Beleidsregel verlagen uitkering in verband met woonsituatie en inkomsten uit commerciële verhuur Participatiewet gemeente Horst aan de Maas 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;

 

gelet op de artikelen 27, 28 en 33 lid 4 Participatiewet en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

 

overwegende dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie en inkomsten uit commerciële verhuur;

 

besluit vast te stellen de:

 

Beleidsregel verlagen uitkering in verband met woonsituatie en inkomsten uit commerciële verhuur Participatiewet gemeente Horst aan de Maas 2022

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      commerciële verhuur: het in gebruik geven van een onroerende zaak voor een bepaalde periode aan een huurder, tegen periodieke betaling én marktconforme prijs;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onder b Pw;

    • c.

      kale huur: de kosten die maandelijks worden betaald voor het huren van een woning, zonder bijkomende kosten zoals de kosten voor gas, water en stroom;

    • d.

      kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt van een ander dan wel in eigendom heeft, waarbij de huurder/eigenaar en de kostganger geen partners van elkaar zijn of bloedverwanten in de eerste graad. Het verschil tussen de huurder en de kostganger is dat de kostganger naast het woongenot ook de maaltijden op kosten van de verhuurder nuttigt;

    • e.

      Pw: Participatiewet;

    • f.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1 onder j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3 lid 6 Pw;

    • g.

      woonkosten:

      • 1.

        als een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, als bedoeld in artikel 1 onder d Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit de rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerendzaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud;

    • h.

      woonlasten: alle kosten die verbonden zijn aan het bewonen van een woning, zoals woonkosten, energiekosten etc. conform constante jurisprudentie op grond van de wet.

Artikel 2. Toepasselijkheid

De bepalingen van deze beleidsregel gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze beleidsregel alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 3. Ontbreken van woonkosten/woonlasten

  • 1.

    Van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de norm voorziet als gevolg van de woonsituatie is in ieder geval sprake:

    • a.

      bij het niet aanhouden van een woning;

    • b.

      bij bewoning van een woning waaraan geen woonkosten en/of woonlasten zijn verbonden;

    • c.

      als een derde de woonkosten en/of woonlasten betaalt.

  • 2.

    De verlaging bedraagt 20% van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waarvoor geen woonkosten én woonlasten verschuldigd zijn.

  • 3.

    De verlaging bedraagt 10% van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonkosten óf woonlasten verschuldigd zijn.

Artikel 4. Inkomsten uit commerciële verhuur

  • 1.

    De inkomsten uit verhuur of van kostganger(s) worden in aanmerking genomen tot maximaal de kale huur.

  • 2.

    Belanghebbende moet aantonen welk deel van de huur de kale huur is en welk deel van de huur betrekking heeft op een kostenvergoeding zoals de kosten voor gas, water en stroom.

  • 3.

    Als de kostendelersnorm van toepassing is wordt op de volgende manier rekening gehouden met de inkomsten uit verhuur of van kostganger(s):

  • inkomsten uit huur of kostgeld worden gekort voor zover deze inkomsten meer bedragen dan het verschil tussen de toepasselijke kostendelersnorm en de norm die toegepast zou worden als belanghebbende geen kostendelende medebewoners heeft.

  • 4.

    Ten aanzien van lid 1,2 en 3 moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      de afspraken over de verhuur van de woning moeten op papier staan, in een huur- of kostgangersovereenkomst; én

    • b.

      belanghebbende toont het onder a genoemde aan door de volgende gegevens in te leveren:

      • i.

        een huur- of kostgangerovereenkomst;

      • ii.

        bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat de gevraagde prijs werkelijk wordt betaald; én

      • iii.

        aangifte inkomstenbelasting (alleen als belanghebbende deze inkomsten moet opgeven aan de Belastingdienst).

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze beleidsregel.

Artikel 6. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel verlagen uitkering in verband met woonsituatie en inkomsten uit commerciële verhuur Participatiewet gemeente Horst aan de Maas 2022.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 1 oktober 2022 en onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregel verlagen uitkering in verband met woonsituatie en inkomsten uit commerciële verhuur Participatiewet gemeente Horst aan de Maas, vastgesteld op 13 september 2016.

Aldus besloten in de collegevergadering van 6 september 2022,

De burgemeester,

drs. R.F.I. Palmen

De secretaris,

mr. L.M.C. Beckers

Toelichting

Algemeen

Het college kan inkomsten uit (woning)verhuur aanmerken als inkomsten zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Pw als daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a lid 1 tot en met 3 Pw. Aangezien de wet niet (duidelijk) aangeeft wat als inkomsten uit (woning)verhuur verstaan wordt, zijn in deze beleidsregels hiervoor richtlijnen opgenomen.

 

Vroegtijdig schoolverlaters (vsv)

Op grond van artikel 28 Pw kan het college ook regels vaststellen voor verlaging van de norm door vroegtijdig schoolverlaters gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging (van de opleiding). Dit betreft jongeren die het voortgezet onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben verlaten zonder een startkwalificatie.

 

Het college heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt omdat in het beleidsplan Sociaal Domein is overeengekomen om daar waar mogelijk het verlagingenbeleid van de Wet Werk en Bijstand te continueren onder de Participatiewet.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Toepasselijkheid

De werking van de beleidsregel is beperkt tot belanghebbenden die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

 

De jongerennorm van artikel 20 van de wet is laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen te laten inwonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort’ worden als ook nog krachtens deze beleidsregel de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou categoriale verlaging op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van deze beleidsregel nodeloos ingewikkeld maken.

 

Mocht evenwel het niet toepassen van deze beleidsregel op de jongerennorm van artikel 20 van deze wet onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet de bijstand lager vast te stellen.

 

Artikel 3. Ontbreken van woonkosten/woonlasten

De beleidsregels voorzien in een verlaging bij bewoning van een woning waaraan geen woonkosten en/of woonlasten zijn verbonden, artikel 1 lid 2 onderdeel f en g van dit beleid. Denk hierbij aan het bewonen van een gekraakte woning of het bewonen van een woning waarvoor door een derde de woonkosten en/of woonlasten worden betaald.

 

Met het toepassen van één van deze verlagingen kunnen ook de situaties waarin bijvoorbeeld een ex-partner nog woonkosten, woonlasten of een gedeelte van de woonkosten en/of –lasten betaalt, worden afgestemd op de concrete ten laste komende kosten van belanghebbenden.

 

Overigens kan de bijstand, in plaats van een verlaging, op een lager bedrag worden afgestemd door artikel 18 lid 1 Pw als een derde de woonkosten en of woonlasten betaalt.

 

Artikel 4. Inkomsten uit commerciële verhuur

Het college kiest ervoor om de inkomsten uit verhuur of van kostganger(s) in aanmerking te nemen tot maximaal de kale huur. De eventueel in de huur opgenomen kostenvergoeding voor bijvoorbeeld gas, water en stroom wordt niet als inkomsten uit huur of kostgangerschap in aanmerking genomen. Voor het overige voorziet de Participatiewet niet in het vrijlaten van verwervingskosten.

 

De belanghebbende moet aannemelijk maken welk deel van de huur de kostenvergoeding voor bijvoorbeeld gas, water en stroom betreft. Toont belanghebbende dit niet of onvoldoende aan? Dan wordt de volledig ontvangen huur in aanmerking genomen.

 

Het college kan inkomsten uit huur of kostgeld slechts in aanmerking nemen voor zover het college deze nog niet heeft verdisconteerd in het kader van de kostendelersnorm (zie TK 1993-1994, 22 545, nr. 18, p. 99). Dit volgt uit artikel 33 lid 4 Pw . In dit artikel is neergelegd dat de inkomsten uit huur worden verminderd met het verschil tussen:

  • de kostendelersnorm die wordt toegepast;

  • de norm die zou worden toegepast als er geen kostendelers zouden zijn.

Voorbeeld

Stel een alleenstaande heeft een kostendelende medebewoner die per maand € 350,00 kostgeld betaald. De berekening is dan als volgt:

 

We gaan (fictief) uit van de bedragen per 1 juli 2022:

kostgeld € 350

kostendelersnorm € 770,50

norm alleenstaande € 1.101,82

 

Niet gekort wordt het verschil tussen de norm alleenstaande en de kostendelersnorm: € 1.101,82- € 770,50 = € 331,32

 

Van het kostgeld van € 350,00 kan worden gekort (€ 350,00 -€ 331,32): € 18,68.

 

Medebewoners storten bijdrage op de rekening van belanghebbende

De situatie kan zich voordoen dat belanghebbende en medebewoners samen een woning delen en gezamenlijk de woonkosten voldoen aan de verhuurder. Stel dat de medebewoners hun bijdrage aan de woonkosten betalen aan belanghebbende. Dan zou strikte toepassing van de wet ertoe leiden dat de bijdragen van de medebewoners als inkomen van belanghebbende moet worden gezien. Maar die uitleg kan een onrechtvaardig resultaat opleveren.

 

De bijdragen van de medebewoners betreffen slechts het deel van de vaste lasten van de medebewoners. Het strekt niet tot voordeel van belanghebbende. In de situatie waarin een ieder voor zichzelf de vaste lasten betaalt, zou er niet gekort worden. Dit geldt ook als de woonkosten via de rekening van een van de medebewoners worden voldaan. De situatie dat belanghebbende de woonkosten voldoet mede namens de andere medebewoners is niet anders. Via wiens bankrekening de betaling van de vaste lasten ook lopen, dat mag niet uitmaken. Daarom is het redelijk de bijdrage van de medebewoners in dit geval niet als middelen in aanmerking te nemen. Het gaat immers om niets anders dan het delen van reële kosten en niet om in aanmerking te nemen inkomen (zie ECLI:NL:RBROT:2021:3527).

 

Naar boven