor het bepaalde in lid 1 geldt dat de belanghebbende dit moet aantonen met verifieerbare bewijsstukken.

Artikel 9. Maatregelen bij verwijtbaar niet voldoende inspannen

  • 1.

    Als blijkt dat de belanghebbende zich niet of niet voldoende inspant om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden, dan geldt het sanctieregime zoals opgenomen in artikel 18b lid 9, 10 en 11 Pw.

  • 2.

    Een verlaging van bijstand gedurende de eerste 6 maanden, conform artikel 18b lid 9 Pw, wordt op zijn vroegst pas toegepast nadat de termijn van 1 maand conform artikel 18b lid 6 onder a Pw verstreken is.

  • 3.

    Voor eventuele verlagingen, volgend op de verlaging van lid 2, wordt telkens een taaltoets afgenomen.

Artikel 10 Tussentijdse intrekking maatregel

Als de belanghebbende zich na een verlaging voldoende gaat inspannen om de taal te leren, wordt afgezien van verdere verlaging vanaf de datum dat hij aannemelijk maakt te zijn aangevangen met voldoende inspanning tot het verwerven van de Nederlandse taal.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze beleidsregel.

Artikel 12. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Horst aan de Maas 2022.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 1 oktober 2022 en onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Horst aan de Maas, vastgesteld op 15 december 2015.

Aldus besloten in de collegevergadering van 6 september 2022,

De burgemeester,

drs. R.F.I. Palmen

De secretaris,

mr. L.M.C. Beckers

Naar boven